| |
| |
| |
Muzikaal overzicht.
Bachfeesten en Bachvereering.
Toen in 1899 de eerste Duitsche Bachvereeniging de omvangrijke taak had ten einde gebracht, waaraan zij zich bijkans een halve eeuw wijdde - namelijk een zorgvuldige en zooveel mogelijk volledige uitgave der werken van den beroemden Leipziger Cantor - begreep men harerzijds, dat al die arbeid eerst dan werkelijk nut zou kunnen stichten, wanneer het deels nieuwe, deels herziene materiaal niet enkel voor de studie, maar ook voor de uitvoering van 's meesters toonscheppingen gebruikt werd, en aan zulke uitvoeringen meer zorg besteed werd dan tot dusver placht te geschieden.
Van die meening uitgaande, werd derhalve, na ontbinding van de eerste, een nieuwe Bachgesellschaft opgericht, die zich in de eerste plaats ten doel stelde, modeluitvoeringen te geven, niet alleen van de reeds bekende groote werken van den meester, zooals de Passiën, de H-moll-Mis e.a., maar ook van die, welke eerst door de onderzoekingen der oudere vereeniging aan het licht waren gebracht. En het plan werd gevormd om daartoe Bachfeesten te organiseeren, welke voorloopig telkens om de twee jaren zouden plaats hebben.
Aan dit gedeelte van haar programma heeft de jonge Bachvereeniging reeds tweemaal uitvoering gegeven: in 1901 te Berlijn en later te Leipzig. Thans is, in het laatst dezer maand, een Bachfeest te Eisenach aan de beurt, waaraan echter ditmaal een bijzondere plechtigheid verbonden zal zijn.
Bach is in zijn geboorteplaats reeds gehuldigd door een standbeeld,
| |
| |
dat in 1884 op de groote markt aldaar werd opgericht, en bovendien is zijn geboortehuis aangeduid door een gedenksteen. Maar nu is, evenals in Frankfort ten opzichte van Goethe en in Bonn ten opzichte van Beethoven geschiedde, ook het geboortehuis van Johan Sebastiaan Bach, op initiatief der nieuwe Bachvereeniging, in den toestand gebracht, waarin het zich in zijn jeugd bevond, en heeft men het voor Museum bestemd, dat geheel aan de nagedachtenis van den meester zal gewijd zijn.
Volgens de jongste berichten van het bestuur der vereeniging, is uit dat huis al het nieuwe verwijderd, dat in den loop der tijden daarin werd aangebracht, en heeft de woning het aanzien herkregen, dat zij had toen Bach er in woonde. Wel moet nog het een en ander gedaan worden voor de inrichting der kamers en is ook die van het museum nog slechts in wording, doch niettemin heeft men zich voorgenomen, deze aangelegenheid met het derde Bachfeest te verbinden, en zal de plechtige inwijding van bedoeld museum een deel van dit feest uitmaken.
De Bachvereeniging mocht zich voor de uitvoering dezer plannen reeds verheugen in den steun van den Duitschen Boekhandel, die daarvoor een kapitaal ter beschikking stelde. Evenwel zijn de kosten, die volstrekt noodzakelijk waren om het huis voor verval te behoeden, van dien aard, dat het bestuur het noodig heeft geoordeeld, op nieuw een beroep te doen op alle vereerders van Bach, om door verdere bijdragen in geld of voor het museum passende schenkingen (boeken, muziekwerken, instrumenten, handschriften, afbeeldingen enz.) deze instelling te maken tot een zoodanige, die voor andere dergelijke inrichtingen niet onderdoet.
‘Alle vereerders van Bach’ - zegt de oproeping. Naar den schijn te oordeelen, moet hun aantal groot zijn; immers, wanneer tegenwoordig, in welk land ook, muziek van dien meester wordt uitgevoerd, stroomt het publiek in groote scharen naar de concertzaal. In het algemeen openbaart zich in de laatste jaren weder grootere belangstelling in die richting. De instrumentale en vokale werken van Bach verschijnen meer dan vroeger op de concertprogramma's, en reeds lang is het, zoowel bij ons te lande als in het buitenland, een gewoonte geworden, om de Goede Week aan een der Passiën van den grooten meester te wijden.
Ook in dit jaar kwamen uit vele plaatsen van Duitschland be- | |
| |
richten over zulke uitvoeringen, te beginnen met Berlijn, waar de traditioneele uitvoering der Matthäuspassion door de Singakademie weder werd voorafgegaan door die van de Johannespassion, een ouder werk van den meester. Laatstgenoemde passie werd bij ons te lande in den Haag ten gehoore gebracht en daar een paar weken later gevolgd door een uitvoering van de Matthäuspassion, welk werk de leden der Amsterdamsche afdeeling van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst reeds op Palmzondag hadden kunnen genieten.
Deze berichten zouden nog met verscheiden andere aangevuld kunnen worden. Zij toonen aan, dat er een streven bestaat om de belangstelling in alles wat Bach betreft, gaande te houden, en de piëteit, waarmede zulke uitvoeringen in den regel worden verzorgd, getuigt van de vereering, die de muzikale machten den grooten Leipziger Cantor toedragen.
