De Gids. Jaargang 72
(1908)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Hedendaagsche Engelsche dichters.I.
| |
[pagina 98]
| |
‘sustained effort’ en ‘sustained level of excellence’. Niet ten onrechte zei Arthur Symons dat de natuur Swinburne schiep in ‘a fit of extravagance’, en Tennyson, die over woordmuziek kan oordeelen als weinigen en zelf de heerlijkste woordmuziek heeft doen hooren, gewaagde met recht van Swinburne als van een buis, waarin alles wat er door werd geblazen muziek werd. Ik schrijf de mindere bekendheid van Swinburne, ook in zijn eigen land, dááraan toe, dat hij zoogenaamd ‘moeielijk’ is - in een andere beteekenis wel is waar dan Browning - dat hij geen concessies doet aan ‘het publiek’, en nog al eens dikwijls allerlei klassiek-mythologische zinspelingen en reminiscenties heeft. Om Swinburne's klassieke toespelingen en herinneringen te kunnen begrijpen en nagevoelen, moet men natuurlijk thuis zijn in de wereld waarin ook de dichter zich beweegt, en daarom is zijn kunst uit den aard van de zaak niet voor iedereen. Wanneer hij voorbeeld den lof zingt van Aeschylus, Sappho, Catullus of andere figuren uit de klassieke Grieksche en Romeinsche tijden, dan zullen slechts weinigen hem geheel kunnen volgen, vooral waar hij doordringt in hun kunst en karakter, eenvoudig omdat zij het werk van de bezongenen niet kennen. Daardoor verklaar ik me ook dat zoo weinigen van onze eigenlijk gezegde letterkundige critici weinig of heelemaal niet van Swinburne gewagen. Als wij hen nagaan, dan hebben we bijv. Kloos, die zijn klassieke studiën halverwege heeft laten varen, maar toch blijken heeft gegeven van de lectuur der klassieken te onderhouden; Boeken, die gepromoveerd is in de klassieke letteren en Apuleius heeft vertaald (hoe hij dat gedaan heeft heb ik aangetoond in den Ned. Spect. van 24 Mei 1902) en meermalen bewezen heeft, vooral in zijn verzen, mooi geïnspireerd te kunnen worden door de oudheid; Van Eeden, wiens veelzijdige, overal heen tastende geest ook wel langs deze paden zal gezworven hebben, maar toch in zijn werk weinig of geen ‘Anregung’ van de klassieken laat blijken; verder misschien nog enkelen die Swinburne in alle opzichten goed zouden kunnen lezen en begrijpen, gesteld dat hun kennis van het Engelsch voldoende is; maar het meerendeel telt in dit opzicht òf in 't geheel niet òf ten naastenbij niet meê. Waar, om eenige voorbeelden te noemen, Swinburne zegt: | |
[pagina 99]
| |
Here the wise wave-wandering steadfast-hearted
Guest of many a lord of many a land
Saw the shape or shade of years departed,
Saw the semblance risen and hard at hand,
Saw the mother long from love's reach parted,
Anticleia, like a statue stand...
zal voor menigeen zoo'n passage vrijwel zonder beteekenis voorbijgaan, want menigeen zal niet begrijpen dat hier van Ulysses sprake is. Elders, waar we lezen And stood between the sea's edge and the sea
Naked, and godlike of his mould as he
Whose swift foot's sound shook all the towers of Troy;
So clothed with might, so girt upon with joy,
As, ere the knife had shorn to feed the fire
His glorious hair before the unkindled pyre
Whereon the half of his great heart was laid,
Stood, in the light of his live limbs arrayed
Child of heroic earth and heavenly sea,
The flower of all men....
zal wel niet iedereen begrijpen dat hier wordt gezinspeeld op Achilles vóór Patroklos' brandstapel. Bij het koorlied vs. 555 en vgg. uit Erechtheus: Out of the north wind grief came forth
And the shining of a sword out of the sea.
Yea, of old the first-blown blast blew the prelude of this last,
The blast of his trumpet upon Rhodope...
- - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - -
With the leap of his limbs as a lion's, a cry from his lips as of thunder,
In a storm of amorous godhead filled with fire,
From the height of the heaven that was rent with the roar of his coming in sunder,
Sprang the strong God on the spoil of his desire....
zal misschien niet iedereen dadelijk kunnen denken aan de mythe van Boreas en Orithyia. Dit zijn slechts een paar grepen ‘at random’, en zoo komen er herhaaldelijk beelden, toespelingen en herinneringen in Swinburne's gedichten voor. | |
[pagina 100]
| |
Nu wil ik niet beweren dat de ontwikkelde leek niet van aan de klassieken herinnerende of in klassieken trant gebouwde gedichten kan genieten, maar zulke zaken werken toch afschrikkend en moedigen zelden tot verder lezen aan. Toen Swinburne optrad, stond Tennyson op het hoogtepunt van zijn roem, en Browning was er niet ver van af. Swinburne had op beiden iets voor: op Tennyson een vrijere en snellere versbeweging, op Browning grootere helderheid, minder ingewikkeldheid en veel meer melodie. In Tennyson brandde ook een vuur, maar laag, diep en verborgen, dat slechts nu en dan tot uitbarsting komt, zooals in Locksley Hall: Sixty Years After, Maud en andere stukken; Swinburne daarentegen is voor 't meerendeel een steeds flakkerende en oplaaiende vlam, een steeds werkende en woelende vulkaan, uitbarstend met geweldige rommelingen en dondering van klank. Tennyson bekoort door de fijne betoovering van kalmte en rust, van elegischen ernst en vredige harmonieën, ‘all things in order stored, a haunt of ancient peace’, terwijl Swinburne van een brandenden hartstocht, koortsige vaart en hevige beweging is, weergalmt in ‘ever-echoing avenues of song’. Hij is een beeldstormer, een rebel, zooals Shelley dat was, en zijn wilde opstandigheid staat in sterk contrast tegen Tennysons gematigd gevoel van eerbied en onderworpenheid. In Swinburne is een zeer uitgesproken pantheïstisch gevoel, tegenstelling met Tennysons berustend-geloovig theïsme. Trouwens Swinburne heeft zich min of meer schamper uitgelaten over Tennysons ‘Semi-Christianity’ van In Memoriam. Swinburne zingt van de elementaire krachten der natuur, gelijkt zelf een oerkracht, wielende zee, fel-brandend vuur; Tennyson is een meer huiselijke natuur, hij zingt meer van de ‘domestic-virtues’ en is van minder kosmische kracht en grootschheid dan Swinburne. Zelfs wanneer deze van meer intieme dingen zingt, bij voorbeeld waar hij van zijn moeder gewaagt, doet hij het op zijn bizondere sterk-bewogene wijze, zooals in een 1896 gedateerd gedicht The High Oaks: All this oldworld pleasance
Hails a hallowing presence,
And thrills with sense of more than summer near,
And lifts toward heaven more high
The song-surpassing cry
| |
[pagina 101]
| |
Of rapture that July
Lives, for her love who makes it loveliest here;
For joy that she who here first drew
The breath of live she gave me breathes it here anew.
En als zij een jaar later dood is, dan begint hij een vers aldus: Still the sovereign trees
Make the sundawn's breeze
More bright, more sweet, more heavenly than it rose,
As wind and sun fulfil
Their living rapture: still
Noon, dawn, and evening thrill
With radiant change the immeasurable repose
Wherewith the woodland wilds lie blest
And feel how storms and centuries rock them still to rest.
