De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middenstandskernen.Op nieuwe banen.Ga naar voetnoot1)Werden de voorgaande beschouwingen ingeleid met een schets van het zoo vrijzinnige en commercieel ingerichte Pruisische vakonderwijs, thans is in de eerste plaats na te gaan hoe onze oostelijke naburen tot deze - voor ons zoo verrassende - en toch zoo rationeele opvatting van hun taak zijn gekomen. Ook hieromtrent verschaft het jaarverslag van den Pruisischen Rijksraad voor de Bedrijfsbelangen de noodige gegevens; gegevens welke uitwijzen, dat eerst na lang zoeken en tasten de juiste weg werd gevonden en dat de huidige organisatie van het staatstoezicht op het vakonderwijs de vrucht is eener langdurige en bittere ervaring. In de eerste plaats blijkt uit dat verslag hoe, even als de geheele Pruisische staat, ook het Pruisische vakonderwijs uit kleine beginselen groot is geworden. Zoo bescheiden was zelfs de aanvang, dat het te begrijpen ware geweest, indien de samenstellers van het jaarverslag er over gezwegen hadden. Doch in korten tijd tot grootheid gekomen natiën zijn als de nouveaux riches, die u met vergeeflijken trots de klompen onder de oogen duwen op welke zij - jaren geleden - de stad inklotsten, waar thans hun paleis staat. En blijkbaar heeft de Rijksraad, door te wijzen op den nietigen aanvang van het Pruisische vakonderwijs, duidelijker willen doen uitkomen, welke groote vorderingen sedert werden gemaakt. Doch nog meer treft het, hoe zich van lieverlede de scheiding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voltrekt tusschen de voorstanders van het algemeen vormend onderwijs - die men de ethici kan noemen, - en de mannen der praktijk, de practici, die het onderwijs der aanstaande nijveren en handelaren in de richting van de toekomstige levenstaak willen sturen. Eigenlijk was reeds van den beginne af het onderscheid tusschen de Pruisische ethici en practici merkbaar, en slechts in één opzicht stemden zij overeen: zoo wel het vakonderwijs als het andere voortgezette- of herhalingsonderwijs werd des Zondags gegeven, hetzij voor, hetzij na de morgengodsdienstoefening. Zondagsonderwijs dagteekent in Pruisen in hoofdzaak uit het einde der 18e eeuw, toen men zich bewust werd dat voor de lagere volksklasse op onderwijsgebied meer te doen viel. In alle deelen der monarchie verrezen Zondagsscholen, veelal op aandrang der geestelijkheid. Waar het streven aldus uitging van kringen, welke zelf meer algemeen ontwikkeld dan praktisch geschoold, in die algemeene ontwikkeling het hoogste goed zagen, nam het onderwijs natuurlijk een algemeen vormende richting aan, en gaf zulks - om het drastisch uit te drukken - zoodoende eigenlijk parelen, waar brood gevraagd werd. Anders was het in de steden, waar de industrie zich krachtig ontwikkelde, en in die deelen van het platteland, waar - zooals in het westen der monarchie - de nijverheid vasteren voet had. Daar werd natuurlijk anders gedacht over het te geven Zondagsonderwijs. Staatsambtenaren als Beuth en Knuth, toongevende industriëelen en klein-nijverheidspatroons, zich bewust zijnde dat de hoogere eischen aan de industrie gesteld ook beter ontwikkelde werkkrachten vorderen, gaven aan dat Zondagsonderwijs - voor zooveel zij er invloed op konden uitoefenen - een meer practische richting. Teekenen, rekenen en meetkunde werden daar de hoofdvakken. En aangezien ook de commerciëele zijde van het ambacht steeds grootere beteekenis verkreeg, werd op die scholen ook meerdere zorg besteed aan het zich snel en juist schriftelijk uitdrukken, dan bij het gewone lagere onderwijs geschiedt. Zoo ontstonden van lieverlede twee soorten van Zondagsschoolonderwijs, nog wel niet scherp onderscheiden, maar toch wijzende op de komende en thans voldongen scheuring. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat het centraal gezag betreft, werd het toezicht op dat Zondagsonderwijs - voor zoover in die weinig gecentraliseerde tijden van toezicht sprake kon zijn - uitgeoefend door den Kultus-minister, wiens ministerie behalve het onderwijs, ook de eeredienst en de geneeskundige aangelegenheden omvatte. Maar slechts zedelijke, geen geldelijke steun werd door hem verleend; dat laatste was en bleef de taak van particulieren, gemeenten en provinciën. De Handelsminister - het belang van het vakonderwijs beseffende - kwam echter in zooverre zijn collega ongebeden ter hulp, dat hij de ambachtsteekenscholen gratis van leermiddelen - hoofdzakelijk teekenvoorbeelden - voorzag. Geheel overeenkomstig den toenmaligen gang van zaken aan het Kultus-ministerie, werd vooral de geestelijkheid aangepord tot bevordering van het Zondagsonderwijs. En deze deed inderdaad haar best. Doch vooral te plattenlande, waar de belangstelling der autoriteiten meer het vee dan de jongelingschap betrof, kon wegens gebrek aan fondsen bezwaarlijk grooter dienstbetoon gevergd worden van onderwijzers der lagere school, die op den Sabbath toch al, als kosters, voorzangers en klokkeluiders, letterlijk in 't touw waren. En dat men ook in de kleinere steden geen hooge eischen stelde, blijkt uit een regeeringsverslag van 1848, hetwelk het de moeite waard vindt mede te deelen ‘dat in Berleberg het blijvend bestaan van de onlangs gestichte herhalingsschool verzekerd is te achten, nu het Zijne Doorluchtigheid den Vorst van Sayn-Witgenstein behaagd heeft, te harer bate jaarlijks een concert te laten geven.’ Ongevraagd gaat de Minister van Handel voort zijn collega van Onderwijs te steunen, voor zoover op scholen vakonderwijs wordt gegeven, en nu niet enkel door het verschaffen van teekenvoorbeelden. Doch recht gedijen willen die vakscholen ook niet, daar geenerlei verplichting tot bezoek bestaat, en vele bazen zoo weinig voor de verdere ontwikkeling hunner leerjongens gevoelen, dat zij deze zelfs niet op den Zondagnamiddag vrijaf willen geven ten einde dat onderwijs te kunnen genieten. En zoo weinig genoegen beleeft dan ook de Handelsminister van zijne beschermelingen, dat hij er eindelijk geheel de hand van aftrekt (1859) met de schampere bood- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap, dat indien de Kultus-minister maar zorgde dat zijne gewone lagere scholen beter aan de eischen voldeden, heel het voortgezet onderwijs overbodig zoude zijn. Eenige jaren lang tracht nu de Minister van Onderwijs het alleen te bolwerken, doch toen zag hij zelf in dat de verzorging van heel het vakonderwijs boven zijn macht ging. En ook de belanghebbenden drongen meer en meer op scheiding aan, zoodat eindelijk de Kultus-minister vriendelijk zijn Handelscollega verzocht het vakonderwijs geheel onder zijne hoede te nemen (1866). Doch deze, het vroeger gehaspel indachtig, was niet te vermurwen; hij schoof zich de zaak van den hals met de opmerking, dat waar toch ook op die vakscholen bevestiging, herhaling en uitbreiding noodig was van het op de gewone lagere school onderwezene, die vakscholen te zeer in nauw verband stonden met de scholen voor het gewone herhalingsonderwijs, om de scheiding te wettigen. (Ik vestig te meer de aandacht op deze uitspraak, omdat men die zoovele jaren in Pruisen verlaten meening zelfs thans nog in Nederlandsche monden hoort.) Zoo bleef de zaak eenige jaren hangende, totdat de krachtige en verrassende opbloei van de duitsche nijverheid en handel ook in ambtelijke kringen een juister besef van de belangrijkheid van het vakonderwijs deed ontstaan. Gelijk zoo dikwijls, gaf ook hier het toeval den eersten stoot. Terwijl Pruisen nog stil zat, had zich in de naburige staten - vooral Hannover en Nassau - het lagere vakonderwijs krachtig ontwikkeld. Het initiatief was daarbij in het noordelijke koningrijk uitgegaan van een tweetal particulieren: een technicus en een schoolman. In het zuidelijker hertogdom had een wijd en zijd vertakte Maatschappij van Nijverheid - de Nassauische Zentral-Gewerbeverein - zich dat vakonderwijs aangetrokken, evenals later Hessen bewijzende, hoezeer zulk een Maatschappij een dergelijke taak met goed gevolg op zich kan nemen. In beide landen gaven de regeeringen een voor dien tijd belangrijke subsidie, en toen nu tengevolge van de gebeurtenissen in 1866 deze rijken hunne zelfstandigheid inboetten en door Pruisen werden verzwolgen, nam de overwinnaar - hoofdzakelijk uit politieke overwegingen - de verplichtingen van zijne voorgangers over. Doch zoodoende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deed zich het vreemde verschijnsel voor dat de wingewesten beter bedeeld werden dan de oude getrouwe provinciën der Pruisische monarchie! Het duurde nog tot 1874 vóórdat