| |
| |
| |
Muzikaal overzicht.
Angelo Neumann. Erinnerungen an Richard Wagner. Leipzig. Verlag von L. Staackmann, 1907.
De schrijver der hierboven genoemde herinneringen, reeds jaren lang directeur van de ‘Deutsche Landesbühne’ in Praag, is bij ons te lande meer bekend als de ondernemer van het Richard Wagner-theater, dat in 1882 en 1883 in verscheidene steden van Europa voorstellingen gaf van den Ring des Nibelungen.
In den aanvang van laatstgenoemd jaar kwam hij met dit operagezelschap ook in Amsterdam. Dit verwekte destijds nogal opzien. Op een Nederlandsch tooneel toch waren vóór dat tijdstip van Wagner's werken slechts Tannhäuser en Lohengrin verschenen, en door hen, die niet het voorrecht hadden gehad, de trilogie met haar voorspel Rheingold in 1876 in Bayreuth te hooren, werden de opvoeringen in het Paleis voor Volksvlijt met zekere spanning te gemoet gezien.
De kennismaking met dit werk, dat zoo in het geheel niets heeft van de oude ‘opera’, bracht, gelijk begrijpelijk is, bij het publiek verschillende indrukken te weeg: goede en minder goede. Laatstbedoelde konden voor een deel op rekening gesteld worden van de voorstellingen, die niet in elk opzicht aan billijke eischen beantwoordden.
Voornamelijk lag dit aan de zangers, van wie er slechts twee - Hedwig Reicher Kindermann en Julius Lieban - voldeden aan Wagner's eisch, dat de vertolkers zijner dramatische karakters ook tooneelspelers moeten zijn. Bij de overigen was dit niet het
| |
| |
geval; zij maakten in het algemeen een beter figuur op het concertpodium (Neumann gaf namelijk tot afwisseling ook een paar concerten) dan op de tooneelplanken.
Behalve Reicher Kindermann (als Brünnhilde) en Lieban (als Mime) was het orkest het eenige element, dat zich goed van zijn taak kweet. En dit was te meer prijzenswaardig, omdat deze instrumentale schare niet was samengesteld als het orkest van Bayreuth in 1876, dat louter uit virtuozen bestond, of als de Koninklijke Hofkapel van München bij de eerste uitvoeringen van Parsifal in 1882, maar slechts voor deze gelegenheid door Angelo Neumann was bijeengebracht. Het waren wakkere musici, die, door liefde voor de zaak bezield, hun best deden om de muziek van Wagner zoo goed mogelijk uit te voeren. Maar dat zij het tot een zoo verwonderlijk schoon samenspel brachten, was niet alleen aan hun vlijt en hunne kundigheden te danken doch voornamelijk aan de zekere en bezielende leiding van hun dirigent Anton Seidl. Het minder goede, dat nu en dan op het tooneel voorviel (zangers en regie lieten dikwijls veel te wenschen over en het decoratief was meestal onvoldoende) kon hem niet aangerekend worden, evenmin als hem de vele onbegrijpelijke bekortingen konden geweten worden, die in het werk waren aangebracht.
Van den tijd, in Amsterdam doorgebracht (drie weken in Januari), wordt door Neumann in zijn boek al zeer weinig gezegd. In de anderhalve bladzijde druks, die hij er aan wijdt, wordt verteld, dat de Hollanders ‘den Aufführungen des Cyclus grosses Interesse entgegenbrachten’; dat hij, wat de dramatische voorstelling betrof, in Nederland niet veel kon uitrichten, vermits daar, behalve in Amsterdam, geen schouwburg voor de opvoering van een zoo gecompliceerd werk als de Ring geschikt was gebleken, en eenigszins uitvoeriger gewaagt hij alleen van de omstandigheid, dat zijn primadonna, Hedwig Reicher Kindermann, door in de bij ons gure maand Januari in een park te Amsterdam op een bank te gaan zitten, de kiem der ziekte opdeed, waaraan zij nog in den loop van het jaar zou sterven.
Neumann is anders spraakzaam genoeg en er niet afkeerig van, in zijn boek, naast datgene, wat meer onmiddellijk in verband staat met Wagner (er komen verscheidene brieven van den meester in zijn boek voor), zijn eigen daden breed uit te meten. Trouwens
| |
| |
geen ongewoon verschijnsel bij de toonkunstenaars, die tot dusver gemeend hebben, de herinneringen van hun omgang met den meester te moeten opteekenen en uitgeven.
Wij hebben intusschen aan de verschijning van Neumann's boek dit goede te danken, dat wij vollediger dan tot nu toe worden ingelicht, hoe het Richard Wagner-theater, dat zich bijna een kwart eeuw geleden ook bij ons heeft vertoond, is ontstaan, en wat bij Wagner de aanleiding is geweest om zijn werk aan vreemde handen over te laten. Het zijn voornamelijk de in dit boek voorkomende brieven, die daaromtrent uitsluitsel geven.
