De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Het spiritistisch gevaar.‘De tegenwoordige tijdsomstandigheden zijn bij uitstek gunstig voor de ontwikkeling van een nieuw geloof. Honderden en duizenden in de beschaafde Europeesche maatschappij hebben hun oud geloof verloren en een dergelijke groote verandering in de overtuiging der menschen binnen zulk een kort tijdsbestek gaat zoo gemakkelijk niet. Een keten, die honderden jaren lang gedragen is, laat een moet na. Wij hebben daardoor tegenwoordig het merkwaardig verschijnsel, dat velen die hun oud geloof verloren hebben, een nieuw hebben aangenomen; de spiritisten, de theosofen en vele anderen zijn daar om dit te bewijzen. Vrede hebben met het onbegrijpelijke kan de meerderheid der menschen niet; ze hebben de intense behoefte den bestaanden afgrond in hun begrijpen te dempen; zij moeten populair uitgedrukt “vastigheid” hebben en daartoe kan alleen een geloof dienen of “wat daarmee gelijk staat.”’ Deze woorden uit de veel besproken brochure van Prof. JelgersmaGa naar voetnoot1) maak ik gaarne tot de mijne en ik voeg er bij: het zou doelloos zijn te strijden tegen een geloof voor zoover het de reeds-geloovigen betreft. Juist het begrip ‘gelooven’ sluit iets in zich, dat met logischen gedachtengang niet van doen heeft. Men kan zich de moeite sparen te trachten geloovigen te overtuigen. En ware het spiritisme niets meer dan zulk een modern ‘geloof’ zooals b.v. de theosofie, het behoefde van medische zijde zeer zeker geene bestrijding. Het zou dan zelfs in een behoefte voorzien, daar het aan de diep ingewortelde behoefte van velen te gemoet komt met zijne voornaamste leer- of geloofsstelling n.l. die van een voortleven na den stoffelijken dood en de mogelijkheid om met de achtergeblevenen in betrekking te kunnen blijven. | |
[pagina 307]
| |
Intusschen zit aan het spiritisme meer vast. Het heeft een tweeslachtig karakter n.l. van geloof en wetenschap beiden. Het gevolg is dan ook, dat het spiritisme in de bekende positie van de vleermuis is: bij de vogels niet gezien en bij de muizen niet geacht. De theologen willen er niet van weten en de natuurwetenschappelijken evenmin. Ook hier bevestigen uitzonderingen den regel. Aan den eenen kant maakt het van Jezus Christus een door God geïncarneerden geestGa naar voetnoot1), van de wonderen uit den Bijbel spiritistische verschijnselenGa naar voetnoot2), aan den anderen kant meent het voor de psychologie het raadsel der ziel op te lossenGa naar voetnoot3), de philosophie kan geheel verdwijnen en de natuurkunde wordt met nieuwe hoofdstukken ‘verrijkt’, in welke aangetoond wordt, dat de zwaartekracht onder omstandigheden geheel kan worden opgehevenGa naar voetnoot4), door andere dan de tot nu bekende krachten. Welk een veel omvattende taak: ‘Het zal wetenschap en kerk verzoenen. Het zal de wetenschap den weg en de middelen aanwijzen om ook op dit gebied door waarneming en ervaring triomfen te behalen, om het geloovig op gezag aannemen te doen veranderen in een proefondervindelijk weten’.Ga naar voetnoot5) Wat blijft er over van het schoone gebouw van het Christendom, wat blijft er over van de arme wetenschap?... Geen wonder dat èn theologie èn wetenschap bewijzen vragen, bewijzen te meer en te klemmender naarmate het beweerde meer indruischt tegen de gangbare begrippen. In dit opstel zal ik me niet bezig houden met het onderzoek van de spiritistische bewijzen, althans niet van de directe bewijzen, - maar een aperçu van de indirecte bewijzen, van de bewijzen ‘uit het ongerijmde’, die vaak van meer beslissenden | |
[pagina 308]
| |
invloed zijn dan de casuistiek zelve, kan ik moeilijk achterhouden. Het spiritisme doet zich gaarne voor als eene experimenteele wetenschap.Ga naar voetnoot1) De experimenteele psychologie, de psycho-physica,, de physiologische psychologie (alle eng verbonden dochters van de moeder: zielkunde, psychologie) vinden aldus eene ernstige concurrente in het spiritisme. Intusschen is het gevaar van dezen kant zoo heel groot niet; want er is bij het echte spiritistische experiment eene moeilijkheid, door allen trouwens erkend. Wanneer het gaat om verschijnselen op het gebied der warmteleer, van de electriciteit of van eenig ander hoofdstuk uit de physica, dan verkeert men steeds in de mogelijkheid deze verschijnselen onder verschillende, door den onderzoeker te bepalen voorwaarden te herhalen. Onderworpen aan onveranderlijke wetten (waarvan het opsporen juist de levenstaak van den echten natuuronderzoeker uitmaakt) kan de natuur nimmer weigeren zich door ons te laten onderzoeken; er is niets willekeurigs in hare uitingen en onder zekere, steeds te herhalen, omstandigheden kunnen wij hare geheimen uitvorschen. Wetenschap is juist mogelijk daar grilligheid en luimen bij natuurlijke verschijnselen (der experimenteele wetenschappen) ten eenenmale uitgesloten zijn. Bij de spiritistische ‘wetenschap’ zijn de waarneming en het onderzoek niet zoo gemakkelijk en zeker. De verschijnselen die we willen bestudeeren kunnen niet wanneer wij zulks wenschen verkregen worden. En niet alleen, dat we dus afhankelijk zijn van het al of niet gedisponeerd zijn van een medium - we kunnen het ook nog slecht treffen wanneer we b.v. met ‘spotgeesten’ te doen krijgen, die allerlei onzin of leugens vertellen of vieze taal geven in plaats van hoogere waarheden, zich vermaken met onze wenschen en onderzoekingen en slechts hun eigen zin volgen. ‘Moeilijke omstandigheden, dat moet gezegd worden; voor de wetenschap moeilijke voorwaarden! Hoe kan men zich met zulke middelen van de waarheid overtuigen?’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 309]
| |
En dan, waarnemen! Verschijnselen waarnemen en ze goed weergeven. Enkele woorden, maar veel omvattende begrippen. Er wordt zoo ontzettend weinig goed waargenomen en gereproduceerd. Ware dit anders, de taak van den rechter zou gemakkelijker zijn dan hij nu is, maar elk oogenblik blijkt, dat de verklaringen van ooggetuigen - al zijn ze volkomen ter goeder trouw - onbruikbaar zijn. Ieder ligt nog versch in het geheugen hoe bij het proces van den opgejaagden schoenmaker Voigt, den beroemd geworden ‘kapitein van Köpenick’, door verschillende getuigen verklaard werd, dat hij schoone, welgevormde handen had. Zulke feiten zijn geen uitzondering, maar regel. Bij het doorlezen van spiritistische waarnemingen krijgt men sterk den indruk, dat ze zeer subjectief zijn. Eene objectieve, volkomen onpartijdige beschrijving met vermelding van alle noodige détails is hoogst zeldzaam. De waarnemingsfouten kunnen ontstaan door verkeerde verwerking der zintuigelijke indrukken in de hersenen zelf; hier ligt dan de fout in het psychische proces; maar de zintuigen zijn ook niet immer te vertrouwen. Door A. LehmannGa naar voetnoot1) e.a. is voldoende gewezen op de enorme bron van vergissingen ontstaan door foutieve waarnemingen en die steeds de magie, het spiritisme, de occulte wetenschappen ten goede zijn gekomen. Eigenaardig is het in betrekking tot het vorenstaande er op te wijzen, dat ook de spiritisten, b.v. de FremeryGa naar voetnoot2), de gebrekkigheid en de vele fouten der waarneming op den voorgrond plaatsen. In een apart hoofdstuk over de beperktheid van onze zintuigen zegt genoemde schrijver o.m. (blz. 12 en volg.): ‘Welke feiten zullen wij als feiten erkennen?’ ‘Het ligt voor de hand, ons daartoe te verlaten op onze zintuigen. Door slechts datgene te erkennen, wat met oogen te zien, met ooren te hooren en met handen te tasten is, zullen wij ons vrijwaren voor het maken van ongegronde hypothesen. Onze zintuigen moeten ons den weg der wetenschap afbakenen. Zij moeten onze gidsen zijn en worden | |
[pagina 310]
| |
voldoende geacht om ons in kennis te brengen met alle verschijnselen, welke zich in onze sfeer kunnen voordoen. Wij moeten dus een groot vertrouwen schenken aan deze leidslieden. Verdienen zij het? Helaas het moet erkend worden, dat zij ons menigmaal bedriegen en dat onze waarnemingen zelden aan de werkelijkheid beantwoorden. De aarde geeft ons den indruk van onbeweeglijkheid, maar inderdaad draait zij om hare as en beschrijft haar baan om de zon met een snelheid, zoo groot, dat onze spoortreinen, daarbij vergeleken, een slakkengang gaan. Ieder etmaal zien wij zon, maan en sterren hun wijde banen beschrijven aan het uitspansel: het is slechts schijn. Bij zonsondergang zien wij de vurige zonneschijf nog boven den gezichtseinder, als de zon zelve reeds daarachter verdwenen is. Het oog verheugt zich in de heerlijke kleurenpracht van de natuur, - maar er is inderdaad geen licht (curs. van mij); er bestaan slechts aethertrillingen die een zuiver mechanischen arbeid verrichten. Het zintuig van het gehoor brengt den indruk van harmonische klanken te weeg: in werkelijkheid brengt de lucht trillingen over, die in zich zelven geluidloos zijn (curs. van mij). Wij meenen massieve lichamen aan te raken, maar het hardste staal bestaat uit een samenstel van bewegelijke atomen, die door tusschenruimten van elkander gescheiden zijn. Wij spreken van warmte en koude, maar in het heelal bestaat slechts verschil in beweging.’ Ik geloof, dat het voor den denkenden lezer niet noodig zal zijn dit stukje rhetorica, dat eigenlijk vergulden pyramidalen onzin bevat te ontleden; als curieus staaltje van spiritistische logica (het werk is verreweg het beste oorspronkelijke Nederlandsche boek over spiritisme) is het de moeite waard zóó uitvoerig aangehaald te worden.Ga naar voetnoot1) Het einde en de slotsom van zijn hoofdstuk over de beperktheid van onze zintuigen luidt: ‘Begeerig moeten wij elke openbaring van nieuwe krachten ontleden, met terzijde telling van vooropgezette meeningen en gedachtig, dat alles | |
