De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |||||||
De hedendaagsche vuurtechniek en de militaire opleiding.I.Indien Berthold Schwartz zijn bus-poeder genoemd had: het universeel middel om harnassen en gepluimde ridderhelmen terug te brengen tot carnavals- en maskarade-sieraden; indien hij verkondigd had, dat evenmin meter-dikke slotmuren als eeuwenoude ridder-tradities en -vooroordeelen tegen dit poeder bestand zouden zijn, terwijl integendeel een zeker soort wezens van menschelijke gedaante, welke buiten die sloten huisden in krotten, modder en ellende, er mensch door zouden worden, welk een spot, hoon of erger zou hem, onverlaat, ketter, ten deel zijn gevallen! En toch, de maatschappelijke en militaire gevolgen der toevallige kennismaking in Schwartz' vijzel van het schuldeloos drietal, zwavel, salpeter en houtskool, zijn niet kleiner geweest. Schwartz' mengsel heeft intusschen zijn tijd gehad, de dagen van het rookzwak kruit zijn aangebroken en de toekomst moet uitwijzen of de maatschappelijke gevolgen der oorlogsmiddelen, waarvan nijverheid en scheikunde ons in de laatste jaren hebben voorzien, even groot en beslissend zullen zijn; of er, bijvoorbeeld, eenig, zij het ook verwijderd, verband bestaat tusschen het groeiend democratisch element in het leger, de neiging tot beperking van oorlogszucht en oorlogsuitgaven en die rookzwakke ‘kruit’-soorten. Ook hier kan geen geschiedenis van het heden geschreven worden. Maar zeker zijn wij gerechtigd, er op te wijzen, dat buìten de weermacht, de uitvinding van het zoogenaamd rook- | |||||||
[pagina 299]
| |||||||
zwak buskruit samenvalt met de vredes-conferenties, met gedachten over beperking van militaire lasten en dat ìn die weermacht naast een ontwikkeling in de richting van een volksleger - wat een ontwikkeling is in democratischen zin - een wassende drang merkbaar is om het gezond verstand ook in militaire zaken den voorrang toe te kennen. Sneller dan het zwarte kruit in de muren der riddersloten, hebben de nieuwe chemische producten bres geschoten in militaire vooroordeelen, sleur en traditie en hebben zij de moderne levensopvatting en wetenschap in staat geteld door die bres stormenderhand het afgesloten, afgezonderde en zich afzonderende militaire kastewezen binnen te dringen. De mensch is ook in het leger mensch geworden. Zelfs de jongste soldaat moet gaan denken. De aanvoerders worden zich bewust, in de eerste plaats opvoeders, leiders, voorgangers te zijn, niet alleen in het gevecht, maar op elk gebied, zij kunnen niet langer drilmeesters, vreesaanjagers, opdrijvers blijven. De tucht, daarnaast, gegrond op vrees voor den straffenden meerdere, maakt plaats voor een hoogere tucht, welke haar kracht ontleent aan plicht- en gemeenschapsgevoel. Het ideaal van den geoefenden soldaat is niet langer een levende machine te zijn, gekoppeld aan een dood stuk ijzer. Militaire eer en militaire deugd worden in de eerste plaats menschelijke eer en menschelijke deugd. Het militair recht nadert het gemeen recht. De militaire wetenschap keert terug in den schoot der Alma Mater.