Toch wordt er nog geklaagd, dat de muzikale wereld van onzen tijd niet genoeg doordrongen is van de werkelijke grootheid van Bach, en dat er altijd nog velen zijn, die hem eigenlijk maar alleen voor een zeer groot contrapuntist houden, of wel voor den allergrootsten, die er ooit bestaan heeft.
Mochten er inderdaad thans nog muziekvrienden zijn, die zoo oordeelen, dan zouden zij zich daarop kunnen beroepen, dat er vroeger ook toonkunstenaars, en zelfs geniale, geweest zijn, die niet anders dachten. Zoo o.a. Berlioz, die zich over den beroemden componist aldus uitliet: ‘Je prends la fuite devant ses fugues et je vous laisse seul avec sa Passion’. Maar door Saint-Saëns weten wij, wat wij van zulk een uitdrukking moeten denken. In zijne Portraits et Souvenirs over Berlioz sprekende, zegt hij: ‘J'ai toujours présents à la mémoire son étonnement et son ravissement à l'audition d'un choeur de Sebastien Bach que je lui faisais connaître un jour. Il n'en revenait pas que le grand Sébastien eût écrit des choses pareilles; et il m'avoua qu'il l'avait toujours pris pour une sorte de colossal fort-en-thème, fabricant de fugues très savantes, mais dénué de charme et de poésie. A vrai dire, il ne le connaissait pas’.
Deze laatste woorden zullen ook wel toepasselijk zijn op de beoordeelaars, van wie de bovengenoemde klacht rept. Want men kan toch moeilijk aannemen, dat er in onzen tijd, waarin de kennis
| |
| |
der muziek een zoo hoogen trap van ontwikkeling heeft bereikt en de uitvoeringen der werken van Bach op een zooveel hooger peil staan dan vroeger, nog degelijke muziekliefhebbers zouden zijn, die bij het aanhooren van die werken niet worden aangegrepen door het schoone en machtige in de kunst van den meester, en niet gevoelen, dat zij nog iets anders is dan een contrapuntische kunst.
Begrijpelijker zouden wij het vinden, dat menigeen zich bij het aanhooren van een groot werk van Bach niet altijd kan vrij maken van een gevoel van verveling, opgewekt door het ouderwetsche karakter, dat sommige gedeelten van zulk een werk bezitten.
Er bestaat geen toonschepping van Bach, of men vindt daarin schoone, diep gevoelde gedeelten, die de daarvoor vatbare gemoederen steeds sterk zullen treffen, hoezeer ook in den loop der tijden de aard der muziek in het algemeen moge veranderen. Maar van den anderen kant kan niet ontkend worden, dat toonscheppingen, zooals bijv. de Matthäuspassion, ook sporen dragen van den tijd, waarin zij geschreven zijn, en wij moeten er ons daarom niet over verwonderen, dat de talrijke daarin voorkomende gefugeerde koren, stereotiepe recitatieven en aria's bijna allen gelijk van vorm en met weinig verscheidenheid van instrumentatie, menig in de moderne muziek geoefend toehoorder langdradig konden toeschijnen en nog toeschijnen. Daarom heeft men goed gedaan, in de laatste jaren daarmede rekening te houden en o.a. in de Matthäuspassion coupures aan te brengen, waardoor dit werk heel wat verkort is.
Dat men tegenwoordig in meer uitgebreiden kring dan vroeger veel voor Bach gevoelt, daartoe heeft ontegenzeggelijk de eerste Duitsche Bachvereeniging in hooge mate bijgedragen. De nieuwe bij Breitkopf en Härtel verschenen uitgave van 's meesters werken, waaraan zeer verdienstelijke mannen op het gebied der toonkunst jaren lang gearbeid hebben, heeft daarop onmiskenbaren invloed uitgeoefend, evenzeer als zij een gewichtigen omkeer heeft te weeg gebracht in de verhouding van onzen tijd tot de toonkunst van vroeger in het algemeen. Zij is een vertrouwbare grondslag geworden voor de beoefening der kunst van Sebastiaan Bach, hetzij door studie of wel door het geven van uitvoeringen.
Wat dit laatste betreft, is door mij reeds vermeld, dat de nieuwe Bachgesellschaft de taak op zich genomen heeft om in practischen
| |
| |
zin het werk van haar voorgangster voort te zetten en zich te beijveren, door het zorgvuldig ten gehoore brengen van 's meesters toonscheppingen en door andere propaganda zijn kunst dieper in het Duitsche volk te doen doordringen.
Interessant is het, met het oog op dit toenemen der vereering van Bach eens na te gaan, hoe het met die vereering gesteld was in het honderdjarig tijdvak, dat op zijn dood (1750) volgde.
