De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Buitenlandsche letterkunde.Het jaar 1848 in herinnering en in roman.
| |
[pagina 365]
| |
twintig jaren in Duitschland veel gelezen boek Memoiren einer Idealistin, geeft ons een aantrekkelijken indruk van Schurz zooals zij hem toen te Londen leerde kennen. Gewonde ziel, had zij vrijwillig het voor elk hooger streven zoo ongastvrije Duitschland uit de eerste jaren der reactie, en haar aristocratische betrekkingen, verlaten om als huisonderwijzeres in den vreemde een bestaan te vinden. Zij had een scherp oog voor karakters, en heeft ons van de vele merkwaardige personen waarmede zij in haar leven te Londen en later te Parijs in aanraking kwam, zeer sprekende portretten nagelaten: van Mazzini, van Louis Blanc, van Garibaldi, van den Russischen revolutionnair Alexander Herzen, van Richard Cobden, van Michelet, van Wagner. Van Schurz zegt zij het volgende: ‘Neben der grössten Einfachkeit und Anspruchslosigkeit im Äussern, tiefe, sinnige Gemüthlichkeit, Güte und Poesie, feste klare Auffassung des Lebens, sehr viel praktischen Sinn und jene unerschütterliche Energie, die in einem heitern und berechtigten Selbstvertrauen wurzelt und das unerlässliche Erforderniss für kühne Erfolge ist.... Eine wahrhaft ideale Jünglingsgestalt, die alle Andern so weit überragte, dass man, auch ohne Prophet zu sein, sagen konnte: “Der allein hat eine grosse fruchtbringende Zukunft”’Ga naar voetnoot1). - Van een buitengemeen onbevangen oordeel getuigt de eerste brief dien Schurz uit Amerika aan Malwida von Mey senbug schreef: de Amerikaansche demokratie, zegt hij, is heel wat anders, dan onze vrienden en vriendinnen zich onder het woord demokratie voorstellen. ‘Wenn ich mir die Meisten der hitzigen Revolutionäre von Fach vorstelle, oder die meisten freisinnigen Damen der gebildeten Stände mit ihrer sentimentalen Demokratie in die hiesigen Verhältnisse hineingesetzt denke, wie sie Beide schrecklich räsonniren würden, die Ersteren über das Wesen der (amerikanischen) Bourgeoisie und die Umtriebe des (amerikanischen) Pfaffenthums, die Letzteren über die wilde Zügellosigkeit des (amerikanischen) Volks, und wie Beide dann zu dem Schluss kommen würden, dass es Nichts sei mit diesem (amerikanischen) Eldorado - dann will es mir ein wenig bange werden um die künftige Europäische Republik, die ihre Stützen in jenen beiden Elementen finden soll.’ Vrijheid beteekent in Amerika ook vrijheid voor meeningen | |
[pagina 366]
| |
en belangen, die de onze niet zijn. ‘Die äussere Freiheit zeigt erst, welche Feinde zu besiegen sind, bis wir die innere erobert haben. Wer die Freiheit will darf sich nicht wundern wenn die Menschen sich nicht besser zeigen als sie sind’Ga naar voetnoot1). In Duitschland gebleven, zou Schurz, dunkt mij, later met de regeering van het nieuwe Rijk tot praktische doeleinden hebben medegewerkt. Intusschen, in het Duitschland van 1850 was hij een ter dood veroordeelde. Hoe het zoo ver gekomen was heeft hij nu verteld in een boek van zeldzame aantrekkelijkheid: eene autobiographie zonder eenig zelfbehagen, in den toon van volle oprechtheid, tegelijk een model van vloeienden verhaaltrant. Schurz was een boerenkind van een dorpje drie uur van Keulen. De vader, die een poos schoolmeester was geweest, was een voor zijn omstandigheden zeer ontwikkeld man die den grooten aanleg van zijn zoon begreep en hem op studie stuurde: naar het gymnasium te Keulen, later naar de universiteit te Bonn. Zijn liefste docent werd er de dichter Kinkel, die college gaf in literatuuren kunstgeschiedenis, en zijn ambt opvatte als een soort apostolaat voor Duitsche vrijheid en Duitsche eenheid. Zelf een poëtische natuur, was Schurz bovendien door afkomst en opvoeding ontvankelijk gemaakt voor zulke lessen. Het Pruisische regiment was op den linker Rijnoever tijdens zijn jeugd nog buitengewoon impopulair; ook waren zijn familiebetrekkingen van een onafhankelijk karakter, die in een dorpsgeschil eenmaal de leiding hadden genomen tegen pastoor en kasteelheer. Een stemming van verzet, zonder scherp bepaald object, was bij de studeerende jeugd vrij algemeen. Reeds op het gymnasium leenden de jongens elkaar Heine, en als de Februarirevolutie uitbreekt, zit Schurz op zijn dakkamertje te pennen aan een geweldig vrijheidsdrama, dat Ulrich von Hutten zal heeten. Een vriend loopt op: ‘Zit je daar? Weet je het dan nog niet?’ - ‘Wat dan?’ - ‘Te Parijs is de Republiek uitgeroepen.’ Het drama weggegooid en naar de markt, die zij vol studenten vinden. ‘Man war von einem vagen Gefühl beherrscht, als habe ein grosser Ausbruch elementarer Kräfte begonnen, als sei ein Erdbeben im Gange, von dem man soeben den ersten Stoss gespürt habe, und man fühlte das instinktive | |
[pagina 367]
| |