ook ten bate van laatstbedoelden op het onderwijsbudget een som werd uitgetrokken ten behoeve van de lagere vakscholen. Niet veel: ter nauwernood een halve ton gouds! En hoewel het bedrag van lieverlede steeg, toch werd het eerst een noembaar getal toen in 1884, op aandrang der belanghebbenden - die in de gemeentebesturen en eindelijk ook in den Landdag steun vonden, - besloten werd tot de volledige scheiding tusschen het centrale toezicht op het algemeen vormend onderwijs en dat op het vakonderwijs. Het eerste bleef bij den Kultus-minister, het vakonderwijs daarentegen ging in zijn geheelen omvang - met uitzondering van het hoogere technisch onderwijs - over tot den Minister van Handel en Bedrijf. Dat het hooger vakonderwijs bij den Kultus-minister verbleef, laat zich gemakkelijk verklaren. Het is in hoofdzaak theoretisch, algemeen vormend onderwijs en behoort derhalve in die rubriek te blijven. Niet alzoo het middelbaar en lager vakonderwijs. Dit heeft natuurlijk vele aanrakingspunten met het gewone algemeen vormend onderwijs, doch geen andere en geen meerdere dan in onze ingewikkelde hedendaagsche maatschappij elk onderdeel van ons kennen en kunnen heeft met ieder ander onderdeel. Zoo ook dienen de departementen van Marine en Oorlog beide de landsverdediging, zonder dat die in de praktijk tot één Ministerie samensmelten. En evenmin zijn Waterstaat en Landbouw, Nijverheid en Verkeer, hoewel dan toch nauw aan elkaar verbonden elementen onzer volkswelvaart, zóó aan elkaar gekoppeld, dat zij steeds onder één Departement zouden te stellen zijn. Ook hier geldt Moltke's leuze: getrennt marschiren, vereint schlagen! en het vakonderwijs eischt niet slechts andere leeraren en andere methodes, doch ook een andere behandeling dan het algemeen vormend onderwijs. En zoo nauw is het verbonden met de praktijk van het leven, met Handel en Nijverheid zelve, dat dit toezicht rechtens behoort bij dat Departement, aan hetwelk in het algemeen het bevorderen der bedrijfsbelangen is opgedragen. Zoo wordt het trouwens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet enkel in Pruisen, doch in genoegzaam alle landen met ontwikkelde nijverheid en industrie begrepen. Natuurlijk mag een dergelijke scheiding geen voorwendsel zijn tot een zich vijandig tegenover elkaar stellen. Integendeel moet onderling overleg gepleegd worden, en wij zullen dan ook gelegenheid te over hebben om op te merken, dat evenals bij de andere duitsche staten, ook in Pruisen de verschillende ministeries samenwerken op eene vriendschappelijke wijze, welke vreemd moge schijnen in Nederlandsche oogen, die gewoon zijn onze eigen Departementen door torenhooge schuttingen te zien afgeperkt. Wat het jaarverslag van den Rijksraad niet mededeelt, doch misschien nog wel 't meest der opteekening waardig ware geweest, is dat dit vakonderwijs den Kultus-minister niet zonder tegenstribbelen van den hoogen patiënt werd ontnomen. Zoo gaat het meer: zoolang iets zonder waarde wordt geacht, wil de bezitter het gaarne kwijt wezen, doch zoodra slechts anderen er begeerige blikken naar slaan, krijgt het verachte waarde in de oogen van den eigenaar. Tegelijk met de industrie zelf was ook het vakonderwijs in waardeering gestegen, zoodat nu zich het toezicht op dat onderwijs te laten ontnemen, voor den Minister van Onderwijs gelijk stond met een soort aftreding. En, niettegenstaande den aandrang van belanghebbenden, van gemeentebesturen en volksvertegenwoordiging, zoude dan ook de scheiding zeker geen plaats hebben gevonden, indien niet Bismarek, de ijzeren kanselier, die zelfs koningen noch vorsten ontzag, de ministeriëele gevoeligheid voor niets achtend, den overgang had bevolen. Zoo werd eindelijk den 1en April 1885 de toestand geboren, welke sedert proefhoudend is gebleken. Toch was niet alles gevonden door het vakonderwijs over te brengen naar het Ministerie van Handel en Nijverheid. En zelfs duurde het nog vele jaren vóórdat dit departement zelf inzag, dat een beheer door enkel ambtenaren uit den tijd is, en dat noodwendig het deskundig publiek tot mederegeeren is te roepen. Wel was reeds kort vóór den overgang een soort commissie voor het vakonderwijs ingesteld, bestaande uit leden van den Landdag, vakschoolmannen, nijveren en handelaars, en ging deze commissie mede over naar het Handelsdepartement, doch dit lichaam kwam slechts samen wanneer de regeering zulks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noodig oordeelde. En heel dikwijls gevoelde de regeering die behoefte aan raad niet! Slechts viermaal in de 25 jaren. Feitelijk regeerde dus de minister more majorum alléén - of juister gezegd: de bureaucratie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Is er eigenlijk iets potsierlijkers dan het feit dat ten slotte al het gewurm der 19e eeuw en het schermen met democratische leuzen, ons niet verder heeft gebracht dan - in een cirkelgang - tot het punt waar werd aangevangen? Afgerekend werd met het absolute koningschap, en de soeverein onder voogdij gezet van zoogenaamd verantwoordelijke ministers. Maar... wat beteekent die ministeriëele verantwoordelijkheid bij de tegenwoordige snelle wisseling van het bewind, die aansprakelijkheid tijdens l'espace d'un matin (en dan nog wel zeer platonisch) voor maatregelen welker naweeën tientallen of wellicht tientallen van tientallen jaren gevoeld worden! Breidde zich daarenboven niet van lieverlede de taak van ieder dier ministers zóózeer uit, dat het budget van één enkel departement thans grooter is dan vroeger dat van een geheel koninkrijk? Even als de koning van voorheen slechts in naam, en inderdaad de hofkliek regeerde, evenzeer is dan ook nu de ambtenaar de chef van ‘zijn’ minister geworden. Anonymi besturen het land; enkel één dag in 't jaar, als het kiestijd is, stijgt het soevereine volk zelf ten troon, om zich als een vastenavondskoning aan die eendaagsche heerlijkheid te vergasten; dan neemt wederom de teugels in handen dat in het schemerdonker arbeidende, naamlooze heirleger ambtenaren: de bureaucratie. Ook de Pruisische handelsminister zwaaide zijn scepter slechts in naam. Ook daar regeerde het beambtendom. Niet, alsof daarmede gezegd wil worden dat onverschilligheid en eigenbelang, vooral gemaksbelang den doorslag gaven! Geenszins: nergens wordt wellicht grooter ijver en meer belanglooze toewijding gevonden dan in de ambtenaarswereld, en niet enkel daar te lande. De dienaren van den Staat dienen deze, zooals een priester dient zijn Kerk. Maar aan priesterdeugden gaan steeds gepaard, noodwendig gepaard, priestergebreken; en terecht is men nergens ter wereld meer van een priester- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regeering gediend. Ook de ambtenaar-priester is uit den tijd! Hoeveel moeite dan ook het Pruisische Handelsministerie zich gaf, de arbeid droeg niet de gewenschte vruchten. En toch was men niet karig met deskundig personeel! Vier deskundige krachten waren aan het ministerie werkzaam gesteld: een civiel-ingenieur, een werktuigkundig ingenieur, een architect-kunstnijveraar en een paedagoog. Daarenboven kon, voor zooveel noodig, de raad worden ingewonnen van den Directeur van het technische Centraal-instituut voor de textielnijverheid, - eene instelling indertijd in het leven geroepen, teneinde onderzoekingen te verrichten op textiel gebied ten behoeve der industrie, en om tevens de noodige leermiddelen voor de textielscholen te vervaardigen. En niet enkel aan het ministerie werden deskundige krachten aangesteld. Aan de Regierungspräsidenten (onze Commissarissen der Koningin) werden technici toegevoegd met den titel van Regierungs- und Gewerbeschulrat, ten einde deze hoofdambtenaren van raad te dienen in zake het vakonderwijs, en om tevens de technische scholen te inspecteeren, welke binnen het gebied der provincie gelegen waren. Maar het vakonderwijs beslaat een te uitgebreid gebied, om op deze wijze te worden beheerd, en eindelijk erkende de Pruisische regeering dit op de meest rondborstige wijze. Aldus laat zij zich nl. uit in de memorie van toelichting gevoegd bij het voorstel tot verhooging van de Staatsbegrooting voor 1906 met f 60.000 ten behoeve van het instellen van den Rijksraad voor de Bedrijfsbelangen: ‘Het is niet mogelijk de technische krachten van het Ministerie van Handel, trots hunne veelzijdige voorbereiding en hun op voortdurende vermeerdering van kennis en ervaring gericht streven, langer in staat te achten het gebied te overzien van de technische wetenschappen; zelfs het vak, waarin zij specialiteit zijn, kunnen zij heden ten dage ter nauwernood