[pagina 311]
| |
mogelijk is wat geen logische tegenspraak behelst.’ (curs. van mij.) Deze laatste zinsnede zou ik willen veranderen in: alles is mogelijk; maar het gewicht der bewijzen voor de mogelijkheid moet evenredig zijn aan de vreemdheid der feiten. Het eigenaardige van De Fremery - en dit teekent de spiritistische methode - is, dat hij de beperktheid van onze zintuigen evengoed als wij - al is het op eenigszins andere gronden - aanvaardt, maar hij vergeet de logische conclusie te trekken, dat die beperktheid ons dubbel voorzichtig moet maken niet alleen tegenover ‘de wetenschap’, maar tegenover alle waarnemingen en à fortiori tegenover de spiritistische. Immers juist bij het geesten opwekkken, - hooren (manifestaties) - zien (materialisaties) wordt eene nerveuze spanning opgewekt, een toestand van gespannen verwachting geschapen waarbij de waarneming (psychisch) zoo uiterst gemakkelijk vervalscht wordt. De toestand van heel- of halfdonker die bij de geestenopwekkerij behoort is bovendien niet in staat om de zintuigelijke indrukken erg tot hun recht te doen komen. Het was noodig, dat een echt vakgeleerde (geen militair, deze schijnen bijzonder spiritistisch aangelegd te zijn), d.i. geen leek op psychologisch gebied, iemand die weet wat de macht van suggestie, der hypnose, van de autohypnose, het somnabulisme, het ‘onderbewustzijn’ beteekent - hoe gemakkelijk waarnemingsvervalschingen ontstaan en getuigenissen onbetrouwbaar zijn - dat zulk een geleerde een medium (geen beroepsdito) onder goede contrôle jaren lang kon waarnemen, met alle scepticisme maar ook met alle eerlijkheid, die den echten wetenschappelijken man kenmerkt. Die geleerde is er, die waarneming is geschied! Prof. Th. Flournoy van Genève nam het medium Helene Smith vijf jaren gedurende honderden séances waar. De uitkomst van dit onderzoek geeft de richting aan in welke de verklaring der quasi-bovennatuurlijke verschijnselen gezocht moet worden; die richting is de psychologische.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 312]
| |
Het moderne spiritisme heeft zijn ontstaan te danken aan de familie Fox, die een gehucht Hydesville in den staat New-York van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika bewoonde. Bij hen tehuis ‘spookte’ het. Er werden allerlei geluiden en kloppingen gehoord, die men ten slotte toeschreef aan een vermoorden marskramer. Het geval baarde opzien en op den 19en November 1849 werd voor het eerst eene openbare voorstelling gegeven van de ‘wonderbaarlijke’ krachten, die de meisjes Fox bezaten.Ga naar voetnoot1) De beweging breidde zich hand over hand uit, zoodat drie jaren na het eerste optreden 40.000 Amerikaansche burgers bij het Congres van de Vereenigde Staten aandrongen om de verschijnselen te onderzoeken, die zich veelvuldig voordeden. De beoefening van het spiritisme greep dan ook in de Nieuwe Wereld als eene echte geestelijke epidemie om zich heen. In 1852 woei het spiritisme van Amerika over naar Schotland en in bijna alle landen van Europa liet men de tafels dansen, nadat in April 1853 de ‘Allgemeine Zeitung’ een opzienbarend artikel over het verschijnsel gepubliceerd had. Ook ons land ontkwam niet aan de tafeldans-epidemie; ‘geen stad, ja zelfs weinig dorpen waar het niet uitgeoefend werd en men het nog uitoefent.’Ga naar voetnoot2) En het is aardig, dat de natuurlijke verklaring door James Braid en niet lang daarna door Faraday en Carpenter gegeven, ook dadelijk zelfstandig door Dr. Lubach gevonden is. Geestelijke epidemieën zijn in de geschiedenis vrij talrijk, sommige van eeuwenlangen duur en verschrikkelijke beteekenis, geheel Europa omvattend. (Heksenwaanepidemie.)Ga naar voetnoot3) Andere daarentegen zijn kort van duur en lokaal. Voorbeelden zijn o.a. de kruistochten en vooral de kinderkruistocht (1212), die zoo rampzalig voor de kleintjes eindigde. Van de 50.000 deelnemers keerden slechts weinigen terug. Het Flagellantisme en de razende volgelingen van Jan van | |
[pagina 313]
| |
Leijden zijn ook niet anders dan uitingen van geestelijke epidemieën (zie voor nadere bijzonderheden Prof. v. Bechterew. Die Bedeutung der Suggestion im sozialen Leben). En ook de 19de eeuw kent er grootere en kleinere. Het optreden van profeten met de groote extase van den aanhang zooals ze in Amerika voor eenige jaren om de haverklap optraden (Dowie is een der bekendsten), het samenbidden van heele gemeenten in Wales; om eenige voor de hand liggende voorbeelden te noemen. Dr. Bouman beschreef een locaal geval van psychische infectie in ons land (Appeltern) in de Psychiatrische en Neurologische bladen van 1898 (No. 1). Wie dergelijke verschijnselen kent en ze noemt, wil daarmede volstrekt niet zeggen, dat alle spiritisten geheel of ten deele psychisch abnormaal zijn, maar hij bekijkt toch de spiritistische beweging met andere oogen als de aanhangers zelf van die leer. De beschrijving die de spiritist gaarne geeft van de opkomst in Amerika en het oversteken van de beweging naar de Oude Wereld heeft ongetwijfeld zekere karaktertrekken gemeen met verschillende der bekende geestelijke epidemieën. Mijne opvatting vond ik bevestigd in het werkje van Prof. v. Bechterew; deze spreekt ook van eene spiritistische epidemie en haalt dan de volgende woorden van Prof. J. Sikorsky aan waarin deze laatste sommige Russische sekten met de spiritisten vergelijkt: ‘Der Aberglaube der Spiritisten, ihre Ideen von einer Gemeinschaft mit Geistern und von der Möglichkeit, die Ereignisse der Vergangenheit, die Geheimnisse der Zukunft, das Unerreichbare in der Gegenwart mit Unterstützung von Geistern zu ergründen - diese ganze spiritistische Dogmatik gleicht vollkommen den Lehren der Skopzen, der Chlysten, der Maljowanniten.Ga naar voetnoot1) Sowohl bei den Spiritisten wie bei jenen Sektierern gründet sich der Geisterglaube auf ekstatische Zustände, die das Medium befähigen, zu schreiben, zu reden oder gar zu thun, was er unter gewöhnlichen Verhältnissen nicht kann, und dieses ungewöhnliche Vermögen schreiben die Spiritisten dem Walten eines durch den Organismus des Mediums oder sonst wie wirksam werdenden fremden Geistes zu. | |
[pagina 314]
| |
Wie sich Chlysten und Maljowanniten ihrer Weissagungen, ihrer Reden, ihrer Körperbewegungen nicht bewusst zu sein glauben oder sie doch nicht als die ihrigen anerkennen wollen, sondern im Gegenteile als ein ihnen fremdes Etwas auffassen, das sich Kraft des Willens von aussen hinzutretender Geister vollzieht, so hält auch der Schreibende oder tischrückende Spiritist diese Vorgänge nicht für etwas, was von ihm selbst ausgeht, sondern für Wirkungen eines sich seiner als einfaches Werkzeug bedienenden unsichtbaren Geistes.’ Na het eerste epidemische optreden even na het midden van de vorige eeuw is het spiritisme niet meer geheel verdwenen. Wel is waar is het verwoede gezelschapspel van den tafeldans uit de mode geraakt, maar tal van tijdschriften zenden nog geregeld hunne ‘wond're feiten’ de wereld in. Ja, er doen zich teekenen voor, dat eene nieuwe verheffing aan het opkomen is. Artikelen in de groote dagbladen (b.v. Telegraaf, Oct. 1906), in de tijdschriften, tal van nieuwe werken, propagandistische lezingen leveren het bewijs van de juistheid dezer bewering. Ook in het spiritistische kamp wordt dit erkend: ‘Het schijnt echter, dat een kentering op handen is. Het spiritisme wint steeds meer aanhangers, ook in wetenschappelijke kringen. In ons land breidt het zich eveneens uit...’Ga naar voetnoot1) Dit staat stellig in verband met het feit, dat de enorme invloed van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen door het magistrale werk van Darwin ingezet, aan het luwen is. Men meende reeds het antwoord te hebben op de vraag: ‘vanwaar komen wij’ en hoopte in de naaste toekomst voor geene wereldraadselen meer te staan. En toen deze verwachting eene illusie bleek te zijn of liever, toen het uitkwam, dat er slechts eene groote schrede gedaan was op het pad der waarheid, maar dat het einddoel nog lang niet was bereikt, was het begin der reactie reeds daar. En in de zoo vaak geciteerde redevoering door den Berlijnschen geleerde E. du Bois-Reymond gehouden op 14 Aug. 1872 werd duidelijk het Ignorabimus (wij zullen niet weten) uitgesproken. Zooals men zich stortte op het materialisme, zelfs op het | |
[pagina 315]
| |
grove materialisme van Büchner's Krafft und Stoff, zoo stort men zich thans op een spiritualisme zich uitend in theosofie, spiritisme, neo-Boeddhisme, en wat dies meer zij. Op die reactie zal ook weder eene reactie komen en de resultante van dat alles voert onafwijsbaar langs slingerpaden en spiraalgangen de hoogte in naar de waarheid welke slechts verkregen wordt door eerlijk, trouw, langzaam en uiterst nauwgezet onderzoek der natuur.