Bedürfnis, sich mit andern zusammen zu scharen. So wanderten wir in zahlreichen Banden umher - auf die Kneipe, wo wir es jedoch nicht lange aushalten konnten - zu andern Vergnügungsorten, wo wir uns mit wildfremden Menschen ins Gespräch einliessen und auch bei ihnen dieselbe Stimmung des verworrenen, erwartungsvollen Erstaunens fanden; dann auf den Markt zurück, um zu sehen, was es da geben möge; dann wieder anderswo hin, und so weiter, ziellos und endlos, bis man endlich tief in der Nacht, von Müdigkeit übermannt, den Weg nach Hause fand.’ Ligt eigenlijk de heele geschiedenis van het jaar '48 (voor Duitschland) niet reeds in dezen éénen dag? Een levendig enthusiasme, geen bepaald doel, en het einde: vermoeienis en ‘Katzenjammer. Met het college loopen wilde het niet meer. ‘Was der Professor sagte, schien uns nichts anzugehn.’ Na een paar dagen gebeurt er althans iets. De burgemeester van Bonn richt, ter voorkoming van samenscholingen, een ‘burgerwacht’ op, en de studenten doen met ijver mee. Maar de samenscholingen blijven uit, en het heele ding neemt een humoristisch einde. ‘Mit “Schlägern” bewaffnet, deren eiserne Scheiden man nach Kräften auf dem Pflaster rasseln liess, zog man durch die Strassen. Jeder einzelne Bürger, den man in später Nacht draussen antraf, wurde in pomphaften Redensarten aufgefordert, auseinander zu gehen und sich nach seinen respektiven Wohnungen zu verfügen, oder, wenn ihm das besser gefiele, uns auf die Wachtstube zu begleiten und ein Glas mit uns zu trinken. Stiessen wir einmal mit einer aus Bürgern bestehenden Patrouille zusammen, so wurde dieselbe unfehlbar als eine bösartige Zusammenrottung festgenommen und zur Wachtstube gebracht, und die guten Bürgersleute liessen sich den Spass gern gefallen. Ein Hoch auf das “neue deutsche Reich” und die “Konstitution auf breiter demokratischer Grundlage” zu trinken, waren sie ebenso bereit wie wir.’ Intusschen brengt iedere dag zijn prikkelend nieuws. In Beieren, Baden, Hessen, in alle kleine staten is bij den eersten volksoploop het absolutisme gevallen. In Weenen hebben de studenten - o glorie - Metternich weggejaagd. In Berlijn vult een dreigende menigte de straat; uit Keulen, Aken, Dusseldorp, uit alle steden van de Rijnprovincie gaan deputaties naar den koning. Ook Bonn houdt (18 | |
[pagina 368]
| |
Maart) zijn politieke demonstratie, Professor Kinkel voorop met een groote zwart-rood-gouden vlag, die hij van het bordes van het raadhuis over de hoofden der toeschouwers zwaait. Van dien dag af draagt ieder in Bonn de zwart-rood-gouden kokarde. Drie dagen later droeg haar ook de koning te Berlijn; ‘Pruisen zou in het vrije Duitschland opgaan’. In deze dagen trok Schurz voor het eerst de aandacht als redenaar op een paar studenten-vergaderingen, en Kinkel lijfde hem in bij een door hem gevormde demokratenklub en bij de redactie van een demokratisch blaadje. Andere professoren traden aan het hoofd van rivaliseerende ‘constitutioneele’ organisaties; de scheiding was dus haast zoo oud als de beweging zelf. De fractie-Kinkel geloofde niet aan de oprechtheid van den koning, en ging liever in eens door tot de republiek. De leden van de klub noemden elkaar niet anders dan ‘burger’, maar werden door de meerderheid van den aanvang af daarom braaf uitgelachen. Op een demokratencongres te Keulen in den zomer van '48 leerde onze man Karl Marx kennen, maar werd niet door hem aangetrokken. ‘Der untersetzte, kräftig gebaute Mann mit der breiten Stirn, dem pechschwarzen Haupthaar und Vollbart und den dunkeln blitzenden Augen zog sofort die allgemeine Aufmerksamkeit auf sich. - Was Marx sagte, war in der Tat gehaltreich, logisch und klar. Aber niemals habe ich einen Menschen gesehen von so verletzender, unerträglicher Arroganz des Auftretens.... Ich erinnere mich noch wohl des schneidend höhnischen, ich möchte sagen des ausspuckenden Tönes, mit welchem er das Wort “Bourgeois” aussprach; und als “Bourgeois”, das heisst als ein unverkennbares Beispiel einer tiefen geistlichen und sittlichen Versumpfung, denunzierte er jeden, der seine Meinungen zu widersprechen wagte.... Ich brachte von dieser Versammlung eine wichtige Erfahrung mit mir nach Hause: dass, wer ein Führer oder ein Lehrer des Volkes sein will, seine Zuhörer mit Achtung behanndeln muss....’ Burgerlijk door en door bleef ook de republikeinsche partij van '48, althans in de omgeving van Kinkel en Schurz; haar idealen waren van louter staatkundige natuur, en den prediker der sociale revolutie onderkende hun instinct onmiddellijk voor een vijand. Beter op zijn plaats dan onder Marx' gehoor, voelde Schurz zich op het studentencongres te Eisenach, in September. Daar ging het vroolijk | |
[pagina 369]
| |