omvatten. Zoo heeft bijv. het vroeger betrekkelijk eenvoudige bouwvak zich in de laatste tientallen van jaren in al zijne onderdeelen: huizenbouw, waterbouw, wegenbouw, bruggenbouw, spoorwegbouw, zoozeer ontwikkeld, dat zelfs de meest arbeidzame civiel-ingenieur zich niet langer van alles op de hoogte kan houden. Hetzelfde geldt voor de werktuigkunde, welke omvat het berekenen en ontwerpen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de meest uiteenloopende en meest ingewikkelde machines en toestellen voor nijverheid, landbouw, verkeer en wetenschap, voor de wapen- en werktuigenfabrikatie, voor het instrumentmakersvak, de electrotechniek en den aanleg van gas en waterleiding. En evenzoo is het met de textielnijverheid, tot welke het spinnen, weven, appreteeren behooren, - en in meer uitgebreiden zin: ook het naaien, het kleermakersbedrijf en de wasscherij. Het is evenmin mogelijk dat de schoolvakman, die aan het ministerie is verbonden, alles kan weten wat de lagere ambachtscholen, de lagere handelscholen en de huishoudscholen betreft. En zelfs met het grootste talent is de sierkunstenaar-architect buiten staat het zoo groote gebied der kunstnijverheid te omvatten. Nog veel minder kan men van deze vijf ambtenaren eischen, dat zij zich in de verder van hun eigen specialiteit afliggende vakken inwerken; zooals bijv.: de houtbewerking, het aardewerk, de glas-, steen- en leerbewerkingen. Het is niet doenlijk - aldus eindigt de Memorie van toelichting - om zooveel ambtenaren aan te stellen, dat de talrijke, voortdurend nieuwe vragen op het uitgestrekte gebied der techniek naar den eisch kunnen behandeld worden. De daaraan verbonden kosten zouden te hoog worden, en daarenboven levert niet elk gebied steeds voldoende werkzaamheid. Er is maar één oplossing mogelijk, en deze bestaat in het instellen van een afzonderlijk lichaam, waardoor dan tevens vervallen kunnen de technische betrekkingen aan het departement.’ - Dit afzonderlijk lichaam is het reeds meermalen in het vorig artikel genoemde Landesgewerbeamt met diens ‘ständige Beirat’. Op grond van bovenstaande overwegingen, stond de Landdag de gevraagde begrootingsverhooging toe, en zoo werd het ministerie ontlast van een taak, waarvoor geen ministerie meer berekend is. De kern van den aldus geschapen Rijksraad voor de Bedrijfsbelangen bestaat uit ambtenaren. Dit kon dan ook moeilijk anders. Aan welke elementen uit de kringen der deskundigen men ook medezeggingsschap moge geven, de dagelijksche arbeid eischt mannen, die zich daaraan den ganschen dag kunnen wijden. Zoo wordt dan ook de Rijksraad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevormd door een klein aantal gewone leden, die het dagelijksch werk doen, en verder uit een grooter aantal buitengewone. De eerste zijn thans, behalve de voorzitter, zes technische ambtenaren, die ieder een bepaald onderdeel van het technisch onderwijs tot onderwerp van studie maken. Uit dit laatste mag echter geenszins worden afgeleid, dat ieder dezer specialiteiten alleenheerscher in eigen kring zoude zijn. Integendeel is in de instructie voor den Rijksraad er de nadruk op gelegd, dat het een ‘Kollegial-behörde’ is, hetwelk den arbeid gezamenlijk verricht. En ten einde zeker te zijn, dat ook in bijzondere gevallen niet één enkel lid een beslissende invloed zou kunnen uitoefenen, heeft de regeering zich het aanstellen van buitengewone leden voorbehouden, waartoe Directeuren van vakscholen, Regierungs- und Gewerbeschulräte, en andere deskundigen worden geroepen. Op dit oogenblik zijn als zoodanig elf personen - voor den tijd van drie jaren - aangewezen: nl. drie Regierungs- und Gewerbeschulräte, vijf directeuren van middelbare vakscholen, twee van lagere vakscholen en een hooggeplaatst ambtenaar van het Ministerie voor de geestelijke aangelegenheden. Aan den aldus samengestelden Raad is bij ministeriëele beschikking opgedragen het oppertoezicht over alle van den Staat uitgaande of door deze gesubsidieerde middelbare en lagere vakscholen en over de patroonsleergangen. Wat het hooger onderwijs betreft, zijn alleen de handels-hoogescholen onder zijn toezicht gesteld - het technisch hooger onderwijs is, gelijk reeds verklaard werd, bij het Ministerie van Onderwijs verbleven. Meer bepaald heeft de Rijksraad na te gaan of de door den minister vastgestelde of door hem goedgekeurde organieke bepalingen en leermethodes worden nageleefd. Verder heeft hij te onderzoeken in hoever de verschillende instellingen aan de behoeften voldoen, of wel zijn uit te breiden of te wijzigen. Ook heeft de Raad zich op de hoogte te houden van de bekwaamheid en ijver van het onderwijzend personeel. Trouwens, de Raad wordt gehoord bij de benoeming, de verplaatsing of het ontslag van directeuren en leeraren, gelijk in alles wat de programma's, de examens, de inrichting, de bouwplannen, en de schoolbegrootingen betreft. In één woord, het ‘Landesgewerbeamt’ is de rechterhand van den minister, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en opdat die rechterhand wete wat de linkerhand doet, is voorgeschreven dat maatregelen en beslissingen door de departementale bureelen genomen zonder raadpleging van den Rijksraad - hetzij spoedshalve, hetzij om andere redenen - toch in allegeval te zijner kennisse zijn te brengen. Een innige band is overigens gelegd tusschen Departement en Raad. Want het voorschrift luidt, dat in den regel het voorzitterschap van den Rijksraad bekleed moet worden door het hoofd van de Afdeeling voor het vakschoolwezen en de bedrijfsbelangen aan het Ministerie. Deze departementale afdeeling van het Ministerie van Handel en Bedrijf is eveneens iets nieuws; zij werd tegelijker tijd met den Rijksraad in het leven geroepen. Vóór dien tijd behoorde dat vakonderwijs tot de afdeeling in welke tevens waren ondergebracht het toezicht in zake de hinderwet, de woningwet, de arbeidsinspectie, de ouderdoms-, ziekte- en ongevallen-verzekering, de huisnijverheid, het venten, enz. enz. Doch te recht heeft men in Pruisen begrepen, dat het vakonderwijs een veel te gewichtige faktor is van de volkswelvaart om dit langer te koppelen aan wat men noemen kan: de passieve bevordering der bedrijfsbelangen. Een actieve bevordering - gelijk het vakonderwijs is - stelt dan ook andere eischen; eischen welke weerklank vinden in de Instructie voor den Rijksraad, welke thans in het kort behandeld zal worden. Gelijk bij een Handelsministerie te verwachten was, wordt de regel ‘dat tijd geld is’ daarbij niet uit het oog verloren. Zoo zijn de leden van den Raad bevoegd tot het inspecteeren der vakscholen; doch lange, ter opberging bestemde rapporten mogen er niet de vrucht van zijn. Uitdrukkelijk is voorgeschreven, dat in den regel mondeling verslag is uit te brengen, en dat van gebleken gebreken ten spoedigste den minister kennis is te geven. Zoo ook is bepaald dat aan het jaarverslag betreffende het vakonderwijs, hetwelk de Raad heeft op te maken, een zóódanige vorm is te geven, dat het de belangstelling inzake het vakonderwijs in ruimeren kring kan wekken en bevorderen: het jaarverslag moet dus zijn een propagandamiddel. Nu, dan zullen de heeren wel niet het Nederlandsche verslag over den toestand van ons onderwijs tot voorbeeld nemen, dat toonbeeld van onbeholpenheid! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch niet enkel moet de Raad propaganda maken met het woord, doch ook met de daad. De boekerij, welke overeenkomstig de instructie is aan te leggen en al het wetenswaardige moet bevatten, dat in binnen- en buitenland op het vakonderwijs en de bevordering der bedrijfsbelangen betrekking heeft, dient ook voor anderen dan de leden toegankelijk te zijn. Zelfs voor zooveel mogelijk is tot uitleening over te gaan. En wat zeker wel 't meest geschikt is om ambtelijke haren te berge te doen rijzen, is het voorschrift dat voorstellen en verzoeken welke bij het ‘Landesgewerbeamt’ inkomen, doch welker afdoening niet tot zijne bevoegdheid behoort, niet terug mogen gegeven worden aan de met administratieve kronkelpaden onbekende adressanten, doch ten spoedigste aan den Minister zijn door te zenden. Zelfs is de Rijksraad gemachtigd daaraan een ongevraagd advies toe te voegen! Commerciëel is ook ongetwijfeld de bepaling dat hoewel in den regel de Raad wekelijks vergadert, en dus loopende zaken betrekkelijk spoedig kunnen worden afgedaan, toch nog tusschentijds wat niet van algemeen belang is of geen principiëele beteekenis heeft, door den voorzitter kan worden afgehandeld, ingeval hij met den rapporteur omtrent het te geven advies van een zelfde gevoelen is.