In een andere strofe van dit wondervolle gedicht vervolgt hij: Soft as light and strong
Rises yet their song
And thrills with pride the cedar-crested lawn
And every brooding dove.
But she, beloved above
All utterance know of love,
Abides no more the change of night and dawn,
Beholds no more with earth-born eye
These woods that watched her waking here where all things die.
Dit is uit een van Swinburne's laatste bundels, A Channel Passage (1904) en bewijst, dat hij ook zachtere en meer sobere tonen kan vinden wanneer de stemming het vereischt. Hoezeer hij ook een contrast vormt met Tennyson, hoezeer hij weinig idyllisch heeft, is hij in zekeren zin toch een volgeling van zijn ouderen kunstbroeder, en dit betreft dan vooral den vorm van zijn poëzie, omdat hij heeft medegewerkt tot het verfijnen en verbreeden, het vervolledigen en volmaken van klank en rhythmus. Want meesterlijk hanteert hij de veelsoortigste maten, niet alleen lange, zwaar-geluidende en orgelende, maar ook korte, vluchtige, fijne. Deze laatste intusschen zijn in de minderheid, en kunnen we spreken van Tennysons woordmuziek, bij Swinburne zouden we kunnen gewagen van woordorkanen. Om echter te doen zien dat ook | |
[pagina 102]
| |
hij kan ‘trip it on the light fantastic toe’, diene de aanhaling van enkele gedeelten uit zijn verzen op jonge kinderen en andere van lichter, blijder genre. Zoo dit, uit A Child's Laughter: All the bells of heaven may ring,
All the birds of heaven may sing,
All the wells on earth may spring
All the wind on earth may bring
All sweet sounds together;
Sweeter far than all things heard,
Hand of harper, tone of bird,
Sound of woods at sundawn stirred,
Welling water's winsome word
Wind in warm wan weather.
One thing yet there is, that none
Hearing ere its chime be done
Knows not well the sweetest one
Heard of man beneath the sun,
Hoped in heaven hereafter;
Soft and strong and loud and light,
Very sound of very light
Heard from heaven 's rosiest height,
When the soul of all delight
Fills a child's clear laughter.
Neem ook het volgende, de eerste strofe van A Match: If love were what the rose is,
And I were like the leaf,
Our lives would grow together
In sad or singing weather,
Blown fields or flowerful closes,
Green pleasure or grey grief;
If love were what the rose is,
And I were like the leaf.
Ten slotte dit, uit Winter in Northumberland: For all the hours,
Come sun, come showers,
Are friends of flowers,
And fairies all;
When frost entrapped her,
They came and lapped her
| |
[pagina 103]
| |
In leaves, and wrapped her
With shroud and pall;
In red leaves wound her,
With dead leaves bound her
Dead brows, and round her
A death-knell rang;
Rang the death-bell for her,
Sang, ‘is it well for her
Well, is it well with you, rose?’ they sang.
Deze laatste aanhaling doet denken aan de mooie oude liedjes die in Shakespeare verspreid staan, aan die van Fletcher, Ben Jonson, Herrick, Herbert en andere zeventiende-eeuwers. Vergelijk nu hiermede den langzamen, statigen maatgang, als het kalme beieren van kerkklokken, in de volgende vijf mooiste strofen van het aangrijpend-schoone gedicht The Garden of Proserpine (er zijn er twaalf in 't geheel): Here, where the world is quiet;
Here, where all trouble seems
Dead winds' and spent waves' riot
In doubtful dreams of dreams;
I watch the green field growing
For reaping folk and sowing,
For harvest-time and mowing,
A sleepy world of streams.
Pale, without name or number,
In fruitless fields of corn,
They bow themselves and slumber
All night till light is born;
And like a soul belated,
In hell and heaven unmated,
By cloud and mist abated
Comes out of darkness morn.
Pale, beyond porch and portal,
Crowned with calm leaves she stands
Who gathers all things mortal
With cold immortal hands,
Her languid lips are sweeter
Than love's who fears to greet her
To men that mix and meet her
From many times and lands.
| |
[pagina 104]
| |
We are not sure of sorrow,
And joy was never sure;
To-day will die to-morrow;
Time stoops to no man's lure;
And love, grown faint and fretful,
With lips but half regretful
Sighs, and with eves forgetful,
Weeps that no loves endure.
Then star nor sun shall waken,
Nor any change of light:
Nor sound of waters shaken,
Nor any sound or sight:
Nor wintry leaves nor vernal
Nor days nor things diurnal;
Only the sleep eternal
In an eternal night.
Verruischt niet deze strofe als de echo in een diepe wel? In deze aanhalingen hebben we een neiging van Swinburne kunnen bespeuren tot alliteratie, en deze geeft soms heerlijke effecten bij hem. Nu en dan overdrijft hij m.i., zooals bijvoorbeeld aan het eind van de eerste strofe van A Child's Langhter, die w's werken wel week, maar toch ook ‘a wee bit’ wee. Daardoor komt het dat de dichter hier en daar wat gekunsteld klinkt, wat precieus; ook toont hij een bizondere voorliefde - denk aan onze, gelukkig nu doode, modewoorden intens, passie, puur, sereen - voor zekere woorden als flame, fire, swift, sudden, reiterate, reverberate, guerdon, kindle en nog eenige, maar vooral voor de beide eerstgenoemde. Alles is vuur en vlam bij Swinburne, trouwens zeer goed passend bij zijn gloeiend temperament. Op de golven is het vuur van den morgen: Dawn is wild upon the waters where we drink of dawn today:
Wide, from wave to wave rekindling in rebound through radiant air,
Flash the fires unwoven and woven again of wind that works in play,
Working wonders more than heart may note or sight may wellnigh dare...
In het schuim is het vuur, het zijn schuimvlammen, getooverd door den dageraad: Light that leaps and runs and revels through the springing flames of spray.
| |
[pagina 105]
| |
Nachtegalenzang is vuur: Sister, my sister, o fleet sweet swallow,
Thy way is long to the sun and the south;
But I, fulfilled of my heart's desire,
Shedding my song upon height, upon hollow,
From tawny body and sweet small mouth
Feed the heart of the night with fire.
De zeevogel of zijn schrille kreet is als een vlam: Here, where sharp the sea-bird shrills his ditty,
Flickering flame-wise through the clear live calm,
Rose triumphal, crowning all a city,
Roofs exalted once with prayer and psalm,
Built of holy hands for holy pity,
Frank and fruitful as a sheltering palm.
De vier laatste regels heb ik er bij geschreven om te doen zien hoe prachtig Swinburne met alliteratie weet te tooveren en omdat ze zoo bizonder mooi klinken. Het hondenoog flikkert met een vluchtig vuur: Arcadian Atalanta, with twain hounds
Lengthning the leash, and under nose and brow
Glittering with lipless tooth and fire-swift eye...
Liefde is een vlammend vuur: Thou art swift and subtle and blind as a flame of fire...
Deze regel is een gedeelte van een koorlied uit Atalanta in Calydon, een drama in Griekschen trant - zooals wij er een bezitten in Nico van Suchtelens Kroisos - en dit koorlied is een schitterend tegenstuk van Sophokles' koor in de Antigone Ἔϱως ἀνίϰατε μάχαν. De spraak van een mensch is vuur: His speech is a burning fire.
