De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 567]
| |
Herinneringen aan vorstenschool.Vorstenschool, drama door Multatuli, met een woord vooraf door Mevr. Douwes Dekker-Schepel en twee portretten. (Nederlandsche Bibliotheek no. XVIII.)Als kunstwerk is Vorstenschool niet Nederlandsch alleen, maar neemt in de litteratuur der menschheid een eerste plaats in naast het beste. De verschijning van Vorstenschool in Simons' Nederlandsche Bibliotheek - naar Vosmaer's uitspraak zou het werk eerder in de Wereld-Bibliotheek thuis hooren - wekt heel wat herinneringen bij mij op. Als eerste en tweede stuk van den vierden bundel Ideën was het drama in 1872 verschenen en in het destijds door mij bestuurde orgaan van het Nederlandsch Tooneelverbond had ik, in Februari 1873, er een enthousiast artikel aan gewijd. Dat bezorgde mij den zoo hartelijken en dankbaren brief van Multatuli uit Wiesbaden van 11 Maart 1873, opgenomen in den voorlaatsten bundel der Brieven (1870-1875) door zijn weduwe bijeengebracht. In latere aan mij gerichte brieven van Multatuli kan men nog het een en ander over Vorstenschool vinden. Nadat er, o.a. door Vosmaer en door mij, herhaaldelijk op was aangedrongen dat Vorstenschool door een van onze tooneelgezelschappen zou worden in studie genomen en vertoond, had eindelijk de uit Amerika naar Holland overgekomen Cantatrice, Mina Kruseman (Stella Oristorio di Frama), weten te bewerken dat de Nieuwe Rotterdamsche Schouwburgvereeniging onder het bestuur van Le Gras, Van Zuylen en Haspels eene opvoering voorbereiden en aan haar de rol van Koningin Louise toevertrouwen zou. | |
[pagina 568]
| |
‘Ik ben uiterst belangstellend in den afloop van Mina Kruseman's... heldendaad!’ schreef Multatuli in November 1874. In het begin van 1875 kwam hij uit Wiesbaden naar Rotterdam en onder zijn toezicht hadden de repetitiën plaats. Groote toewijding legden de leden van het Rotterdamsche gezelschap daarbij aan den dag en hun vereering voor den genialen schrijver, de lust om het hem naar den zin te maken deden hen zijn nerveuse uitvallen geduldig verdragen. ‘Dekker was vreeselijk hinderlijk, beweeglijk, altijd even druk,’ - schreef Derk Haspels, die de rol van den Koning creëerde, in zijn herinneringen aan de voorbereiding van Vorstenschool, door Mevrouw Douwes Dekker in haar ‘woord vooraf’ aangehaald, - ‘en hij bleef vóór op 't tooneel, en als je wat deed, kwam hij met z'n neus op je liggen. Beviel 't 'm niet, dan deed-i 't voor; kranig hoor, en dan zag je in eens zoo'n rol léven.’ ‘Mina Kruseman kon hij niet goed zetten’, schrijft Haspels verder. Maar Mina Kruseman maakte het er dan ook naar! Het bleek al spoedig, dat zij, die tegenover Multatuli hoog had opgegeven van haar talent en van haar succes waar zij maar optrad, ondanks haar schoonheid, haar rijzige gestalte, haar op het eerste aanhooren welluidende stem en een groot gemak van zich op het tooneel te bewegen, tegen deze rol, die fijn gevoel, groote intelligentie en dramatische zeggenskunst van hare vertolkster eischt, niet was opgewassen. Het schortte haar voor de uitbeelding van Koningin Louise ‘aan begrijp en stem.’ Dat was reeds bij den aanvang van de repetitiën aan den dag gekomen. ‘Toen ik nu te Rotterdam op de eerste repetitie bemerkte dat ze niets van de Louiserol begreep - ik spreek niet van uitvoering - neen, niets begreep...’, lees ik in dien belangrijken brief van 26/27 December 1878, waarin Multatuli zijn denkbeelden over de opleiding van den tooneelspeler uiteenzetGa naar voetnoot1). En in dienzelfden brief: ‘Toen ik op de repetitie haar verzocht iets... iets... je ne sais quoi te brengen in den regel: “Waartoe zou liefde dienen!”