Heeft volgens de statuten de Rijksraad tot doel het bijstaan van den Minister in zake het vakonderwijs en de bevordering der bedrijfsbelangen, de ständige Beirat, de Commissie van Bijstand, dient volgens datzelfde staatsstuk om den minister voortdurend op de hoogte te houden van de gevoelens der deskundige belanghebbende kringen, en tevens om aan deze kringen de gelegenheid te geven tot medewerking, waar het principiëele vraagstukken en onderwerpen van algemeen belang betreft. Wel beschouwd vervult dus deze Raad eenigszins de taak, welke in naamlooze vennootschappen aan commissarissen is opgelegd; een taak waaromtrent bij niet-ingewijden (en ook wel eens bij commissarissen zelf) minder juiste begrippen bestaan. Een ornament, een sinecure, zooals sommige denken, is het commissariaat - voor wie het juist opvat - zeer zeker niet, en al moge de verantwoordelijkheid van commis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sarissen een andere zijn dan die van directeuren, dat zij in belangrijke gevallen zéér veel tot het wel of wee der onderneming kunnen bijdragen, zal niemand ontkennen die op dit gebied eenige ervaring heeft. En gelijk commissarissen vormen de permanente vertegenwoordigers van de aandeelhouders, zoo vormt de Raad van Bijstand de natuurlijke schakel tusschen het beambtendom, dat in den Rijksraad zetelt, en het belanghebbend publiek. Wederzijds voeling houdende, verhindert het de vervreemding, welke anders onvermijdelijk van lieverlede tusschen bureaucratie en geregeerden ontstaat. Volgens de statuten bestaat de Raad van Bijstand uit een algemeene afdeeling en verder uit zoovele bijzondere afdeelingen als de minister noodig acht. Voorloopig is behalve de algemeene afdeeling, nog slechts één onderafdeeling ingesteld: n.l. die voor de bouwvakken. Wat daarbij treft is, dat zeer terecht het Handelsministerie, al deelt het de lakens uit, geenszins zich een monopolie heeft willen aanmatigen; in de Algemeene afdeeling bijv. nemen niet minder dan zes afgevaardigden van verschillende ministeries zitting: hoofdambtenaren van Financiën, Marine, Openbare Werken en Eeredienst. En in de Afdeeling voor de bouwvakken treft men een hoofdambtenaar van het Ministerie van Financiën aan, alsmede twee van het Ministerie van Openbare Werken. Dat ook verder gezorgd is voor een zoo groot mogelijke schakeering, blijkt uit het feit dat in de Algemeene afdeeling zijn benoemd 6 leden van het Huis van afgevaardigden, 7 burgemeesters en wethouders, 6 vertegenwoordigers van groothandel en groot-industrie en 6 vertegenwoordigers van de ambachtsnijverheid. In de onderafdeeling voor de bouwvakken vindt men behalve de reeds genoemden, 3 burgemeesters, 7 afgevaardigden van Bonden en Vereenigingen, 3 inspecteurs van vakscholen en 3 directeuren van middelbare bouwscholen. Van de werkzaamheden dezer lichamen kan nog niets bericht worden: de instructie schrijft voor dat het overzicht daaromtrent te voegen is bij het jaarverslag van den Rijksraad, en het eerste, tot nu toe eenige verslag van die instelling, verscheen te kort na de organisatie van de Com- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
missie van Bijstand om hieromtrent iets te kunnen bevatten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Bepaalden zich tot nu toe de bemoeiingen van den Pruisischen Rijksraad voor de Bedrijfsbelangen uitsluitend tot het vakonderwijs - wat wegens den korten tijd van zijn bestaan verklaarbaar is - ongetwijfeld zullen volgende jaarverslagen ons op een ruimer gebied den blik doen slaan, waar toch de Pruisische staat evenals de overige duitsche rijken zoo krachtig de belangen van den handeldrijvenden en industriëelen middenstand ook op andere wijze wil bevordereu. Doch waar wij hier te lande nog moeten aanvangen met het organiseeren van dezen zoo noodigen tak van staatsdienst, was het juist voor ons van veel belang kennis te maken met een nog in het aanvangsstadium verkeerend organisme. Echter is het niet minder noodzakelijk een tot vollen wasdom gekomen instelling gade te slaan, en daartoe worde de lezer opnieuw naar Stuttgart gevoerd. In Wurtemberg toch werd reeds meer dan een halve eeuw geleden het denkbeeld in praktijk gebracht om het bevorderen der bedrijfsbelangen op te dragen aan een buiten het ministeriëele departement staande instelling: de Zentralstelle für Gewerbe und Handel. Van den veel omvattenden werkkring van dit Centraalinstituut voor de Bedrijfsbelangen is door den daaraan verbonden Regierungsrat dr. Bechtle een even leerrijk als leesbaar overzicht samengesteld. In niet minder dan 18 hoofdstukken worden de verschillende onderdeelen van de taak van die instelling beschreven, en nog heeft de vervaardiger zich moeten beperken en belangrijke werkzaamheden buiten bespreking gelaten! Het door hem geschreven boekje heeft dan ook trouwens een bepaald doel: het moet dienen om aan de Wurtembergsche ambachtsnijveren duidelijk te maken van hoeveel waarde voor hen die instelling is, en tevens - wat wel bewijst dat dit Centraal-instituut zeer de aandacht trekt: om zoodoende eens en voor goed de duitsche en buitenlandsche autoriteiten en belangstellenden de inlich- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tingen te verschaffen, welke steeds in toenemende mate worden gevraagd en waarvan de afzonderlijke beantwoording te veel arbeid begint te vorderen. Beide redenen zijn teekenen des tijds. Waar de Zentralstelle für Gewerbe und Handel volgens hare statuten de nijverheid en handel in den geheelen omvang heeft te bevorderen, had zij in vroeger jaren - gelijk elke soortgelijke staatsinstelling in elk land - zich meer aangetrokken gevoeld tot het groot-bedrijf, en voornamelijk de aandacht gewijd aan hetgeen groot-industrie en groothandel ten goede kon komen. Onwillekeurig drong zij zoodoende het kleinbedrijf terug, dat toch eerder steun van noode had. Doch van lieverlede kwam het Instituut tot andere inzichten, en tracht thans goed te maken, wat het, zij het ook onwillens, kwaads heeft bedreven. Terwijl dan ook, evenals vroeger, het Instituut de regeering van advies dient in alles wat betreft de handelswetgeving: de tarieven, de handelsverdragen enz., en dat lichaam belast blijft met de arbeidsinspectie, de arbeidsstatistiek, het vaststellen der voorwaarden voor het oprichten van fabrieken, is toch de Zentralstelle feitelijk meer en meer geworden een Instituut voor den kleinen man, en is van bijzaak, de bevordering van kleinhandel en kleinnijverheid hoofdzaak geworden. Op deze wijziging van richting zijn natuurlijk in de eerste plaats de belanghebbenden zelf opmerkzaam te maken; van daar dat men de noodzakelijkheid gevoelde om de verschillende werkzaamheden van het Instituut op bevattelijke wijze uiteen te zetten. Dit beoogt dr. Bechtle's beschrijving, welke - haast ik mij er aan toe te voegen - juist van wege dat doel oorspronkelijk niet in boekvorm, doch in een weekblad verscheen. Want de kleine man leest geen boeken, allerminst zulk soort boeken; wil men hem bereiken, dan dient zulks te geschieden als wekelijksche vriend, die een praatje komt maken - liefst als er een oogenblik tijd is, dus op den Zondag. Dit heeft ook het Centraal-instituut begrepen, en zoo verschijnt des zaterdagsavonds vanwege die instelling een slechts enkele marken kostend blad, waarin behalve officiëele mededeelingen en korte verslagen van vergaderingen van Handelskamers, Handwerkskamers, Gildebonden en Gewerbevereine, zeer lezenswaardige artikelen van technische of staathuishoud- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundige strekking worden opgenomen; artikelen juist berekend om de aandacht van den ambachtsnijvere te trekken. En dat het doel bereikt wordt, bewijst wel het feit, dat in dit betrekkelijk kleine land, dat weekblad niet minder dan 12000 abonnenten telt! In dat Gewerbeblatt aus Württemberg nu verschenen dr. Bechtle's artikelen, en zoo zij thans in boekvorm zijn verzameld, is dat minder ten behoeve zijner landslieden, dan wel ten bate der vreemdelingen, die in grooten getale naar Stuttgart komen om van de werking van het Instituut kennis te nemen. Want evenals in Wurtemberg, worden ook overal elders de bakens verzet, en komt men tot het bewustzijn, dat nà de bevordering der belangen van het groot-kapitaal en nà het behartigen van de belangen van de arbeidende bevolking, staande in dienst van dat groot-kapitaal, het thans eindelijk de beurt is van wie zich tusschen beide grootmachten in bevinden, en zoodoende van weerszijden door den Staat in de knel werden gebracht.