In den natuurlijken drang tot zoeken naar eene verklaring voor onbekende verschijnselen door de oorzaak op te sporen (causaliteitswet) vinden we den sleutel tot het bijgeloof in het algemeen en het geloof aan onzichtbare wezens (geesten) in het bijzonder. Reeds bij dieren zoowel als bij zeer kleine kinderen en primitieve volkeren nemen we waar, dat bij onverwachte gebeurtenissen naar de oorzaak ervan gezocht wordt. Schopenhauer deelt ergens medeGa naar voetnoot1), dat hij pas eene inrichting had laten maken om van uit zijn bed de gordijnen voor het venster van elkaar te kunnen schuiven. Den eersten keer dat hij het deed sprong zijn hond op, begon te huilen en liep jankend heen en weer, zoekend naar de oorzaak. DarwinGa naar voetnoot2), die eene dergelijke kleine waarneming mededeelt, maakt terecht de opmerking, dat ‘op snelle en onbewuste wijze de gevolgtrekking gemaakt werd door zijn hond, dat eene beweging zonder blijkbare oorzaak het bestaan van een vreemden, levenden invloed aanduidde.’ Carl VogtGa naar voetnoot3) ‘merkt op, dat de hond klaarblijkelijk even bang voor spoken is als de Bretagner of de Bask; elk verschijnsel dat hem treft en waarover zijn neus hem geene goede inlichtingen kan geven, brengt zelfs den moedigsten hond tot uitingen van de meest onzinnige vrees. Ik ken een boschje waarin zich volgens de overtuiging der boeren des nachts een vurige man ophield; als bewijs van het bestaan van dit vuurspook voerden zij aan, dat de honden in het boschje 's nachts | |
[pagina 316]
| |
bang waren en dat men honden die daarin 's nachts eenmaal waren geweest, zelfs door slagen er niet weer toe kon krijgen om derwaarts terug te keeren. Het spook in welks nabijheid een overigens moedige hond zich niet dorst wagen, zelfs al ging zijn meester, mijn vader, met hem mede, was een witte, rottende boomstronk, die 's nachts een lichtstreep van zich gaf. De vrees voor het bovennatuurlijke, voor het onbekende is de kiem der godsdienstige voorstellingen; zij is bij onze intelligente huisdieren, den hond en het paard, in hooge mate ontwikkeld.’ HaeckelGa naar voetnoot1) zoekt ook de verklaring van het bijgeloof in hoofdzaak in de causaliteitswet, maar in het bijzonder geldt dat voor die bewegingsverschijnselen, die met gevaar dreigen en vrees opwekken. De vergelijkende volkerenkunde zoowel als de kultuurgeschiedenis hebben bewijzen te over voor die meening geleverd. De menschheid heeft van de vroegste tijden af, toen de oudste menschelijke voorouders nog nauwelijks boven het dier verheven waren en nog ver beneden de wildste stammen van den tegenwoordigen tijd stonden, de aarde bevolkt met werkzame, onzichtbare wezens, die hun kwaad wilden doen. Eerst op latere trappen van ontwikkeling wordt ook aan goede geesten geloofd. De spiritisten nemen ook het bestaan van intelligenties aan, buiten ons, die dienen moeten om tal van voor hen onbegrijpelijke gebeurtenissen te verklaren (causaliteit), ze zoeken naar de oorzaak van het spreken van in trance verkeerende mediums, van het automatische schrift, van hallucinaties, ze vonden die oorzaken niet, deels omdat ze van de psychologie en psycho-pathologie geen kennis hebben, deels omdat deze wetenschappen nog jong zijn en nog niet alles precies verklaren kunnen; ze vinden de natuurlijke verklaringen niet en doen wat vanaf de dieren, door de wildste stammen, primitieve volkeren, kultuurhistorisch laagstaande volkeren, altijd gedaan is: ze zoeken de verklaring in intelligenties, in geesten buiten ons. We zullen thans niet ingaan op het geestengeloof zooals dat gevonden wordt bij verschillende volkeren in diverse tijdperken.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 317]
| |
Vermelden we alleen dat bij de barbaarsche volkeren van Europa reeds in het begin der Christelijke jaartelling soortgelijke practijken uitgeoefend werden om geesten op te roepen als thans door de spiritisten gebruikt worden. TertullianusGa naar voetnoot1) schrijft in zijne Apologie van kleine stoelen en tafeltjes, die klopten en spraken. Ook van materialisaties bericht hij, wanneer hij schrijft, dat de toovenaars verschijningen oproepen en de schimmen des doods ontheiligen. Evenals thans vele bedriegers onder de mediums gevonden worden, verbonden toen reeds de ‘toovenaars’ bedriegelijke practijken aan hunne voorstellingen, want hij zegt: ‘Viele Wunder affen sie durch ihre Zauberei und Blendwerke nach.’ Rabbi Ben Akiba zou zeggen ‘Alles schon da gewesen’! Aan het oude geestengeloof heeft niets, zelfs de reformatie geen einde kunnen maken; dit bleef der moderne natuurwetenschap voorbehouden en werd krachtig in hare eerste periode gesteund door de denkers, de encyclopaedisten in Frankrijk, die ook de revolutie hielpen voorbereiden. Intusschen blijkt het oude geestengeloof niet dood; de nieuwe beweging, ontstaan in het midden van de vorige eeuw te midden der fanatieke Kwakers van Noord-Amerika, het zoogenaamde moderne spiritisme, is er een nieuwe opbloei van.