Van de 18de eeuw kan men in het algemeen zeggen, dat daarin alleen de organist Bach werd gewaardeerd; van den componist werd weinig of geen notitie genomen. Na de overwinning, die Bach in Dresden op den Franschen organist Marchand behaalde, gold hij bij zijne landgenooten voor den ‘vorst van alle klavier- en orgelspelers’, en toen hij gestorven was, wijdde de organist-componist Telemann aan hem een afscheidswoord, waarvan de aanhef luidde:
Dir hat allein dein Orgelschlagen
Das edle Vorzugswort des ‘Grossen’ eingetragen,
waarmede wel niet anders kon bedoeld worden, dan dat Bach als componist niet veel te beteekenen had.
Dit negeeren of verkleinen van den componist Bach hield lang aan; nog in het begin der 19de eeuw wordt door sommige zijner biografen de virtuoos boven den componist gesteld en hij in laatstgemelde hoedanigheid op één lijn geplaatst met de mindere goden.
Dit lag niet daaraan, dat er nog te weinig van Bach gedrukt en verbreid was - de kerkcantaten toch waren het reeds, en daaraan had men materiaal genoeg ter beoordeeling. Hoofdzakelijk moet het worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat Bach buiten de Italiaansche school stond, die destijds (namelijk in de 18de eeuw) ook in Duitschland de heerschende was en sedert de dagen, toen toonkunstenaars als Schütz (in menig opzicht de voorganger van Bach) naar Italië gingen om daar te leeren, ook dikwerf over het lot der musici van beroep besliste.
Naarmate die heerschappij daalde, steeg de waardeering van den componist Bach. Tot dit laatste werkte echter nog een andere oorzaak mede. In Duitschland was namelijk langzamerhand een krachtige nationale geest ontwaakt, die zich op allerlei gebied, ook op dat der Muziek, openbaarde. Door deze strooming gedragen, deden, van Engeland uit, de oratoria van Händel hun eersten
| |
| |
intocht in Duitschland en ook voor de verspreiding der werken van Sebastiaan Bach werd de bodem bereid. Het geschiedde door zijn onmiddellijke leerlingen en hunne opvolgers, hetzij door die werken bij het onderwijs te gebruiken of, voor zoover zij daartoe geschikt waren, in de kerken te doen uitvoeren.
Wel bestaan er omtrent een en ander geen bepaalde berichten of eigenlijke bewijzen, maar men heeft gemeend, het te mogen afleiden uit de talrijke afschriften van de hand van in dien tijd levende toonkunstenaars van beteekenis, welke afschriften tot op onzen tijd bewaard zijn gebleven en ook bij de bewerking der uitgave van de eerste Bachgesellschaft dienst hebben gedaan. Enkele stukken, zooals het Wohltemperirte Clavier, de koraalvoorspelen voor orgel en enkele motetten, moeten, wanneer men afgaat op het aantal van die afschriften, destijds zeer verbreid zijn geweest.
De meeste Bachvereerders moeten toen evenwel, wat de toonkunstenaars betreft, meer onder de stille in den lande zijn voorgekomen, onder de organisten, cantoren en muziekdirecteuren in kleine plaatsen van Thuringen en Saksen, en het gevolg daarvan was, dat de Bachbeweging zich vooreerst in stilte en haast onmerkbaar ontwikkelde.
Eerst kort vóór den aanvang der 19de eeuw, in het jaar 1798, komt die beweging meer aan het licht en wordt zij levendiger. Daartoe droeg de toen opgerichte ‘Allgemeine Musikalische Zeitung’ van Breitkopf en Härtel veel bij. Zij houdt zich veel met Bach bezig, vermeldt, dat er veel meer dan vroeger uitvoeringen van zijne werken in de kerken van Leipzig en op de concerten van het koor der Thomaskerk aldaar plaats hebben, en zamelt giften in voor een door Bach nagelaten dochter. En al aanstonds laat dit muziekorgaan het licht vallen op het echt Duitsche karakter van Bach; het noemt hem den Albrecht Dürer der muziek.
Vier jaren later spreekt in dien geest ook Johann Nicolaus Forkel in zijn biographie van Bach (de eerste van eenige beteekenis). Met grooten nadruk wijst hij er op, dat Bach's werken Nationaal eigendom zijn, voor welks ongeschonden behoud gewaakt moet worden. ‘Wer sie - zoo staat er in de voorrede - der Gefahr entreisst, durch fehlerhafte Abschriften entstellt zu werden und so allmählich der Vergessenheit und dem Untergang entgegen zu gehen, errichtet dem Künstler ein unvergängliches Denkmal
| |
| |
und erwirbt sich ein Verdienst um das Vaterland... Die Erhaltung des Andenkens an diesen grossen Mann ist nicht blos Kunst-Angelegenheit, sie ist National-Angelegenheit!’
Men ziet, dat het een tijd was, waarin het nationale gevoel bij de Duitschers begon te spreken. Wat Forkel hier bedoelde, was op ander kunstgebied reeds daad geworden: door dienzelfden geest bezield hadden Cotta en de later door den wraak van Napoleon getroffen Palm uitgaven der werken van Goethe en Schiller ondernomen. En ook in de harten van sommige muziekuitgevers bleek die geest te leven, want de nationale zangspelen Günther (van Holtzbauer) en Alceste (van Schweitzer) werden gedrukt en in het jaar 1800 vormden Breitkopf en Härtel het plan voor een volledige uitgave der werken van Haydn en Mozart. En wat lag nu na de opwekking van Forkel meer voor de hand dan ten aanzien van Bach dit voorbeeld te volgen?