en moe van pogingen om haar aan 't verstand te brengen wat ik meende, eindelijk dacht 'n heele vondst gedaan te hebben door te zeggen: | |
[pagina 569]
| |
- 't Moet zóó gezegd worden dat 't alle jonge harten in gloed zet... antwoordde zij pavaneerend: - De jongelui neem ik voor m'n rekening!’ De stem van Mina Kruseman was voor de rol, die er een van grooten omvang eischt, niet omvangrijk genoeg. Daardoor was zij niet in staat de noodige schakeering in de voordracht te brengen; en zij miste die rustige dictie die noodig is om den rijkdom van ideën, welke de rol zoo belangrijk maakt, tot zijn recht te doen komen. Haar voordracht was, in plaats van rustig, gejaagd, haar toon, in plaats van waardig en sympathiek - zooals ik mij dien van de Louise's van Catharina Beersmans en Alida Klein herinner -, scherp sarkastisch of luchthartig zelfgenoegzaam. De eerste opvoering had plaats te Utrecht, waar ik destijds woonde, op Maandag den 1en Maart 1875 voor een stampvolle zaal en, niettegenstaande het onvoldoende spel van Mina Kruseman, sloeg het stuk in. Dank zij het herhaald en conscientieus repeteeren bleek hier een samenspel bereikt, zooals men destijds op ons tooneel niet gewoon was aan te treffen. Derk Haspels had van den Koning een creatie gemaakt die Multatuli zelf verraste: de figuur kwam daardoor op een hoog plan te staan. Deze koning, zooals Haspels hem ons uitbeeldde, bleef met al zijn kleine bemoeiingen, zijn uitbarstingen van drift, zijn grillen, zijn zwakheden, in zijn nobele goedhartigheid, de Koning, niet een tooneelkoning maar een menschelijke Koning, in wiens mond het niet als een fraze klonk wanneer hij aan het slot verklaart ‘zijn plaats te willen veroveren in het hart des Volks’ en tot Louise zegt: ‘En 'k wil m'n plaats verdienen in het uwe!’ De tweede voorstelling had den volgenden dag te Rotterdam plaats met nog grooter succes. Mina Kruseman moet daar - gelijk ook bij de daaropvolgende tweede voorstelling te Utrecht het geval was - wat meer op dreef zijn geweest en getracht hebben wat meer schakeering in haar spel en haar voordracht te leggen, al kon zij ook thans niet overwinnen hetgeen haar voor een goed vervullen van de Louise-rol in den weg stond. Zelfgenoegzaamheid en brutaliteit vermochten het ontbrekende niet te vergoeden. Ik herinner mij levendig - als was het mij zelf overkomen! - hoe Mina Kruseman, ontstemd door de kritiek die, na de eerste voorstelling te Utrecht, in het Vaderland van 3 Maart gestaan had, in het | |
[pagina 570]
| |
derde bedrijf bij het bekende: ‘Kritiek is zelf 'n kunst... Wie afkeurt toone dat zijn oordeel rijp is’, naar voren trad, en, den in het parket gezeten criticus fixeerende, hem deze regels in het aangezicht slingerde. Voor Multatuli was de gebrekkige vertolking van de met zooveel liefde door hem uitgebeelde Louise-figuur een marteling. ‘Ik kan 't vermoorden van m'n Louise niet langer aanzien’, schreef hij mij den 5en Maart, en vier dagen later: ‘Wat de opvoeringen van Vorstenschool aangaat, ik ben er beu van. En die menées van Juffr. K!’Ga naar voetnoot1) In het volgend tooneelseizoen - Multatuli was na de eerste voorstellingen al spoedig naar Wiesbaden teruggekeerd - zou Catharina Beersmans, toen nog verbonden aan den Antwerpschen Schouwburg, als gast bij de Rotterdamsche Schouwburgvereeniging de Louise-rol vervullen. De eerste voorstelling met deze nieuwe bezetting had den 25en November 1875 te Rotterdam plaats. Het was een triomf voor de Vlaamsche tooneelspeelster. Nu eerst kwam aan den dag wat er van de Louise te maken was door een kunstenares die de rol begreep niet enkel met haar verstand, maar ook met haar hart. Vorstenschool, ‘ongeschikt voor het tooneel’ verklaard door den criticus van Het Nieuws van den Dag (in de courant van 3 Maart 1875), als ‘een mislukt drama’ gebrandmerkt door J.A. Alberdingk Thijm (Dietsche Warande), werd, nu naast de koningsfiguur, zooals D. Haspels die uitbeeldde, Catharina Beersmans de denkende, gevoelende, met het volk mede lijdende koningin te zien gaf - ondanks het ‘poovere’ van de uiterlijke handeling waarvan Multatuli zelf in zijn inleiding spreekt - aangrijpend en boeiend van het begin tot het eind. De grootste overwinning heeft de kunstenares wel behaald, toen zij aan Dr. M.B. Mendes da Costa, die al de personen uit Vorstenschool ‘poppen’ en de koningin nog bovendien ‘een opgewonden muziekdoos, een draagster van ideeën’ noemde, de ontboezeming ontlokte: ‘Om deze onmogelijke persoon zooveel menschelijkheid, zooveel ziel te kunnen inblazen moet men een artieste di primo cartello zijn’.Ga naar voetnoot2) Zou het ook mogelijk wezen, dat in de ‘muziekdoos’ al wat | |