toe. De Weener studenten, met hun revolutionairen roem en mooie pakjes, waren bij de dames de favorieten. Maar vóór het einde van het congres werden zij door hun bestuur naar Weenen teruggeroepen, waar onraad dreigde. De anderen klommen op den Wartburg, en hielden om een vat bier republikeinsche speeches bij toortslicht. Ook groothertogelijk-weimarsche soldaten van het garnizoen te Eisenach luisterden toe, en verwerkten het gehoorde op hunne wijs: in den nacht sloegen zij aan het muiten, en boden zich den volgenden morgen den studenten aan om onder hen te dienen voor de Republiek! Zoo hadden de redenaars van gisteren het niet bedoeld; de verlegenheid was groot, want de soldaten weigerden formeel onder de gehoorzaamheid aan hunne officieren, die zij in den afgeloopen nacht gebrutaliseerd hadden, terug te keeren. Er zat niets anders op, dan de speeches, tegenover officieren zoowel als soldaten, als een studentengrap voor te stellen, straffeloosheid voor de muiters te bedingen, en ze met een zoet lijntje naar de kazerne terug te brengen. De officieren beloofden alles wat men wilde, en de zaak eindigde met een hoera'tje. ‘Glücklicherweise was es damals in deutschen Kleinstaaten noch möglich, derartige Dinge auf so gemütliche Weise beizulegen.’ Maar op den terugweg vond men het heilige Frankfort in staat van beleg, en spoedig hoorde men, dat verscheiden van de broeders uit Weenen, naar hun stad teruggekeerd, er den dood hadden gevonden. Een ernstige slotnoot na het burleske intermezzo! De reactie nam de overhand, en de jonge republikeinen, die zoo mooi gesproken hadden, kwamen nu voor de keus van òf te zwijgen, òf naar hun woorden te handelen. De eerlijke Schurz aarzelde niet. Toen in Elberfeld en in de Palts de demokraten de wapenen opnamen ter handhaving van de besluiten van het Frankforter parlement, riep de Pruisische regeering de landweer op. Die van het district Bonn zou den 11den Mei 1849 gewapend worden te Siegburg. In den nacht daarvoor trok Schurz met Kinkel en een bende Bonner demokraten uit, om het tuighuis te Siegburg te forceeren, de wapenen er uit te halen en zich bij de opstandelingen in de Wupperstreek of in de Palts te voegen. Aan de Rijnpont gekomen, bleek men 120 man sterk te zijn; veel minder dan hun woord hadden gegeven. Men ging over, maar vergat de pont onbruikbaar te maken, en lang voor zij aan het doel waren, zaten de dragonders | |
[pagina 370]
| |
uit Bonn hun op de hielen. Op het naderende geluid stoven, naar het voorbeeld van den aanvoerder Anneke zelf, de honderd en twintig uiteen, links en rechts in de korenvelden, en lieten den troep passeeren, die, dertig man sterk, rustig naar Siegburg doorreed! Onderwijl konden de anderen in de duisternis elkander niet weerom vinden. Schurz miste Kinkel, maar vond ten minste twee anderen, waarmede hij toch nog naar Siegburg ging, om te zien wat er nog te doen mocht zijn. Niets natuurlijk. Maar Schurz, die zich van schaamte verbeet, wilde niet terug. Hij ging naar Elberfeld; vond er veel barrikades, meer dronkenschap en meest van al besluiteloosheid. Dan naar de Palts! Te Mainz hoort hij, dat Kinkel ook daarheen gegaan is, en hij vindt hem te Kaiserslautern. Schurz wordt tot artillerie-luitenant bij het insurgentenleger gepromoveerd, maar aangezien weldra blijkt dat de artillerie veel meer officieren dan stukken rijk is, wordt hij spoedig op iets anders uitgezonden: eene expeditie tegen een reactionairen dorpspastoor, waartoe vijftig man onder zijne bevelen worden gesteld. De beschrijving van het uiterlijk dezer vijftig is de moeite waard. Twaalf er van hadden een geweer (recht voorwereldlijke vuurroeren), de anderen pieken of zeisen. Op de vijftig kwam één uniform voor: die van een uit Straatsburg weggeloopen Fransch militair. Schurz zelf had een sjerp, een sabel en een pistool, maar geen patronen. ‘So ausgerüstet, marschierten wir über Land dem Dorfe zu, in dem der hochverräterische Pfarrer sein Unwesen trieb....’ Men omsingelt de pastorie; Schurz gaat binnen. De pastoor herkent hem dadelijk voor student; wil hem paaien met een fijne flesch. Schurz dreigt met geweld, maar de ander schenkt al in. Ja welzeker, zegt hij, heeft hij zijn parochianen verboden bij de insurgenten dienst te nemen; over een paar dagen maken immers de Pruisen aan de heele grap een eind; waarom zullen zijn menschen dan juist den dood in den mond loopen? Onderwijl begint de kerkklok te luiden, en de pastoor lacht fijntjes: zijn boeren met hun knuppels zullen al in aantocht zijn. In een oogwenk zijn nu de belegeraars belegerd, door een groote meerderheid. De pastoor glimlacht nog altijd. ‘Es scheint mir, dass Ihre bewaffnete Macht in der Gewalt dieser Bauern ist.’ - ‘Jedenfalls sind Sie, Herr Pastor, in meiner Gewalt,’ en Schurz spant den haan van zijn pistool. De pastoor lacht niet meer, maar houdt, onder dictée | |
[pagina 371]
| |