Dit geschiedde ook ten deele; en ware dit van één uitgeversfirma uitgegaan, dan zou waarschijnlijk toen reeds gedaan zijn wat eerst 50 jaren later de Bachgesellschaft heeft ondernomen.
Ongelukkigerwijze begonnen ongeveer ter zelfder tijd drie firma's elk voor zich een Bachuitgave op touw te zetten: N. Simrock in Bonn zond een prospectus in de wereld tot inteekening op het Wohltemperirte Clavier, Nägeli in Zürich volgde met de aankondiging eener goedkoope uitgave der werken van Johann Sebastian Bach en Hoffmeister en Kühnel te Leipzig annonceerden een uitgave der oeuvres complètes van dezen meester.
Door de concurrentie, die daardoor ontstond, is toen van een volledige uitgave van Bach's toonscheppingen niets terecht gekomen. En jammer genoeg. Want wanneer dit geschied ware, zou daardoor menig handschrift gered zijn, dat 50 jaren later als verloren moest worden beschouwd, en zeker zou toen een uitgeversfirma of een vereeniging onder veel gunstiger omstandigheden gewerkt kunnen hebben. Nu werd alles door elkander en tegelijk met werken van andere componisten uitgegeven en van eenig systeem was daarbij geen sprake.
Evenals de weinige werken van Bach, die tijdens zijn leven in druk verschenen, behoudens een enkele uitzondering alleen instrumentaalstukken waren, bepaalden zich de in het begin der 19de eeuw ondernomen uitgaven hoofdzakelijk tot klavier- en orgelstukken.
| |
| |
In het jaar 1803 verschenen echter bij Breitkopf en Härtel enkele Motetten en in 1805 een Mis; bij Simrock in 1811 een Magnificat. Dan rust de publicatie van vokaalwerken een poos, doch begint in 1818 weer wat op te leven. In hetzelfde jaar doen twee uitgevers, Simrock en Nägeli, ieder voor zich mededeeling van hun voornemen om de H-moll-Mis uit te geven.
Hiermede had datgene, wat men de eerste groote Bachbeweging zou kunnen noemen, zijn hoogtepunt maar tevens ook zijn einde bereikt. De nationale geest scheen hier verflauwd te zijn, evenals die van het Duitsche volk in het algemeen, dat na de groote opwellingen van geestdrift in den Napoleonstijd onder den druk der reactie was gekomen, die een uitvloeisel was van de politiek, op het congres te Karlsbad tot gedragslijn aangenomen.
Intusschen was de hiervoren bedoelde beweging niet vruchteloos geweest. De belangstelling in de kunst van Bach begon zich in ruimere kringen te vertoonen en breidde zich zelfs tot het buitenland uit. Met voldoening wees de ‘Allgemeine Musikalische Zeitung’ er op, dat in Engeland en Frankrijk, voornamelijk in de hoofdsteden van beide rijken, niet slechts onder de geleerde musici, maar ook onder de degelijke dilettanten, een zeer levendige belangstelling voor Sebastian Bach en zijne werken viel waar te nemen, en dat in Londen en Parijs enkele uitgevers reeds het voorbeeld van Hoffmeister, Nägeli en Simrock begonnen te volgen.
Daarentegen was, gelijk gezegd is, in Duitschland de ijver verflauwd. Trouwens, hoe verdienstelijk op zichzelf ook, gaf dit uitgeven en eveneens het wijzen op de hooge beteekenis van Bach in biographieën en andere schrifturen niet bijzonder veel, wanneer de kunst van den meester niet in allen deele levend werd gemaakt. Om Bach in zijne groote werken te leeren kennen, moest men die hooren, en aan de gelegenheid daartoe had het tot dusver bijna geheel ontbroken.
De katholieke kerken hielden zich aan Haydn en Mozart of aan componisten van minderen rang op het gebied van katholieke kerkmuziek; de protestantsche bepaalden zich tot de werken van tijdgenooten, zooals Schicht, Weinlig e.a. In de school der Thomaskerk te Leipzig worden Motetten van Bach gezongen, maar blijkbaar zonder eenige piëteit. In Frankfort werd in 1825 het Credo uit de H-moll-Mis uitgevoerd en Spontini deed dit vier
| |
| |
jaren later te Berlijn. Het waren echter uitzonderingen, die onder de groote massa van muziekuitvoeringen verloren gingen en weinig indruk nalieten.
Het meeste werd nog voor Bach gedaan door de Singakademie te Berlijn. Onder de leiding van haar directeur Zelter was zij reeds in 1794 begonnen, motetten van den meester in studie te nemen, en ook had zij zich in kleinen kring aan een openbare uitvoering van stukken uit de cantaten gewaagd, doch daarbij bleef het.