De eerste opvoeringen in het theater te Bayreuth waren afgeloopen, en Wagner stond voor de vraag: wat nu? - Zou hij in het volgende jaar (1877) die opvoeringen kunnen herhalen? Dit was zeer twijfelachtig. Hij wist maar al te goed, dat door deze enkele model-voorstellingen van den Ring de Duitsche dramatische muziek nog niet voor goed de plaats zou hebben ingenomen, die haar toekwam, en dat zijn doel eerst dan bereikt zou zijn, wanneer de jaarlijksche herhaling van dergelijke voorstellingen verzekerd was.
Doch daartoe moest het Duitsche volk medewerken en toonen, dat het de door Wagner bedoelde kunst wenschte; dat het zich een offer wilde getroosten om de voortzetting en volmaking van hetgeen nu bij wijze van proef was geschied, mogelijk te maken.
Van zoodanige medewerking of wensch was evenwel bitter weinig te bespeuren. Het Duitsche volk scheen niet te begrijpen, wat het in Wagner bezat; louter uit nieuwsgierigheid had men de voorstellingen van 1876 bezocht en men meende, dat een afzonderlijke schouwburg voor uitvoering van Wagner's werken niet noodig was. En om het deficit te dekken, dat de feestdagen te Bayreuth hadden opgeleverd, moest de grijze meester naar Londen gaan, om te trachten daarin te voorzien door het geven van concerten. Wij weten intusschen, dat hem dit niet gelukte.
Daarom wanhoopte hij echter aanvankelijk nog niet aan een herhaling der Ring-opvoeringen, doch de omstandigheden, waarin hij zich bevond, maakten toch, dat hij de aanvragen van enkele schouwburgdirectiën, om hun het werk ter opvoering af te staan, niet onherroepelijk afwees.
Onder deze aanvragers was ook Angelo Neumann. Na een loopbaan als operazanger had hij in Mei 1876 in vereeniging met
| |
| |
Dr. August Förster, voormalig regisseur van het Hofburgtheater te Weenen, de directie van den Stadsschouwburg in Leipzig aanvaard. Beider aandacht was, evenals die van zoovele anderen, in hooge mate gevestigd op de groote gebeurtenis, die in Augustus van dat jaar in Bayreuth zou plaats hebben, en zij gingen er ieder afzonderlijk heen: eerst Förster en later Neumann. Eerstgenoemde keerde terug met de overtuiging, dat misschien de Walküre in Leipzig uitvoerbaar zou zijn, maar de andere gedeelten van het omvangrijke werk niet. Neumann daarentegen was van meening, dat dit laatste wel zou gaan, en was zelfs zoozeer daarvan doordrongen, dat hij tijdens zijn verblijf in Bayreuth zijn denkbeelden daaromtrent aan Bösendorfer, chef der beroemde pianofabriek, mededeelde.
Bösendorfer stelde hem voor, het plan met Liszt te bespreken, hetgeen geschiedde en tot gevolg had, dat Liszt beloofde, Wagner over de zaak te polsen. Neumann verhaalt dan, dat hij uitgenoodigd werd, op Wahnfried te komen. Hij vond er alleen Liszt, met wien hij een oogenblik sprak, en die zich, naar hij bemerkte, in alle opzichten met het denkbeeld kon vereenigen.
Hierop schreef List een paar woorden op een stukje papier, dat hij toevouwde en door een bediende naar Wagner liet brengen, die zich in zijn slaapvertrek bevond. Een oogenblik later kwam de knecht met het briefje terug, waarop Wagner het antwoord had geschreven. Nadat Liszt er een blik op geworpen had, gaf hij het glimlachend aan Neumann ter lezing. Liszt had er op geschreven: ‘Unbegreiflicher! Neumann ist da, komm' zur Besprechung herab!’ - en van de hand van Wagner stond op de keerzijde: ‘Noch Unbegreiflicherer! Ich bin noch im Hemd, kann daher nicht herab kommen; habe mir aber noch einmal Neumanns Plan überlegt und vermag mich doch nicht von dem Gedanken zu trennen, Bayreuth im nächsten Jahre zu wiederholen.’
Daarmede - zegt Neumann - was voorloopig mijn plan onuitvoerbaar geworden. Liszt en Bösendorfer waren het evenwel met mij eens, dat een herhaling der ‘Festspiele’ in 1877 niet mogelijk zou zijn, hetgeen ook zoo is uitgekomen. Van 1876 tot 1882 was er in Bayreuth niets te doen.
Dat is ook zoo; maar wij hebben toch in Wagner's antwoord aan Liszt een bewijs, dat hij zich moeilijk kon vertrouwd maken
| |
| |
met het denkbeeld om het werk, waarvoor het theater te Bayreuth in het leven was geroepen, reeds aanstonds aan anderen prijs te geven.
Dit blijkt ons ook uit zijn antwoord aan Dr. Förster, toen deze, eenigermate van zijn vroegere meening teruggekomen door de geestdrift, waarmede zijn collega Neumann over den Ring gesproken had, aan den meester een brief had geschreven, waarin hij diens toestemming verzocht om het werk in den Stadsschouwburg te Leipzig op te voeren. Wagner antwoordde daarop: ‘Mijn taak is nog niet volbracht; aan de opvoeringen van den Ring ontbrak nog het een en ander, dat ik thans wil verbeteren. Laat mij tijd om dit werk in het volgende jaar hier in Bayreuth nog beter te geven.’