van Schurz, voor het open venster de volgende toespraak tot zijn getrouwen: dat hij, onder geleide van zijn vriend hier (op Schurz wijzende), naar de stad moet in het belang der gemeente, en dat de vijftig man een escorte zijn om voor zijn veiligheid te waken. Zoo lang hij spreekt, staat Schurz met het aangelegde wapen achter hem. De boeren laten zich gezeggen en gaan naar huis: thans accepteert Schurz de fijne flesch. Eindelijk breekt hij met zijn gevangene naar de stad op, de gewapende macht een paar honderd pas achter hen aan. De wijn heeft beiden vroolijk gemaakt; Schurz gooit zijn pistool in de lucht en vangt het met de hand weer op. ‘Bedenk toch wat je doet,’ zegt de pastoor. - ‘Ze is immers niet geladen.’ Schurz maakt het goed met hem, en vertelt aan de ‘provisioneele regeering’ dat de man het detachement uit een groot gevaar gered heeft. De provisioneelen laten den gevangene loopen; zij hadden het intusschen druk gekregen met ernstiger dingen. De Pruisen waren in aantocht! en men week terug over den Rijn, naar Baden. Daar kwam het tenminste tot een ernstig gevecht, en de paar duizend man werden uiteengeslagen. Men redde zich binnen Rastatt, werd belegerd, gaf zich over op genade of ongenade. Om twaalf uur was het aantreden op het glacis, om de wapens af te leggen. Maar Schurz herinnert zich een riool, dat onder de vestingwerken door het stadswater afvoert naar buiten. Hij had er over te rapporteeren gehad gedurende het beleg, met het oog op de mogelijkheid van het zenden van kondschap, maar eer hij iets op zijn rapport gehoord had was al tot de overgave besloten. De Badenzers en Rijnbeieren zullen er licht met gevangenschap afkomen, maar of men hem, Pruisisch onderdaan, niet doodschieten zal? Hij koopt brood en wijn voor een paar dagen, neemt nog twee kameraden mee, en kruipt in het riool. Maar voor de opening buiten staat een wacht. Men moet naar de stad terug, blijft daar drie dagen in doodsgevaar in een schuur en vervolgens in een sloot achter dekking van een houtmijt, beproeft het dan weder, en met goeden uitslag: de buitenposten zijn ingetrokken. Men haalt den Rijnoever, vindt een veerman, en is eindelijk veilig op Franschen bodem. Schurz begaf zich naar Zürich, waar hij een groot aantal uitgewekenen bijeen vond, die elkander het hoofd warm praatten. | |
[pagina 372]
| |
Men zou eerstdaags zegevierend terugkeeren, en verdeelde reeds de rollen: A. zou minister worden en B. generaal. Het beviel Schurz niet lang in deze omgeving. Hij stelde zich een bepaalder doel: de bevrijding van zijn vereerden Kinkel, die, in de gevechten voor Rastatt gevat, tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld was. Hij sprak er niemand van, maar liet zich, om zich onder de partijgenooten in Duitschland goede relatiën te verzekeren, een opdracht geven door het Züricher uitgewekenencomité: hij heette met een zending belast, om een geregelde correspondentie tot stand te brengen tusschen Zürich en de verschillende demokratische centra in het binnenland. In Maart 1850 waagde hij het er op, onder een aangenomen naam Duitschland te betreden, zag zijn ouders en Kinkel's vrouw, maar liep weldra zoo duidelijk gevaar, dat hij uitweek naar Parijs. In Augustus van dat jaar probeerde hij het weer. Kinkel, die eerst in Naugard had gezeten, was toen naar Spandau overgebracht, en Schurz nam dus zijn kwartier te Berlijn. Overal hadden de vervolgden hun politieke vrienden, tot onder de gevangebewaarders toe. Een bevriend ingezetene van Spandau bracht hem met een oppasser in betrekking die geacht werd het stuk te zullen durven bestaan. Het gelukte. De gevangene werd in den nacht aan een touw op straat gelaten, in een rijtuig gesmakt en door Schurz naar Rostock gereden. Een heel stel medeplichtigen was noodig om znlk een ontvoering mogelijk te maken, maar er was onder hen niet één verrader. Een reeder te Rostock liet een schip een extrareis doen om hen onmiddellijk naar Engeland te brengen; zij werden te Edinburgh aan land gezet. En nu dadelijk weer la note gaie: aan alles was gedacht, behalve hieraan dat noch Kinkel noch Schurz een woord Engelsch verstonden. Den correspondent van den reeder in Rostock, aan wien zij een brief hadden, konden zij niet vinden; over het geheel konden zij nergens terecht, daar het Zondag was. Zij kwamen half om van den honger, maar, landrotten die zij waren, wilden zij toch in ieder geval in een bed aan den wal slapen: niet meer naar het schip terug. Eindelijk zien zij een open deur, en werktuigelijk loopen zij binnen. Zij zijn in het eerste hôtel van Edinburgh. Geen mensch te zien, maar wel een prachtige trap, aan het eind daarvan een niet minder rijk vertrek, met armstoelen bij een knappend haardvuur. Zij er in, en aan de schel getrokken. Mine van den | |
[pagina 373]
| |