Is nu, omdat dit geloof zoo zeer verbreid is en zoo hardnekkig blijft voortbestaan, de conclusie gewettigd dat geesten ook werkelijk bestaan? De spiritist meent deze vraag in toestemmenden zin te mogen beantwoorden; zoo zegt J.S. Göbel, de voorzitter van den Spiritistischen Broederbond ‘Harmonia’Ga naar voetnoot2): ‘Niettemin blijkt uit de algemeenheid dier feiten in alle tijden en de overeenstemming der beschrijvingen bij alle volkeren, dat daaraan steeds werkelijke verschijnselen ten grondslag lagen, hoe opgesierd zij ook mogen zijn, hoe ook met bij- en lichtgeloovigheid omhangen.’ Ook Urbain FeytaudGa naar voetnoot3) roept uit: ‘Que conclure de cette généralité des croyances en présence de l'impossibilité incon- | |
[pagina 318]
| |
testable d'une origine commune, sinon que partout, et selon les degrés d'avancement des peuples, les bons et les mauvais esprits se sont manifestés de tous temps comme aujourd'hui...’ Intusschen wordt door de algemeenheid eener voorstelling de juistheid ervan ten eenenmale niet bewezen. Al werd vroeger algemeen - en door het volk thans nog - geloofd, dat het verschijnen van een staartster een groot ongeluk voorspelt, dan is dit nog niet juist. Ook de meening dat de stand der planeten van invloed is op het lot der menschen, wordt zoowel bij de Chaldeeërs van 4000 j. en meer vóór Chr., de middeleeuwen door, tot op heden door velen geloofd. Trouwens à priori is voor een logisch denkend verstand duidelijk, dat de algemeenheid van een geloof volstrekt geen maatstaf is voor de waarheid er van. Tal van vondsten later gedaan op het gebied van de electriciteit en van het licht (telegraphie, telephonie, Roentgenstralen, radiumstralen, photographie op afstand enz. enz.) zouden nooit door iemand in vroeger eeuwen geloofd zijn indien men ze had kunnen voorspellen, en niettemin zijn ze waar. Van de vroegste tijden af zijn als oorzaken van natuurverschijnselen lucht- en boschgeesten, kaboutermannetjes, nymphen en berggeesten, ‘uitgevonden’, daar eene andere verklaring ontbrak. ‘De mensch hoorde de stem van de echo in het bosch en vond den roeper niet, die hem nabootste en den spot met hem dreef; hij zag hoe de storm de sterkste boomen bewoog, die hij zelf niet aan het schudden kon brengen, en door den storm gebroken werden als riet; hij hoorde een vreeselijken donder de lucht in beroering brengen, en zag vurige slangen van den hemel dalen, die zijne broeders doodden, de boomen van het woud in vlammen deden opgaan, hij zag een schitterenden boog, een poort opgloeien aan den verren hemel en even plotseling weer verdwijnen. Hoe kon een kinderlijk gemoed, dat naar de oorzaak van deze dingen vroeg en vragen moest, (door het aangeboren causaliteitsbewustzijn) anders dan met noodzakelijkheid komen tot het geloof aan machtige, onzichtbare wezens, die zulke raadselachtige, den mensch onmogelijke verschijnselen tot stand konden brengen.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 319]
| |
Zoo vinden we - en het werd reeds in dit opstel betoogd - in het overal verspreide geloof aan geesten geen bevestiging van de juistheid ervan, maar het noodzakelijke gevolg van het zoeken naar oorzaken van onbegrepen gebeurtenissen. Zoo is het hernieuwde geestengeloof een geweldige achteruitgang, een terugkeer naar den oer-toestand, eene negatie van onzen heerlijken vooruitgang in kennis.
De spiritisten hebben intusschen meer van dat soort algemeene - maar onlogische - bewijsgronden voor de juistheid van hunne leer. De wetenschap heeft meermalen aanvankelijk ontkennend gestaan tegenover later goed geconstateerde feiten of à priori als onmogelijk verworpen wat later wèl mogelijk bleek. Dat is een niet te ontkennen feit. Nu wordt de spiritistische leer door de officiëele wetenschap als onjuist verworpen, - en dat is voor een spiritistisch gemoed juist een bewijs voor hare echtheid. Hoe zot deze redeneering ook gelijkt, bijna elk spiritist tracteert er ons op. Zoo werd eens de val van meteorsteenen door de aanzienlijkste geleerden voor eene besliste onmogelijkheid verklaard. Sommigen gingen zoover als de Geneefsche geleerde Deluc, die beweerde: ‘en als hier voor mijne oogen een steen van den hemel viel dan zou ik zeggen, ik heb het gezien, maar ik geloof het niet’. Toen kwam den 26en April 1813 en met hem, vlak voor de poorten van Parijs, waar de Academie des Sciences het hoofdkwartier der Aërolithenloochenaars uitmaakte, de groote meteoorregen, die aan allen twijfel een einde maakte. Evenzoo zou voor 50 jaar nog elke natuuronderzoeker zijn hoofd verpand hebben voor de juistheid der bewering, dat het niet mogelijk zou zijn ooit te doorgronden welke elementen op de zon en de sterren voorkomen - en heden weten we met absolute zekerheid, dat niet slechts op de zon, maar overal in het voor ons doorvorschbare hemelruim dezelfde elementen voorkomen als bij ons op aarde - dank zij de ontdekking der spectraalanalyse. Deze beide voorbeelden zouden met vele te vermeerderen zijn. ‘Waar zouden wij eindigen,’ zegt de Fremery, ‘wanneer wij alle overijlde vonnissen, die de officiëele wetenschap over | |
[pagina 320]
| |
nieuwe uitvindingen en ontdekkingen geveld heeft, wilden opsommen?’ En Göbel laat zich aldus uit: ‘In het kleine lag vaak het grootsche verscholen, achter het verachte bleek menigmaal de grootste hervormende kracht verborgen. Het kinderspel onzer jeugd - waarbij wij langs een over de gracht gespannen draad, die aan beide einden in het deksel van een papieren doos was vastgehecht, tot elkander spraken - zou bij aandachtige beschouwing reeds vroeger tot de telefoon hebben geleid. De wereldhervormende uitvindingen van Franklin en Galvani illustreeren welk een groote weldaad achter het eenmaal bespotte verborgen lag.’ Met Tissandier antwoord ik: ‘Il est en effet un point qui frappera tous ceux qui liront, qui a dû frapper tous ceux qui ont lu les ouvrages spirites. C'est à la fois une comparaison continuelle avec les autres sciences, comme si l'on voulait rapprocher les méthodes et partager le crédit dont elles jouissent et un certain dédain pour ces mêmes sciences, une recommandation fréquente de ne point confondre le spiritisme avec ce qu'il appelle les sciences vulgaires... Elle fait appel à l'avenir, et tout en interdisant tout rapprochement entre elle et les doctrines vulgaires, elle rappelle la découverte de Galilée méconnue, ainsi que celle de Fulton et de tant d'autres’. Maar de spiritisten vergeten, dat in alle voorbeelden door hen genoemd, de wetenschap de feiten of gebeurtenissen wel degelijk geaccepteerd heeft zoodra de bewijzen afdoende waren en dat het haar plicht was ze niet als juist te aanvaarden zoolang dat bewijs niet voldoende geleverd was. Ontdekkingen zooals van het radium, de Röntgenstralen, telegrafie zonder draad, worden dadelijk erkend als juist, ook al werpen ze - zooals het radium - schijnbaar geheele physische systemen omver. Waarom? Omdat de juistheid overal getoetst kan worden. En waarom is de hypothese van ‘het voortleven na den stoffelijken dood’ niet geaccepteerd, niettegenstaande de duizenden en duizenden ‘bewijzende feiten’? Omdat overal daar waar men getracht heeft ‘de feiten’ te onderzoeken, streng wetenschappelijk, d.i. zoo onbelemmerd mogelijk en met in acht neming van het elimineeren van mogelijk onbewust en bewust bedrog - het einde is geweest, | |
[pagina 321]
| |
dat de ‘feiten’ verdwenen als een ‘gematerialiseerde geest’ (sic)... bij helder licht. En als in onzen tijd van hevig zoeken naar waarheid het in vijftig jaren tijds niet gelukt is de zoekers te overtuigen, dan vrees ik dat dit meer ligt aan de onjuistheid van de spiritistische leer dan aan ‘die domme wetenschap’.