Op tactisch gebied zijn de invloeden van het rookzwak kruit niet minder groot. De militaire, de tactische lessen van de oorlogen in Zuid-Afrika en Oost-Azië zijn in het bijzonder te zoeken in het gebruik van het rookzwak kruit. Sedert het ultimatum van President Krüger heeft het de krijgskunst, beter gezegd de gevechts-kunst, een eeuw vooruitgebracht. Gedurende den oorlog in Zuid-Afrika kwamen de Engelschen er toe het niet-opval-beginsel van hun tegenstanders over te nemen, die dit op hun beurt van inboorlingen hadden afgezien en op hun jachten in de wildernis in practijk hadden leeren brengen. Behalve de uniform, werden | |||||||
[pagina 300]
| |||||||
zelfs affuiten-raderen, sabels en scheeden vaal geel gekleurd, om maar niet tegen het terrein af te steken. Treffend zijn de verhalen, o.a. van onzen militairen attaché, kapitein Jhr. Ram, over die ‘schijnbaar verlaten’ slagvelden, waar het bloedig pleit, voor den toeschouwer meer hoorbaar dan zichtbaar, beslist werd. In Oost-Azië ziet men aan Japansche zijde hetzelfde; na de harde lessen aan de Jalu-rivier verwisselen de Japanners hun vredes-uniform tegen khaki. Bij het begin van den oorlog bracht de Japansche Infanterie de algemeene regelen, ontleend aan de Europeesche legers, in toepassing, maar reeds in 1907 laat zij deze varen. Een Japansch officier liet zich, na Liao-Yang, tot een Fransch attaché daarover als volgt uit: ‘Gij zijt ongetwijfeld verwonderd over de verschillen tusschen hetgeen bij u gewoonte is geworden en hetgeen Gij hier ziet. Wij waren het aanvankelijk niet minder, want Gij weet, dat onze reglementen gelijkluidend waren met die in Europa. Ook wij zijn begonnen te manoeuvreeren volgens de boekjes en hebben ons aldus in één dag meester gemaakt van de stellingen van Nan-Chan. Maar ten koste van hoeveel bloed! De derde divisie, die daar nagenoeg vernietigd werd, heeft ons echter geleerd en zoo doen wij het nu wat langzamer, maar dekken ons beter.’ En inderdaad, in een der eerste Russische gevechtsrapporten heet het: ‘De Japanners gebruiken op ideale wijze het terrein. Gedurende den aanval ziet men noch de voorwaartsche sprongen hunner tirailleurs, noch hun reserves.’ Het komt er voor het Nederlandsche leger op aan van de gelegenheid, die de moderne, vèrdragende, rookzwakke snelvuurwapenen bieden, gedurende het gevecht voor den vijand onzichtbaar te blijven, gebruik te leeren maken. Het is van oudsher goede krijgsmans-kunst zijn troepenbewegingen en dus ook de troepen zelve zoo lang mogelijk gedekt te houden voor het oog van den vijand. Vroeger, in de dagen van gladde vuurwapenen en rookend buskruit, kon echter van dat gedekt houden geen sprake meer zijn, zoodra het op beslissend vechten aankwam. Om toch de tegenpartij te verslaan of zelfs maar te schokken, was het noodig haar in dicht gesloten massa's op zeer korten afstand te naderen, beter gezegd op het lijf te vallen, terwijl bovendien de rook van een enkel geweerschot voldoende was, om | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
zoowel een heel regiment als een patrouille op grooten afstand te ontdekken. Dit is bij gevechten tusschen troepen, bewapend met vèrdragende, rookzwakke snelvuurwapenen, veranderd. Men brengt nu de tegenpartij tot staan, ja vernietigt haar soms, zonder dat zij den aanvaller goed heeft waargenomen. Het rookzwak schot behoeft, zoowel voor kanon als geweer, op den werkzamen afstand, bij een handig gebruik van het terrein, niet waarneembaar te zijn, mits men zich door een volmaakte aanpassing aan dat terrein, zoowel zich verplaatsende als in stelling zijnde, onzichtbaar houdt. De rook van het schot is niet te zien, de vlam van een losbranding der vuurmonden kan in zeer vele gevallen onzichtbaar gemaakt worden door het bezigen van gezichtsdekkingen als dijken, terreinplooien en struikgewas of maskers.Ga naar voetnoot1) Evenmin verschaft de knal van het schot gegevens omtrent de opstelling. Men kan dikwijls niet nauwkeurig de richting bepalen, waaruit deze komt, omdat hij daarvoor te scherp, te kort en te hoog van toon is. De mogelijkheid om onzichtbaar te blijven voor den vijand, ook op het