kellner: Kinkel stak nog in de geweldige berenpels, die men hem over zijn gevangenispak geworpen had, Schurz in de monnikspij waarmede hij zich onkenbaar had gemaakt! Zij zoeken hun Engelsch bijeen; de een brengt het tot: ‘beefsteak’, de ander tot; ‘sherry’. Achtereenvolgens komen nu een andere kellner, de eerste bediende, en ten slotte een onberispelijk gekleed gentleman aan de zaak te pas, maar niemand weet er klaarheid in te brengen. Het voor den dag halen van een handvol goudstukken brengt eindelijk redding, in den vorm van een koninklijk maal. Gelukkig had de eindelijk licht ziende hôtelier het hem met groote standvastigheid opgegeven menu op eigen gezag durven uitbreiden. Schurz bleef niet lang in Engeland, maar probeerde het als dagbladcorrespondent te Parijs. Over de nadagen der tweede Republiek was evenwel door iemand van zijn overtuiging en temparament niet veel opwekkends te berichten. De zittingen der Nationale Vergadering waren hem een vreeselijke teleurstelling, en zijn eerbied voor het Fransche gouvernement nam niet toe toen hij, na een paar maanden, zonder hem bekende aanleiding vier dagen lang gevangen gezet werd zonder te worden verhoord. Het eindigde met een uitwijzing door de politie. Men zuiverde zooveel mogelijk de stad van alle vreemdelingen, die men er op aanzag dat zij bij den aanstaanden coup d'état wellicht te wapen zouden loopen voor het behoud van de Republiek, en de opzienbarende bevrijding van Kinkel had hem nu eenmaal een internationale vermaardheid bezorgd zeer tegen zijn zin. Hij vond niets onverdragelijker dan er steeds weer van te moeten vertellen. De Kinkel's, man en vrouw, hadden zich te Londen nedergezet, en daarheen ging ook Schurz na zijn uitwijzing. Het wemelde er van politieke uitgewekenen, en de onzinnigste geruchten omtrent aanstaande nieuwe revolutiën in Europa vonden er geloof, ook met name onder de Duitschers. Zij gingen met het plan om, een ‘Duitsche nationale leening’ tot een reusachtig bedrag te sluiten bij volksgenooten in Amerika en elders, terug te betalen na vestiging der Duitsche republiek; met dit geld zou men dan van Londen uit de revolutie in Duitschland organiseeren. Kinkel is voor dit jongensplan naar Amerika geweest en Schurz naar Zwitserland; en een paar duizend dollar hebben zij inderdaad bijeengekregen. Mazzini, die een werkelijk complot voor Italië | |
[pagina 374]
| |
gereed had, vond dat men het geld maar aan hem moest afdragen! Aan de meeste van deze plannen maakte de 2de December 1851 een einde. Zoo groot was toen nog het prestige van Frankrijks naam bij de internationale demokratie, dat de hoop op een omkeer levendig was gebleven zoolang in Frankrijk de republiek overeind stond. De onmacht van het volk van Parijs tegen Napoleon's kanonnen sloeg de uitgewekenen met ontzetting. ‘Der Usurpator, den man noch vor kurzem als einen schwachsinnigen Abenteurer, als einen lächerlichen Affen dargestellt, hatte Paris unterjocht.... Mit der Republik war's zu Ende, und also auch mit der neuen Revolution, die sich auf den von Frankreich kommenden Anstoss über den ganzen Kontinent verbreiten sollte....’ Op het vernemen van het bericht houdt Schurz het in huis niet uit, zoekt de eenzaamheid. Op een bank in Hydepark neemt hij het besluit, naar Amerika te gaan. Ubi libertas, ibi patria. En hij ging. Hiermede eindigt het boek. Het zou belangwekkend zijn, de transformatie bij te wonen, die de denkbeelden van Schurz in de Nieuwe Wereld moeten ondergaan hebben. Zijn hooger vermelde brief aan Malwida von Meysenbug is in dit opzicht zeer belangrijk, maar het is een alleenstaand document. Of de oude man er nog toe komen zal, een vervolg op deze ‘Herinneringen’ te voltooien? Lamprecht vond hem voor eenigen tijd daaraan bezig, maar zijn dagen zijn misschien geteld. Zijn groote tijd is die van den burgeroorlog geweest, en het liefst onderhield hij zijn bezoeker over Abraham Lincoln. - ‘Bürger zweier Welten, in seiner zweiten Heimat zu allen Ehren und Pflichten aufgestiegen, die einem nicht im Lande Geborenen zugänglich sind, treu, ehrenfest und folglich nicht stets geliebt, aber immer verehrt, steht er heute als der Patriarch der Deutschamerikaner da’.Ga naar voetnoot1) Het was goed, dat iemand over '48 schreef, die '66 en '70 niet meegemaakt heeft. De in Duitschland geblevenen of naar Duitschland teruggekeerden hebben te dikwijls over hun revolutionnair verleden zich geschaamd en het verstopt. Hier is aan het woord een in de praktijk van het leven vergrijsd man, die over de dwaasheden van den tijd zijner jeugd spreken durft zonder eenige schaamte, omdat er goddelijks in die dwaasheid stak. Er is in | |
[pagina 375]
| |
Duitschlands revolutiejaar overmatig veel kinderachtigs; het wordt door Schnrz niet opgevijzeld of goedgepraat. Maar er is ook een element van jeugdige frischheid in, dat, naarmate de herinnering aan '66 en '70 verbleekt, weer meer zal worden onderkend en zal kunnen nawerken. Het kan geen gezond man zijn, die met zijn eigen jeugd niets weet te doen dan er de schouders over op te halen.