Intusschen zijn er onderzoekers, die wel degelijk de juistheid van het spiritistische leerstelsel onderschrijven. Iedere spiritist zet u het lijstje voor waarvan de glorie uitmaken voor Duitschland Prof. Zöllner, voor Frankrijk Flammarion, voor Italië Schiaparelli, voor Engeland Crookes en Wallace, voor Nederland Dr. F.v. Eeden, enz. Voor zoover ik heb kunnen nagaan is de geniale gedachte van A.R. Wallace afkomstig, om zulk een lijst aan te leggen; hij geeft 22 personen op.Ga naar voetnoot1) Ik zal niet trachten een lijst aan te leggen van personen, die niet aan het spiritisme gelooven; ik vrees dat die een weinig te lang zou worden. Tegenover elken beroemden spiritist zijn er tien, vijftig even beroemde te plaatsen, die eene andere meening toegedaan zijn. Tegenover een A.R. Wallace staat b.v. een Charles Darwin. Dat blijkt uit het volgende uittreksel uit een brief geschreven op 18 Januari 1874 en betrekking hebbende op eene spiritistische séance ten huize van zijn broeder Erasmus, met medewerking van een zeer bekend medium. ...‘Laatst hadden wij op een achtermiddag veel pret; want George had een medium gehuurd, dat de stoelen, een fluit, een schel, een kandelaar en vuurvonken in mijn broeders eetvertrek rond liet springen op een wijze, die iedereen in verbazing bracht en ademloos stil maakte. Het was in het duister, maar George en Hensleigh Wedgwood hielden voortdurend de handen en voeten van het medium aan weerszijden vast. Ik vond het er zoo drukkend warm en vervelend, dat ik wegging, vóór al deze verbazende wonderen of goochelkunsten plaats hadden. Hoe de man bij mogelijkheid kon doen wat werd gedaan, gaat mijn begrip te boven. Ik kwam naar beneden en zag al de stoelen enz. op de tafel staan, | |
[pagina 322]
| |
die over de hoofden van hen die er omheen zaten, opgelicht was geworden. Bedoelde séance gaf aanleiding, dat er een kleinere en met meer zorg ingerichte op touw werd gezet, waarbij Prof. Huxley tegenwoordig was, die er aan Darwin rapport over uitbracht. Deze schreef daarop aan Huxley den volgenden brief: Down, 20 Jan. 1874. Het autoriteitsgeloof is het derde spiritistische bewijs uit | |
[pagina 323]
| |
het ongerijmde.Ga naar voetnoot1) Wallace zegt: ‘Ik voeg hierbij een lijst der namen van personen, die ik in de volgende bladzijden heb aangehaald als overtuigd te zijn van de waarheid en realiteit van de meeste dier verschijnselen. Ik geloof wel, dat men zal toestemmen, dat het eerlijke en oprechte menschen zijn. Wanneer men nu beweren wil, dat die verschijnselen, waarvan zij zeggen herhaaldelijk getuige geweest te zijn, nooit hebben plaats gehad. dan laat ik het aan mijn lezers over te verklaren, hoe het komt, dat zij er zoo vast in gelooven. Ik voor mij zou er dan geen andere verklaring voor weten te geven, dan dat deze welbekende personen gekken en dwazen waren, wat ik moeilijker gelooven kan, dan dat zij wel bij hunne zinnen waren en in staat om verschijnselen waar te nemen en daarbij te overwegen of het ook mogelijk was dat zij zich bedrogen. Iemand die goed bij zijn verstand is, zal niet licht zeggen, zooals de meesten hunner doen, dat hij niet alleen gezien heeft wat anderen absurd en ongeloofelijk achten, maar dat hij moreel overtuigd is, dat hij niet bedrogen werd in hetgeen hij zag.’ Wie rustig dit korte betoog van een der voormannen van het spiritisme leest, merkt dadelijk op, dat Wallace vergeet een onderscheid te maken tusschen verschijnselen en de verklaring der waargenomen verschijnselen. De meeste der spiritistische verschijnselen zijn door de bijwoners der séances werkelijk gezien, maar de verklaring door middel van de geestenhypothese deugt niet. Hoewel achtenswaardige, dikwerf zelfs geleerde menschen, zijn de bedoelde personen geen psychologen of psychiaters en de verklaringen zijn in hoofdzaak van psychologischen en psychopathologischen aardGa naar voetnoot2); behalve de talrijke gevallen van goocheltoeren, van bewust bedrog (kast van de gebroeders Davenport, Frau Anna Rothe, enz. enz.), die er de menschen in doen loopen. Een mijner vroegere leeraren, een verwoed ethymoloog, werd altijd boos wanneer hij sprak over de vele beunhazen op zijn gebied. Hij zeide dan: ‘ieder meent, dat hij over ethymologie mee | |
[pagina 324]
| |
mag praten, ook tal van menschen, die graag toegeven, dat ze niets weten van zalmkweekerij of het maken van kanonnen.’ Hetzelfde geldt van de zielkunde. En bovendien is de psychologie (vooral geldt dit voor de moderne physiologische psychologie en de psycho-physica) een wetenschap die nog de kinderschoenen niet uitgetrokken heeft. Overal verrijzen laboratoria voor psychisch onderzoek. De rustige onderzoeker zal dan ook meestal voor de zoo gecompliceerde psychologische problemen der spiritistische séances tijd noch lust hebben, daar de eenvoudigste problemen nog van alle zijden belicht moeten worden. En intusschen is een gansche schaar ondeskundigen bezig gezondheid en gemoedsrust op te offeren aan onderzoekingen voor welker verklaring zij absoluut geen voorbereidend onderricht of kennis hebben; daar de psychologische ‘Deutung’ ze ten eenenmale ontgaat, komen ze voetstoots tot ‘bovennatuurlijke’ krachten en de spiritistische leer telt enkele adepten meer. Het gaat hier als met de luchtspiegelingen. Prof. Hugo de Vries verhaalt in zijne reisherinneringenGa naar voetnoot1): ‘luchtspiegelingen of fata morgana zijn hier zeer gewoon en ik heb uitgebreide helderblauwe meren gezien op plaatsen, waar ik kort te voren de woestijn in volle dorheid had zien liggen. Een kwartier lang kon men rijden langs zulk een meer, dat niet bestaat, en de scherpe lijnen en golvende randen der oevers bewonderen.’ De spiritist is als de dorstige, die reist in de woestijn, het meer ziet en wil drinken en ook een ander overtuigen wil, dat daarginds water te vinden is. Hij ziet het immers, hij ziet de oevers met hunne scherpe lijnen en golvende randen zoo duidelijk. Wat weet hij van fata morgana's of, zoo hij al weet, de dorst is zoo hevig, dat verstand en critiek het zwijgen wordt opgelegd. De dorst hier bedoeld is de zucht om een voortleven na den dood te kunnen bewijzen. (Zie blz. 306.) Zooals de natuuronderzoeker de scherpe lijnen van het meer dat hij ziet - en er niet is - bewondert en weet, dat hij met een luchtspiegeling te doen heeft, een verschijnsel waarvan hij de natuurkundige verklaring der straalbreking | |
[pagina 325]
| |
kent, zoo weet de natuuronderzoeker-psycholoog en psychopatholoog de vreemde feiten te verklaren, die zich voordoen op spiritistische séances.Ga naar voetnoot1) Het zou het bestek van deze algemeene beschouwingen verre te buiten gaan hierop nader en gedetailleerd in te gaan; de genoemde werken van Flournoy en Lehmann o.a. zijn gemakkelijk genoeg te verkrijgen om ieder die er meer van wil weten in te lichten.
Nog een punt van algemeen belang moeten we hier behandelen en wel het gevaar van het spiritisme. Het spiritisme is gevaarlijk, kan het althans zijn; vandaar dat ik in den aanvang schreef, dat het van medische zijde bestrijding behoefde. Onze tijd van neurosen en toenemende krankzinnigheid, van overlading op elk gebied van geestelijk leven en verminderden weerstand der individuen heeft behoefte aan rust en niet aan meerdere hersenprikkels. De opwinding en spanning verbonden aan het bijwonen van séances, de quasi-geheimzinnige dingen, die zich afspelen in het duister of halfdonker maken op zenuwachtige zoowel als op naïeve, eenvoudige naturen een dikwerf blijvenden, schadelijken indruk; zenuw- en krankzinnigenartsenGa naar voetnoot2) van naam bevestigen deze bewering door hunne ervaringen. Spiritisten en niet-spiritisten geven het toe. LapponiGa naar voetnoot3), de onlangs overleden lijfarts des Pausen, zegt, dat het spiritisme de zwaarste zenuwziekten ten gevolge heeft. Volgens hem is het grootste deel der beroemdste mediums en niet weinige, die als voorstanders van het spiritisme bekend waren, geeindigd in het krankzinnigengesticht of zijn zenuwlijdend geworden. Lapponi staat volstrekt niet geheel ‘ablehnend’ tegenover de bovennatuurlijke verklaring der spiritistische verschijnselen. In zijne 4e conclusie zegt hij: ‘Der Spiritismus ist die Manifestation von Kräften die ausserhalb der natürlichen Ordnung stehen. Seine Phänomene können teilweise durch Illusionen, Halluzinationen, Gaukelei und Betrug | |
[pagina 326]
| |