Wagner schreef dit in September 1876, onmiddellijk na de feestspelen. Maar geen vijf maanden verliepen er, of reeds zag hij de onmogelijkheid eener herhaling van den Ring in. Zijn brief van 31 Januari 1877 aan Josef Sucher, kapelmeester der opera te Leipzig, toont dit aan. Daarin zinspeelt hij op het door Förster gedaan verzoek en laat doorschemeren, dat hij wel bereid zou zijn met dezen te onderhandelen. En op een daarop gevolgde hernieuwde aanvrage van Förster antwoordt hij: ‘Wel vervalt nu mijn reden tot afwijzing van uw verzoek, doordat in dat jaar de opvoering van den Ring te Bayreuth niet doorgaat, maar ik denk, dat de Koning van Beieren, die tot nu toe zeer bescheiden geen gebruik wilde maken van zijn recht om mijne Nibelungen-drama's in hun geheel op te voeren, nu zijn Intendant daartoe wel verlof zal geven. Dat zou veel veranderen, en mijn plan om die drama's ten minste drie jaren lang alleen voor de “Bayreuther Festspiele” te behouden, zou daardoor in duigen vallen. Maar wees verzekerd, dat wanneer dit plan mocht veranderen, gij de eerste zult zijn, aan wien ik mijn werk zal geven.’
Duidelijk is hier merkbaar, hoeveel moeite het Wagner zou kosten, van zijn grootsche schepping afstand te doen. Overigens blijkt uit het slot van dezen brief, dat wanneer hij dit deed, daarbij den doorslag zou geven de overweging, dat hoe langer de onzekerheid eener herhaling der Bayreuther voorstellingen aanhield, des te grooter ook de moeilijkheid werd om het zangerspersoneel, dat nn zoo goed met het werk vertrouwd was, ter beschikking te hebben.
Op uitnoodiging van Wagner kwam Dr. Förster intusschen in
| |
| |
Bayreuth, en daar werd zelfs het ontwerp eener overeenkomst tusschen hen beiden opgemaakt, waardoor de directie van den Stadsschouwburg te Leipzig voor den tijd van twee jaren het recht van voorrang voor de opvoering van den Ring voor geheel Noord-Duitschland zou verkrijgen. Er begonnen echter in Leipzig invloeden op Förster te werken, die bedenkingen opperden omtrent het gelukken van zijn plan, en hem trachtten te bewegen, daarvan af te zien, - wat ten slotte ook gebeurde. De pogingen van Neumann, om zijn collega tot andere gedachten te brengen, leidden tot niets, en zoo werd de draad tusschen Leipzig en Bayreuth voor het oogenblik verbroken.
Eerst na verloop van een half jaar werd hij weder aangeknoopt. Förster had inmiddels spijt gekregen van het afbreken der onderhandelingen. Met het oog op de destijds bestaande armoede aan noviteiten op operagebied, zou een opvoering van den Ring te Leipzig voor het prestige van het Stadttheater bij uitstek gunstig zijn. Bovendien kwelde hem de angst, dat andere steden Leipzig voor zouden zijn met opvoeringen van dit werk. Er liepen toch geruchten, dat Hamburg, Schwerin en andere plaatsen van Noord-Duitschland zich reeds van het opvoeringsrecht hadden weten te verzekeren.
Het laat zich dus verklaren, dat Förster eindelijk begon te verlangen naar het weder aanknoopen der onderhandelingen. Neumann, wien dit zeer welkom was, nam nu zelf de zaak ter hand en schreef aan den meester, dat men gaarne met hem weder in overleg zou treden, te meer daar het gerucht ging, dat aan Berlijn de opvoering der Walküre was toegestaan, en dus van een voorrang in het recht van opvoering ten aanzien van Noord-Duitschland geen sprake meer zou kunnen zijn.
Op dezen brief antwoordde Wagner (November 1877), dat hij de Walküre niet aan Berlijn had afgestaan, daar hij niet van zins was, een der deelen van den Ring alleen af te geven. Wel had de opera-directeur Pollini voor Hamburg zonder eenige voorwaarde van voorang het geheele vierdeelige werk verworven. Wilde Leipzig dus op nieuw onderhandelen, dan moest het er rekening mede houden, dat bedoeld voorrecht nu ook door andere theaters niet meer kon bedongen worden.
Förster en Neumann zagen dit wel in, maar zij bleven niettemin
| |
| |
bij hun wensch om het werk voor Leipzig te verwerven. Het duurde echter nog twee maanden, alvorens het tot een overeenkomst met Wagner kwam. Vooreerst moest er een begrooting der kosten van opvoering uitgewerkt worden, en in de tweede plaats was Förster nog altijd eenigszins wantrouwend ten aanzien van de levensvatbaarheid van den geheelen Ring. Eindelijk echter was alles in zooverre in orde, dat Neumann bij Wagner een onderhoud kon aanvragen. Het werd hem verleend en daarin kwamen zij overeen, dat aan den Stedelijken Schouwburg te Leipzig het opvoeringsrecht van den Ring zou worden afgestaan voor zoolang de directie van dit theater in handen van Dr. Förster of Neumann zou zijn, en verder tegen betaling van de bepaalde tantièmes van de opbrengst der voorstellingen, waarop aan Wagner op vastgestelde tijdstippen voorschotten zouden worden verstrekt.