De eerste flinke daad in het belang der werken van Bach ging uit van Felix Mendelssohn Bartholdy. Zij bestond in een uitvoering der Matthäuspassion te Berlijn op 11 Maart 1829.
Door deze uitvoering werd van Berlijn uit een nieuwe Bach bekend, een veel grooter meester dan men tot nu kende. In een deel der Berlijnsche dagbladen, alsook in muziektijdschriften, werd met lof over die uitvoering en de twee daarop volgende gesproken en werden zij zelfs beschouwd als de dageraad van een nieuw en grootscher tijdperk in de toonkunst. De jeugdige muziekdirecteur zelf oordeelde meer bescheiden en was tevreden met het behaalde succes en met de verwachtingen, die hij daarop voor de toekomst meende te mogen bouwen.
In een brief aan een vriend schrijft hij een jaar later: ‘Gij zult zeker reeds weten, dat de uitvoeringen der Matthäuspassion mij verleden jaar goed gelukt zijn. Aanvankelijk had ik moeite, mijne medewerkers tot volharding in de ondernomen taak te bewegen; zij vonden die te verward en te moeielijk. Maar reeds na eenige repetities was dit anders geworden en zij zongen met eerbied, alsof zij in de kerk waren’. Wat de uitvoering betreft, prijst hij de houding van het publiek, dat zeer aandachtig luisterde en zelfs blijken van ontroering gaf, en zegt dan ten slotte: ‘Wenn ich in späterer Zeit wieder hierher komme, denke ich noch vielerlei der Art zu unternehmen. Die Mittel dazu sind vorhanden, es fehlt nur an Einem, der Lust had, sie in Bewegung zu setzen; ich habe Lust und, will's Gott, auch Kraft dazu, und wünsche nur mir immer solchen Erfolg wie bei diesem ersten Versuch’.
Men ziet hieruit, dat Mendelssohn zich niet warm maakte over de toekomst der Muziek en niet eens spreekt over de mogelijkheid, dat zijn voorbeeld in andere steden gevolgd zou worden. Welk
| |
| |
effect die uitvoeringen onder zijn leiding hadden, heeft men niet nauwkeurig kunnen nagaan, daar op muzikaal gebied de statistiek destijds nog niet veel zaaks was. Bekend is dat Frankfort, Breslau, Dresden en Koningsbergen het voorbeeld van Berlijn volgden, en voor zoover men uit de muziektijdschriften van toenmaals kan opmaken, schijnen de eerstgenoemde twee steden met Berlijn in de jaren 1829-1840 de plaatsen te zijn geweest, waar de muziek van Bach het meest beoefend werd. Ten aanzien van Berlijn valt nog op te merken, dat daar in 1833 door de Singakademie onder leiding van Rungenhagen voor de eerste maal de Johannespassion ten gehoore werd gebracht. Het bleef echter bij één uitvoering; eerst veel later heeft dit werk in Duitschland burgerrecht verkregen.
Aan diegenen onder de toonkunstenaars, welke een helder inzicht hadden in den toestand, kon het niet ontgaan, dat de nieuwe Bachbeweging, waartoe de uitvoering der Matthäuspassion onder Mendelssohn den stoot scheen gegeven te hebben, niet van dien aard was, dat daarop groote verwachtingen voor de toekomst konden gebouwd worden. Zij, die reeds in Bach geloofden, waren er in hun geloof door gesterkt, maar het groote publiek was niet gewonnen.
Men begon meer en meer te gevoelen, dat het lot van Bach's werken in handen lag van een kleinere gemeente, en in die dagen (het zal in 1832 of 1833 geweest zijn) kwam voor de eerste maal het denkbeeld eener Bachvereeniging ter sprake. Een der ijveraars voor de verwezenlijking daarvan drukte dit in de volgende bewoordingen uit: ‘In Deutschland ist nichts Grosses zu erwarten; auch kein König wird sich in Bach's Muse vertiefen. Die Musiker selbst müssen die Sache in die Hand nehmen und eine Ausgabe der Bach'schen Werke veranstalten.’
Zoo ver kwam het echter nog in lang niet; er gingen nog achttien jaren voorbij, waarin met betrekking tot Bach, zoowel wat het uitvoeren als wat het uitgeven zijner werken betreft, niets geschiedde, dat van ver strekkenden aard was.
In dien tijd was het weder voornamelijk Mendelssohn, die de vaan van Bachvereering omhoog hield en niet alleen in zijn vaderland, maar ook in het buitenland de werken van den meester bij de toonkunstenaars van beroep en bij het muzieklievend publiek ingang trachtte te doen vinden.
| |
| |
Als muziekdirecteur te Dusseldorp maakte hij zijn zangvereeniging bekend met de Cantaten van Bach en wist hij te bewerken, dat op het programma van het muziekfeest te Keulen naast Händel ook aan Bach een plaats werd ingeruimd. En toen hij daarna (in den herfst van 1835) de hem aangeboden betrekking van directeur der Gewandhaus-concerten in Leipzig had aanvaard, ging hij voort, ook daar voor de werken van den grooten Cantor te ijveren.