gevechtsveld, verschaft een uitnemend voordeel voor hem, die daarin de grootste bedrevenheid toont. De onzekerheid, waarin men de tegenpartij daardoor laat, moeten vooral de kleine legers, hetzij aanvallend of verdedigend optredend, tot machtige bondgenoote kiezen. De onzekerheid schokt het moreel, zelfs van den sterkste. Het doet òf overdreven voorzichtig, tijdverliezend tasten, òf verlokt het eene oogenblik tot onnoodig ontwikkelen van een overmacht, brengt een volgende maal in de verleiding een beslissing met onvoldoende krachten te wagen. Onzichtbaar opgesteld en gebruikt door gemakkelijk beweeg- en snel verplaatsbare troepen, is het rookzwak, vèrdragend, snelvurend wapen ongetwijfeld de steun geworden, die den kleinere en zwakkere in staat stelt met goede kansen den strijd met de overmacht aan te gaan. Dat wapen kan David's slinger worden tegenover een modernen Goliath, doch slechts als men heeft geleerd het zoo nuttig mogelijk toe te passen en gebroken heeft met het oude en traditioneele, dat nu daaraan nog in den weg staat. | |||||||
[pagina 302]
| |||||||
II.Wie echter het militaire kent, gevoelt onmiddellijk, dat juist hier de groote moeilijkheid schuilt, daar het opzichtige van ouds kern en wezen er van uitmaakt. Ja, zelfs heden ten dage wordt in vredestijd opzichtigheid in houding, loop, gebaar en stem, in kleeding, doen en laten, door de menigte het kenmerk van den goeden militair geacht en is de martiale, kaarsrechte snorbaard, met luide stem, zwaren tred, kletterenden sabel en rinkelende sporen, die liever knapt dan buigt, in veler oogen daarvan het ideaal. Hij was dit ongetwijfeld in de dagen van de zeer gebrekkige vuurwapenen, van het handgemeen, in die van Frederik den Groote en van Napoleon. Deze grootmeesters versloegen den vijand evenmin direct door de materiëele uitwerking van hun wapenen, maar het moreel van den vijand werd hier gebroken door de koene, vastberaden houding, door het duidelijk zichtbaar, ontzagwekkend, zenuwschokkend voorwaarts gaan van dichte drommen, als 't ware levende muren, liefst zonder een schot te lossen. Juist op het opzichtig, kalm gebaar, op het niet schieten, zoolang de vijand niet in aftocht was, kwam het aan.Ga naar voetnoot1) Diegene bracht den eersten beslissenden schok op den vijand te weeg, wiens houding, wiens uiterlijk, wiens tenue op het slagveld het meest onberispelijk was en het langst onberispelijk bleef, die er het indrukwekkendst uitzag. Dit was de moreele bedreiging, die bij den vijand meer insloeg dan de materiëele werking van kogel en bajonet, welke ook toen in de tweede plaats kwam. Geen wonder dus, dat onder die omstandigheden aan het uiterlijk alle zorg besteed werd, dat vooral de uniform opvallend, onberispelijk moest zijn. Vandaar paradedressuur, | |||||||
[pagina 303]
| |||||||
‘Strammheit’, opzichtige manieren en even opzichtige kleeding en sieraden.Ga naar voetnoot1) Vandaar een kleeden der troepen op den morgen van den slag in groot tenue. Vandaar nauwgezette, ceremonieuse inspecties een belangrijk deel der militaire opleiding. Vandaar kletterende handgrepen, waarbij geheele bataljons als één man werkten. Vandaar bij Frederik een voorbeeldige geoefendheid in het snel ontwikkelen van lange liniën, die, met het geweer in den arm, in parade-kleeding, onder langzaam tempo, aangegeven door een officier met het horloge in de hand, naast den vaandeldrager, met een fabelachtige regelmatigheid, indrukwekkend, op den vijand aanmarcheerden. Het hoogst gebrekkige vuurwapen van die dagen liet zoo iets toe. Dit is veranderd onder den invloed der vèrdragende juistheids-wapenen. Was toen het vuur bijzaak, nu is het hoofdzaak. Waren toen het uitwendig voorkomen, het opzichtige, de parade-houding alles voor de zegepraal, nu bevatten zij de kiemen van de nederlaag, omdat zij den vijand slechts gelegenheid geven op grooter afstand het vuur te openen. Het moderne gevecht is het vuurgevecht. De moderne tactiek: vuurtactiek. Ook nu breekt men het moreel en daarmede het materiëel weerstandsvermogen, maar dit geschiedt vooral door de ‘mysterieuse kracht’Ga naar voetnoot2) van het moderne vuurwapen. Hoe