Zoo was dus Leipzig eindelijk in het bezit van den Ring gekomen. Nog denzelfden dag, waarop deze regeling tusschen Wagner en Neumann getroffen was (21 Januari 1878), keerde laatstgenoemde naar Leipzig terug en begon daar terstond aan de voorbereidingen voor de opvoeringen, waarvoor slechts weinig tijd overbleef. Want onder goedkeuring van Wagner had Neumann besloten, de voorstellingen van Rheingold en Walküre reeds op 28 en 29 April 1878 te doen plaats hebben en daarop in September van dat jaar die van Siegfried en Götterdämmerung te laten volgen.
Aan die voorbereidingen wijdt Neumann ettelijke bladzijden. Waar hij spreekt over de personen, die daaraan medewerkten, maakt hij o.a. gewag van Arthur Nikisch, toen nog een jong musicus, maar die later een voorname plaats zou innemen in de rei der groote dirigenten van Duitschland. Nikisch was een krachtige steun voor den kapelmeester Sucher bij het in studie nemen van het voor dien tijd zeer moeilijke werk van den Bayreuther meester. Van de zangers, die aan de opvoeringen zouden deelnemen, noemt Neumann ook den toen een en twintig-jarigen Julius Lieban, dien men later ook bij ons te lande als een voortreffelijken Mime heeft leeren kennen, en die destijds te Leipzig voor de eerste maal in deze rol optrad.
Er volgen nu bij Neumann uitvoerige mededeelingen omtrent de opvoeringen van April en September 1878, over de spanning die door de aankondiging daarvan telkens in Leipzig werd veroor- | |
| |
zaakt, over de voor- en tegenstanders, die de gebeurtenis deed ontstaan, over de deelneming van het publiek enz. enz. Dit alles heeft voor ons weinig waarde meer. Van meer belang acht ik het, er op te wijzen, welk idee Wagner - die alleen om financiëele redenen tot het afstaan van zijn werk was overgegaan en omdat hij de onmogelijkheid eener herhaling daarvan in Bayreuth inzag - van die opvoeringen in Leipzig had.
De directie had hem uitgenoodigd de voorstellingen bij te wonen, doch hij gaf daaraan geen gevolg en verontschuldigde zich daarmede, dat hij om gezondheidsredenen was weggebleven. ‘Het zou mij te veel vermoeid hebben - schreef hij -; want ware ik gekomen, dan zou ik mij zonder twijfel met de regie en met de muzikale vertolking bemoeid hebben, daar ik onmogelijk zulke opvoeringen kan bijwonen, zonder mij vooraf verzekerd te hebben, dat zij correct plaats hebben en zooals ik het wensch.’
Wie het verstaat tusschen de regels te lezen, bemerkt hier, dat Wagner eigenlijk wegbleef, omdat hij niet veel vertrouwen in de zaak had.
Dit laatste blijkt ook daaruit, dat Wagner bij de voorbereidingen voor Rheingold en Walküre Hans Richter en Anton Seidl naar Leipzig zond, om te zien, of er nog veranderingen moesten gemaakt worden, en, zoo noodig, tegen de opvoering van die werken te protesteeren.
Na de opvoering der Walküre zond Wagner wel een telegram van gelukwensch met den goeden afloop, maar niettemin achtte hij zich toch verplicht, Neumann later de grootste zorgvuldigheid aan te bevelen bij het voorbereiden der opvoeringen van Siegfried en Götterdämmerung. ‘Sie werden begreifen - zoo lezen wij in een brief van 21 Juni 1878 - dass die ferneren Aufführungen meiner Nibelungenstücke in Leipzig, da sie so rüstig vorwärts gehen sollen, mich nicht ohne besondere Theilnahme lassen. Desshalb liegt mir sehr daran, dass sie wirklich korrekt ausfallen. Mögen Sie mir nun glauben, wenn ich Ihnen sage, dass Niemand, wer hier in Bayreuth nicht alles bis auf den Grund genau hat kennen lernen, mir Gewähr für vollkommene Richtigkeit bieten kann, möge er sonst noch so begabt und wohl intentionirt sein.’ Wagner verzoekt Neumann daarom, zich zoo getrouw mogelijk aan de mise en scène in Bayreuth te houden, en voor alles, wat deco- | |
| |
ratief en machineriën betrof, de hulp van de gebroeders Brückner en van Karl Brandt in te roepen en voor het muzikale gedeelte die van Anton Seidl.