Doch genoeg beschouwingen gehouden! Laten wij niet enkel ter verpoozing, doch ook omdat het tastbare meer beklijft, thans een bezoek brengen aan hetgeen in dr. Bechtle's werk - met reden - het eerst genoemd wordt: het Stuttgarter Gewerbemuseum. Niet ten onrechte is dit nuttigste van alle Stuttgarter musea ook het fraaist behuisd - wat óók weer een teeken des tijds is. Toch deed men dit allerminst als reclame: er wordt in 't geheel niet mede gepronkt, en zeer bescheidenlijk ligt het in een zijstraat, alsof men ook daardoor te kennen wilde geven, dat het niet met het oog op het vreemdelingenverkeer werd gesticht, doch uitsluitend voor het eigen gebruik der landskinderen is bestemd. Zoo desniettemin aan het in- en uitwendige geen kosten zijn gespaard, zóó zeer zelfs dat een nuchter Nederlander zich afvraagt of bij zulk een zuivere nuttigheidsinstelling wèl zooveel versiering past, dan is zulks ook alleen omdat de Wurtembergers vast overtuigd zijn dat, wil men zich op de wereldmarkt een plaats veroveren, de Kunst niet langer als een bijzaak mag beschouwd worden, doch deze inderdaad alles dient te doordringen, gelijk dan ook aan de kunst- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nijverheid de eere-plaats in de klein-industrie is te geven. Dat museum is trouwens niet ontstaan uit de opwelling van één oogenblik, uit eene bevlieging om óók iets op dit gebied tot stand te brengen, - iets wat zoo licht tot overdrijving leidt. Integendeel heeft het een lange vóórgeschiedenis, en zoo Wurtemberg bij de oprichting zoo diep in den buidel tastte, is dat enkel omdat het uit ervaring wist dat zulk geld rentegevend besteed wordt. In 1849 nl. werd door een soort Maatschappij van Nijverheid te Stuttgart een Monsterkamer ingericht - bestemd om eensdeels de Wurtembergsche fabrikanten in te lichten omtrent hetgeen het buitenland verlangt, en omgekeerd, om den vreemdeling te toonen, wat Wurtemberg voortbrengen kan op nijverheidsgebied. Na eenigen tijd werd deze inrichting door den Staat overgenomen en uitgebreid, waarbij een buiten dienst gestelde kazerne tot herberging der voorwerpen werd aangewezen. Doch van lieverlede bleek dat het oorspronkelijke denkbeeld om binnen- en buitenland met elkander in verbinding te brengen, beter door een niet-officiëel lichaam kon geschieden, en werd dus de Monsterkamer aan een daartoe opgerichte Vereeniging afgestaan. Het museum daarentegen breidde zich meer en meer in de tegenwoordige richting uit, en eindelijk te omvangrijk geworden, werd in 1896 het tegenwoordige vorstelijke verblijf betrokken. Dat de bijvoeging ‘vorstelijk’ hier niet te onpas is, zult gij dadelijk bij het binnentreden erkennen. Een breede, door zuilen geschraagde voorhal (45 meter breed, 18 meter diep) voert door het kolossale trappenhuis - in hetwelk ter weerszijden statige marmeren trappen naar de bovenverdieping leiden - tot de hooge, hel verlichte feesthal. Deze zaal - 26 meter in 't vierkant, en door alle verdiepingen doorloopende, welke er met galerijen uitzicht op hebben - dient echter niet enkel voor plechtige bijeenkomsten, doch ook, met de aangrenzende omloopende bogengangen en de voorhal, tot het houden van tijdelijke tentoonstellingen. De groote ruimten worden dan in kleinere vertrekken ingedeeld. Zoo bijv. werd daar het vorige jaar een tentoonstelling gehouden van de Wurtembergsche meubelindustrie, welke zich - óók dank den krachtigen steun van den Staat - zeer sterk heeft ontwikkeld; de geheele ruimte was toen in kleine woningen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herschapen, met zit- en slaapkamers, badkamers, trappen en keukens. Een andermaal zag schrijver dezes er een meer lugubere uitstalling: nl. van grafmonumenten en kerkhofplantsoenen - onderwerpen waaraan, gelijk men weet, tegenwoordig bij onze oostelijke naburen zeer de aandacht wordt geschonken. Rondom deze feesthal, een geheel blok tusschen vier straten innemend, scharen zich de 10 à 11 meter breede, goed verlichte lokalen voor de permanente tentoonstellingen - voor zoover men hier namelijk van ‘permanentie’ kan spreken. Want het beginsel van dit museum is een geheel ander dan dat van de gewone musea. Wat oud is wordt hier niet geëerd, integendeel, alleen het zeer moderne wordt toegelaten; zelfs wordt wat niet meer dien naam verdient, geleidelijk verwijderd. Want dit museum wil een naslaanboek zijn voor de jongste uitvindingen en toepassingen, een geïllustreerd tijdschrift, doch met het geïllustreerde op ware grootte en tastbaar, een technische encyclopaedie van steeds de jongste editie. Zoo worden dan ook van elk volgens een nieuwe werkwijze vervaardigd voorwerp dadelijk eenige exemplaren aangeschaft, doch niet meer dan voldoende is om de techniek grondig te leeren kennen. Hoewel dus in dit museum een ruime plaats aan de kunstnijverheid is gewijd, is het toch geen kunstnijverheidsmuseum in den gewonen zin des woords; wie de Kunst wil leeren kennen, dient elders te gaan: hier wordt enkel de Nijverheid gehuldigd. Deze korte herinnering aan het doel van het museum was noodig omdat men anders allicht eenigszins verwonderd zou staan, zoowel wegens de keuze van de voorwerpen, als wegens de weinig harmonische schikking. Het artistieke is hier opgeofferd, of juister gezegd geeft den voorrang aan het technische, en in de ruimten welke de feesthal omgeven, treedt men uit met keurige meubels voorziene vertrekken plotseling in een groote zaal met bouwmaterialen van de meest prozaïsche soort, om dan weer te gaan in hallen gevuld met meetwerktuigen, electrotechnische toestellen, machinemodellen enz. Vroeger bergde het museum ook een groote verzameling landbouwwerktuigen. Sedert kort is echter, omdat alle ruimte noodig werd voor de voorwerpen van kleinnijverheid, een afzonderlijk gebouw voor het landbouwbedrijf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesticht. Dat nieuwe gebouw staat niet onder beheer van het Centraal-instituut, aan hetwelk trouwens die verzameling ook niet behoort. En het feit wordt hier dan ook alleen vermeld, omdat er opnieuw uit blijkt in welke goede verstandhouding de verschillende takken van staatsdienst in Wurtemberg staan, zoodat zij geruimen tijd in eenzelfde woning konden huizen. Behalve de hierboven beschreven zalen, vindt men nog op dezelfde verdieping een groote zaal tot het houden van chemische voordrachten, een laboratorium voor het beproeven van kleinere werktuigen en bouwmaterialen, een vertrek voor de adresboeken en het Wurtembergsche firma'sregister, alsmede een zaal voor de nieuwste patenten (de oudere worden elders opgeborgen). Om een denkbeeld te geven van de belangrijkheid van deze laatstgenoemde afdeelingen, diene dat ongeveer honderd technische adresboeken ter raadpleging voor het publiek beschikbaar liggen, alsmede een tienduizendtal prijslijsten, gerangschikt naar de verschillende vakken.Ga naar voetnoot1) Omtrent het firma'sregister en de patentenzaal zal ik maar liever zwijgen; want anders komt onwillekeurig over de lippen het ook hier maar al te toepasbare citaat, dat van zekeren Roofstaat gewag maakt, die tusschen Schelde en Eems nauwkeurig is afgebakend. Dalen wij liever af naar wat men zoude noemen de kelderverdieping - doch die inderdaad een benedenverdieping is, daar de thans doorwandelde zalen vrij hoog liggen boven den beganen grond. In die benedenruimten bevinden zich de zalen, waar de grootere werktuigen