meer men het mysterieuse dier kracht weet te verhoogen, des te grooter de (moreele) uitwerking, des te gemakkelijker en des te eerder de beslissing. Het is een bekend verschijnsel, dat de kracht van al wat mysterieus is, in het onbekende, ongeziene, vage ligt, dat de verwachting van een feit, meer prikkelt dan het feit zelf en dat deze prikkel zijn hoogtepunt bereikt in het zich daarbij aansluitend plotselinge. Wil daarom de moderne tactiek, d.i. de vuurtactiek, volkomen toegepast worden, dan is, naast de materiëele geoefendheid daarin, noodig aan dat ‘mysterieuse’ element alle aandacht te wijden. Ongezien naderen en verrassend openen van het vuur derhalve, liefst van geheel overwachte zijde, maar ook ongezien blijven afgeven daarvan | |||||||
[pagina 304]
| |||||||
zoo lang mogelijk, hetzij het geldt den aanvaller tot staan te brengen, hetzij een verdediger in zijn stelling moet worden geschokt. Het element der onzekerheid moet in beide gevallen de hoofdrol blijven vervullen. Het vuurwapen doet de werking gevoelen van het gevaar op het gemoed van den mensch; de onzichtbare stellingen, waaruit dat vuur wordt afgegeven, het steeds dichter naderen van die vuurstelling, zonder dat men de tegenpartij dichterbij heeft zien komen of stelling zien nemen, zijn voor die gemoedswerking coëfficienten van de hoogste waarde. Zoo is militaire opzichtigheid, op welk gebied ook, in stede van militaire deugd, een militaire ondeugd geworden; is parade-dressuur voor de oorlogsvaardigheid uit den booze en moet de militaire opvoeding, in plaats van die opzichtigheid in uiterlijk en wezen stelselmatig te ontwikkelen, haar integendeel met alle kracht gaan bestrijden; moet de militaire manoeuvrevaardigheid zich gaan toeleggen op het onzichtbaar, het ongezien voor den vijand manoeuvreeren, niet op het paradeveld, maar op het gevechtsterrein. Hiervoor zijn twee zaken noodig:
Deze eischen gelden voor alle wapens. Er wordt daaraan, zoo tactisch als technisch, wel aandacht gewijd. Men gevoelt, als 't ware instinctmatig, de noodzakelijkheid ervan, maar zij blijven stiefkinderen der militaire wetenschap en een stelselmatige studie en opleiding in deze richting ontbreken. Het zwaartepunt ligt nog altijd op het excercitie-parade-veld, waar van een oorlogsopleiding geen sprake kan zijn. Een milicien brengt van zijn eersten oefenings-tijd van 8½ maand er dikwijls 7½ door in het garnizoen en één te velde. | |||||||
[pagina 305]
| |||||||
Deze getallen zijn voor sommige garnizoenen minder ongunstig, omdat in de onmiddellijke nabijheid van deze goede oefeningsterreinen in de vrije natuur liggen, maar dit zijn uitzonderingen. Als regel wordt voldoende oorlogsoefening belet door het kazerneeren van militie, voor eerste oefening onder de wapenen, in bewoonde centra. De vesting-artillerie, torpedisten, pontonniers en pioniers verkeeren in dit opzicht onder de gunstigste omstandigheden, daar zij kunnen oefenen in een omgeving, welke minder verschilt van die, waarin zij in oorlogstijd zullen moeten handelen. Bij de opvoeding van het levend element, bij voetvolk en ruiterij, verzetten bovendien de heerschende opvattingen, betreffende krijgstucht en vormendienst, zich tot nu toe tegen het erkennen van de noodzakelijkheid van een rationeele, individueele opleiding, uitsluitend in het terrein. Eerst bleef men afkeerig van het gevecht in verspreide orde uit vrees voor een ‘bende’. Alles wat afweek van het automatische, wat, bijvoorbeeld, niet op commando netjes in rij en gelid, op twee of meer gelederen, stilstaande of in den pas marcheerende geschiedde, werd als zoodanig betiteld, niettegenstaande het bloed, dat in 1870 ook aan Duitsche zijde, tengevolge van het te lang vasthouden aan gesloten formaties en aan het rechtlijnige, gevloeid had. Door velen werd aanvankelijk het tirailleeren met argwaan, als een noodzakelijk, de tucht ondermijnend kwaad, beschouwd. Nog maar enkele jaren geleden was nadrukkelijk voorgeschreven, dat na oefeningen in verspreide orde steeds eenige gesloten exercitiën moesten worden uitgevoerd. Sommigen noemden, en noemen dit nog, noodig om den troep weer ‘in de