Neumann had zich voor decoratief en machinerie reeds tot anderen gewend, zoodat hij aan de wenschen van Wagner slechts ten opzichte van Anton Seidl kon voldoen. Diens hulp werd dan ook gebezigd, doch men kon hem, zooals hij wenschte en Wagner ook gaarne gezien had, de opvoeringen der beide werken niet laten dirigeeren, omdat kapelmeester Josef Sucher daarop recht had en men hem dit niet kon ontnemen, al was ook toen reeds bekend, dat hij het volgende jaar kapelmeester der Opera te Hamburg zou worden, waaraan zijn vrouw, de later als Isolde zoo gevierde Rosa Sucher, reeds verbonden was. Eerst na het vertrek van Joseph Sucher kon Anton Seidl tot eersten kapelmeester aan de Opera te Leipzig benoemd worden - hetgeen dan ook geschiedde.
Van een gebrek aan voortvarendheid kan men Neumann zeker niet betichten. Reeds te midden der voorbereidingen voor de opvoering van den Ring kwam het plan bij hem op, dit werk ook in Berlijn te geven, en hij wist gedaan te krijgen, dat daartoe de deuren van het Victoriatheater voor hem geopend werden. Einde October 1880 werd de zaak met dit theater beklonken en konden de voorbereidingen een aanvang nemen. Ditmaal kwam Wagner voor de leiding der repetities zelf in Berlijn, en ook bij de eerste en de laatste cyclus-opvoering (Mei 1881) was hij tegenwoordig.
De geschiedenis der Ring-opvoeringen in Berlijn en de sensatie, die zij maakten, worden ons in het boek van Neumann in schitterende kleuren voor de oogen getooverd. Aan het einde daarvan vernemen wij, dat de directie de laatste voorstelling van Götterdämmerung bestemd had voor een hulde aan Wagner. ‘Maar - zegt Neumann - de meester was in de laatste Siegfried-opvoeringen door het publiek reeds zoozeer gevierd, dat wij in niet geringe verlegenheid verkeerden, toen wij moesten overwegen, in welken vorm wij onze hulde zouden kleeden. Wij mochten niet verzuimen, die hulde gepaard te doen gaan met een dankbetuiging aan het Keizerlijk Huis, dat zooveel belangstelling in de zaak getoond had, en vooral aan den grijzen Keizer, die de voorstellingen met zijn tegenwoordigheid had vereerd. En evenzoo verdienden het publiek en de dagbladpers een bewijs van onze erkentelijkheid. Wij ge- | |
| |
voelden zoozeer het gewicht van den vorm onzer verklaring, dat de tekst daarvan in overleg met Paul Lindau en Friedrich Spielhagen werd opgemaakt. Zoo meenden wij alles goed voorbereid te hebben. Maar het viel anders uit.
Toen na het slot der Götterdämmerung het tooneelscherm weder was opgehaald, stonden alle medewerkenden met mij op het tooneel en Wagner in ons midden. Ik trad naar voren, om een aanspraak te houden, en begon aldus: “Veroorloof mij, in dit plechtig oogenblik, waarop wij het verheven werk, dat ons een maand lang op deze plaats vereenigd heeft, ten einde hebben gebracht, mijn diepgevoelden dank te betuigen aan allen, die tot bereiking van dit doel hebben medegewerkt. Dank in de allereerste plaats aan de doorluchtige leden van het Keizerlijk Huis”...
Nauwelijk had ik deze woorden gesproken, of Richard Wagner keerde zich om en verliet het tooneel. Ofschoon vreeselijk ontsteld door dit voorval, waarvan het geheele Hof en een zeer talrijk publiek getuigen waren, moest ik toch, als ware er niets gebeurd, met mijn officieele rede voortgaan.’
Neumann deelt dan het verdere gedeelte van die rede mede. Hij bracht den laatstgemelden zin ten einde en betuigde daarop zijn dank aan het publiek en de dagbladpers, aan de leden van het orkest en hun voortreffelijken leider Anton Seidl, alsook aan de andere kunstgenooten, die hunne medewerking hadden verleend, waarbij hij in het bijzonder de verdiensten van den tenor Heinrich Vogl deed uitkomen. En daarna wendde hij zijn gelaat naar de zijschermen, waartusschen Wagner was verdwenen, en hield een lof- en dankrede op den meester.
Hij verhaalt ten slotte, welke pijnlijke verlegenheid Wagner's plotseling verdwijnen te weeg bracht bij allen, die zich op het tooneel bevonden; hoe hij er Wagner van verdacht, niet door plotselinge ongesteldheid maar tengevolge van een kunstenaarsluim deze plechtigheid te hebben gestoord, door er een wanklank in te brengen; hoe hij aan 's meesters latere verzekering, dat een hartbeklemming hem genoodzaakt had het tooneel te verlaten, geen geloof hechtte, en hem schreef, dat hij alle relatiën met hem afbrak.
Onlangs werd in den ‘Berliner Börsen-Courier’ een eenigszins andere lezing van dat voorval gegeven. Daarin kwam een protest tegen Neumanu's relaas voor van een der medewerkenden, die van
| |
| |
dichtbij getuige van het gebeurde was geweest. Wagner - zoo schrijft hij - was op het tooneel geroepen en plaatste zich vóór de zangers, blijkbaar met de bedoeling om het woord te voeren, toen plotseling Neumann uit de zijschermen te voorschijn trad en het woord nam. De omstanders hoorden Wagner daarop duidelijk zeggen: ‘Ja, ich denke, ich soll reden. Wozu steh' ich dann hier?’... Nog even keek hij rond en ging dan heen. Niemand had den indruk gekregen, dat de meester zich geërgerd had aan Neumann's dankbetuiging aan het Keizerlijk Huis, maar allen (behalve Neumann) dat hij zijn ergernis niet kon verkroppen, dat Neumann zich in letterlijken en figuurlijken zin op den voorgrond plaatste en hem wilde dwingen gedurende diens rede als stoffage of als statist dienst te doen.