[pagina 571]
| |
‘menschelijkheid’ en in de ‘pop’ al wat ‘ziel’ aanwezig waren?... Het bericht van deze treffende Louise-vertolking bereikte Multatuli te Wiesbaden van verschillende kanten. Op de toezending van mijn verslag van de voorstelling, zooals dit in het orgaan van het Tooneelverbond verschenen was, antwoordde hij: ‘Dat de opvoering van Vorstenschool “goed geslaagd” was, wist ik uit zeer schoone brieven van Le Gras en D. Haspels. Juffrouw Beersmans heeft dus goed voldaan. Welnu, ik geloof hen en u, maar.... ik begrijp 't niet. Hoe drommel komt 'n vrouw die, naar ik hoor, van Hause aus 'n brabantsch boerenmeisje was, aan al 't noodige om de rol van Louise te begrijpen? En nu spreek ik nog niet van uitvoering! Juffr. B. heeft beloofd, nog eens als Louise op te treden als ik in Holland wezen zal (hm, als m'n blijspel af is!) en dan zal 't mij een ware studie zijn met haar te spreken, om te weten te komen hoe de geest in haar werkt.’ Waarschijnlijk heeft Multatuli Catharina Beersmans, die eerst in September 1877 aan het Rotterdamsch Gezelschap verbonden werd, nooit in Vorstenschool gezien en is er dus ook van het voorgenomen gesprek niets gekomen. Maar het ‘mislukte’ en ‘voor het tooneel ongeschikte’ drama bleef tot op den huidigen dag op het repertoire, en het blijkt telkens weer dat er nog steeds een publiek te vinden is dat er door geboeid wordt. Alleen maar op den Amsterdamschen Stadsschouwburg krijgt men het niet te zien. Er zijn er die beweren dat dit is, omdat de koninklijk gesubsidieerde Vereeniging in sommige gedeelten van Vorstenschool iets ‘staatsgefährliches’ ziet, en in Koning George ongepaste toespelingen op een vroegeren Oranje-Vorst. Hoe weinig Multatuli aan een dergelijke toespeling gedacht heeft bij het schrijven van zijn drama, blijkt wel hieruit, dat hij eerst, toen het bedrijf waarin het tooneel met de schouderweren voorkomt reeds af was, vernam dat er iets dergelijks met koning Willem II heeft plaats gehad. Hij schreef daarover aan zijn uitgever Funke: ‘De charge van een koning in Vorstenschool is minder groot dan ze schijnt, en dan ik zelf wist. Op 'n audientie heeft Willem II den ouden dominé Broes beziggehouden met chacots, en ze opgezet om de opinie van den goeien man te vragen. Maar dit vernam | |
[pagina 572]
| |
ik eerst nà 't schrijven van die acte, en juist naar aanleiding van de kwestie over de maat van charge. Toch erken ik dat er in die gekheid van Willem II bonhomie lag. En dat is er ook in George.’ En toen men hem gezegd had, dat wel geen schouwburgdirectie zijn stuk zou opvoeren, ‘omdat men zoo aan Willem III gehecht was’, schreef hij mij in een brief van 2 November 1874: ‘Altijd dus dat kleinstädtisch zoeken naar origineelen die voor den dichtersezel zouden gezeten hebben! Ik weet niets van onzen koning en heb een hekel aan chronique scandaleuse. Maar zij die zich obstineeren hèm te zien in mijn George, zijn boosaardige vereerders van Z.M. Me dunkt dat-i meer reden heeft, verstoord te zijn op dezulken, dan op mij.’ Intusschen, hetzij dan dat ‘Het Nederlandsch Tooneel’ ons een opvoering van Vorstenschool blijft onthouden, hetzij dat de Vereeniging - die nog onlangs, in haar eigen schouwburg, uit den mond van Hans Sachs het ‘Verachtet mir die Meister nicht!’ heeft kunnen hooren - haar gemoedsbezwaren weet op zij te zetten, dat het drama in deze nieuwe uitgaaf voor enkele stuivers binnen het bereik en onder de oogen komt van nieuwe duizendtallen, kan geen censuur ter wereld verhinderen.
J.N. van Hall. |
|