Hij bracht vele daarvan ten gehoore - voornamelijk op de historische concerten, die hij, op voorbeeld van Parijs, te Leipzig had ingevoerd. Doch daarbij bleef het niet; ook op andere wijze gaf hij blijk van de vereering, die hij voor den meester koesterde. Hij besloot, de herinnering aan Sebastiaan Bach in de stad, waar deze jaren lang gewerkt had en gestorven was, te verlevendigen door een zichtbaar monument, bestaande in een door kunstenaarshand vervaardigden gedenksteen, aan te brengen ter plaatse van de vroegere ‘Thomasschule’. En voor dit doel gaf hij zelf orgelconcerten, liet in de Thomaskerk de Matthäuspassion uitvoeren en leidde kort vóór de onthulling van den gedenksteen een concert, waarop voornamelijk werken van den meester ten gehoore werden gebracht.
In zijne pogingen om de muziek van Bach in ruimeren kring bekend te maken dan bij muziekgeleerden en enkele bijzondere vereerders, werd Mendelssohn door sommigen op litterair gebied ondersteund.
Onder hen bevond zich Robert Schumann, die in zijn ‘Neue Zeitschrift für Musik’ menig opwekkend woord ten aanzien van deze zoo lang veronachtzaamde kunst schreef.
Schumann was het, die in het jaar 1837, na een voordracht van Bach's klavierconcert in D-moll door Mendelssohn, weder eens in het openbaar herinnerde aan het in druk uitgeven van Bach's gezamenlijke werken.
‘Veel dat mij bij het aanhooren van dit verheven werk in de gedachte kwam - schreef hij in genoemd tijdschrift - zou ik hier willen uitspreken. Eén ding moet echter de wereld, hoe eer hoe beter, vernemen. Zou zij het wel gelooven, dat in de muziekkasten der Berlijnsche Singakademie, aan welke instelling de oude Zelter zijn bibliotheek vermaakte, nog minstens zeven van die concerten en buitendien tallooze andere composities van Bach in manuscript
| |
| |
voorhanden zijn? Slechts weinigen weten dat. Ware het echter niet tijd en van groot nut, dat de Duitsche natie besloot tot een volledige uitgave van Bach's werken?’
Oogenschijnlijk was Schumann niet bekend met de uitgaafplannen van meer dan 35 jaar geleden, noch met den loop, dien zij genomen hadden, maar zijn uitlating geeft het bewijs, dat ook hij daarvan doordrongen was, dat een zorgvuldige en volledige uitgave der bedoelde werken zeer veel zou bijdragen tot hun verspreiding.
In 1850 kwam het daartoe. Althans ontstond toen de vereeniging, die zich bijna een halve eeuw lang heeft bezig gehouden met een kritisch onderzoek van al het geschreven en gedrukte materiaal, dat van Bach voorhanden was. Een veelomvattende en moeilijke taak, die in 1899 voltooid werd.
Blijkens het verslag, dat nu acht jaar geleden over den arbeid der vereeniging werd uitgebracht, was zij over de ondersteuning der uitgave, zoowel van de zijde der toonkunstenaars als van die der muziekvrienden, niet bijster tevreden. Daarentegen werd gunstiger geoordeeld over den invloed van die uitgave op de practische beoefening der muziek van Bach, ofschoon erkend werd, dat daarbij niet alles het onmiddellijk uitvloeisel was van het werk der vereeniging.
Uit het beeld, dat in het verslag in korte trekken van die Bachbeweging op practisch gebied wordt gegeven, ontwaart men, dat zij vooral aan de groote oratorische werken van den meester ten goede is gekomen.
Reeds omstreeks 1860 neemt dit een aanvang met een toenemen van de uitvoeringen der Passiën, die tot dusver niet alleen in de katholieke streken van Duitschland onbekend waren gebleven. In 1867 wordt de Matthäuspassion door een uitvoering in Jena ook in Thuringen, het geboorteland van Bach, bekend, waar tot nu toe alleen Weimar met stukken uit de Motetten en de Johannespassion kennis had gemaakt. In 1868 heeft in Stuttgart een onverkorte uitvoering, verdeeld over twee avonden, van de Matthäuspassion plaats, en in Crefeld en Frankfort geschiedt dit op één avond. En langzamerhand neemt de voorliefde voor dit werk zoo toe, dat niet alleen in de groote centra der toonkunst, maar ook in kleinere steden, die maar eenigszins de middelen daartoe bezitten,
| |
| |
jaarlijks, en wel meestal in de Goede Week, een uitvoering daarvan aan de orde is.
Onder de toonscheppingen van Bach, die de Passiën in dit opzicht het meest nabij komen, volgt dan de H-moll-Mis. Hiertoe heeft vooral Carl Riedel in Leipzig veel bijgedragen, die sedert 1859 met uitvoeringen van dit werk door de naar hem genoemde zangvereeniging de Berlijnsche Singakademie op zijde streefde.