und durch besondere physio-pathologische Veranlagung der Medien oder ihrer Hilfer erklärt werden. Für nicht wenige der spiritistischen Phänomene vermag kein Gesetz der natürlichen Ordnung eine befriedigende Erklärung zu geben. Viele andere vollziehen sich im direktesten Widerspruch zu den bekanntesten Naturgesetzen.’ Maar in de laatste conclusie, die ik beter onderschrijven kan dan de vierde, heet het: ‘Der Spiritismus ist stets gefährlich, schädlich, immoralisch, verwerflich und ohne Einschränkung zu verurteilen und zu untersagen.’ TissandierGa naar voetnoot1) zegt: ‘Mais ce qu'il faudrait faire, ce que, j'espère, on fera bientôt pour l'édification de tous, ce sera la statistique de toutes les âmes que ces préoccupations égarent, de toutes les personnes que cette ridicule folie a tuées.’ Bij het eind van eene lezing over spiritisme en materialisme door den heer H.N. de Fremery in de maand Maart jl. in Parkzicht gehouden, had ik gelegenheid te wijzen op het feit, dat over de gevaren van het spiritisme niet was gesproken, terwijl de voordeelen breed waren uitgemeten en dat dezelfde fout ook zijne handleiding aankleefde. Een spiritistisch propagandist moest zich toch ten volle bewust zijn, dat hij werkelijk het geestelijke leven van velen uit den evenwichtstoestand kan brengen. De heer de Fremery dankte mij voor de gelegenheid hem geschonken dat punt nog aan te roeren en gaf toe, dat er ‘voor enkelen’ wel onaangename zenuwstoornissen voortvloeien uit de beoefening van het spiritisme. Intusschen werd er, naar hij zeide, in zijn boek wel op gewezen. We vinden nl. op blz. 357: ‘Men leert hieruit, dat het houden van spiritistische séances niet altijd zulk een onschuldige zaak is, en ik acht het niet geraden, zich zonder behoorlijke voorbereiding of vertrouwde leiding daarin te begeven, doch de uitkomst maakte de geleden smarten meer dan goed’. Nu was mijne bedoeling niet, dat er geen enkele uitdrukking in zijn werk voor zou komen, waarin op de schadelijkheid gewezen werd, maar ik achtte het de plicht van spiritistische leiders om zeer uitgebreid, in een apart hoofdstuk, er de opmerkzaamheid op te vestigen. Die plicht wordt verzuimd. Ik meen dan ook dat de boven aangehaalde | |
[pagina 327]
| |
uitdrukking volstrekt niet voldoende is om weer te geven wat iemand bezielen moet, die het séanceverslag, waarop het slaat, gelezen heeft. Een deel ervan luidt: ‘Eglinton (het medium) lag in zijn leuningstoel in diepe trance. Het was ten eenenmale onmogelijk hem te doen staan en met ons drieën droegen wij hem naar de eetzaal, waar wij hem in een leuningstoel bij een open venster plaatsten, maar hij gleed dadelijk op den grond en kreeg stuiptrekkingen. Op zijn lippen vertoonde zich bloed; wij wreven hem krachtig, lieten hem vluchtig zout inademen, enz., waardoor hij na een kwartier tot zichzelf kwam. Hij haalde diep adem en sloeg de oogen op. Terwijl ik hem in een toestand van algeheele uitputting aan de goede zorgen van den heer des huizes toevertrouwde, enz.... Eerst na verloop van een uur was hij genoeg bekomen om met moeite het station van den ondergrondschen spoorweg te bereiken. De heer N. nam de zorg op zich hem naar huis te geleiden en te bed te brengen. Nauwelijks was hij daar aangekomen of de stuiptrekkingen en de bloeding - haemoptysie - herhaalden zich.’ Wanneer de vivisectie-bestrijders lezen zouden van een dier dat na zekere behandeling stuiptrekkingen, longbloeding, algeheele uitputting krijgt, dan zouden ze dit zonder twijfel als uitmuntend materiaal in hunne geschriften kunnen gebruiken. Ze zeggen den geleerden steeds, dat het bloed van een dier nooit mag vloeien om een mensch meerdere kennis bij te brengen en hier vinden we verwante zielen - spiritualisten bij uitnemendheid - die meenen ‘dat de uitkomst de geleden smarten meer dan goed maakt’. Felix Ortt zelf erkent ook, dat het spiritisme de practische beoefenaars bloot stelt aan ‘schade voor hun lichaam’. In zijne 7e conclusie zegt hij: ‘De practische beoefening van spiritistisch onderzoek stelt aan ernstige gevaren bloot, en is alleen bij groote voorzichtigheid aan diegenen aan te raden, die de stellige bewustheid hebben er toe geroepen te zijn.’ Voor mij is het een raadsel hoe iemand als F. Ortt, de heftige bestrijder der vivisectie, kennende de gevaren die het spiritisme aankleven, propageert eene leer, waarbij menschen gevaar loopen als boven beschreven. Wel zegt hij, dat het gevaren medebrengt, maar toch raadt hij de practische beoefening | |
[pagina 328]
| |
aan, en in zijne inleiding tot den derden druk lezen wij: Moge deze studie velen leiden tot een ernstig en onbevooroordeeld onderzoek.Ga naar voetnoot1) Verder commentaar lijkt overbodig! Even nog wil ik van hem citeeren blz. 157: ‘Tal van mediums hebben daarvan de treurigste gevolgen ondervonden. Dr. Huet wees naar aanleiding hiervan o.a. op de gezusters Fox, de eerste werktuigen der nieuwere geesten-open-baringen. Ook noemt Dr. Van Eeden in zijn meergenoemd artikel in de “Nieuwe Gids”: “De spiritistische verschijnselen” een treurig geval van dien aard, aan een zijner patienten overkomen, iets wat volstrekt niet bevreemdend is; immers de studie van 't gebied der animistische werkingen heeft geleerd, dat waar het verstand (het objectieve-ik) be- en overheerscht wordt door het subjectieve ik, feitelijk krankzinnigheid aanwezig is. Herdenkt men daarbij hetgeen bij de spiritistische verschijnselen gemeld is, - hoe de uitoefening der psychische kracht het medium uitput en somtijds zijn lichaamsgewicht tijdelijk doet verminderen, dan baart het bovenstaande te minder verwondering. Ook is het bijwonen van séances voor het zenuwstelsel van sommige onderzoekers vaak zeer nadeelig.’ Zelfs voor geheel gezonde, critische personen is de invloed van spiritistische proefnemingen van grooten invloed op den gezondheidstoestand. Dr. A. Lehmann verhaalt in zijn meermalen geciteerd werk (pag. 437): ‘Ausserhalb der Sitzungen, in denen ich selbst als Medium auftrat, ist es mir nie geglückt, automatische Schrift zu produzieren, diese trat nur unter dem Hochdrucke der Spannung und der Erregung, welche die Sitzung natürlich bei mir hervorrief, zu Tage. Die Folgen zeigten sich denn auch bald in Gestalt einer nervösen Schwäche, die neben anderen Symptomen sich darin aüsserte, dass der Bart auf der einen Seite ausfiel.’ Ook dat laatste geval staat niet op zichzelf, maar is meer voorgekomen. Er moet bij het spiritisme prophylactisch opgetreden worden; de reeds overtuigde spiritist zegt: ‘nu ja, elke nieuwe leer heeft zijne volgelingen die overdrijven en zich stoornissen op den hals halen, dat is nu eenmaal niet te vermijden. En | |
[pagina 329]
| |
om de hoogere waarheden deelachtig te worden dient men niet voor eigen lijfsgevaar beducht te zijn.’ Voor dezulken is dan ook een waarschuwing zonder beteekenis, maar juist voor hen die in de gelegenheid komen om spiritistische séances bij te wonen en werkjes lezen, juist voor hen is het noodig met klem te wijzen op de gevaren die hen dreigen. Hier heeft men kans gehoord te worden en een effect te bereiken. Eenvoudigen van geest nemen gaarne alles voor waar aan wat hun verteld wordt; is het bovendien gedrukt, dan staat de waarheid reeds voor velen als een paal boven water. Het kritisch oordeel der meeste menschen is trouwens niet zoo heel groot. Plaats een dergelijk ‘onbevangen menschenkind’, dat zich nooit met spiritistische vragen bemoeid heeft, tegenover de gewone spiritistische manifestaties en zonder meer wordt alles toegeschreven aan ‘de geesten’. Ze weten niet, dat de zinnen zoo gemakkelijk misleid kunnen worden; ze vallen uiterst gemakkelijk ten prooi aan suggesties van anderen, autosuggesties, hypnotische toestanden, hallucinaties, bedriegerijen en goocheltoeren. Zoo weinig kritisch zijn zelfs vele ‘ontwikkelden’ aangelegd, dat Prof. Flournoy, die aantoonde dat het door hem beschreven medium H.S. geen bovennatuurlijke gaven bezat en geen connectie met geesten onderhield.... na de verschijning van zijn werk overstroomd werd door aanvragen van menschen, die het medium ondervragen wilden over.... gestorven bloedverwanten, verloren erfenissen enz. Praat daar nu eens tegen! Dr. R. HennigGa naar voetnoot1) zegt: ‘Die geistig Unmündigen verfallen dem Spiritismus, wo immer sie mit ihm in Berührung kommen, massenweise.’ Daarin ligt intusschen een groot gevaar. Reeds in het jaar 1876 werd door Forbes Winslow het getal van hen, die in de Vereenigde Staten door de beoefening van het spiritisme hun verstand verloren hadden of psychisch lijdend waren geworden op 10.000 geschat. Edmonds geeft op, dat op elke 50 krankzinnigen in de Amerikaansche inrichtingen een slachtoffer van het spiritisme komt. Dr. Henneberg heeft in het Archif für Psychiatrie (1901) | |