hand’ te krijgen. Enkelen gingen nog verder dan het reglement door onderhandsche orders, om alle oefeningen in het terrein na thuiskomst met een defileeren in den parade-pas op de kazerne-plaats - een klein paradetje dus - te besluiten. Kenschetsend voor den heerschenden geest van het ook ten onzent op militair-wetenschappelijk gebied toonaangevende Duitschland, is wel, dat nog in de ‘Jahrbücher für die Deutsche Armee und Marine,’ van Maart 1907, een artikel van een Duitsch generaal voorkomt, getiteld: ‘Wie die Kavallerie exerzieren soll,’ waarin voor dit wapen een systeem van oefenen wordt aanbevolen: ‘als gelte es einem | |||||||
[pagina 306]
| |||||||
Grenadierbataillon aus der Zeit Friedrich des Grossen,’ en dat: ‘Nach dem gefechtsmässigen Exerzieren stets noch eine Reprise in fester Ordnung oder ein Parademarsch zu erfolgen hat.’ ‘Ja,’ verklaart deze generaal, wel ‘gefechtsmässig Exerzieren,’ maar bovenal: ‘Parade!’ Wij halen dit voorbeeld aan, omdat het zoo juist de heerschende opvatting teekent, die Frederik den Groote als standmodel blijft beschouwen en een studie en toepassing van het niet-opvalbeginsel in den weg staat. De parade-cultuur is een cultus, waarbij men zich ver vooruitstrevend waant door als uiterste concessie voor het militair opvoedings-systeem van ruim twintigjarige jonge mannen van zeer uiteenloopende ontwikkeling, het ‘Drill und Erziehung’ aan te geven, niet vermoedende daarmede een paedagogische onmogelijkheid te eischen. Het is een volkomen onlogische handeling de recruten-opvoeding aan te vangen met de parade-exercitie met dril en daarbij dingen in te stampen, die men twee maanden later bij de gevechtsopleiding in het terrein als de grootste levens- en nationaalgevaarlijke domheden moet afkeuren. Weken, soms maanden, worden besteed om den recruut netjes gericht te leeren loopen in rij en gelid, om hem op een bepaalde wijze zich te leeren omkeeren of in een andere richting te doen gaan. Er wordt nauwlettend toegezien of elke voet, elk been, elke recruut ieder dezer bewegingen op volkomen gelijkvormige wijze uitvoert. Hoe ontzaglijk veel moeite kost het leeren richten in het gelid niet, hoe wordt recruut voor recruut daarin onderwezen, terwijl de neuzen van zijn kameraden als 't ware als richtmiddelen dienst doen. Zoo'n recruut moet den indruk krijgen, alsof hij het land niet zal kunnen verdedigen, zoo hij niet uitstekend gericht kan staan, zich niet als een automaat kan bewegen. Dit, evenals aanvankelijk het beoefenen van het gevecht in verspreide orde, geschiedt op een zorgvuldig geëffend open terrein, zoodat den recruut als 't ware practisch wordt ingeprent, het terrein, in den oorlog hoofdzaak, van nul en gener waarde te beschouwen. Terloops merken we op, dat aan deze oefeningen slechts waarde is toe te kennen als gymnastiek, maar dan behooren zij thuis bij het schoolonderwijs, niet in den militiedienst. | |||||||
[pagina 307]
| |||||||
Nu breekt de opleiding van den recruut in het terrein aan en wat hem als heilig werd ingeprent moet eensklaps gedurende eenige uren door hem als landverderfelijk kwaad beschouwd worden. Nu mag alles zonder commando's, niet gericht, niet in den pas, nu wordt de recruut van automaat bevorderd tot mensch met gezond verstand en moet hij het terrein als hoofdzaak beschouwen. Voor den onderwijzer daarnaast van een handleiding, een systeem, geen sprake: hij moet zich te midden van die tegenstrijdigheden trachten te redden. Bij zijn onderwijs, dat den nadruk legt op de waarheid als een koe, ‘dat vuuruitwerking boven dekking gaat’, vormt zich te vaag het belangrijk begrip, dat zonder gezichtsdekking, die in den regel bovendien materieel dekt, van vuuruitwerking op den duur geen sprake meer kan zijn. Alles is hier overigens, wat de oefeningen in het terrein betreft, nog in rudimentairen staat; men schrijft wel voor dat het moet, maar blijft in gebreke den onderwijzer stelselmatig te leeren hoè het moet. | |||||||