zijn tentoongesteld; deze hebben op de meest uiteenloopende vakken betrekking, doch zijn soortsgewijze gerangschikt. Zoo zijn bijv. de machines voor het boekdrukkersbedrijf bij elkander geplaatst, die voor de houtbewerking in een ander deel der zaal tesamengebracht, enz. De fabrikanten mogen daar hunne werktuigen slechts voor een bepaald aantal weken ter bezichtiging stellen; telkens vindt men er dus nieuwe voorwerpen, en alleen die worden toegelaten, welke van deugdelijke constructie en inderdaad van belang zijn voor de nijverheid. De werktuigen zijn des Zondags en op andere dagen op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke een groot bezoek kan verwacht worden, in werking te zien, evenals op enkele weekavonden van 8 tot 9½ uur. Op aanvrage worden zij ook tusschentijds in werking gesteld, terwijl steeds een museumbeambte aanwezig is tot het geven van inlichtingen. Wordt door een groep van vaklieden de instelling bezocht, en zulks door deze aangevraagd, dan wordt zelfs een technische hoogere ambtenaar tot het rondleiden aangewezen. Op dezelfde onderverdieping bevinden zich eenige vertrekken, waar patroonsleergangen, welke van het Instituut uitgaan, worden gehouden. Die leergangen vallen echter zóó zeer in den smaak en worden thans gegeven in zooveel verschillende vakken, dat de beschikbare ruimte geheel onvoldoende is geworden, en tegenwoordig daartoe ook over meerdere lokalen buiten het museum wordt beschikt.
Thans op onze schreden terugkeerende en de breede hoofdtrap bestijgende, komen wij 't eerst aan de bibliotheek, welke zich boven de voorhal uitstrekt. Ook deze bibliotheek is inderdaad een naslaanboek. Met volkomen terzijdestelling van alle begrippen van ‘netheid’, worden er de kostbaarste plaatwerken uit elkander gereten, ten einde de verschillende afbeeldingen rubrieksgewijze alfabetisch te kunnen rangschikken. Welk tijdverlies daardoor bespaard wordt aan den nijveraar, die een bepaald soort voorwerpen wil bestudeeren, zal licht begrijpen wie wel eens in een gewoon boekendoolhof heeft rondgezworven. Zelfs de meest bereidwillige bibliothecaris en de beste catalogi kunnen niet de schaar vervangen: het inderdaad democratische lees-werktuig! Een afzonderlijke kamer is voor het raadplegen der tijdschriften ingericht - er liggen er een driehonderdtal, grootendeels technische, ter lezing, terwijl op een tweetal groote borden de voornaamste inhoud der jongste tijdschriftnummers staat opgeschreven. Naast de bibliotheek liggen de teekenzalen, waar men copieën kan nemen, niet enkel uit de plaatwerken der bibliotheek, doch ook van de voorwerpen uit het museum. Daartoe is behalve overdag ook op eenige avonden der week gelegenheid. Trouwens, hoezeer de bibliotheek met zijne aanhangsels aan de behoeften voldoet, bewijst het feit dat in deze stad van slechts 200.000 inwoners - een resi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dentiestad, en geenszins een industriecentrum, al vindt de nijverheid er vele beoefenaars - de leeszaal met hare 120 zetels door niet minder dan 32.000 personen 's jaars wordt bezocht, en dat daarenboven nog 20.000 uitleeningen aan 15.000 personen plaats vindenGa naar voetnoot1). De overige ruimte op deze verdieping wordt wederom door tentoonstellingslokalen ingenomen - in hoofdzaak gevuld met voorwerpen van kunstnijverheid. Ook wordt op die verdieping een groote zaal voor voordrachten gevonden. Want men heeft te Stuttgart begrepen dat doode boeken alleen geen bibliotheek vormen; men moet die boeken doen spreken; en gelijk de museumbewaarders hier niet zijn gepensionneerde baantjesjagers, zelf museumvoorwerpen, maar deskundigen, zoo zijn ook aan deze inrichting hoogere technische krachten verbonden om waar de opzieners te kort schieten, van raad te dienen en omtrent belangrijke nieuwere zaken voordrachten te houden. Hoe ver men dan ook van de oude museum-idealen is verwijderd, bewijst het feit dat het aan belanghebbenden veroorloofd is om van de tentoongestelde textiel-monsters op aanvrage kosteloos kleine stukjes af te snijden, ten einde het weefsel te kunnen bestudeeren. En voor tijdelijke kleinere tentoonstellingen elders, voor voordrachten buiten de stad, stelt het museum voorwerpen ter beschikking, evenals het wandelleeraren overal in den lande het nijverheidsevangelie laat verkondigen. In één woord, dit museum is minder een magazijn dan wel een doorgangshuis: het verzamelt de wetenschap, welke de nijvere behoeft, en doet hem die door allerlei kanalen toekomen; het koopt die als 't ware in 't groot, en stelt haar in 't klein beschikbaar. Zoo triomfeert de Commercie op een gebied, waaruit zij - zeer ten nadeele van de volksbelangen - al te lang werd verwijderd gehouden. Doch nu zal men ook begrijpen dat voor zulk een Nijverheidsbeurs gaarne geld beschikbaar werd gesteld. Want de winnende hand is mild, en wie verdient, spaart niet op de werktuigen waarmede hij winst behaalt. Zoo kan het niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwonderen dat ongeveer twee millioen gulden aan dit gebouw ten koste werden gelegd; en zelfs is dit bedrag niet groot te noemen, wanneer men bedenkt hoeveel daarvoor aan de Wurtembergsche nijverheid in 't algemeen, en aan de klein-nijverheid in 't bijzonder wordt aangeboden.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Nog één verdieping van het Gewerbemuseum bleef onbezocht: de tweede of hoogste - en wegens de hoogte der tentoonstellingslokalen, een inderdaad zéér hooge. Doch deze verdieping maakt dan ook geen deel uit van het museum; omgekeerd: het museum hangt af van dat bovenste. Want die hoogste verdieping - gelukkig door een heffer bereikbaar - herbergt de bureelen der Zentralstelle. Dáár zetelt de President van het Centraal-instituut voor Handel en Bedrijf met zijne medehelpers - eenige Regierungsräte - en het verdere bureel-personeel. Ook dit is weder kenmerkend voor den commerciëelen geest van dat Instituut. Een ministerie dat zich tevreden stelt met op zolder te huizen, en nog wel boven, wat men zou kunnen noemen: een winkel! Niets is zeker zoozeer geschikt om een administratie voor hoogheidswaanzin te behoeden, en haar steeds ingeprent te houden dat zij er is voor het publiek - en niet omgekeerd het publiek te haren gerieve. Toch mag uit het feit, dat het Centraal-instituut boven een museum verblijf houdt, allerminst worden afgeleid dat voornamelijk deze instelling zijn krachten in beslag neemt. Dat museum moge het tastbaar bewijs zijn van het bestaan der ‘Zentralstelle’, haar taak is zóó omvangrijk, dat in de statuten niet minder dan een-en-twintig verschillende werkzaamheden worden genoemd. Die taak hier te beschrijven zoude echter deze studie te zeer doen uitdijen - de belangstellende lezer worde daaromtrent naar het werk van dr. Bechtle verwezen. Hier moge een overzicht van de begrooting van uitgaven van het Centraal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
instituut althans eenig denkbeeld geven van dat deel der taak, waaraan een geldelijke verantwoordelijkheid is verbonden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de vragen tot welke deze cijfers aanleiding kunnen geven, moeten hier onbeantwoord blijven; daartoe worde eveneens dr. Bechtle's geschrift opgeslagen, dat inderdaad een gids is voor wie zich wil begeven op dit, den Nederlanders nog al te onbekend, gebied der bevordering van de middenstandsbelangen.