De vrijheid is bliksem: Mine eyes
Shall first in man's flash lightning liberty...
uit de toespraak van de godin Athena tot de stad Athene aan het eind van Erechtheus, eveneens een drama in den klassieken geest; de bovenaangehaalde regels gaan aldus verder: | |
[pagina 106]
| |
Thy tongue shall first say freedom; thy first hand
Shall loose the thunder terror as a hound
To hunt from sunset to the springs of the sun
Kings that rose up out of the populous east,
To make their quarry of thee, and shall strew
With multitudinous limbs of myriad herds
The foodless pastures of the sea, and make
With wrecks immeasurable and unsummed defeat
One ruin of all their many-folded flocks
Ill shepherded from Asia; - -
Dit is echt Grieksch gevoeld, het klinkt Aeschyleïsch, zelfs in de taal, bijv. in ‘thy first hand’ het adverbiale gebruik van 't adjectief ‘first’, en de ‘foodless pastures’ van de zee, een herinnering wekkend aan Homerus. Hoe het komt, weet ik niet, maar regel 4 doet me Tennyson-achtig aan. Naar aanleiding hiervan moet ik op een metrische eigenaardigheid wijzen. In regel 8 moeten de laatste drie syllaben van ‘immeasurable’ worden uitgesproken als één lettergreep, waartoe natuurlijk ook het hiaat veroorzaakt door ‘and’ meewerkt. Zoo zijn er meer verzen, waarin het metrum niet regelmatig naar voeten scandeerbaar voortloopt, maar die we eerst kunnen lezen door herhaald ‘slurring’. In den loop van mijn Swinburne-lezing teekende ik de volgende aan: And God knoh, who hath sent the sign
This not Lardi saw; but we
as Time's self in mine own wearied mind
Ye heights of hills and thou Dircean spring
Iolablnd ye towers that saw cast down
For if thou sleep, we perish, and thy name
Dies with the dg of our ephem breath.
And glorslast thou lived, and made thy life
To me that bare thee and to all men born
Thankworth praise for evend hast won fame
Clear through thrreme symplegades
| |
[pagina 107]
| |
Unlovable, no light fo husband's house,
Espoused; a glomong unwedded girls,
And chosef gods who revnce maidenhood.
These too we honon honog her; but thou,
Abstain thy foot from follng, and thine eyes
From amus touch; nor set toward hers thine heart,
Son, lest hate bear no dead fruit than love.
Small things and transitos ind the sea
Throug heavyd iron furroof sundeg years
There strong, there strong; m brokeand these prevail
.............. for all deaths
Or honoblr with facile feet avenged
Are bearable, but not for their sweet land
And h his own dishonointolele
We zien dus vooral y en volgenden klinker tot één syllabe verbonden, waarbij de y de waarde van een jot krijgt en uitstooting of zeer snelle uitspraak van de ou en o in woorden als ‘honour’, ‘honourable’, ‘amorous’ en van de e in woorden als ‘intolerable’; in 't algemeen worden ongeaccentueerde lettergrepen verwaarloosd. Niet altijd, want in de voorlaatste aanhaling zien we 't in 't eene geval wèl (honourable), in 't andere geval nièt (bearable) gebeuren. De laatste acht citaten, voorbeelden van blank verse, zijn alle uit het hierboven een enkele maal vermelde Atalanta in Calydon, waarmede Swinburne in 1865 op eens beroemd werd, zooals Byron in 1812 met Childe Harold, Herman Gorter in 1889 met Mei en Stephen Phillips in 1898 met Poems. Met The Queen Mother and Rosamond had Swinburne weinig succes gehad; het verscheen ruim een jaar na Morris' Defence of Guenevere, dien prachtvollen bundel, en werd even hard genegeerd door de kritiek en misschien nog minder gelezen. De stijl er van is min of meer archaïseerend, en de auteur bleek een verbazende studie gemaakt te hebben van Shake- | |
[pagina 108]
| |
speare; de onmiddellijke invloed van dezen grootmeester, wien Swinburne zulke heerlijke regels wijdt in The Altar of Righteousness, was in deze stukken merkbaarder dan in eenig later werk van den dichter. Om slechts een paar voorbeelden te geven: passages als: wash corn with sand
To waste the mixture; mar the trees of growth,
Choke birds with salt, breach walls with tided brine,
And chase with heavy water the horned brood
Past use of limit; towers and popular streets
Should in the middle green smother and drown,
And havoc die with fulness.
even at this turn
This edge of season, this keen joint of time,
Finish and spare not....
hebben een echt ‘Shakespearian ring.’ Met Atalanta was het anders. Na het verschijnen hiervan werd erkend dat er een nieuw soort van blank verse was geschapen, waarin klassieke waardigheid gepaard ging met romantische weelderigheid van klank en kleur. Door dit stuk is Swinburne een van de grootste baanbrekers der Neo-Romantiek. Merkwaardig is overigens de neiging tot Hellenisme bij de Engelsche schrijvers van de laatste halve eeuw; we vinden het aanwezig bij Matthew Arnold, Landor, Shelley, Keats, Clough, Tennyson, William Morris, Lewis Morris, om maar eenigen van de ouderen te noemen. Later zullen wij het ook nog bij enkele jongeren zien. Trouwens de aanwezigheid van vier beroemde doodenzangen in de Engelsche literatuur die gebouwd zijn volgens de prototypen van De Dood van Daphnis (Theocritus) en het Epitaphium Bionis (Moschus),Ga naar voetnoot1) nl. Lycidas, Adonais, Thyrsis en Ave atque Vale, wijst reeds op die neiging. Atalanta in Calydon verdient dat we er iets langer bij stilstaan. Het is vol van verrukkelijke dingen; het drama is één en al muziek en heerlijkheid en kracht. Zelden heeft een genie zich zoo volkomen uitgesproken, in zulk een gaaf, | |
[pagina 109]
| |
machtig en compleet kunstwerk. Afgezien van de twee meest bekende koren, die men in bloemlezingen kan vinden: ‘Before the beginning of years’ en ‘When the hounds of spring are on winter's traces’, den verhevenen beurtzang tusschen Meleager en het koor aan 't slot, aanvangend
Mel. Let your hands meet
Round the weight of my head;
Lift ye my feet
As the feet of the dead
For the flesh of my body is molten, the limbs of it molten as lead.
Chor. O thy luminous face,
Thine imperious eyes!
O the grief, o the grace,
As of day when it dies!
Who is bending over thee, lord, with tears and suppression of sighs?
en de slotwoorden van Meleager tot Atalanta, waarvan hier een gedeelte volgt: But thou, dear, touch me with thy rose-like hands,
And fasten up mine eyelids with thy mouth,
A bitter kiss; and grasp me with thine arms,
Printing with heavy lips my light waste flesh,
Made light and thin by heavy-handed fate,
And with thine holy maiden eyes drop dew
Drop tears for dew upon me who am dead,
Me who have loved thee....
wil ik er de volgende buitengewone schoonheden uit aanhalen om te doen zien welk een souvereine macht Swinburne heeft over de taal en het rhythme, hoe hij de woorden dwingt tot zijn willige werktuigen, hoe hij klanken heeft gevonden, nog niet gehoord in de Engelsche literatuur. Hierbij zullen, evenals trouwens in de reeds aangehaalde gedeelten, der zake kundigen menigen trek bespeuren die herinnert aan de Grieksche tragici. Bind on thy sandals; O thou most fleet,
Over the splendour and speed of thy feet....
The is holier than all holy days or things,
The sprinkled water or fume of perfect fire;
Chaste, dedicated to pure prayers, and filled
| |
[pagina 110]
| |
With higher thoughts than heaven; a maiden clean,
Pure iron, fashioned for a sword; and man
She loves not; what should one such do with love?