Kan men over het jaar '48 in Duitschland een studentikoze vertelling schrijven, over het jaar '48 in Italië ontstaat een episch gedicht. Het is Ricarda Huch die er zich aan gewaagd heeft, de begaafde romancière die een viertal jaren geleden door Mr. J.N. van Hall bij het Nederlandsch publiek werd ingeleid.Ga naar voetnoot1) ‘Ich glaube, dass die Poesie schöne Bilder des Lebens geben soll, die uns das Leben mehr lieben und besser verstehen lassen sollen’, schreef zij aan Van Hall. Een schoonheids-enthusiaste, buiten banden van letterkundigen klubgeest groot geworden, onafhankelijk in levenshouding en kunstbesef; - zoo stellen wij ons de dichteres van Ludolph Ursleu voor. Een groot hart en een groote verbeelding. Of zij dan geen invloeden ondergaan heeft? Zeker, maar zulke, die in de geinfluenceerde persoon vatbaarheid voor het grootsche en hoogheid van geest bewijzen: geen werktuigelijk ondergane, maar willens en wetens opgeroepene. De schrijfster van Ursleu moet veel geleefd hebben met Goethe en ook met Novalis. Haar trekt, sedert zij er door haar huwelijk met de Italiaansche wereld in aanraking kwam, blijkbaar in sterke mate het monumentale van Zuidelijke natuur en van Zuidelijke geschiedenis aan. Haar best geslaagde werk na den Ursleu is de bundel schetsen van het Triëster volksleven, in 1903 verschenen: Aus der Triumphgasse. Thans gecft zij, als eerste van drie deelen ‘Geschichten von Garibaldi’, een historischen roman: Die Verteidigung Roms. Het werk is al een poos uit; het schijnt in Duitschland niet in te slaan. Mij verwondert dit niet; het is niet geschapen om snel | |
[pagina 376]
| |
te behagen. Dat was haar Ursleu ook niet, die jaren noodig heeft gehad om verstaan te worden; - en nu meet men het tegenwoordige naar het vroegere, eindelijk ‘gepatenteerde’ werk, en vindt het gansch anders: ‘Wo ist die grosse und satte Bildlichkeit der Sprache geblieben,’ lees ik in een aankondigingGa naar voetnoot1), ‘wo der Reichtum des Gestaltens, wo die grosse Könnerschaft, Menschen zu bilden und Schicksale zu entwickeln?’ Het boek heet roman, maar is referaat. ‘Wenn dieses Referat nun wenigstens fesselnd geschrieben wäre, aber auch das kann man leider nicht sagen; vielmehr gähnt in diesen Blättern fast unerträglich die Langeweile.’ Wie historische romans schrijft, stelt zich er aan bloot, van twee zijden te worden misverstaan. Wijkt gij van de geschiedenis af, de vakmenschen zullen u betuttelen; - verstaat gij ze goed maar toont gij dit te veel, de poëten zullen u verbeeldingskracht ontzeggen. Het blijft, hoe men het nemen wil, een hachelijk genre. Het boek van Ricarda Huch bevat geen historische ketterijen. Er moet heel veel voor zijn gestudeerd. Toch is het ongetwijfeld bedoeld als gedicht, en is ook een gedicht. De schrijfster bezingt historische feiten die haar diep hebben geimpressioneerd, en die zij eerst nauwkeurig heeft trachten te leeren kennen. Het oude nationale epos maakte het zich gemakkelijker; het hanteerde slechts mondelinge overleveringen, neerslag en vervorming van persoonlijke ervaringen van geslachten her. Ricarda Huch is ook blijkbaar van den levenden Garibaldi-kultus, gelijk zij dien onder het Italiaansche volk heeft aangetroffen, uitgegaan, maar daarna is zij gaan studeeren. Toch vergist zich schromelijk, wie haar boek eenvoudig een historisch referaat noemt. Referaat is het reeds hierom niet, omdat het geenszins aaneengesloten van inhoud is. Het geeft, zeer duidelijk en zeer opzettelijk, episoden. Enkele daarvan zijn ongetwijfeld mislukt, maar er zijn er, die ik van een treffende schoonheid vind. Een fout is m.i. de dubbelheid van onderwerp. Eerst is het: Rome; later hoe langer zoo meer: de persoon van Garibaldi. Die persoon komt, vrijwel kompleet, in eens in het boek op te duiken; hij schijnt geen jeugd, geen ontwikkeling te hebben gehad; van zijn leven voor '48 vernemen wij, bij gelegenheid, slechts eenige | |
[pagina 377]
| |