Het is niet gemakkelijk uit te maken, aan welke zijde de waarheid ligt. Ergernis over de tactlooze handelwijze van Neumann was wellicht de oorzaak, dat Wagner, die aan een hartkwaal leed, dermate onwel werd, dat hij zich moest verwijderen; mij dunkt, dat in dit geval de meester zich in den brief, dien hij den volgenden dag aan Neumann schreef, al zeer zachtzinnig uitdrukt, wanneer hij in den aanvang zegt: ‘Ob die mir eigene Aufregung, oder die von Ihnen mir bereitete Ueberraschung mir das heftige Unwohlsein hervorrief, welches mir gestern die Bühne zu verlassen nöthigte, mag ich nicht bestimmen.’
De spanning tusschen Wagner en Neumann duurde intusschen niet lang. Binnen een maand tijds kwamen zij weder in betrekking met elkander en deed laatstgenoemde aanvrage om een onderhoud.
Daartoe bestond voor hem aanleiding genoeg. Altijd vol plannen, had hij er reeds lang over gedacht, den Ring des Nibelungen in Londen op te voeren, en Wagner te vragen, hem ook voor dat doel het werk af te staan. De meester, die daardoor opnieuw uitzicht op tantièmes kreeg en nu toch eenmaal zijn werk uit handen had gegeven, had zich daartoe bereid verklaard, en eveneens om aan Neumann, op diens verzoek, van 1o Januari 1882 tot ultimo December 1883 het uitsluitend opvoeringsrecht van den Ring voor Berlijn, Londen, Parijs, Petersburg en Amerika te verleenen. Wat Parijs betreft, verkreeg hij gelijke machtiging ook voor Tannhäuser en Lohengrin.
Het was over al die plannen, dat Neumann thans een mondelinge bespreking wenschte. Wagner was daartoe bereid, en den
| |
| |
18den Juli 1881 ontving eerstgenoemde per telegram een uitnoodiging om drie dagen later in Bayreuth te komen.
Het eerste, waarmede Neumann zich bij zijn aankomst aldaar bezig hield, was een bezichtiging, in gezelschap van den meester, van den geheelen Nibelungen-inventaris, daar Wagner er vroeger in toegestemd had, hem dien inventaris in koop af te staan. ‘Daar het nog wel lang zal duren, - schreef hij hem bij die gelegenheid - voordat ik er weder toe komen kan, den Ring op mijne wijze op te voeren, en tegen dat tijdstip waarschijnlijk toch reeds veel van het decoratief bedorven zou zijn, bestaat er bij mij, na overleg met mijn Verwaltungsrath, geen bezwaar, aan uw wensch tot aankoop van het materiaal te voldoen.’
Nadat de genoemde inspectie tot tevredenheid van Neumann was afgeloopen, ging men naar Wahnfried, waar de dag aangenaam werd doorgebracht. Wagner toonde zich zeer opgewekt en was onuitputtelijk in het vertellen van anecdoten, waarbij hij meestal in Saksisch dialect sprak en daardoor niet weinig vroolijkheid bij zijne hoorders te weeg bracht.
O.a. verhaalde hij er een van een directeur eener ‘Schmiere’, die besloten had, met zijn operagezelschap den Freischütz op te voeren en alle rollen had weten te bezetten (vele door familieleden) behalve die van den kluizenaar. Dit bracht hem in een moeilijk geval. Alles wat een bastoon in de keel had, was reeds met een zangpartij belast, en hij zelf zou vorst Ottokar voorstellen.
In zijn verlegenheid kwam hij eindelijk op den vernuftigen inval om in het derde bedrijf een zwijgenden bode te laten optreden, die hem, den vorst, een brief kwam overhandigen. Na den brief uit handen van den bode te hebben ontvangen, zeide de vorst toen: ‘Wie, ein Brief an mich? Von wem denn? Ha, von meinem lieben, guten alten Freunde, dem Eremiten! Ei, nu lasst mal sehn, was mir der schreibt.’ Hier viel het orkest in met de inleidende akkoorden van des kluizenaars zang, en vorst Ottokar zong nu, al lezende, diens geheele speech, aanvangende met de woorden ‘Wer legt auf ihn so strengen Bann?’