.... and my brows and lips
Tremble and sob in sleeping, like swift flames
That tremble, or water when it sobs with heat
Kindled from under....
Laugh, having eaten, and leap without a lyre,
Sing, mix the wind with clamour, smite and shake
Sonorous timbrels and tumultuous hair,
And fill the dance up with tempestuous feet.
.... for unaware
Came clashes of swift hoofs and trampling feet,
And through the windy pillared corridor
Light sharper than the frequent flames of day
That daily fill it from the fiery dawn -
Hou shall I bear my dreams of them, to hear
False voices, feel the kisses of false mouths
And footless sound of perished feet, and then
Wake and hear only it may be their own hounds
Whine masterless in miserable sleep -
.... and how shall mineGa naar voetnoot1)
Touch these returning red and not from war,
These fatal from the vintage of men's veins,
Dead men my brethren?
O children, what is this ye see? your eyes
Are blinder than night's face at fall of moon.
That is my son, my flesh, my fruit of life,
My travail, and the year's weight of my womb,
Meleager, a fire enkindled of mine hands
And of mine hands extinguished; this is he.
Dit is wel weinig, maar genoeg, hoop ik om te doen zien met welk een onvergelijkelijk en eenig-schoon kunstwerk we hier te maken hebben. Reeds elders heb ik er op gewezenGa naar voetnoot2) en er aanhalingen uit medegedeeld. Niet alleen zijn de | |
[pagina 111]
| |
uitingen der dramatis personae verheven en beteekenisvol, maar ook de beschrijvingen zijn grandioos en doorgloeid van visionairen hartstocht. Maar er zou nog meer volgen; de Maria Stuart-trilogie (Chastelard - 1865, Bothwell - 1874 -, Mary Stuart - 1881 -) ofschoon na Atalanta verschenen, werd toch vóór dit drama geschreven en vertoont in de behandeling van 't blank verse meer overeenkomst met The Queen Mother, bevat ook herinneringen aan Shakespeare, MarloweGa naar voetnoot1) - voor wien Swinburne, en terecht, ook groote vereering koestert - en andere Elizabethaansche dramaturgen. Uit Bothwell haal ik 't volgende aan, gedeelten van Maria Stuarts afscheid van Schotland: Hath this earth
Which sent me forth a five-years' child, and queen
Not even of mine own sorrows, to come back
A widowed girl out of the fair warm sun
Into the grave's mouth of a dolorous land
And life like death's own shadow, that began
With three days' darkness - hath this earth of yours
That made mine enemies, at whose iron breast
They drank the milk of treason - this hard nurse,
Whose rocks and storms have reared no violent thing
So monstrous as men's angers, whose wild minds
Were fed from hers and fashioned - this that bears
None but such sons as being my friends are weak,
And strong, being most my foes - hath it such grace
As I should cling to, or such virtue found
In some part of its evil as my heart
Should fear, being free, to part from? Have I lived,
Since I came here in shadow and storm, three days
Out of the storm and shadow?
My fair page,
Before the man's change darken on your chin
I may come back to ride with you at rein
To a more fortunate field; howe'er that be,
Ride you right on with better hap, and live
As true to one of merrier days than mine
As on that night to Mary, once your queen.
| |
[pagina 112]
| |
.... I depart
From this distempered and unnatural earth
That casts me out unmothered, and go forth
On this grey sterile bitter gleaming sea
With neither tears nor laughter, but a heart
That from the softest temper of its blood
Is turned to fire and iron.
I will make
From sea to sea one furnace of the land
Whereon the wind of war shall beat its wings
Till they wax faint with hopeless hope of rest,
And with one rain of men's rebellious blood
Extinguish the red embers.
Uit Mary Stuart enkele gedeelten ontleend aan de episode dat zij zich bij voorbaat verheugt op een jachtpartij en het resultaat van Babingtons samenzwering te haren behoeve afwacht: .... Ballard's secret tongue
Has kindled England, striking from men's hearts
As from a flint the fire that slept, and made
Their dark dumb thoughts and dim disfigured hopes
Take form from his and feature, aim and strength,
Speech and desire toward action -
Yet an hour,
And I shall be as young again as May
Whose life was come to August; like this year,
I had grown past midway of my life, and sat
Heartsick of summer; but new-mounted now
I shall ride right through shine and shade of spring
With heart and habit of a bride, and bear
A brow more bright than fortune.
My spirit is fallen again from that glad strength
Which even but now arrayed it; yet what cause
Should dull the dancing measure in my blood
For doubt or wrath, I know not. Being once forth,
My heart again will quicken.
Veel is dit evenmin voor een werk van duizenden versregels, Swinburne's omvangrijkste werk, dat overvloeit van | |
[pagina 113]
| |
indrukwekkende schoonheid, dat door Arthur Symons wordt omschreven als een ‘morbid, intense, troubled modern tragedy of complex passion, full of sensual heat and of a singular kind of cruelty’, maar waaruit toch te zien is door welk een nobele krachtige maat het wordt gedragen. Twintig jaren na 't verschijnen van het drama dichtte Swinburne zijn Adieux à Marie Stuart, een kort gedicht in zeven afdeelingen, elk van vier strofen, waaronder natuurlijk weer meesterlijke, zoo o.a. deze uit II, III en IV: Soft sang the burn's blithe notes, that gather
Strength to ring true:
And air and trees and sun and heather
Remembered you.
But surely, though it die or live,
Your face was worth
All that a man may think to give
On earth.
No darkness cast of years between
Can darken you:
Man's love can never bid my queen
Adieu.
Love hangs like light about your name
As music round the shell:
No heart can take of you a tame
Farewell.
Yet none for you of all that bled
Grudged once a drop that fell:
No one to life reluctant said
Farewell.