anecdoten. Garibaldi zelf heeft in zijne Memorie autobiografiche de jaren vóór '48 in zijn leven van meer belang gerekend: wij zijn al op de helft van het boek, eer hij aanvangt met zijn verhaal der Difesa di Roma. Nu kan men tegenwerpen, dat wij hier te doen hebben met den Garibaldi gelijk hij, in het begin van 1849, voor de oogen der Romeinen verscheen, en dat hij slechts in zooverre in het boek behoeft voor te komen, als hij de ziel was der verdediging van Rome. Dit zou opgaan, indien overigens ‘Rome’ het onderwerp van het gedicht ware gebleven, maar nauwelijks verschijnt Garibaldi, of alle andere personen leven nog slechts in zijne sfeer, en bij Rome's val laat het epos de stad aan haar lot over en volgt nog slechts Garibaldi in zijn vlucht. Zoo al eerder was het hem gevolgd op den veldtocht tegen het Napolitaansche leger, onbekommerd om wat tijdens zijn afwezigheid te Rome plaats greep. Wij hebben dus eigenlijk een Garibaldi-epos, dat aanvangt met den dag van Garibaldi's verschijning te Rome, over den Garibaldi van vroeger slechts een paar anecdoten inhoudt, maar ingeleid wordt door eenige episoden uit de geschiedenis van Rome uit de eerste dagen van Pio Nono. De ‘liberale Paus’, met zijn behoefte aan bijval en vrees voor de gevolgen, met zijn vooruitstappen en weer aarzelen, met zijn gevoelsdronkenschap en kras egoïsme, is met groote fijnheid geteekend. Zoo in de scène waarin het volk, na zijn besluit tot terugroeping der politieke ballingen, hem hulde brengt bij het verlaten van Santa Trinità dei Monti, waar hij de vesper gelezen heeft: ‘Als nun Pius aus der grossen Pforte trat, die auf die zum Platze hinunterführende Freitreppe geht, um in seinen Wagen zu steigen, sah er ein Volk zu seinen Füssen, aus dessen Summen und Brausen bei seinem Anblick ein einziger, langanhaltender Schrei des Jubels aufklang. Es überkam ihn ein leichter Schwindel, so dass er den Arm seines Begleiters, des Kardinals Lambruschini, ergreifen musste; doch war dies Gefühl ebenso reizend wie ängstlich, und er gab ihm lächelnd nach. Anfänglich sah er nichts als eine grosse bunte Bewegung, die über die Treppenstufen, über die Häuser und Dächer schwankte und von rötlichem Goldfluss überall durchdrungen war, denn die Sonne stand gerade über dem Platze; dann unterschied er ungeduldig stampfende Pferde vor Karossen, in | |
[pagina 378]
| |
denen nach feinster Mode gekleidete Herren und Damen aufrecht standen, wehende Tücher und Hunderte von Armen, die sich in hingebender Begeisterung nach ihm ausstreckten. Auf beiden Seiten der Treppe standen von unten bis oben Frauen in der Gebirgstracht, die Körbe voll Rosen auf den Köpfen trugen, und er bemerkte, als er sie wohlwollend betrachtete, dass sein Wagen, anstatt oben vor der Kirche, unten auf dem Platze wartete, damit er sich gleichsam zum Volke herablassen und seine Huldigung in Empfang nehmen müsse. Der Ausdruck von Überraschung und Freude, der sich in seinen Zügen malte und den er mit Absicht steigerte, um dem Wunsche seiner Verehrer zu genügen, entzückte alle, die es sahen, um so mehr, als sein Gesicht von Natur, besonders wenn es Freundlichkeit ausstrahlte, hübsch und einnehmend war. Als er sich anschikte, die Treppe hinunterzusteigen, neigten die Frauen die Körbe, so dass die Rosen auf die Stufen stürzten und die besonnten Steine von ihrem Überfluss verhüllt wurden, und gleichzeitig wälzten sich die Rufe: “Evviva! Heil unserm Vater! Heil unserm König, dem Erlöser Italiens!” ihm entgegen und schienen ihn stürmisch umschlingen und fortreissen zu wollen. Die Empfindung der Schwindels wurde in diesem Augenblick so stark, dass ihm war als ob er sich in das laute Gewoge hineinwerfen müsse und als ob das eine Lust sein würde. Tränen strömten über sein Gesicht, und als er die Arme zum Segnen erhob, war er sich nicht deutlich bewusst, ob er dabei dieselbe Mischung von herzlicher Liebenswürdigkeit und weltmännischer Würde an sich hatte, womit er vor grossen Versammlungen aufzutreten liebteGa naar voetnoot1). Im Weitergehen zitterten ihm die Kniee, so dass er glaubte, es müsse ihm jeder ansehen, dennoch wies er ungeduldig den Arm des Kardinals zurück, der nun hinter ihm die Treppe hinabstieg, und vollendete den Weg allein.’ Is het geen volmaakte kunst, waarmede hier, in dezelfde éénheid van voorstelling, de gebeurtenis, en de man in de gebeurtenis gegeven worden? En deze auteur zou geen ‘Reichtum des Gestaltens’ hebben, en geen talent, ‘Menschen zu bilden’? Integendeel, haar rijkdom van schepping is groot, en haar taal zoo nobel en treffend als zij ooit geweest is. Hoor het geluid waar- | |
[pagina 379]
| |