III.Bezien wij van het niet-opval standpunt onze duurzame versterkingen. Technisch zijn onze nieuwe forten een aanzienlijke verbetering van die, welke een vijf-en-twintig jaar geleden, tengevolge der vestingwet, ontstonden. De laatste, zoo vestingen als forten, zijn ware monumenten van den destijds oppermachtig heerschenden geest van militaire opzichtigheid: torenhooge wallen, traversen, remises en dergelijke gebouwen, als silhouetten scherp afstekende tegen den horizon en in het omliggende terrein, alsof men het de vijandelijke artillerie te land en ter zee zoo gemakkelijk mogelijk wilde maken mikpunten te kiezen, zich in te schieten, de schoten waar te nemen en te treffen. Merkwaardigerwijs echter vertoonde zich, nagenoeg tegelijkertijd met den bouw, een reactie, zij het ook een deels onbewuste, tegen die opzichtigheid. Men ging die hooge wallen met struikgewas en boomen beplanten, gepantserde fronten van monumentaal-zichtbare versterkingen en zichtbare gedeelten der gebouwtjes voor afstandmeting, enz. werden groen geschilderd, soms zelfs met het gras er op afgebeeld. Maar vooral werd die opzichtigheid een | |||||||
[pagina 308]
| |||||||
stoot gegeven door eene beweging om het zware geschut niet meer in die kogelvangers van forten, doch gedekt in het lage terrein der omgeving, op te stellen. Ook wat de militaire kleeding betreft, heeft men veel, dat schitterde, opzichtig was of in het terrein afstak tegen de omgeving, zien verdwijnen. De geweren zijn niet langer blank gepoetst, maar geblauwd, de schako met haar glimmende koperen versierselen heeft plaats moeten maken voor de stemmige képi. De glinsterende knoopen zijn van de overjassen verdwenen. De nieuwe ‘tentes-abris’ zijn niet meer hagelwit, maar vaal-bruin.Ga naar voetnoot1) Er is zelfs door eene gemengde commissie rapport uitgebracht over het moeilijk vraagstuk der militaire kleeding en uitrusting, waarvan de memorie aan dat verdienstelijk rapport toegevoegd door het lid, den heer Dudok van Heel, in verband met ons onderwerp van het meeste belang is. Want zeker heeft deze commissie, ook na de zooeven aangestipte uniform-wijzigingen, en nevens haar hoofddoel: bezuiniging, een zeer gewichtige taak gehad van tactisch standpunt, daar dit onafscheidelijk met het uniform-vraagstuk verbonden is. Het donkerblauw toch van de Nederlandsche uniformen is een kleur, die in onze terreinen zeer opvalt. De berenmutsen der Rijdende Artillerie, de kolbaccen der Cavalerie zijn, evenals hun glimmende sleepsabels, op het moderne gevechtsveld voor de eigen partij niet anders dan onbruikbare, levensgevaarlijke parade-sieraden. Roode halskragen, glimmend verlakte kleppen van képi's, koperen knoopen zijn bij de moderne veldkleeding uit den booze. Onze gewone bepakking maakt den infanterie-soldaat te velde tot een onbruikbaar lastdier. En de nuchtere, practische milicien gevoelt dit soms. Menigmaal zagen wij hem bij manoeuvres, op patrouille, uit zich zelf de kolbac afzetten, de képi achterste voren op het hoofd plaatsen, wanneer hier of daar overheen gegluurd moest worden. En wie kent niet de tallooze kunstjes om den ransel te verlichten en de even tallooze straffen, die daarvan het gevolg zijn? | |||||||
[pagina 309]
| |||||||
Wij erkennen, dat de uniform er met dit al niet fraaier op zal worden, dat geen dienstmeisjes meer door ‘glimmende knopkes’ veroverd zullen worden, geen kakelbonte kleedij meer als lokmiddel voor den adspirant-vrijwilliger zal kunnen dienen. Dit achten wij, wat het laatste betreft, een voordeel en bovendien hebben de vrijwillige soldaten, wat de Nederlandsche weermacht betreft, hun tijd gehad. Traditie kan heilig zijn, maar zij wordt belachelijk zoo gezond verstand er het offer van wordt en zelfs misdadig, indien zij tot onnoodig bloedverlies of erger aanleiding kan geven. Evenals in het Engelsche leger, zou men, een middenweg kiezende, een strenge afscheiding kunnen maken tusschen garnizoens- en veldtenue. Daar echter, wat militie en landweer aangaat, een dubbel stel uniformen als geld verspillen betiteld moet worden, gelooven wij het voor Nederland het best, haar uitsluitend van een veld-uniform te voorzien en slechts de beroeps-militairen bovendien een garnizoens- of gala-uniform te geven, zooals iedereen in het dagelijksch leven zijn werk- en uitgangspak heeft.
