ken, al zag men te Londen zeer goed in, dat ze een officiëel karakter droeg en van groote politieke beteekenis was. Geheel anders was het met de tweede bijeenkomst, ofschoon die had kunnen doorgaan voor een gewoon beleefdheidsbezoek. Gaeta had te veel den schijn niet anders dan een antwoord te zijn op Rapallo. Nauwelijks tot kalmte gekomen, begon men zich in Duitschland op nieuw ongerust te maken. De politieke beeldspraak van het ‘extra-dansje’, en meer nog die van de ‘splendid isolation’ kwam weer in aller herinnering. Evenwel bleven in het begin de resultaten der besprekingen geheim.
Den 30sten April gaf vorst von Bülow, bij de verdediging van zijn begrooting, een breede uiteenzetting van zijn buitenlandsche politiek. Hij bracht dadelijk de Haagsche conferentie ter sprake. Zijn verklaringen over de houding van Duitschland lieten aan duidelijkheid niets te wenschen over: het zou geen deel nemen aan de discussie over de ontwapening. De Rijkskanselier besprak tegelijkertijd de houding van verscheidene andere mogendheden: hij zeide geen woord over Italië. In den Rijksdag, in de dagbladen nam de ongerustheid steeds toe; men sprak van niets anders dan van de uitsluitings-politiek van koning Eduard. Inderdaad had Italië de nota die het na Rapallo aan de mogendheden gericht had, weer ingetrokken na de bijeenkomst van Gaeta. Die maatregel, die, voor zoover ik weet, niet algemeen bekend was aan de pers, is bevestigd door de verklaringen door minister Tittoni afgelegd voor de Italiaansche Kamer: Italië blijft trouw aan den Driebond maar niettemin wil het zijn volledige vrijheid van handelen bewaren en wat betreft de kwestie der ontwapening, daarover wenscht het zich zijn opinie voor te behouden.
Is het noodig er aan te herinneren dat ondertusschen Sir Henry Campbell Bannermann in het openbaar zijn leedwezen had uitgesproken over de duidelijk geformuleerde oppositie van Duitschland? De rede, vol kalme hoffelijkheid, die de Engelsche premier den 8sten April te Manchester heeft gehouden, had het wantrouwen van Duitschland moeten opwekken, in plaats van de publieke opinie gerust te stellen. In die redevoering bespreekt Sir Henry de feiten niet, hij constateert ze slechts; het is alsof hij, nu de strijd geëindigd is, eenvoudig de behaalde punten noteert, en de resultaten officiëel laat inschrijven.
Dat alles lijkt me zeer merkwaardig en beteekenisvol, te meer daar, zonder een oogenblik de oprechtheid van de bedoelingen der Engelsche regeering in twijfel te trekken, men zich toch af-