In 1866 verscheen het eerste deel van Poems and Ballads - hetzelfde jaar waarin W. Morris' Life and Death of Jason het licht zag - en zij verwekten een storm. Zij waren een brandpunt van opstand, al de Sturm und Drang van die dagen concentreerde zich om Swinburne. Een nieuwe invloed werd voelbaar, een nieuwe bekoring werd ondergaan, naar een nieuwe muziek werd geluisterd. Intusschen bleef de reactie niet uit. Mrs. Grundy had zich al tamelijk ongerust gemaakt bij de verschijning van Chastelard, maar nu kreeg de brave ziel | |
[pagina 114]
| |
't bepaald op haar zenuwen. De hoeven van allerlei hoogst fatsoenlijke critici dansten over de Poems and Ballads heen, en de dichter werd al heel gauw met William Morris en Dante Gabriel Rossetti gepromoveerd tot leider van de ‘fleshly school.’ Dit alles ging samen met de kunstbeweging bekend als de Pre-Raphaelite Movement, die ook weer eenig verband houdt met de zoogenaamde Oxford Movement, eigenlijk een godsdienstige beweging, omstreeks het midden van de vorige eeuw, maar die ook een verreikenden invloed had op de literatuur, de politiek en de kunst. Door de Prae-Raphaëlilitische beweging was Swinburne in aanraking gekomen met William Morris, Rossetti en andere bij de ‘Brotherhood’ aangeslotenen. Rossetti had al veel gedichten geschreven, maar nog niets uitgegeven. Intusschen liet hij zijn vrouw opgraven, in wier lijkkist hij bij haar dood in 1862 op aandoenlijke wijze zijn handschrift had gelegd, en Rossetti's Poems verschenen in 1870. Later liet Swinburne nog twee bundels Poems and Ballads volgen, namelijk in 1878 en 1889. Bij de genoemde drie dichters vinden we - vooral bij Rossetti, die ook schilder was - een sterke verwantschap tusschen schilderkunst en poëzie, een wisselwerking tusschen de twee kunsten, en hun gedichten zijn zeer vaak picturaal. Verder bespeuren we in hen een zeer uitgesproken en sterk tot mystiek neigenden invloed van de middeneeuwen, een neiging tot archaïsmen, tot uiterst kunstvolle en beeldrijke taal, oude vers-schema's en dichtsoorten (hiermede hangt zeer zeker de verschijning in 1883 van Swinburne's A Century of Roundels samen) en muzikale effekten. Dit laatste vooral was reeds begonnen na den opbloei der Romantiek door Coleridge en Keats, was verder doorgevoerd door Tennyson, en werd nu tot nog hooger volmaking gebracht door Swinburne en zijn vrienden, van welke Rossetti negen en Morris drie jaren ouder was. Morris werkte gemakkelijk evenals Swinburne; bij Rossetti was 't juist andersom, die eens tot Hall Caine zei: ‘I am the reverse of Swinburne. For his method of production, inspiration is indeed the word. With me the case is different. I lie on the couch, the racked and tortured medium, never permitted an instant's surcease of agony till the thing on hand is finished.’ | |
[pagina 115]
| |
Verscheidene lyrische gedichten van Morris en Swinburne hebben dezelfde middeneeuwsche stemming van angst, hitte en wreedheid, soms ook wel een zacht-suizende muziek van verlangende melancholie; zoo is er bijvoorbeeld verwantschap tusschen Morris' Haystack in the Floods en Swinburne's Noyades, tusschen Morris' Summer Dawn en Swinburne's Wasted Vigil. Vergelijken we echter Morris' latere verhalende gedichten in The Earthly Paradise (1868-'70) met Swinburne's epiek, in 't bizonder Tristram of Lyonesse (1882), dan wordt een grooter verschil merkbaar. Terwijl we bij Morris van strofe tot strofe in kalme tafereeling worden voortgedragen als op geleidelijkglijdende wateren, beven we met Swinburne de spanning van passie mede, de snijdende conflikten, de schrijnende pijn van folterenden hartstocht. Met de Poems and Ballads zijn verwant de Songs before Sunrise (1871), Swinburne's ‘geloofsbelijdenis’ als revolutionair en atheïst. Daarin toornt hij in brandende strofen tegen God, koningen en priesters, tegen ‘troon, altaar en brandkast’. Toomeloos is hier zijn taal, als een bergstroom bruist zijn vers, en kookt in onstuimig-ziedende katarakten. Deze Songs zijn opgedragen aan Mazzini, zooals trouwens reeds in 1867 A Song of Italy. Evenals Byron indertijd groote belangstelling toonde in de bevrijding van Griekenland, neemt Swinburne levendig aandeel in die van Italië. Wat ons vooral in deze werken treft is Swinburne's groote liefde voor de zee. Ook een andere bundel, Song of the Springtides (1880), is vol van de zee. De onstuimige bruisende dichter zag er zichzelf blijkbaar in weerspiegeld. Hoor hoe hij zingt in The Triumph of Time: I will go back to the great sweet mother,
Mother and lover of men, the sea,
I will go down to her, I and none other,
Close with her, kiss her and mix her with me;
Cling to her, strive with her, hold her fast;
O fair white mother, in days long past
Born without sister, born without brother,
Set free my soul as thy soul is free.
O fair green-girdled mother of mine
Sea that art clothed with the wind and the rain,
Thy sweet hard kisses are strong like wine,
| |
[pagina 116]
| |
Thy large embraces are keen like pain.
Save me and hide me with all thy waves,
Find me one grave of thy thousand graves,
Those pure cold populous graves of thine,
Wrought without hand in a world without stain.
Hij wil niets meer, alle aardsche dingen hebben voor hem hun waarde verloren, hij verlangt alleen naar de zee, hij begeert haar alleen, zij is zijn felkussende, doodelijk-omklemmende geliefde: The pulse of war and passion of wonder,
The heavens that murmur, the sounds that shine,Ga naar voetnoot1)
The stars that sing and the loves that thunder,
The music burning at heart like wine,
An armed archangel whose hands raise up
All senses mixed up in the spirit's cup,
Till flesh and spirit are molten in sunder -
These things are over, and no more mine.
In de meest verschillende rhythmen, even talrijk als haar ‘eindelooze deining’, heeft hij zijn geliefde, vrije, opene, wijde zee bezongen. In In the Water luidt het: The sea is awake, and the sound of the song of the joy of her waking is rolled
From afar to the star that recedes, from anear to the wastes of the wild wide shore.
Her call is a trumpet compelling us homeward: if dawn in her east be acold,
From the sea shall we crave not her grace to rekindle the life that it kindled before,
Her breath to requicken, her bosom to rock us, her kisses to bless as of yore?
For the wind, with his wings half open, at pause in the sky, neither fettered nor free,
Leans waveward and flutters the ripple to laughter: and fain would the twain of us be
Where lightly the wave yearns forward from under the curve of deep dawn's dome,
And, full of the morning and fired with the pride of the glory thereof and the glee,
Strike out from the shore as the heart in us bids and beseeches, athirst for the foam.
| |
[pagina 117]
| |
Een eind verder vinden wij den schitterenden regel: In the measureless music of things, in the fervour of forces that rest or that roam...
waarbij we herinnerd worden aan Aeschylus' ἀνήϱιϑμον γέλασμα. Overigens behooren deze tot de regels die om hun lengte de bewonderende afgunst van den jongen Moréas opwekten. Zelfs heeft hij regels van twee en twintig syllaben geschreven, en wel in A Song of Welcome, voor een kind - in zijn latere werken heeft de dichter zich vooral gewijd aan den lof van de zee, kinderen, Italië en Victor Hugo - waar hij o.a. zingt: For the roof overhead of the pines is astir with delight as of jubilant voices,
And the floor underfoot of the bracken and heather alive as a heart that rejoices.
For the house that was childless awhile, and the light of it darkened, the pulse of it dwindled
Rings radiant again with a child's bright feet, with the light of his face is rekindled.
And the ways of the meadows that knew him, the sweep of the down that the sky's belt closes,
Grow gladder at heart than the soft wind made them whose feet were but fragrant with roses...
Hier wordt de bloeiende aarde geprezen, maar zijn grootste liefde is toch voor de zee die hij niet moede wordt te roemen. Zoo zegt hij in By the North sea: The pastures are herdless and sheepless,
No pasture and shelter for herds:
The wind is relentless and sleepless,
And restless and songless the birds;
Their cries from afar fall breathless
Their wings are as lightnings that flee;
For the land has two lords that are deathless:
Death's self, and the sea.
We zien bij Swinburne meermalen, zooals hier, en zooals ook vroeger bemerkt zal kunnen zijn, een zekere zucht tot herhaling, om hetzelfde te zeggen ‘nur mit ein bischen andern Worten’, en dat wordt hem wel eens verweten; zij houden den dichter zijn ‘wordiness’ voor. Intusschen zijn | |
[pagina 118]
| |
dergelijke variaties op het thema bij zeer veel dichters te vinden, vooral bij de antieken, met wier kunst Swinburne's geest is gedrenkt. De laatste strofe van Dunwich luidt: I last least voice of her voices,
Give thanks that were mute in me long
To the soul in my soul that rejoices
For the song that is over my song.