Toetsen wij ten slotte aan de beginselen, hierboven geschetst, critisch onze reglementen en voorschriften, dan maken die der bereden artillerie een gunstigen indruk door hun frischheid en bondigheid. Hun samensteller komt daarvoor lof toe. Hier toch treffen wij voor het eerst de twee groote eigenschappen voor het hedendaagsch gevecht nl. aanpassingsvermogen en erkenning van het persoonlijk initiatief, vereenigd aan, in de zinsnede: ‘voor het innemen eener verzamelopstelling kan elke formatie, die zich aan het terrein aanpast, worden gebezigd.’ Hier gaat één van de zoogenaamde normaalvormen, die zooveel kwaad gedaan hebben, over boord. Wat wil men toch met die normaal-vormen en normaal-aanvallen? Er bestaat in de vrije natuur zoo min een normaal aanvalsterrein als in den oorlog een normaal-aanval. Het gladde, open excercitie-terrein is eerst recht voor oorlogs-oefening een abnormaal terrein, en de daar gehouden gevechts-oefeningen zijn abnormale oefeningen, die onjuiste beelden geven.Ga naar voetnoot1) | |||||||
[pagina 310]
| |||||||
Ook op andere moderne gevechts-eischen, zooals wij die in het begin van ons opstel schetsten, wordt in het voorschrift der bereden artillerie de aandacht gevestigd. Dit reglement kent aan het gezond verstand een eervolle plaats toe, daarin spiegelen zich de ervaringen van Zuid-Afrika en Oost-Azië af, het verplaatst ons in gedachte van een of ander vervelend, duf kazerne-excercitie-, inspectie- en paradeveld naar de vrije natuur, in duinen en houtgewas, op de heide en in den polder. Dààr en dààr alleen liggen onze toekomst-oefeningsterreinen, dààr toch zullen wij ons land moeten verdedigen.Ga naar voetnoot1) Waar in een voorschrift zoo op het gewicht van deze zaken gewezen wordt, daar is een stelselmatige opleiding in dat onzichtbaar verplaatsen en stelling-nemen, een strijd tegen de militaire opzichtigheid, te verwachten. Ook in de reglementen en voorschriften van het voetvolk wordt op die eigenschappen van aanpassing, onzichtbaarheid enz. de aandacht gevestigd, maar schoorvoetend, als op een medicijn uit het vergif-kastje, die met omzichtigheid, bijna als een noodzakelijk kwaad, moet toegediend worden in uiterste gevallen. Ook hier bemerken wij een spoor van de ervaring der slagvelden in Oost-Azië, bijvoorbeeld dààr, waar aanbevolen wordt ‘tot beperking der verliezen’ van de duisternis gebruik te maken om over een open en effen vlakte een stelling te naderen. Maar dat ‘tot beperking der verliezen’ schijnt een zwakke uitdrukking. Aan de hand van de ervaringen der jongste oorlogen kan, enkele uitzonderingsgevallen daargelaten, verklaard worden, dat het noodzakelijk is van de duisternis of van bijzondere hulpmiddelen gebruik te maken om een stelling over open vlak terrein te naderen, tenminste, wanneer zij met moderne geweren en kanonnen bewapend is. Reeds in 1870 trouwens, blijkt het onafgebroken voorwaarts gaan niet meer mogelijk te zijn geweest. De onlangs verschenen ‘Studien zur Kriegsgeschichte und Taktik, herausgegeben vom Grossen Generalstabe,’ zeggen over een der beslissende aanvallen op den 18en Augustus 1870 (St. Privat): ‘Es war der einzige deutsche Angriff unter schwie- | |||||||
[pagina 311]
| |||||||
rigen Verhältnissen, der in ununterbrochenen Vorschreiten zum Ziele gelangte.’ De Japanners gebruikten den nacht voor den aanval, als zij overdag niet voorwaarts kwamen; het 1e en 2e leger reeds bij het tweede belangrijke treffen; het 4e leger van af het treffen bij Liao-Yang. Door de moreele werking van het verrassend optreden niet naar waarde te erkennen, staat het Infanterie-Reglement achter bij dat der Artillerie, dat integendeel juist op de ontzaglijke moreele kracht daarvan zoo verdienstelijk den nadruk legt.