Maar ook ernstiger zaken werden tijdens Neumann's verblijf in Wahnfried besproken. Het voorname doel van zijn komst werd niet vergeten. Hij had de voldoening, met Wagner tot overeenstemming te geraken omtrent de hoofdpunten van twee contracten.
| |
| |
Bij het eene werd aan den opera-directeur Neumann tot ultimo December 1883 het uitsluitend opvoeringsrecht van het toondrama Der Ring des Nibelungen voor Londen, Petersburg, Parijs en Amerika toegekend, en, wat in het bijzonder Frankrijk betrof, een gelijk recht ten aanzien van Lohengrin en Tannhäuser; bij het andere ontving hij de uitsluitende machtiging tot opvoering van den Ring in Berlijn, Leipzig, Dresden, Breslau, Praag, België en Holland, Zweden, Noorwegen en Denemarken. Daartegenover werd aan Neumann de verplichting opgelegd om van de bruto-ontvangst van elke voorstelling een tantième van 10 percent aan Wagner of diens wettige erfgenamen uit te keeren.
In dien geest liet Neumann bij zijn terugkomst in Leipzig contracten opmaken en zond die daarna ter onderteekening naar Wagner. Daarna begon hij zich bezig te houden met voorbereidingen voor de opvoering van den Ring in Londen en ging hij tevens naar Parijs om te trachten aldaar voorstellingen van Lohengrin en Tannhäuser in het Duitsch tot stand te brengen. Deze poging mislukte, maar in Londen gingen (in Mei 1882) de opvoeringen door, waarbij het door Neumann aangeworven decoratief en verder materieel van het theater te Bayreuth gebezigd werd.
Wonderlijk genoeg had Neumann in Londen een concurrent. Men zou zeggen, dat dit niet mogelijk moest hebben kunnen zijn, daar toch Neumann een uitsluitend recht van opvoering ook voor Londen had verkregen. Maar het schijnt, dat de opera-directeur Pollini, die, zooals wij gezien hebben, reeds veel vroeger van Wagner machtiging had erlangd den Ring in Hamburg op te voeren, het daarheen heeft weten te leiden, dat de meester hem Tristan en die Meistersinger voor Londen had gegeven, en dat Neumann, niettegenstaande zijn contract met Wagner, daartegen niets heeft kunnen doen. Er ligt trouwens in die contract-questie, zooals zij in het boek van Neumann wordt medegedeeld, iets onduidelijks.
Hoe dit zij, de concurrentie in Londen was een feit, maar er kan bijgevoegd worden, dat zij niet in het voordeel van Pollini uitliep. Neumann zegt, dat zijne voorstellingen volstrekt geen nadeel ondervonden van de daad van Pollini. Integendeel: door een aanbeveling van den Duitschen Kroonprins aan den Prins van Wales had hij den steun van het Engelsche Hof, welks leden al zijne opvoeringen met hunne tegenwoordigheid vereerden en
| |
| |
zoodoende een belangrijken invloed op de deelneming van het publiek uitoefenden; Pollini daarentegen deed zeer slechte zaken, ofschoon zijne opvoeringen, die door Hans Richter geleid werden, uit een artistiek oogpunt niet voor die van zijn concurrent onderdeden; wat door Neumann in zijn boek ook wordt erkend.
Uit Londen teruggekeerd, begon deze aan de voorbereidende maatregelen voor de groote rondreis met zijn Richard Wagnertheater, die in den herfst van 1882 een aanvang zou nemen. Hij had daarvoor nu geheele vrijheid van beweging, want aan den schouwburg te Leipzig was hij niet meer gebonden; de directie daarvan was, ingevolge besluit van den Gemeenteraad, van 1o Augustus 1882 af op Max Stägemann overgegaan.
De voorbereidingen voor zijn reis verhinderden Neumann intusschen niet, bij de eerste Parsifal-opvoeringen (Juli en Augustus 1882) tegenwoordig te zijn; hij moest trouwens met Wagner ook nog het een en ander overleggen, wat op zijn tournée betrekking had. Er wordt in het boek gewag gemaakt van een nieuwe overeenkomst, die hij den meester ter goedkeuring aanbood, maar uit den tekst, een paar bladzijden later door hem medegedeeld, blijkt, dat die overeenkomst niets anders was dan een door Wagner onderteekende eenzijdige verklaring, een bevestiging van hetgeen hij reeds vroeger met Neumann gecontracteerd had. Met enkele wijzigingen evenwel. Zoo wordt het bedoelde opvoeringsrecht thans gegeven voor geheel Duitschland, met uitzondering van de Hoftheaters, die dit recht vóór den dag van de onderteekening der verklaring (7 Augustus 1882) verworven hadden; verder voor geheel Engeland, Frankrijk, Denemarken, Rusland, Italië, Oostenrijk-Hongarije, België, Holland, Noord-Amerika, kortom voor alle continentale en overzeesche landen, en met machtiging om dat opvoeringsrecht aan andere theater-directiën over te dragen, doch alleen onder voorwaarde, dat Wagner van de opbrengst van elke voorstelling ten minste het aandeel zou ontvangen, dat Neumann, krachtens het tusschen hen beiden gesloten verdrag, te betalen had.
Neumann ving nu de reis met zijn Wagnertheater aan; zijne eerste voorstellingen waren 2-6 September 1882 in Breslau, en daarop ging het naar Koningsbergen, Danzig, Hannover, Hamburg, Bremen, Berlijn en meer andere steden van Noord-en Westduitsch- | |
| |
land, waar hetzij dramatische opvoeringen en concerten, hetzij alleen concerten werden gegeven.