De pogingen, welke men deed om aan het Weihnachtsoratorium dezelfde populariteit als die der Passiën en die der H-moll-Mis te verschaffen, hebben daarentegen niet aan de verwachting beantwoord, maar toch behoort dit uit zes deelen bestaande oratorium, wat zijn eerste twee deelen althans betreft, tot de meest bekende toonscheppingen van Bach.
Ook uitvoeringen van de Cantaten van dezen meester waren in het vijftigjarig tijdperk, waarvan hier gesproken wordt, minder zeldzaam dan vóór dien tijd. Den stoot te hebben gegeven aan de meerdere verspreiding van deze werken, daarvan komt voornamelijk de eer toe aan Robert Franz, die, van Halle uit, o.a. voor het vroeger slechts in Berlijn en Breslau gehoorde Magnificat, als dirigent en in geschrifte zoozeer geijverd heeft, dat overal het verlangen gewekt werd om ook andere door Bach gecomponeerde werken van dezen aard te hooren. Onder de dirigenten, die evenals Franz, het uitvoeren der Cantaten bevorderde, behoorde ook Johannes Brahms als leider van den ‘Singverein’ te Weenen.
Wat de instrumentale muziek betreft, was Bach reeds vóór de stichting der eerste Bachgesellschaft bij uitvoeringen veel beter vertegenwoordigd dan in zijn vokale muziek, maar ook hier is de plaats, die hem in den loop van het bedoelde vijftigjarige tijdvak langzamerhand is toegekend, van veel meer beteekenis geworden en is in dit opzicht de bekendheid met Bach bijna regel geworden.
De ‘Inventionen’, het ‘Wohltemperirte Klavier’, een deel der klaviersuites begonnen meer en meer te behooren tot den grondslag van het muziekonderwijs. Dank zij de school van Liszt, kwamen de Chromatische Fantasie, de G-moll- en de A-moll-fuga op het programma der klaviervirtuozen; de D-moll-chaconne werd een geliefkoosd stuk der vioolvirtuozen, en wat het orgel betreft, drong Bach alle oudere en nieuwere componisten op den achtergrond.
Evenwel verzuimt het verslag niet, er ten slotte op te wijzen dat
| |
| |
onder de groote collectie muziekwerken van de uitgave der Bachvereeniging zoowel op instrumentaal als op vokaal gebied nog veel is, dat ongebruikt is blijven liggen, zoodat, wat werkelijke populariteit betreft, Bach nog ver onder de andere klassieke componisten staat.
Dit laatste geldt zeker ook nog van onzen tijd, maar het kan toch niet ontkend worden, dat in de eerste jaren der twintigste eeuw een vermeerdering der Bachvereering valt te constateeren. Zelfs in die mate, dat men geneigd zou zijn te vragen, of een bijzondere vereeniging als die, welke binnenkort in Eisenach een Bachfeest gaat houden, eigenlijk nog reden van bestaan heeft.
Ik zou die vraag niet gaarne ontkennend beantwoorden. Men kan niet weten, of er bestendigheid van den tegenwoordigen ijver voor Bach is te verwachten; het kan een Mode zijn, en die gaat voorbij. En dan is het altijd goed, dat er een vereeniging bestaat, die den standaard der Bachvereering omhoog blijft houden, en waarom men zich scharen kan, wanneer de tegenwoordige beweging mocht uiteenspatten.
Bovendien heeft de nieuwe Bachgesellschaft ook ten doel, op hare tweejaarlijksche bijeenkomsten een massa nog zwevende vraagstukken, zooals meeningsverschillen over zaken van technischen of aesthetischen aard (over begeleiding, voordracht, stijl der toonscheppingen van Bach, over bewerkingen dier toonscheppingen, over het vervangen of het weder invoeren van vroeger gebruikte instrumenten enz. enz.) te doen behandelen, en kan zij uit dien hoofde altijd nog nuttig zijn.
Zooals gezegd is, heeft de vereeniging haar eerste Bachfeest in Berlijn gegeven, en wel in het jaar 1901.
Dat die eerste keuze op de hoofdstad des Rijks viel, daarvoor pleitte vooreerst, dat in deze stad zeer rijke muzikale middelen voorhanden waren, Maar bovendien gaf daartoe aanleiding de overweging, dat Berlijn van den aanvang af de grootste verdiensten heeft gehad ten opzichte van het bevorderen en verspreiden van 's meesters hooge kunst. Naast de herinneringen uit den tijd van Frederik den Groote, toen deze vorst, die anders meer van Italiaansche muziek hield, aan den ouden Bach bij diens bezoek aan Berlijn een schitterende en zelfs hartelijke ontvangst bereidde, bleef in deze stad ook die kunst voortleven; zelfs in de tijden, toen zij voor het overige Duitschland dood scheen te zijn. Hier
| |
| |
werkten mannen als Kirnberger en Zelter; hier liet de jonge Mendelssohn voor het eerst in Duitschland de grootsche Matthäuspassion hooren, en leverde de Koninklijke Bibliotheek verreweg het talrijkste materiaal voor de verschillende uitgaven van Bach's werken.