Time gives what he gains for the giving
Or takes for his tribute of me;
My dreams to the wind everliving,
My song to the sea.
In het wonderschoone, 41 strofen lange gedicht Off Shore bezingt de dichter het licht als zijn godheid, het licht dat alomtegenwoordig straalt, in den hemel en boven de zee: As the flight of the thunder, full
Charged with its word,
Dividing the wonderful
Depths like a bird
Speaks wrath and delight to the heart of the night that exults to have heard,
So swiftly, though soundless
In silence's ear,
Light, winged from the boundless
Blue depths full of cheer
Speaks joy to the heart of the waters that part not before him but hear.
Light perfect and visible
Godhèad of God,
God indivisible,
Lifts but his rod
And the shadows are scattered in sunder, and darkness is light at his nod.
En de beide laatste strofen luiden: At the sound of thy lyre,
At the touch of thy rod,
Air quickens to fire
By the foot of thee trod,
The saviour and healer and singer, the living and visible God.
| |
[pagina 119]
| |
The years are before thee
As shadows of thee
As men that adore thee,
As cloudlets that flee:
But thou art the God, and thy kingdom is heaven, and thy shrine is the sea.
In den laatsten regel van de voorlaatste strofe speelt mij een zinspeling op Apollo door het hoofd. Hertha is misschien het meest wijsgeerige gedicht van Swinburne, een grandiooze lofzang op de aarde, aldus aanvangend: I am that which began;
Out of me the years roll;
Out of me God and man;
I am equal and whole:
God changes and man, and the form of them bodily; I am the soul.
Er vaart een vlaging van pantheïstisch-identiteitsgevoel door, het eenheidsbesef van subjekt en objekt, van schepper en geschapen: But what thing dost thou now,
Looking Godward, to cry
‘I am I, thou art thou,
I am low, thou art high’?
I am thou, whom thou seekest to find him; find thou but thyself, thou art I.
I the grain and the furrow,
The plough-cloven clod
And the plougshare drawn thorough,
The germ and the sod,
The deed and the doer, the seed and the sower, the dust which is God.
In de laatste strofen (het geheel telt er veertig) wordt een soort van ‘Götterdämmerung’ of liever ‘Gottesdämmerung’ ingeluid, ik citeer de 36ste, 37ste en 39ste: Lo, winged with world's wonders,
With miracles shod,
With the fires of his thunders
For raiment and rod,
God trembles in heaven, and his angels are white with the terror of God.
| |
[pagina 120]
| |
For his twilight is come on him,
His anguish is here;
And his spirits gaze dumb on him
Grown grey from his fear;
And his hour taketh hold on him stricken, the last of his infinite year.
For truth only is living,
Truth only is whole,
And the love of his giving
Man's polestar and pole;
Man, pulse of my centre, and fruit of my body, and seed of my soul.
Van geheel andere stemming is de prachtige elegie, getiteld A Forsaken Garden, vol zacht-monotone bekoring, waarin de droef-berustende, gelaten-melancholische stemming zuiver en innig wordt weergegeven en wondermooi volgehouden door de stil-voortmijmerende, weemoedige woordmuziek. Ziehier de eerste twee stanza's: In a coign of the cliff between lowland and highland,
At the sea-down's edge between windward and lee,
Walled round with rocks as an inland island,
The ghost of a garden fronts the sea.
A girdle of brushwood and thorn encloses
The steep square slope of the blossomless bed,
Where the weeds that grew green from the graves of its roses
Now lie dead.
The fields fall southward, abrupt and broken,
To the low last edge of the long lone land.
If a step should sound or a word be spoken,
Would a ghost not rise at the strange guest's hand?
So long have the grey bare walks lain guestless,
Through branches and briers if a man make way,
He shall find no life but the sea-wind's, restless
Night and day.
(Hier is ook het geluid in van William Morris.)
Nog meer heerlijke klanken ruischen ons tegemoet uit de genoemde bundels, waarvan ik er nog maar op enkele kan wijzen; zoo op eenige strofen uit het jubelende lied To a Seamew: | |
[pagina 121]
| |
With wider wing and louder
Long clarion-call of joy,
Thy tribe salutes the terror
Of darkness, wild as error,
But sure as truth, and prouder
Than waves with man for toy;
With wider wing, and louder
Long clarion-call of joy.
The lark knows no such rapture,
Such joy no nightingale,
As sways the songless measure
Wherein thy wings take pleasure;
Thy love may no man capture,
Thy pride may no man quail;
The lark etc.
With joy more fierce and sweeter
Than joys we deem divine
Thei lives by time untarnished,
Are girt about and garnished,
Who match the wave's full metre
And drink the wind's wild wine
With joy etc.
Dit is een lied, waarvoor Shelley zich niet zou geschaamd hebben; het is even hoog-jubileerend en van goddelijke razernij bezield als Shelley's Skylark. Voor Shelley had Swinburne grooten eerbied, in de opdracht van zijn Songs of the Springtides aan Edward John Trelawny zegt hij met duidelijke zinspeling op Shelley: Even such as filled his heavenlier song with fire
Whose very voice, that sang to set men free,
Was in your ears as ever in ours his lyre,
Once, ere the flame received him from the sea.
Ook schreef hij een sonnet op de Shelley-centenary, dat aldus luidt: Now a hundred years agone among us came
Down from some diviner sphere of purer flame,
Clothed in flesh to suffer, maimed of wings to soar,
One whom hate once hailed as now love hails by name,
| |
[pagina 122]
| |
Chosen of love as chosen of hatred. Now no more
Ear of man may hear or heart of man deplore
Aught of dissonance or doubt that mars the strain
Raised at last of love where love sat mute of yore.
Fame is less than love, and loss is more than gain,
When the sweetest souls and strongest, fallen in fight,
Slain and stricken as it seemed in base men's sight,
Rise and lighten on the graves of foemen slain,
Clothed about with love of all men as with light,
Suns that set not, stars that know not day from night.
Nu weer in een anderen toonaard. Deze duizendkunstenaar, deze geniale rhytmenvirtuoos, deze verbluffend-ernstige Paganini-Joachim met woorden, schrijft de volgende prachtstrofe in Dolores (Notre Dame des Sept Douleurs): Thou wert fair in the fearless old fashion,
And thy limbs are as melodies yet,
And move to the music of passion
With lithe and lascivious regret.
What ailed us, O gods, to desert you
For creeds that refuse and restrain?
Come down and redeem us from virtue,
Our Lady of Pain.
Reeds de titel van dit gedicht doet denken aan Thomas de Quincey's Levana and our Ladies of Sorrow (door mij vertaald in mijn Studiën in Kunst en Kritiek), terwijl er een dergelijke stemming in is als in verschillende verzen van den somberen James Thomson (geb. 1834), schrijver o.a. van The City of Dreadful NightGa naar voetnoot1), in wiens werk ik in de zooeven vermelde studiën verwantschap met Swinburne heb aangetoond. Ook Charles D.G. Roberts, een Canadeesch dichter, eveneens door mij besproken in genoemd werk, en wiens eerste bundel verscheen in 1880, toont Anklänge en Nachklänge aan en van Swinburne. In de jaren dat Swinburne deze en dergelijke gedichten schreef, was hij onder den invloed van Baudelaire, voor wiens dood hij ook een lijkzang dichtte, Ave atque Vale, waaraan ik de volgende strofe ontleen (IV): | |
[pagina 123]
| |
O sleepless heart and sombre soul unsleeping,
That were athirst for sleep and no more life
And no more love, for peace and no more strife!