Daarna kwamen Nederland en België aan de beurt, en toen keerde het operagezelschap naar Duitschland terug. Het eerst werd daar in Februari 1883 te Aken een voorstelling van den Ring gegeven en daarop volgden opvoeringen in Mainz, Darmstadt, Karlsruhe, Straatsburg, Bazel en Stuttgart. In andere plaatsen werden alleen concerten gegeven; het laatst in München.
Van München trok Neumann met zijn troep naar Italië. Reeds na de eerste geruchtmakende opvoeringen van het Wagner-theater waren uit dat land aanvragen bij hem ingekomen, maar Wagner had steeds afgeraden, daaraan gevolg te geven, en ook Neumann zelf had met die aanbiedingen niet veel op. Thans echter werden degelijker offerten gedaan en kwam het tusschen hem en de besturen van het theater la Fenice te Venetië en het teatro comunale te Bologna tot verdragen.
In April werd van München uit de reis naar Venetië aanvaard, en volgens de mededeelingen van Neumann, oogstte men daar met een opvoering van den Ring grooten bijval en was de geestdrift der Italianen voor dit hun volkomen vreemde werk ongelooflijk.
De 19de April was bestemd voor een concert in de zaal van het Conservatorium, maar eerst werd nog op het canale grande, bij het paleis, waar de meester twee maanden geleden gestorven was, hem een plechtige hulde gebracht door de uitvoering van den treurmarsch uit de Götterdämmerung, minder passend gevolgd door de Tannhäuser-ouverture en de Marcia reale. Van deze plechtigheid geeft Neumann op de hem eigen wijze een uitvoerige beschrijving.
Niet minder succes had het Wagner-theater, volgens Neumann, te Bologna, en daarna trok men naar Rome, waarmede onderwijl een overeenkomst tot stand was gekomen en waar de belangstelling van het publiek in de verrichtingen van het Duitsche opera-gezelschap niet onderdeed voor die van de eerstgenoemde Italiaansche steden.
Na Rome kreeg ook Turijn den Ring te hooren, en daarna verlieten Neumann en zijn schare, na een kort oponthoud in Milaan, Italië en betraden zij het grondgebied van Oostenrijk.
| |
| |
Triëst was de eerste stad, die het voorrecht zou hebben met het verheven werk van den meester kennis te maken. Hier was het echter ook, dat aan de onderneming van Neumann een gevoelige slag werd toegebracht. Hedwig Reicher Kindermann, die aan deze onderneming den eigenlijken glans verleende en gedurende het geheele verloop der kunstreis haar directeur onvermoeid en trouw had bijgestaan, werd zoo ernstig ziek, dat er niet aan te denken viel, nog verder op hare medewerking te rekenen. Toen het operagezelschap den 22sten Mei naar Budapest vertrok, bleef Reicher Kindermann in Triëst achter, en geen veertien dagen later stond Neumann daar aan haar graf, om een lijkrede te houden.
Na de voorstellingen in Budapest had nog een opvoering van den Ring in Graz plaats, en daarmede was de rondreis van het Richard-Wagnertheater, die in Breslau een aanvang had genomen, geëindigd.
Neumann achtte daarmede zijn zending vervuld. In alle steden toch, waar zijn gezelschap was opgetreden, beijverden de schouwburg-directeuren zich, het opvoeringsrecht van den Ring te verkrijgen en dit grootsche werk in hun repertoire op te nemen. Trouwens, hij zou met de taak, die hij zoo lang op zich genomen had, moeilijk hebben kunnen voortgaan, daar hij in Bremen op nieuw een werkkring als leider van een vasten schouwburg had aanvaard, en dit hem noodzaakte, hierop al zijne krachten te concentreeren. In Bremen bleef hij echter niet lang; reeds veel vroeger had men hem aangezocht, de directie van het ‘Deutsche Landestheater’ in Praag op zich te nemen. De onderhandelingen daarover waren later afgebroken doch werden thans weder opgevat en tot volkomen tevredenheid van Neumann ten einde gebracht.
Kunstreizen als in 1882 en 1883 ondernam hij nu niet meer, ofschoon hij nog dikwijls uitnoodigingen uit het buitenland, vooral uit Amerika, ontving. Alleen gaf hij in 1889 gevolg aan een uitnoodiging van het Keizerlijk theater in Petersburg om aldaar, alsook in Moskou, opvoeringen van den Ring te geven.
De propaganda van Neumann hebben zonder twijfel veel bijgedragen om, gelijk hij zegt, de kennismaking met den Ring onder de schouwburg-directeuren en het theaterpubliek te bevorderen.
| |
| |
Maar even zeker is het, dat de noodzakelijkheid, waarin Wagner gebracht werd, om zijn omvangrijkste werk reeds na enkele opvoeringen onder eigen leiding prijs te geven, in de uitvoering van dit werk vele ongerechtigheden heeft doen insluipen (bijv. de soms onzinnige bekortingen), die later eerst langzamerhand, en dan nog volstrekt niet overal, zijn hersteld.
Henri Viotta. |
|