mede zij den uittocht van Garibaldi's leger tegen de Napolitanen, in de eerste dagen van Mei, begeleidt: ‘Steh wieder auf, totes Heer, gleite noch einmal wie ein Echo stolzer Märsche über die veilchenblauen Hügel, die Zypressen und Rosengewinde schwärmerisch umkränzten! Steige aus deinen Gräbern, den versunkenen and vergessenen in der Heide, nnd tauche deine entseelten Hände in den Frühling, mit dem du siegtest und starbest!.... O Heer des Frühlings! Er liebte dich, weil du mit ihm sterben solltest! Er kränzte deine Stirn mit Rosen und Lorbeer, die sich mit ihm neigen und in Feuer verzehren sollte. Er überschüttete die quellende Erde mit Narzissen und Lilien, die dich begraben sollte, und entblätterte Tag für Tag die Krone der Sonne, damit deine Wege von rotem Ruhme rauschten. Er sang in Pinienhainen Lieder der Liebe und Heldengesänge, damit du melodischen Schrittes mit ihm hinunterstiegest in die Nacht. O Heer des Frühlings, er berauschte dich mit Sieg und Freiheit, ehe er dein Herz zerriss, um mit dir zu verblüten!’ ‘Tadle nichts Menschliches’; dit woord van Novalis heeft de schrijfster vroeger eenmaal tot motto gekozen. Zij heeft het alomvattende, alles in de armen sluitende van de groote kunstenaarsnaturen. Heet liefdesverlangen in de zwoelheid van den Italiaanschen nacht; dolle overmoed van aan haar banden ontloopen jeugd; de onverwoestbare zuidelijke volkshumor, de grootste zwakheden en de hoogste verheffing, zij kent ze alle, begrijpt ze alle, reproduceert ze alle met een vanzelfsprekendheid die, altijd opnieuw, aan Goethe denken doet. Eenzelvige kunstenaars als zij begaan ook vreemde vergissingen, waaraan minder groote, maar ‘knappere’ schrijvers licht ontkomen zouden zijn. Er zijn, in dit werk van zoo vrije allure en hoogen tred, ongetwijfeld een aantal vervelende bladzijden, die een onjuist oordeel uit haar studie-aanteekeningen, waarin zij verscholen hadden moeten blijven, in het boek heeft overgebracht. Maar die hieruit tot een oordeel als dat van Bethge over het werk in zijn geheel besluit, toont zich onvatbaar voor schoonheidsindrukken, die afwijken van de gewone. Of ‘die Geschichten von Garibaldi’ moeten worden voortgezet? Het genre heeft zijn gevaren, maar de dichteres oordeele over de kracht harer inspiratie. Vermindert die niet, - zij zal nieuwe | |
[pagina 380]
| |
schoonheid voortbrengen; kan ook nieuwe vergissingen begaan, maar de schoonheid zal in het eind zegevieren. Ik verwacht niet, dat haar roem ooit zal worden geacht in de eerste plaats door deze gedichten in proza te worden gedragen, maar dat zij haar werk zouden ontsieren, zou ik willen ontkennen en met nadruk.
H.T. Colenbrander. | |
Naschrift.- Is het boek van Ricarda Huch een gedicht, geschreven door iemand met groote historische kennis, daareven verschijnt ook een meesterlijk geschiedverhaal derzelfde episode met groote letterkundige verdienste: Garibaldi's Defence of the Roman Republic, by George Macaulay Trevelyan (Longmans, Green and Co., 1907). Augusta de Wit deed een goed werk door op dit boek in een feuilleton van het Handelsblad van 17 Juli de aandacht te vestigen. Het is het zorgvuldigst bewerkte, rijkst gedocumenteerde historisch werk dat nog over deze heroische gebeurtenis verscheen; een model van wat een afdoende historische voorstelling van feiten uit een betrekkelijk zoo jong verleden, waaromtrent de getuigenissen in schrift, prent en mondelinge overlevering nog overvloeien, behoort te wezen. Tegelijk betrouwbaar en vol gloed; zakelijk en persoonlijk. Ons Hollanders in het bijzonder sympathiek zal de zorg voorkomen die Trevelyan genomen heeft om de verdienste van den schilder Koelman, wiens ooggetuigenverhaal: In Rome 1846-'51 den ouderen onder ons uit de Guldens-editie zeker nog wel bekend is, maar buiten ons land tot dusver door geen historicus werd opgemerkt, door een beredeneerde beoordeeling van dit boek, gevolgd door een ruim gebruik der daarin vervatte mededeelingen, voor ieder in het licht te zetten. Voor een der voornaamste gebeurtenissen van het beleg, die bij Trevelyan, bij Ricarda Huch en bij ieder een eerste plaats inneemt: den aanval op de villa Corsini op 2 Juni, blijkt onze Koelman een hoofdgetuige te zijn. Ook zijn eerste indruk van Garibaldi's persoon, dien hij goed heeft bewaard en scherp heeft weten terug te geven,Ga naar voetnoot1) is, dank zij | |
[pagina 381]
| |
Trevelyan's tusschenkomst, thans uit het stof van onze vaderlijke of grootvaderlijke bibliotheken in de wereldgeschiedenis overgegaan; evenzoo zijn niet minder preciese herinnering aan Garibaldi's uittocht.Ga naar voetnoot1) Of voor den historischen roman een geschiedverhaal van zoo hooge beweging als dat van Trevelyan geen gevaarlijke buur is? Toch niet: ook naar dit Rome leidt meer dan één weg. Bij mij althans heeft de lezing van dit zorgvuldig voorbereid geschiedwerk, dat geschapen schijnt een groote mate van autoriteit te verkrijgen, de bewondering voor Ricarda Huch's kunstenaarsdivinatie nog zeer doen toenemen. Zij aanschouwt wat de ander bewaarheid vindt.
H.T.C. |
|