[pagina 330]
| |
een artikel gepubliceerd over ‘Spiritismus und Geistesstörung’ en daarin verschillende waarnemingen door hem zelf gedaan medegedeeld omtrent slachtoffers van het spiritisme. Men dient evenwel te onderscheiden krankzinnigen die in hunne waanvoorstellingen van spiritistische dingen vervuld zijn en menschen, die werkelijk door het spiritisme krankzinnig zijn geworden. Een oude, niet ontwikkelde boer, onder mijne behandeling, lijdend aan waandenkbeelden, getrouw lezer van alle couranten die hij in handen kreeg - hoewel ze niet of slechts ten deele begrijpend - sprak steeds op verbluffende wijze over de manier waarop hij uit de verte ‘geëlectriseerd, gehypnotiseerd en gemagnetiseerd’ werd. Hij begreep wel is waar niet hoe het kon, maar dat het kon en dat het ook gebeurde stond bij hem vast. Wanneer deze man iets over het spiritisme te lezen krijgt neemt hij ook ‘de geesten’ in zijn waanbeelden op, dat lijdt geen twijfel. Zoo zijn er tal van krankzinnigen, welke steeds die voorstellingen, die door tijdelijk meer of minder opzien barende ontdekkingen op den voorgrond komen, in hun waansyteem toepassen, de Röntgen-stralen of de suggestie, de electriciteit of het hypnotisme enz. Henneberg zegt: ‘Ook is een op het spiritisme en op de spiritisten betrekking hebbende waanvorming niet zoo zeldzaam. Het gaat dan òf om de voorstelling, dat gehallucineerde geluiden, stemmen of verschijningen door het spiritisme verwekt worden, òf om de opvatting, dat de spiritisten evenals de vrijmetselaren, de geheime politie en handlangers een genootschap vormen die tot geheel ongegronde vervolgingen aanleiding geven.’ Zulke gevallen hebben natuurlijk geen verder belang en het werd hier alleen ter wille van de volledigheid vermeld. Van zeer groot belang evenwel zijn die gevallen die, alhoewel niet bepaald krankzinnig in engeren zin, toch tengevolge van een abnorme constitutie onderhevig zijn aan vluchtige hallucinaties en illusies. Hypnagogische schijnwaarnemingen zooals het hooren van den eigen naam, het waarnemen van kloppen en ‘poltern’, van een open- en dichtgaan van de kamerdeur, lichtverschijnselen enz., zooals ze somtijds ook bij volmaakt gezonde personen kort voor het inslapen optreden, spelen hier de grootste rol. Komen zulke personen met het spiritisme in aanraking, dan dienen de spiritistische opvattingen om de | |
[pagina 331]
| |
gekenschetste verschijnselen te verklaren en beïnvloeden dan meer bijzonder de berichten van zulke gebeurtenissen op onloochenbare wijze, Een groot deel van de geliefde, in spiritistische tijdschriften zoo veelvuldig voorkomende berichten over ‘occulte gebeurtenissen,’ ‘bovenzinnelijke waarnemingen’ enz. zullen op deze manier wel tot stand komen. Van het grootste belang evenwel zijn die gevallen waarin het spiritisme werkelijk geheel en al als oorzaak van de psychose moet worden aangenomen. Voornamelijk het automatische schrift geeft betrekkelijk gemakkelijk tot zulke geestesstoornissen aanleiding. We zullen evenwel voor we een daarop betrekking hebbend geval nader mededeelen eerst wat meer van het automatische schrift mededeelen. Het automatische schrift is een veelvuldig voorkomend mediamiek verschijnsel en bestaat in ‘het onwillekeurig en vaak onbewust voortbrengen van gewoon schrift, hetzij met behulp van een potlood, dat het medium in de hand houdt, hetzij door middel van een planchetteGa naar voetnoot1) waar het medium alleen of met een of meer aanzittenden te zamen de handen op legt.’ De aard van het verschijnsel wordt door Allan Kardec aldus beschreven: ‘Het eerste kenteeken van een neiging tot schrijven is een soort van trilling in arm en hand; langzamerhand wordt de hand meegevoerd door een aandrift, die zij niet kan weerstaan. Meestal trekt zij aanvankelijk slechts onbeduidende krabbels; vervolgens nemen zij steeds duidelijker bepaalde karakters aan en het schrijven geschiedt ten slotte met de snelheid van een loopend schrift. Het is steeds noodzakelijk de hand aan haar natuurlijke beweging over te laten en weerstand te bieden noch mede te werken. Sommige mediums schrijven vlotweg en met gemak van 't eerste oogenblik af, hetgeen echter zeldzaam is, andere trekken eerst geruimen tijd lang streepjes en maken echte schrijfoefeningen.’Ga naar voetnoot2) Ik herinner me nog levendig hoe ik voor 't eerst met automatisch schrift kennis maakte. Het is nu ongeveer acht jaren geleden, maar het maakte op mij en de meeste aan- | |
[pagina 332]
| |
wezigen een grooten indruk. We zaten in de collegekamer van Prof. Winkler en deze stelde ons eene krankzinnige patiënte voor, lijderes aan eene hysterische psychose. Zij was een arm naaistertje, wier persoonlijkheid verdubbeld (of gesplitst) was, d.w.z. dat zij in haar gewonen toestand wist wie ze was, maar ook geheele tijden doorleefde (maanden achtereen) dat ze niets meer wist van den waren toestand, maar meende een dochter te zijn van Jacoba van Beieren. Ze ‘dacht’ zich met hare betrekkelijk geringe historische kennis zoo goed en zoo kwaad het ging in dien tijd en hare herinnering was absoluut verloren in dien toestand (second état) voor het arme naaistertje, dat verpleegd werd in een inrichting. Ze had een reis gemaakt voordat ze opgenomen werd en wat ze in dien tijd had uitgevoerd in Brussel, kon men niet te weten komen, zelfs niet in hypnose. Bij de demonstratie verzocht Prof. Winkler mij het meisje te onderzoeken en terwijl ik bezig was met de ondervraging en de arme patiënte verhalen deed van haar vader ‘die een ridder was met een baret en veeren’, wenkte Prof. Winkler mij door te gaan om haar bezig te houden. Het gesprek vlotte goed tusschen ons; Prof. Winkler gaf haar intusschen een potlood in de vrije hand (de andere hield ik vast) en terwijl ze met mij doorsprak, schreef ze antwoorden neer op de vragen die haar zacht gesteld werden. Na afloop van het onderzoek werden haar de vragen en de antwoorden getoond en de patiënte ontkende de laatste geschreven te hebben. Ze was het zich ook niet bewust, ze had het automatisch gedaan. - Een dergelijke splitsing van de persoonlijkheid waarbij het eene deel dit doet en het andere dat, komt voor in alle graden, vanaf het meest gewone tot de zeldzaamste pathologische producten toe. Een voorbeeld van het eerste is het volgende: Ik ben zeer verdiept in mijn werk en terwijl ik bezig ben en alles rondom me vergeet, vraagt mijn vrouw me om thee te komen drinken. Ik antwoord: ‘ja, ik kom’ en werk door. Na een tijd komt ze opnieuw en zegt: ‘je thee wordt heelemaal koud’; ik ben thans niet meer zoo verdiept en vraag: ‘waarom heb je me dan niet eerder gewaarschuwd?’ Het blijkt, dat ik heelemaal niet weet, dat ik al geantwoord had. Hier hebben we reeds met een zeer oppervlakkige splitsing van de persoonlijkheid te doen; ik werk en een ander deel van mijn persoonlijkheid | |
[pagina 333]
| |
reageert automatisch d.i. zonder bewustheid op een vraag. In de bedoelde zeldzame pathologische producten hebben we te doen met levens waarin de bewuste persoonlijkheid absoluut in tweeën verdeeld is, de eene weet meestentijds niets van de andere af.Ga naar voetnoot1) Zijn de zoo interessante gevallen van verdubbeling der persoonlijkheid voor den psychiater en den psycholoog van het grootste belang, de physiologische paradigmata zijn het voor een ieder die iets begrijpen wil van de beteekenis der automatische bewegingen voor de verklaring van den tafeldans, het kloppen, het gedachtenlezen, het automatische schrift enz. We kunnen thans niet te diep hierop ingaan; het is duidelijk, dat men schrift produceeren kan (ook overigens normale menschen) terwijl het bewustzijn er buiten staat. Het schrift wordt dan automatisch, maar natuurlijk door een als het ware afgesplitst deel der geestelijke persoonlijkheid - en niet door buiten ons levende intelligenties zooals de spiritisten meenen - te weeg gebracht. Intusschen heeft niet iedereen even sterk dat vermogen om automatische bewegingen uit te voeren en juist die menschen, die daartoe bijzonder geschikt zijn, zijn de mediums. Evenals elke aanleg kan ook deze ontwikkeld worden en daarin ligt alweer een groot gevaar. Immers daar ieder mensch onder omstandigheden automatische bewegingen uitvoert, kunnen ook zeer velen bij oefening en goeden wil het een eind brengen in de kunst van het automatische schrift; wie nagenoeg geen begin van mediumieken aanleg heeft produceert geen leesbaar schrift, maar streepjes en krabbels zonder verdere beteekenis. En daar dit in de eenzaamheid beoefend kan worden (de tafeldans altijd met anderen) zullen neuropathische naturen zeer zeker, maar ook eenvoudigen van geest zonder direct zenuwziek of zenuwzwak te zijn, die van het spiritisme en van langs dezen weg verkregen mededeelingen van gestorven bloedverwanten gehoord hebben, uiterst gemakkelijk er toe komen het te probeeren en dan wordt spoedig het automatische schrift een ware obsessie. Een voorbeeld is het volgende geval, dat we in extenso zullen mededeelenGa naar voetnoot2): ‘Mej. A., 33 jaar oud, werd den 23en Jan. | |
