De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
Buitenlandsche letterkunde.Korte Aanteekeningen.Peter Camenzind von Hermann Hesse. 43e Auflage. Berlin, S. Fischer. 1908Ga naar voetnoot1).
| |
[pagina 355]
| |
de geschiedenis van dezen boerenzoon uit de Zwitsersche bergen, die meer innerlijke beschaving van nature heeft dan twintig zoogenaamde beschaafden té samen, maar die in de beschavingskringen nooit tot iets blijvends komt, noch in de liefde, noch in de vriendschap, noch in het maatschappelijk leven, en die ten slotte maar weer naar zijn bergdorp terugkeert, waar hij, als geoefend wijnkenner, tusschen de ‘Veltliner’, ‘Walliser’ en ‘Waadtländer’ zijn leven als herbergier zal eindigen. Voor wie der romantiek ontgroeid is, moest er wel wat te veel romantisch zijn - ook in de wijze waarop het door Hesse wordt voorgesteld - in het geval van dezen jongen man, die zijn eerste liefde niet anders weet uit te spreken dan door met levensgevaar geplukte bloemen in het voorhuis van zijn aangebedene neer te leggen, en dan weg te loopen; die, vóór hij zich aan zijn tweede liefde verklaard heeft, verneemt dat zij een man liefheeft, die aan een andere vrouw verbonden is; en die, voor de derde maal, wanneer hij, na een lange afwezigheid, de vrouw weer ontmoeten zal aan wie thans zijn heele hart hangt, terloops verneemt, dat zij sedert kort verloofd is. Romantisch is ook Camenzind's verhouding tot den armen, gebrekkigen Boppi, wiens laatste levensjaren door zijn liefdevolle zorg en trouwe vriendschap worden verhelderd. Als een belofte werd het boek in 1904 aanvaard, en dit mocht het zeker, waar het werk van den zeven-en-twintig-jarige zich onderscheidde door diepen levensernst zoowel als door het warme natuurgevoel dat er telkens in doorstraalt. Karl Federn roemde indertijd Hesse's kunst ‘in den leisen Uebergängen seelischer Entwicklungen und äusserer Ereignisse’, waarvan hij verder zeide: ‘sie verschmelzen ganz und gar zu einem einzigen Wandelbilde.’
De belofte van 1904 werd tot dusver niet vervuld. Unterm Rad, de tweede kleine roman van Hesse, is een tendenz-boek, vermoedelijk uitgelokt door hetgeen de schrijver zich uit zijn eigen jeugd herinnerde. Hesse toch genoot zijn opleiding op een protestantschtheologisch seminarie, waarschijnlijk hetzelfde - het Maulbronn'sche - dat in Unterm Rad in bijzonderheden beschreven wordt. Hetgeen hij daar zelf ervaren of bij medescholieren waargenomen heeft, moet hem dit protest tegen de schooldressuur in de pen hebben gegeven. | |
[pagina 356]
| |
Men krijgt echter niet den indruk, dat de schrijver zijn stof beheerscht, veeleer dat hij er door beheerscht wordt. De overlading, de Procrustes-inrichting van het schoolwezen van alle landen en alle eeuwen, hebben voor hen die waarde hechten aan de individualiteit van het kind en daarom elken leerling zouden willen vrijlaten, zich te ontwikkelen naar zijn bijzonderen aard en aanleg, heel wat op hun rekening. Reeds Montaigne waarschuwde: ‘Ce n'est, pas une âme, ce n'est pas un corps qu'on dresse, c'est un homme, il n'en faut pas faire à deux. Et comme dit Platon, il ne faut pas dresser l'un sans l'autre, mais les conduire également, comme une couple de chevaux attelés à même timon.’ Maar het is nog aan geen overheid gelukt, de school zoo in te richten, dat daarin èn met de dubbele natuur van den op te voeden mensch èn met den eigen aard van elk in het bijzonder rekening wordt gehouden... Intusschen, het onderwerp leent zich beter voor schriftelijk of mondeling betoog dan voor een behandeling in den vorm van een roman. Maar indien iemand zich niettemin aan de behandeling in romanvorm wil wagen, dan pakke hij de instelling, welke hij bestrijden wil, zóó stevig aan en ga haar met zulk een kracht te lijf, dat er geen ontkomen aan is. De gemoedelijke Hermann Hesse is daar echter de man niet voor. Hij vertelt ons in Unterm Rad de geschiedenis van den begaafden zoon van een bekrompen vader, die, tot bevrediging van 's vaders trots en tot roem van het kleine stadje waar hij het levenslicht zag, het ‘Landexamen’ in Stuttgart aflegt, dat hem toegang verschaft tot het protestantsche seminarie te Maulbronn. Hoe de fijnbewerktuigde, eergierige knaap, ondanks de hoofdpijnen, die als waarschuwing hadden moeten dienen dat hier het tengere lichaam te zwaar belast werd, wordt voortgejaagd, totdat, reeds in het eerste jaar van zijn verblijf te Maulbronn, het werken hem hoe langer hoe moeielijker valt en zijn zenuwgestel in de war raakt; hoe weinig van dit alles door de Seminar-leeraren wordt opgemerkt, hoe geen er aan denkt ‘dass die Schule und der barbarische Ehrgeiz eines Vaters und einiger Lehrer dieses gebrechliche, feine Wesen soweit gebracht hatten, indem sie in der unschuldig vor ihnen ausgebreiteten Seele des zarten Kindes ohne Rücksicht wüteten’, wordt door Hesse gedeeltelijk verteld, maar ook, tot schade van den indruk, herhaaldelijk betoogd. | |
[pagina 357]
| |