Now the dim gods of death have in their keeping
Spirit and body and all the springs of song,
Is it well now where love can do no wrong,
Where stingless pleasure has no foam or fang
Behind the unopening closure of her lips?
Is it not well where soul from body slips
And flesh from bone divides without a pang
As dew from flower-bell drips?
Intusschen was in 1876 Erechtheus, Swinburne's tweede drama in antieken stijl, verschenen, niet minder mooi dan Atalanta, door sommigen zelfs er boven gesteld. Ik haal in de eerste plaats aan het Niobe-koor (vs. 1240 vgg.), omdat in Sophokles' Antigone een dergelijk koor voorkomt (vs. 824 vgg.): More hapless born by far
Beneath some wintrier star,
One sits in stone among high Lydian snows,
The tomb of all her woes:
Yet happiest was once of the daughters of Gods, and divine by her sire and her lord,
Ere her tongue was a shaft for the hearts of her sons, for the heart of her husband a sword,
For she, too great of mind,
Grown through her good things blind,
With godless lips and fire of her own breath
Spake all her house to death....
In een aanhangsel bij dit drama wijst Swinburne op allerlei parallel-plaatsen uit de Grieksche tragici, die hem voor den geest stonden bij 't schrijven van zijn tragedie, zoo fragmenten uit 't verloren gegane stuk van Euripides Erechtheus, verder regels uit Aeschylus' Supplices en fr. Danaïdes, Sophokles' Antigone en fr. Orithyia. Nog een enkel citaat, ofschoon de keus werkelijk niet beperkt is, en wel van vs. 1111 vgg. waar Chthonia zegt: I lift up mine eyes from the skirts of the shadow
From the border of death to the limits of light;
O streams and rivers of mountain and meadow
| |
[pagina 124]
| |
That hallow the last of my sight,
O father that wast of my mother
Cephisus, O thou too his brother
From the bloom of whose banks as a prey
Winds harried my sisterGa naar voetnoot1) away,
O crown on the world's head lying
Too high for its waters to drown
Take yet this one word of me dying,
O city, o crown.Ga naar voetnoot2)
Een van hen die Swinburne vereert is ook de Romeinsche dichter Catullus, et pour cause. Hij en Lucretius zijn de meest oorspronkelijke dichters van de Romeinsche letterkunde, en hij liet te midden van de elegieëndichters van zijn tijd een frisch geluid hooren. Er is een Latijnsch gedicht van Swinburne - hij heeft er ook in 't Fransch gemaakt - getiteld Ad Catullum, geschreven in senarii, waarin hij den dichter als zijn broeder toespreekt, en den wensch uit om gezamenlijk met hem in de onderwereld den dichter Landor te gaan begroeten. Het begint aldus: Catulle frater, ut velim comes tibi
Remota per vireta, per cavum nemus
Sacrumque Ditis haud inhospiti specus
Pedem referre, trans aquam Stygis ducem
Secutus unum et unicum Catulle, te,
Ut ora vatis optimi reviserem...
Catullus, broeder, 'k wou met u als metgezel
Langs verre groene dellingen en 't holle woud
En langs de heil'ge grot van Dis, ons welgezind,
Teruggaan over 't water van de Styx, u steeds
Als leider volgend, u Catullus, slechts alleen,
Om van den besten dichter weer 't gelaat te zien...
En in A Century of Roundels (1883) lezen we onder 't opschrift To Catullus: My brother, my Valerius, dearest headGa naar voetnoot3)
Of all whose crowning bay-leaves crown their mother
| |
[pagina 125]
| |
Rome, in the notes first heard of thine I read
My brother.
No dust that death or time can strew may smother
Love and the sense of kinship inly bred
From loves and hates at one with one another.
To thee was Caesar's self nor dear nor dread,
Song and the sea were sweeter each than other:
How should I living fear to call thee dead,
My brother?
De redenen waarom Swinburne zich met Catullus verwant voelt zijn duidelijk uit dit gedichtje. Voor Victor Hugo heeft Swinburne een gloeiende, geestdriftige vereering. Het breede pathos van den Franschen dichter heeft op den ontvankelijken jongen man, die een deel van zijn leven in Frankrijk doorbracht, een geweldigen indruk gemaakt. Een groot gedeelte van Songs of the Springtides is gewijd aan het bezingen van Hugo. In een Pindarische ode, kunstig verdeeld in strofen, antistrofen en epoden, en getiteld A Birthday ode for the anniversary festival of Victor Hugo, February 26, 1880, gewaagt hij van 't leven en de daden van zijn held. Alleen het slot, epode 13, van dit lied van hoogen gang en magistrale poëtische kracht wil ik aanhalen: Our Father and Master and Lord,
Who hast thy song for sword,
For staff thy spirit, and our hearts for throne;
As in past years of wrong,
Take now my subject song,
To no crowned head made humble but thine own;
That on thy day of worldly birth
Gives thanks for all thou hast given past thanks of all on earth.
Zoo'n groote liefde en vereering als hij heeft voor Hugo, door wiens romantischen gloed en bezieling hij is aangetast geworden, maar ze veel fijner en dieper heeft weergegeven, veel meer doorgloeid van echt-individueel-lyrischen brand; wat bij Hugo vaak ruwe diamant is, geslepen, en wat bij hem oer is, gezuiverd heeft; zulk een fellen haat en hevigen toorn koestert hij tegen Napoleon III. Als tot jongen man rijpende jongen, als jongeling en als man heeft hij Napoléon le Petit (1852), Les Châtiments (1853), L'Anneê Terrible (1872), | |
[pagina 126]
| |
L'Histoire d'un Crime (1877) gelezen en waarschijnlijk doorwoed. Den 25sten Febr. 1880 schrijft hij een sonnet tegen de ‘proposed desecration’ van Westminster Abbey door de oprichting van een gedenkteeken voor den zoon van Napoleon III (‘Loulou’, gesneuveld tegen de Zoeloes): ‘Let us go hence.’ From the inmost shrine of grace
Where England holds the elect of all her dead
There comes a word like one of old time said
By gods of old cast out. Here is no place
At once for these and one of poisonous race.
Let each rise up from his dishallowed bed
And pass forth silent. Each divine veiled head
Shall speak in silence with averted face.
‘Scorn everlasting and eternal shame
Eat out the rotting record of his name
Who had the glory of all these graves in trust
And turned it to a hissing. His offence
Makes havoc of their desecrated dust
Whose place is here no more. Let us go hence.’