[pagina 334]
| |
1901 in de Charité (Berlijn) opgenomen; ze is erfelijk niet belast, Als kind maakte ze roodvonk en diphtherie door; na deze laatste ziekte is ze hardhoorend aan het rechteroor. In het verdere leven was pat. in hoofdzaak gezond, ze leed in 't bijzonder nooit aan zenuwachtigheid en had geen toevallen. Ze was eerst piano-onderwijzeres, huwde op het 25ste jaar, scheidde na 3 jaar ongelukkigen echt van haar man en verdiende sinds dien tijd door naaiwerk de kost. Eenige weken voor haar ziekte kwam ze bij twee excentrieke dames, spiritisten, om het huishouden te doen. Deze lieten haar spoedig avondséances bijwonen. Vroeger had de patiënt nooit aan spiritisme gedaan en ook niet aan het bestaan en de inwerking van geesten geloofd. Een der bedoelde dames placht zich door middel van de tafel en het automatische schrift met een gestorven beminde te onderhouden. Pat. werd op een zekeren avond door deze dame gevraagd te trachten automatisch te schrijven. Een potlood door haar in de hand genomen begon dadelijk te schrijven. Pat, had de gewaarwording alsof een vreemde macht haar hand leidde. Ze zette denzelfden avond, alleen, het automatisch schrijven in haar kamer ijverig voort. De omvangrijke, langs dezen weg ontstane, voor 't grootste deel onleesbare schrifturen hield ze voor eigen berichten van haar gestorven moeder. Zij zou zich tegen den schrijfdrang hebben verzet, maar zonder gevolg. Het was haar niet meer mogelijk er mede op te houden. Zij gaf zich den tijd niet eens het geschrevene over te lezen. Den volgenden dag voelde ze zich angstig. Ze ging uit, maar kwam met rijtuig terug, daar ze op straat onwel werd. Het was haar of een stem haar zei, dat ze nog denzelfden dag geld van haar tante zou krijgen. Dien avond werd ze weer gevraagd om aan eene séance deel te nemen. Dit weigerde ze en ze trok zich in haar kamer terug. Den volgenden dag kwam patiënte niet op den gewonen tijd te voorschijn. Toen men in haar kamer kwam vond men haar in bewusteloozen toestand te bed liggen. In de kamer heerschte de grootste wanorde. Pat. had alle laden en kasten ontruimd, alle platen en den spiegel van de wanden gehaald en deze voorwerpen op eigenaardige wijze op de vloer opgestapeld zóó dat het eenigszins deed denken aan graven op een kerkhof. Ook had ze de meubels zoo | |
[pagina 335]
| |
verplaatst, dat de dames verbaasd waren over de kracht, zij was voordien niet in staat geweest de koffiemolen van een plank te krijgen. Daar pat. weinig toegankelijk bleek werd ze op last van een arts naar het ziekenhuis, de Charité, verwezen. Na de opneming ligt pat. stil met gesloten oogen in bed. Ze doet wat haar bevolen wordt met moeite; ze verzoekt haar met rust te laten; er was haar bevolen te zwijgen en rustig te liggen. Den volgenden dag is pat. meer toegankelijk. Zij geeft op, dat het haar geweest was of ze door een macht, die bezit van haar genomen had, in de kamer rondgevoerd werd en gedwongen, de voorwerpen te verplaatsen en op te bouwen. Zij is verbaasd over de daarbij door haar ontwikkelde krachten; die waren haar gegeven, vermoeienis had ze daarop niet bespeurd. De lichamelijke onderzoeking geeft niets belangrijks, alleen zeer nauwe pupillen beiderzijds; ook bij langer verblijf in donker worden ze niet grooter. Bij verlichting worden ze niet merkbaar nauwer. Pat. is thans spraakzaam en kritiekloos voor zoover het spiritisme betreft, maakt evenwel geen zwakzinnigen indruk. Later geeft ze toe reeds verscheiden dagen voor haar ziekte zich bezig te hebben gehouden met automatisch schrift. Ze kon het slechts ten deele lezen. De séances hadden haar opgewonden; de slaap had geleden zoowel door de zittingen als door het automatische schrift. Ze werd beheerscht door de voorstelling, dat de geest van haar moeder haar beïnvloedde. Pat. werd den 6en Februari genezen ontslagen, sinds dien heeft ze elke aanraking met het spiritisme angstig vermeden en geene ziekteverschijnselen meer vertoond. De zeer sterk uitgesproken pupilvernauwing bestaat nog. Andere ziektesymptomen van den kant van het zenuwstelsel zijn niet aan te toonen.’ Dit voorbeeld, sprekend genoeg, is één der velen; niet bij psychiaters alleen; ook in de spiritistische literatnur vindt men ze, al is het niet steeds met het doel om op het gevaar te wijzen. Een jong officier schreef RaupertGa naar voetnoot1): ‘Mijne eerste experi- | |
[pagina 336]
| |
menten met de planchette waren zonder resultaat. Na een tijd begon het werkelijk te bewegen, maar het gevolg waren slechts wat gebogen of rechte lijnen op het papier. Een tijd daarna evenwel bevond ik, dat het woorden en zinnen schreef soms met zin, soms zonder.... Na een tijd merkte ik op, dat het schrijven met de planchette me zeer aanpakte. Het gaf me een gevoel van erge misselijkheid en bracht altijd een vermoeid gevoel van “op-zijn” met zich. Ik kon de slaap niet meer vatten en meende voortdurend, dat er iemand anders in mijn kamer was. Mijn zenuwen waren “all shaky” en ik gevoelde, dat ik mezelf niet langer meester was... Tot op dezen dag ben ik dikwijls onderhevig aan nerveuze depressies en aanvallen van melancholie.’ Voor eenige maanden had ik zelf gelegenheid bij mij thuis te zien hoe een vrouwelijk medium, dame uit goede familie, geheel geestesgestoord was door het spiritisme. Voortdurend, ook onder het spreken, maakte haar rechterhand, geheel onbewust, schrijfbewegingen. Ik noodigde haar uit om even bij de tafel te gaan zitten daar ze klaarblijkelijk behoefte had te schrijven. Ze antwoordde me, dat ze sinds lang niets meer opschreef want, dat ze wel een pakhuis vol papieren kon hebben: ‘het ging maar altijd door’. Ze maakte nu alleen de bewegingen maar, de intelligenties maakten haar de bedoeling toch wel duidelijk. Het groote gevaar schuilt in de neiging om de persoonlijkheid te dissocieeren; men moet al zijne associaties, voorstellingen, herinneringsbeelden steeds tot zijne beschikking hebben om eene normaal, werkkrachtig leven te kunnen leiden. Het bevorderen van den mediumieken aanleg is het bevorderen van automatismen; de persoonlijkheid wordt verdeeld, de zelf-contrôle gaat verloren. En bovendien wordt een gevaar voor vele beoefenaren van het spiritisme, dat de heele denkkracht geabsorbeerd wordt; ieder nieuw experiment geeft weer een nieuwen prikkel om nog volmaaktere resultaten te bereiken. Volgens Raupert zijn er in Engeland thans duizenden menschen, die alhoewel volkomen overtuigd van de echtheid der spiritistische phaenomenen en volkomen bekend met de veelvuldige vormen van occulte manifestaties, niettemin séance na séance afloopen en medium na medium bezoeken, immer op jacht naar nieuwe overtui- | |
[pagina 337]
| |
gende bewijzen en zonder ophouden zoekende naar nieuwe en nog sterker prikkelende voortbrengselen. Die enorme zucht naar het abnormale, die onophoudelijke jacht naar wonderlijke verschijnselen is een noodlottig iets. Een gewezen medium (Henri H. Huguenin) schrijft: ‘Geestencommunicaties absorbeeren spoedig allen tijd, bekwaamheden, hoop, vrees en verlangens van den devoot en hierin ligt een der groote gevaren van het spiritisme. Steeds in betrekking staande met de onzichtbaren verliest het medium spoedig zijne belangstelling voor dingen die het dagelijksch leven raken.’ (Raupert.) We zullen thans niet ingaan op het moreele gevaar, dat vele spiritisten schijnt te dreigen; een gevaar door Dr. Hatch beschreven in Spiritualism unveiled, door Marcellus Emants in de Gids (Jan. 1907) in dramavorm geschetst; het ligt buiten ons eigenlijk terrein. Het was mijn doel te waarschuwen; een woord in deze richting is zoo dringend noodig, er komt geen plaats open in zenuw- of krankzinnigeninrichtingen of er zijn verscheidene candidaten om de ledige plaats in te nemen. Laten we de gezonden, maar de reeds nerveuzen vooral, afraden zich in te laten met proefnemingen waarvan ze de portée niet begrijpen kunnen en die hunne gezondheid zulk eene groote schade kunnen doen.
I. Zeehandelaar. |
|