Vragen wij ons nu, naar aanleiding van het voorgaande, af, welke hervormingen, naast die der uniformen, noodzakelijk zijn, dan luidt het antwoord, dat in de eerste plaats de militaire wetenschap zich op dit gebied moet gaan toeleggen en tevens de recruten-opleiding haar programma zal behooren om te keeren. Niet, zooals thans, eerst de gesloten exercitie, maar als begin een zorgvuldige, stelselmatige opleiding van den enkelen man in het gebruik van het terrein. Dan volgt bij voetvolk en ruiterij op overeenkomstige wijze die van de kleinste afdeeling, bij de artillerie die van het stuk. Geleidelijk klimt men dus op tot die van grootere verbanden. Gelijktijdig daarmede worden als neven-vakken de werktuigelijke behandeling van de wapens en die exercitiën beoefend, welke bepaald noodig zijn om de afdeelingen, beginnende bij de kleinste, bijeen op te stellen en bijeen te verplaatsen. Deze gesloten exercitie moet echter geheel en uitsluitend als materiëel hulpmiddel beschouwd worden om een maximum aantal menschen een minimum plaats te doen innemen en den commandanten gelegenheid te geven die afdeelingen gemakkelijk en snel in de meest geschikte formatiën, zoo min mogelijk opvallend of zichtbaar voor den vijand, op te stellen of te verplaatsen. Een hoogere opvoedkundige, tuchtelijke militaire waarde kan aan die gesloten exercitiën niet meer worden toegekend. Zij zijn voor den soldaat geestdoodend vervelend en verlagen den jongen man bij herhaling, ook nadat hij den vorm eenmaal kent, tot een automaat, wat afstompt of afkeer wekt. Gesloten oefeningen van dien aard zijn op den duur slechts belangwekkend voor hem op wiens commando ze worden uitgevoerd. Dat onmiddellijk, gelijk- | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
tijdig en stipt uitvoeren door eenige honderden mannen van zijn commando streelt zijn eigenliefde. Verder maakt het een aangenamen indruk op het groot publiek: hoe gelijker, hoe meer rukkend, klinkend en stampend, des te schooner, des te indrukwekkender, en inderdaad, ‘c'est beau.... mais ce n'est plus la guerre!’ Het aanpassings-vermogen in het terrein, het werken zonder luide commando's of klinkende signalen, het zich ongezien en stil verplaatsen en stelling nemen, door ieder man, door iedere afdeeling zelfstandig, maar in zwijgende harmonie en samenwerking met het geheel, volgens den wil en in den geest van den aanvoerder, moeten als het kenmerk der gevechts-vaardigheid en als een van de belangrijkste onderdeelen der tactische wetenschap beoefend worden. Daaraan moet dus, zoowel bij de wetenschappelijke militaire opleiding als bij de practische oefeningen, een evenredige plaats worden toegekend. Om het gevechtsveld te bereiken - en de wijze waarop dit geschiedt bevat reeds dikwijls de kiem van overwinning of nederlaag in zich - komen loopwerktuigen, hart en longen, benevens marsch-discipline in aanmerking, maar òp het gevechtsveld beslissen naast een hoogstaand moreel, bovendien de zooeven genoemde eigenschappen.
G. Polvliet. |
|