Zoo wordt wat, blijkens den titel van het boek, een aanklacht bedoelde tegen een stelsel, de schildering van een droevig geval. Ja, zoozeer gaat de natuur bij Hermann Hesse boven zijn leer, dat hij, op tweederden van zijn vertelling genaderd, het tragisch einde verschuivend, ons nog weer aardige tafereeltjes uit Hans' kinderjaren gaat verhalen, dàn zijn beklagenswaardigen jongen held nog één dag in een smederij aan het werk zet - of hij daar niet op den duur geestelijk en lichamelijk wat zou zijn bijgekomen, kan natuurlijk uit dien enkelen dag niet blijken -, om hem ten slotte tengevolge van een drinkpartij, waartoe hij zich heeft laten verleiden, een noodlottigen dood te laten sterven. ‘Unterm Rad’ is Hans Gabenrath gekomen, zooals men dat van elk noodlottig uiteinde zeggen kan, maar onder die uitdrukking verstond de schrijver aanvankelijk blijkbaar iets anders, en het oorzakelijk verband tusschen de overlading, de gebrekkige inrichting van het schoolwezen in Württemberg en elders, en het verloop van Hans' leven is bezwaarlijk aan te wijzen. Dat is, dunkt mij, de hoofdfout van Unterm Rad, een fout, die de vele uitnemende gedeelten van het boek, het teere gevoel en de gemoedelijke ernst, die eruit spreken, niet kunnen doen vergeten. | |
Jules Lemaître. En marge des vieux livres. 1ère et 2ème série. Paris, Société française d'inprimerie et de librairie.Er zijn oude boeken, waarvan men de ‘marges’ het best onbeschreven en onbekrabbeld laat. Werd niet Jan Rap met den vinger aangewezen, omdat hij met aardigheden den Bijbel van zijn moeder cierde? Maar dan valt u in, dat er een Virgile travesti is van Scarron, waarin Racine groot vermaak schepte en waarvan men beweert, dat zelfs een ernstig man als Guizot er mee op had. En nu komt een lid van de Fransche Akademie, de nationalist Jules Lemaître, neemt de onderwerpen, die hij in zijn jongen tijd op het petit séminaire de Notre Dame des Champs bestudeerd heeft: uit de Grieksche en Romeinsche oudheid en uit de Heilige Schrift, en, op later leeftijd, uit de Chansons de Geste, uit Rabelais, Lafontaine, Mme de Sévigné, laat er zijn phantasie op werken, zijn geest op te gast gaan en maakt er kleine verhaaltjes van. | |
[pagina 358]
| |
Ondeugende, oneerbiedige verhaaltjes, waarin op de legenden der oudheid wordt voortgeborduurd - Dido overleeft den dood op den brandstapel, maar maakt zich dan ongerust dat zij daardoor de legende in de war stuurt! -, maar waarin ook op de Bijbelsche verhalen, die den geloovigen Katholiek, en niet dezen alleen, heilig zijn, variatiën gemaakt worden, op het kantje van profaan af, voor velen wellicht over het profane heen. Op het gebied van parodiëering en variëering van klassieke thema's hebben, na Scarron, anderen, Meilhac en Halévey bijvoorbeeld met La belle Hélène, triomfen behaald, en Lemaître gaat slechts in diezelfde lijn door, wanneer hij Andromache, eerst verontwaardigd over Helena's gedrag, maar door de diplomatische handigheid van de minnares van Paris, voor deze gewonnen, haar bij een plechtigheid in den tempel van Pallas Athene, laat begroeten met een minzaam: ‘Que vous êtes aimable d'être venue, Madame!’ Hoe echter zal de trouwe zoon van de Kerk het goed maken tegenover zijn geestelijkheid, wanneer hij ons Maria voorstelt, eerst in haar gekibbel met al te gedienstige engelen, die zij zoo bruusk de deur uitjaagt dat een ervan met de punt van een vleugel tusschen de deur blijft steken, daarna in haar praatjes met Jozef, dien zij met ‘mon ami’ aanspreekt en wien zij verwijt ‘des propos sans délicatesse’ te houden, wanneer hij haar vraagt waarom zij ‘ces petits bonshommes’, die hun zulke goede diensten bewijzen, zoo onvriendelijk behandelt. En is het zelfs voor een, die ‘en haut lieu’ zeker wel een potje breken mag, de familiariteit tegenover de maagd Maria en het kindeke Jezus niet wat ver gedreven, door van de eerste als van een ‘nouvelle accouchée’ te spreken en te gewagen van het tandjes krijgen van den kleinen Jezus?... Maar au fond gaat ons dat toch weinig aan. Op middeneeuwsche prenten en schilderijen krijgt men zeker niet minder intieme bijzonderheden van het huiselijk leven der Heilige Familie te zien, en toch weten wij van die naïeve voorstellingen te genieten. Nu is naïviteit wel niet een van de eigenschappen, waardoor Lemaître zich onderscheidt - er zijn zelfs enkele van deze ‘Contes’, Panurge marié bijvoorbeeld, waar heel wat van Sint Anna onder loopt - maar de schrijver van En marge des vieux livres weet aan zijn kantteekeningen, zijn heilige en profane illustraties, zijn variaties op bekende motieven een zoo groote bekoorlijkheid, zooveel stijl | |
[pagina 359]
| |
te geven, hij heeft blijkbaar zelf zooveel plezier in dit kunstig werk, dat men naar den opgewekten, geestigen verteller blijft luisteren, ook wanneer hij wat doorslaat of, zooals in een der verhalen van de eerste reeks, ‘L'école des rois’, de witte ‘marge’ van het Evangelie gebruikt om zijn politieke gevoelens te luchten en aan het algemeen stemrecht en de parlementaire Republiek een steek te geven.
J.N. van Hall. |
|