Volgens de verslagen, die indertijd over dit eerste Bachfeest werden uitgebracht, had het een zeer gunstig verloop. Het bestond, behalve een op Bach betrekking hebbende tentoonstelling op kleine schaal, voornamelijk uit drie groote concerten, waarbij de drie voortreffelijke muziekinstellingen van Berlijn - het philharmonische koor, de Koninklijke ‘Hochschule für Musik’ en de ‘Singakademie’ - onder hunne respectieve leiders (Prof. Ochs, Prof. Joachim en George Schumann) medewerkten en de keuze der programma's van dien aard was, dat zij een duidelijk beeld van Bach's verbazende veelzijdigheid konden geven.
Op het eerste concert, in de ‘Kaiser Wilhelm-Gedächtnisskirche’, werden door het philharmonische koor vijf kerkcantaten ten gehoore gebracht, waaronder de aangrijpende ‘O Ewigkeit, du Donnerwort’ en de innig gevoelde ‘Schlage doch, gewünschte Stunde’ (de zoogenaamde ‘Glockencantate’).
De programma's der beide volgende concerten (in het gebouw der ‘Singakademie’) bevatten kerkelijke en wereldlijke muziek, o.a. de omvangrijke Motetten voor a cappella-koor: ‘Jesu meine Freude’, de Mis in A-dur, het toen nog zelden gehoorde vijfde Brandenburgsche concert in D-dur voor klavier, viool, fluit en strijkorkest, de A-dur-sonate voor klavier en viool en de in het jaar 1725 voor het Leipziger Studentencorps gecomponeerde wereldlijke cantate: ‘Der zufriedengestellte Aeolus’ (voor soli, koor en orkest), een gelegenheidsstuk vol humor.
Al het gehoorde was zorgvuldig voorbereid door de leiders der genoemde muziekinstellingen; koor en orkest hielden zich in elk opzicht flink, en ook de solisten, onder wie zich onze landgenoot Messchaert bevond, kweten zich uitstekend van hun taak.
Het daarop volgende Bachfeest had in 1904 te Leipzig plaats, en nu zal er een in Eisenach gegeven worden en gepaard gaan met de inwijding van het tot Bachmuseum ingericht geboortehuis van den meester.
Het programma der feestelijkheden, die op 26-28 Mei e.k. zullen plaats hebben, is door het bestuur der vereeniging nu ook bekend gemaakt:
| |
| |
Zondag 26 Mei. Een kerkconcert in de ‘Georgenkirche’, waarop zullen worden uitgevoerd Motetten (door het koor der Thomaskerk in Leipzig), de solocantaten ‘Siehe, ich will Fischer aussenden’, orgelstukken en een of twee vioolconcerten, voorgedragen door Prof. Joachim.
Maandag 27 Mei. Voormiddags de inwijding van het Bachmuseum, waaraan voorafgaat een godsdienstoefening in voornoemde kerk volgens den ritus, die in den tijd van Bach gebruikelijk was, en waarbij een Pinkstercantate wordt uitgevoerd. Bij de inwijding zal zich weder het Thomanerkoor doen hooren en 's avonds is er dan nog een concert van kamermuziek met orkest.
Dinsdag 28 Mei. Vergadering van de leden der vereeniging met voordracht en later op den middag weder kamermuziek, doch zonder orkest.
Men ziet, dat hier sprake is van een res severa; maar voor hen, die veel voor Bach gevoelen en niet opzien tegen zulk een serie uitvoeringen van ernstige en gedeeltelijk verouderde muziek, waaraan bijkomende plechtigheden ditmaal nog een bijzondere wijding geven, zal zij zonder twijfel een verum gaudium zijn.
En mochten er onder de bedevaartgangers wellicht zijn, die zich door al hetgeen hun hier geboden wordt vermoeid gevoelen, dan zullen zij volop gelegenheid tot ontspanning kunnen vinden in de schoone omstreken, waardoor Eisenach zich kenmerkt.
Er staat dit oude en eerwaardige stadje weldra weder een nieuw feest te wachten. Ik las onlangs, dat er plannen beraamd worden om het 700-jarig jubilaeum van den Zangerskrijg op den Wartburg en van de geboorte der heilige Elisabeth van Thuringen te vieren.
Reeds is een programma ontworpen. Drie dagen lang zal er feest zijn. Zoowel in de stad als op den burcht zal een beeld gegeven worden van het ridderleven uit den tijd der Minnezangers; het oratorium Die heilige Elisabeth van Liszt zal in een kerk of in de groote feestzaal van den burcht worden uitgevoerd, op de groote markt zullen volksfeesten in den trant van den ouden tijd plaats hebben - om kort te gaan, men zal trachten, er de Middeleeuwen voor een oogenblik te doen herleven.
Dat belooft veel; en althans kan het iets zijn, waaraan ook de bevolking van Eisenach wat heeft.
Henri Viotta. |
|