De dichter is in zooverre erg ‘insular’ dat hij overtuigd is van de alles te boven gaande heerlijkheid, kracht, glorie, rechtvaardigheid enz. van zijn eigen geboorteland - ook zijn vaderland in engeren zin, Northumberland, vanwaar zijn voorgeslacht afkomstig is, roemt hij meermalen - maar misschien krijgt men zooiets als men den polsslag van een groot volk in zich voelt kloppen. Bedenken we ook dat Swinburne de zoon is van een Engelsch admiraal. In andere landen ‘never was man born free’ (A Channel Passage); in Engeland wèl: ‘Even here where English birth seals all men free (Northumberland), ‘Save where freedom reigns, whose name is England’ (The First of June).Ga naar voetnoot1) Deze aanhalingen zijn uit A Channel Passage and other Poems (1904), voor 't meerendeel tijdzangen. Door dat alles overweldigende gevoel van Engelands meerderheid, zal 't ook wel komen dat de gloeiende revolutionair, de strijder voor vrijheid en recht in denzelfden | |
[pagina 127]
| |
bundel (die opgedragen is aan de nagedachtenis van Will. Morris en Edw. Burne Jones) in Transvaal zegt: Speech and song
Lack utterance now for loathing. Scarce we hear
Foul tongues that blacken God's dishonoured name
With prayers turned curses and with praise found shame
Defy the truth whose witness now draws near
To scourge these dogs, agape with jaws afoam,
Down out of life. Strike, England, and strike home.Ga naar voetnoot1)
In dezen bundel vinden we ook gedichten of gedeelten van gedichten over Aeschylus, Shakespeare, Calvijn, Burns, Christina Rossetti, Gladstone, den schilder George Frederick Watts, Dreyfus en anderen. Met een enkel woord moet nog gewaagd worden van Swinburne's episch werk, belichaamd in het reeds vermelde Tristram of Lyonesse (1882) en A Tale of Balen (1896), beide aan de Arthur-sage ontleend. Ik kan alleen maar enkele gedeelten aanhalen uit eerstgenoemd werk, volgens Geo. Saintsbury ‘a poem of extraordinary charm.’ Het is geschreven in berijmde tienvoetige jamben, alleen werpt de dichter er nu en dan 12 lettergrepige regels tusschen, waarom eigenlijk kan ik ‘for the life of me’ niet bevroeden. Als ik niet wist dat Swinburne zoo'n fijn maatgevoel had, zou ik denken dat 't toeval was. Nu zijn ze òf opzettelijk, maar onnoodig, òf ‘bonus dormitat Homerus.’ Tristram is aan 't roeien, en Iseult ziet bewonderend naar hem .......for his stroke
Was mightiest as the mighty water broke,
And in sheer measure like strong music drave
Clean through the wet weight of the wallowing wave,
And as a tune before a great king played
For triumph was the tune their strong strokes made,
And sped the ship through with smooth strife of oars
Over the mid-sea's grey foam-paved floors.......
Tristram staat aan zee - dit geheele gedeelte, The Last Pilgrimage, is één en al muziek: So awhile
He watched the dim sea with a deepening smile,
| |
[pagina 128]
| |
And felt the sound and savour and swift flight
Of waves that fled beneath the fading night
And died before the darkness, like a song
With harps between and trumpets blown along
Through the loud air of some triumphant day,
Sink through his spirit and purge all sense away
Save of the glorious gladness of his hour
And all the world about to break in flower
Before the sovereign laughter of the sun....
En als hij aan 't zwemmen is: Heart-stung with exultation of desire:
And all the life that mould him seemed to aspire,
As all the sea's life toward the sun: and still
Delight within him waxed with quickening will,
More smooth and strong and perfect as a flame
That springs and spreads, till each glad limb became
A note of rapture in the tune of life,
Live music wild and keen as sleep and strife:
Till the sweet change that bids the sense grow sure
Of deeper depth and purity more pure
Wrapped him and lapped him round with clearer cold
And all the rippling green grew royal gold
Between him and the far sun's rising rim.
Is dit niet overheerlijk, en wedijvert hier niet alles, zuivere techniek, volmaakte visie, sterke plastiek, meesleepend geluid om samen te werken tot een zeldzaam ‘thing of beauty’? Bij Gorter vinden we - in Mei - ook nu en dan zulke jubelingen van levenspraal en levensvreugd, maar toch nooit zoo in alle opzichten vlekkeloos zuiver als hier. Hoe zou de rijk-levende gunsteling der muzen, Aristophanes, zich in zulke verzen verheugd hebben! Dit waren beschrijvende gedeelten, maar ook de psychologie is van edel gehalte, vooral wanneer Iseult in haar ziel met God worstelt over haar liefde voor Tristram; slechts één voorbeeld: Blest am I beyond women even herein
That beyond all born women is my sin,
And perfect my transgression:Ga naar voetnoot1) that above
| |
[pagina 129]
| |
All offerings of all others is my love,
Who have chosen it only, and put away for this
Thee, and my soul's hope, saviour, of the kiss
Wherewith thy lips make welcome all thine own
When in them life and death are overthrown;
The sinless lips that seal the death of sin,
The kiss wherewith their dumb lips touched begin
Singing in heaven...............
......................
............... let me be
Hated of him so he be loved of thee,
Lord: for I would not have him with me there
Out of thy light and love in the sunlit air,
Out of thy sight in the unseen hell where I
Go gladly, going alone, so thou on high
Lift up his soul and love him - Ah, Lord, Lord,
Shalt thou love as I love him?
Dit is van even aandoenlijke pracht als Dante's Francesca en Paolo-episode. Wanneer wij met zulk werk voor oogen het toetsen aan Leigh Hunts definitie van poëzie, dan zal Swinburne's kunst aan alle vereischten ervan beantwoorden. De woorden van Hunt, in Imagination and Fancy, luiden: ‘Poetry is imaginative passion. The quickest and sublest test of the possession of its essence is in expression; the variety of things to be expressed shows the amount of its resources; and the continuity of the song completes the evidence of its strength and greatness. He who has thought, feeling, expression, imagination, action, character, and continuity, all in the largest amount and highest degree, is the greatest poet.’Ga naar voetnoot1) Ik geloof dat Swinburne aan alle postulaten voor den waren dichter van Leigh Hunt, die zijn eischen waarlijk niet laag stelt, voldoet. Wat verder zijn kunst betreft, er zijn er die meenen dat met deze uiting ook het uiterste bereikt is in de Engelsche woordkunst en dat het expressieve vermogen van de Engelsche taal niet verder kan gaan, zooals er op muzikaal gebied sommigen zijn die beweren dat de mogelijkheid van verdere tonen- | |
[pagina 130]
| |
orkestratie sedert Strauss' Salome niet te verwachten is. Hoe dit zijn moge, het is zeker dat Swinburne in dit opzicht door geen lateren is overtroffen, waarbij misschien niet uitgesloten is, dat een meer verwijderde toekomst weer andere geluiden zal scheppen. Onder degenen, op wier kunst die van Swinburne invloed heeft gehad, behooren behalve de in den loop van dit opstel genoemden, nog Arthur W.E. O'Shaughnessy (1844-'81), o.a. besproken in Stedman's Victorian Poets en een van de meest belovende aanhangers van de Prae-Raphaëlitische en Neo-Romantische school, die ook den invloed van Baudelaire en andere Franschen onderging, en eveneens John Payne, wiens eerste bundel bundel in 1870 verscheen, en die volgens Stedman ‘fire, imagination, and other inborn qualities’ bezit. Voor hen die zich nog niet zeker vertrouwen op de baan der Swinburnesche poëzie zij medegedeeld, dat Otto Hauser in 1905 een bundeltje Duitsche vertalingen naar den Engelschen dichter deed verschijnen, waaronder bizonder geslaagde. Ik vermeld o.a. Eine Kamee, Sapphische Strofen, Eine Ballade von Traumland (het heerlijk-zachte ‘I hid my heart in a nest of roses’), An die Freiheit, Non dolet, Auf dem Kap. Na deze weinige, voor een veelomvattend genie als Swinburne, onvolledige opmerkingen over zijn dichtkunst, kan nog vermeld worden, dat hij ook optrad als criticus, waartoe de ‘noble pleasure of praising’, naar hij zelf zegt, hem dreef. Sedert 1867, de verschijning van zijn essay over William Blake, schreef hij over Shakespeare, de Elizabethaansche tooneelschrijvers, Victor Hugo, Ben Jonson, George Chapman, Charlotte Brontë en anderen.Ga naar voetnoot1)
Edward B. Koster. |
|