Slechts is nog overeenkomstig de strekking dezer studie in enkele trekken de samenstelling van het raderwerk te schetsen, dat dit alles in beweging brengt en houdt. Evenals de Pruisische Rijksraad voor de Bedrijfsbelangen bestaat ook dit Instituut uit twee deelen - hier genoemd het Verwaltungstkollegium en het Gesammtkollegium. Het Verwaltungskollegium bestaat behalve uit den voorzitter (Vorstand) uit 13 leden; in het Gesammtkollegium hebben, behalve deze, nog 19 Beiräte zitting. Gaat men de werkzaamheden van beide colleges na, dan blijkt weldra, dat hoewel de benaming en de indeeling eenigszins anders is dan in Pruisen, toch aan Rijksraad en Centraalinstituut dezelfde gedachte ten grondslag ligt. Een kleiner lichaam, uit ambtenaren bestaande, en een grooter lichaam - een soort parlement - in hetwelk het deskundig publiek zitting heeft. In Wurtemberg bestaat het kleinere lichaam, dat men het eigenlijke Instituut zoude kunnen noemen, uit 13 leden, behalve den voorzitter; n.l. uit 5 administratieve ambtenaren van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogen rang, 4 arbeidsinspecteurs en 4 technische ambtenaren. De Beiräte van het grootere lichaam: het Gesammtkollegium, worden ten deele door de ‘Handelskamers’ (de Kamers van Koophandel), ten deele door de ‘Handwerkskamers’ (de Kamers van Kleinnijverheid) en ten deele door een arbeidersorganisatie aangewezenGa naar voetnoot1). Reeds het zéér groote aantal der Beiräte maakt duidelijk, dat het Gesammtkollegium enkel ten doel heeft hoofdlijnen vast te stellen, terwijl het uitwerken der beginselen wordt overgelaten aan het kleinere uitvoerend Verwaltungskollegium. Wat zoude zulk een groot lichaam ook anders kunnen doen? En toch wil dit geenszins zeggen, dat zulke groote vertegenwoordigende lichamen overbodig zijn: even goed zoude men ons geheele parlementaire stelsel kunnen verwerpen en wederom terugkeeren tot het oude regeeringsstelsel van willekeur en knoeierij! Dat het kleinere uitvoerend lichaam de grootste macht uitoefent, spreekt van zelf; ten slotte regelt één klein roer de richting van het grootste schip, en reeds Staatsminister von Goethe heeft het in zijne Fausttragedie zoo onomwonden erkent: Am Ende hängen wir doch ab von Creaturen, die wir machten! Maar toch bestaat er een zeer kenmerkend onderscheid tusschen een zich geheel willoos overgeven en een voortdurend waakzaam toezicht houden! Is het Verwaltungskollegium eensdeels de uitvoerder der door het Gesammtkollegium genomen besluiten, anderdeels vervult het een meer zelfstandige taak. Zoo bijv. in zake de Handwerkskamers. Voor deze vertegenwoordigende lichamen van den middenstand vormt dat college de höhere Verwaltungsbehörde, d.i. het regeeringslichaam hetwelk, in onmiddellijke aanraking staande met die Kamers, in al die gevallen optreedt waarin het administratief gezag heeft te beslissen. Ook in zake de verkiezingen der Handelskamers (Kamers van Koophandel) is dat College met administratief gezag bekleed, hoewel overigens ten opzichte van deze lichamen de verhouding een andere is - wat zich historisch laat verklaren, en hier verder onbesproken kan blijven. Overigens dient niet uit het oog te worden verloren, dat het geheele Centraal-instituut ten slotte ondergeschikt is aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den minister. Aan dezen blijft de eind-beslissing, wat ook hieruit blijkt dat bij stemmingen in het ‘Gesammtkollegium’, het hem toe te zenden proces-verbaal heeft te vermelden hoe de vertegenwoordigers der Handelskamers, hoe die der Handwerkkamers, de arbeidersvertegenwoordigers en de regeeringsambtenaren hebben gestemd. En op gelijke wijze is de verdeeling der stemmen op te geven in gevallen, waarin er verschil bestaat tusschen het ‘Verwaltungskollegium’ en de meerderheid van het ‘Gesammtkollegium’. Evenals het kleinere college in sommige opzichten als het ware vrij staat van het grootere, is dit ook het geval met den voorzitter. Aan deze is bepaaldelijk opgedragen het beheer over de musea, de bibliotheek, de laboratoria; hij alleen beslist over de verdeeling der werkzaamheden onder het personeel. Terwijl hij het recht heeft om deskundigen, buiten de colleges staande, te raadplegen, kan hij zelfs dergelijke deskundigen uitnoodigen om met raadgevende stem de zittingen van het ‘Verwaltungskollegium’ of van het ‘Gesammtkollegium’ bij te wonen. En in gevallen waarin naar zijn meening, eenig besluit van deze kolleges in strijd is met verordening of wet, of de uitvoering er van nadeelig is te achten voor de hem toevertrouwde belangen, heeft hij daaromtrent de beslissing van den minister in te roepen. Te dezen opzichte waakt hij dus op de wijze van een burgemeester, tevens voorzitter van den Raad, voor de belangen zijner gemeente. Trouwens beter dan iemand anders kan hij die belangen beoordeelen, waar zijn werkkring hem een zoo ruim gezichtsveld verschaft; een werkkring die zich zelfs geenszins bepaalt tot het toch reeds zoo veelomvattend voorzitterschap der Zentralstelle. Want ook een ander voorzitterschap is hem opgedragen, en wel een voorzitterschap, waarop hier in 't bijzonder de aandacht is te vestigen, omdat daardoor het geheele lagere vakonderwijs in de sfeer van handel en bedrijf is gebracht. Dat tweede voorzitterschap toch is dat van den Oppervakschoolraad voor het lager-vakonderwijs. Waar die Oppervakschoolraad, evenals het geheele lagere vakonderwijs, staat onder den Minister van Onderwijs, dient dus zoodoende de voorzitter van de Zentralstelle onder twee ministeries. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een oogenblik is bij dit, historisch gemakkelijk te verklaren feit stil te staan. In vroeger tijd was men zich natuurlijk in Wurtemberg evenmin als elders bewust, dat het vakonderwijs een andere behandeling vereischt dan het algemeen vormende. Dat besefte men eerst later, toen nieuwe soorten van vakscholen waren op te richten; vandaar dan ook dat de textielscholen, de instrumentmakersscholen enz. dadelijk werden gesteld onder het beheer van de Zentralstelle en men de uitgaven voor deze instellingen bracht op het budget voor handel en bedrijf. Met het gewone lagere vakonderwijs bleef het bij het oude; doch als eene erkenning dat ook dit onderwijs feitelijk ter bevordering van handel en bedrijf dient, werd de voorzitter van de Zenstralstelle tot voorzitter benoemd van de Kommission für die Gewerbliche Fortbildungsschulen, welke den Minister van Onderwijs in zake het lagere vakonderricht ter zijde stond. Toen deze commissie ten vorigen jare bij de reorganisatie van het lager vakonderwijs ontbonden en door den Opperschoolraad vervangen werd, behield men den feitelijken toestand en werd het dualisme bestendigd. En niet alleen dringt door dit voorzitterschap de Zentralstelle in het onderwijsdepartement in, ook de buitengewone leden van dien Opperschoolraad, die het eigenlijke administratieve werk verrichten, worden uit het personeel van het Centraalinstituut gekozen. Beter dan iets bewijst zulks niet enkel de zeer broederlijke verhouding, welke tusschen de twee ministeriëele departementen bestaat, maar ook dat men elders - zooals in Pruisen en Baden - volkomen terecht het geheele vakonderwijs bij het Ministerie van Handel en Bedrijf overbracht. Want al kan men op dit gebied zeer wel twee heeren dienen, - de langjarige en nu opnieuw bestendigde toestand in Wurtemberg bewijst zulks - toch is ongetwijfeld in dezen de meer radikale maatregel te verkiezen van algeheele scheiding tusschen het algemeen vormend onderwijs en het vakonderwijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Zoo hierboven het Wurtembergsche Centraal-instituut voor Bedrijf en Handel eenigszins uitvoerig werd geschetst, geschiedde zulks, gelijk de lezer zich zal herinneren, ten einde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naast den pas aan 't werk getogen Pruisischen Rijksraad, welker ontwikkeling nog in de toekomst ligt, een Staatsorgaan voor den middenstand te stellen, dat tot vollen wasdom is gekomen. Met dit eene voorbeeld moge volstaan worden: de Centraal-instituten en daarmede overeenkomende instellingen der andere duitsche staten te beschrijven zoude te veel plaatsruimte vorderen, terwijl het napluizen van hetgeen die inrichtingen onderscheidt, voor ons zonder belang is, als zijnde historisch te verklaren. Nuttiger taak is het, in het licht te stellen wat aan de regeling in de verschillende landen gemeen is, en dus proefhoudend bleek. In de eerste plaats dan treft het, dat overal het staatsorgaan dat de bevordering van handel en bedrijf ten doel heeft, met de zorg van het vakonderwijs is belast, of waar dit uit oude gewoonte niet het geval is, althans aan dat staatsorgaan een overwegenden invloed is toegekend in zake het vakonderwijs. En waar ook niet-duitsche landen, zooals Frankrijk en België, diezelfde opvatting huldigen, mogen wij zeker niet achterlijk blijven. Terwijl een dualisme als in Wurtemberg minder met den Nederlandschen aard strookt, worde het lagere en middelbare vakonderwijs derhalve geheel overgebracht bij het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. En vreest men dat zoodoende dit ministerie topzwaar zal worden, dan verdient het zeer zeker overweging om den Landbouw - daaronder begrepen het Landbouwonderwijs - over te brengen hetzij naar Waterstaat, hetzij naar Binnenlandsche Zaken, welker departementshoofden in den jongsten tijd, ten gevolge van het afnemen van werkzaamheden, tot een eenigszins ondergeschikten rang zijn afgedaald. In de tweede plaats leert de duitsche ondervinding dat ter behartiging van de middenstandsbelangen een afzonderlijk staatsorgaan is in te stellen. Zoo zéér zelfs dringen hiertoe de omstandigheden, dat het Wurtembergsche Centraal-instituut, hoewel oorspronkelijk voor den geheelen handel en nijverheid bestemd, van lieverlede - gelijk wij zagen - zich meer en meer uitsluitend aan de middenstandsbelangen is gaan wijden. Heeft Pruisen dan ook in 1905 het Landesgewerbeamt gesticht uitsluitend ten dienste der middenstandsbelangen, onlangs heeft Beijeren die behoefte niet minder duidelijk erkend door bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het oprichten van het Centraal-instituut voor den geheelen handel en nijverheid - het jongste in dagteekening van dit soort instellingen - zulks onmiddellijk in volkomen van elkander onafhankelijke afdeelingen te splitsen, en de kleinnijverheid en kleinhandel zoodoende geheel af te scheiden van groothandel en grootindustrie.Ga naar voetnoot1) En waar - om nu wederom niet enkel op duitsche ervaring te wijzen - ook België onlangs aan een der departementen een afzonderlijk Bureel voor den Middenstand heeft ingesteld, tot welks taak eveneens het vakonderwijs behoort, is er zeker ook voor ons alle reden om te volgen, waar zoovelen goed voorgingen.
Feitelijk is er zóó veel te doen, dat men zich wel moet afvragen: wat eerst? Naar mij voorkomt, is zoo spoedig mogelijk het toezicht op ons vakonderwijs te organiseeren. Dit kan zelfs geschieden vóórdat beslist wordt òf - of juister: wanneer het vakonderwijs is over te brengen van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken naar dat van Nijverheid en Handel. Want niets is zoo dringend noodzakelijk, wacht reeds zoo lang op organisatie als ons lager- en middelbaar vakonderwijs, daaronder begrepen het leerlingwezen. En vóórdat daaromtrent regelen zijn te stellen, is het noodig meer deskundige krachten tot dien arbeid te roepen dan tot nu toe geschiedde. Minister Kuyper begreep zulks door zich den, helaas, sedert overleden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingenieur de Koning als raadgever toe te voegen; doch véél beter dan de hulp van slechts een enkele, is die van een geheel deskundig lichaam, - bijgestaan, evenals in Duitschland, België en Frankrijk, door mannen der praktijk. Een dergelijke Rijksraad voor het (lager- en middelbaar) vakonderwijs zoude in de eerste plaats moeten bestaan uit een centrale afdeeling in welke behalve eenige hooge administratieve ambtenaren uit de Departementen van Binnenlandsche Zaken, Waterstaat, Landbouw, Nijverheid en Handel, zitting zouden hebben te nemen de navolgende deskundigen: een specialiteit op het gebied van het handelsonderwijs, een gediplomeerd civiel- of bouwkundig ingenieur, een gediplomeerd werktuigkundig ingenieur en een gediplomeerd technoloog (ook in verband met het organiseeren van ons Middelbaar vakonderwijs), een specialiteit op het gebied van de kunstnijverheid, een tweetal vrouwelijke specialiteiten ten behoeve van het vrouwelijk industriëel en huishoudonderwijs, alsmede een specialiteit op het gebied van het lager mannelijk vakonderwijs, daaronder begrepen de patroonsleergangen. De centrale afdeeling zoude zoodoende een twaalftal leden tellen. Een groot getal! zal men uitroepen. Doch het antwoord kan slechts luiden: het toezicht op het vakonderwijs is inderdaad een zéér veel omvattende taak geworden. Daarenboven is het geenszins noodzakelijk al deze leden van den Rijksraad, wat hunne bezoldiging en arbeid betreft, op eenvormige wijze te behandelen; vele hunner toch zullen ook zeer wel andere betrekkingen tegelijkertijd kunnen waarnemen, iets wat ook zeker te verkiezen is, omdat zij zoodoende in inniger aanraking blijven met het gewone leven. Aan dit centrale college zullen alsdan, naarmate de behoefte, Commissiën van bijstand zijn toe te voegen, wier leden gedeeltelijk door den minister benoemd, gedeeltelijk aangewezen door besturen van vereenigingen, welke de behartiging der bedrijfsbelangen ten doel hebben, aan het geheele samenstel de onmisbare sympathie en medewerking der belanghebbende kringen verzekeren. Hoe plaatselijke commissiën voor het vakonderwijs onder het oppertoezicht van dezen Rijksraad de goede uitvoering moeten verzekeren van de wetten op dat onderricht betrekking hebbende, blijve hier kortheidshalve onbesproken. De jongste Wur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tembergsche regeling van het toezicht op het lager vakonderwijs kan hierbij tot vingerwijzing strekken.
Te meer was het noodig hierboven een schema van de organisatie van het staatstoezicht te geven, omdat de inspecteur van het Middelbaar onderwijs, de heer de Groot, in zijn reeds in het voorgaand artikel besproken reisverhaal, bij zijne voorstellen tot reorganisatie van ons vakonderwijs, juist dit kardinale punt niet behandelt. En toch ware dit in de eerste plaats zijn taak geweest, daar aan het ontbreken van een wèlingericht Staatstoezicht de tegenwoordige onbeholpen toestand in hooge mate is te wijten! Wie zulks nog mocht betwijfelen, zullen wel de oogen zijn opengegaan bij het volgen der debatten in de Kamerzitting van 13 Dec. j.l., waarbij het ambachtsonderwijs ter sprake kwam. Door den afgevaardigde van Den Helder, den heer mr. Z. van den Bergh, werd alstoen omtrent Amsterdamsche aangelegenheden het een en ander medegedeeld, dat ten duidelijkste doet zien, hoe noodig het is aan den tegenwoordigen toestand van ambtelijke willekeur een einde te maken. En wat te meer gewicht in de schaal legt, is dat het hier nog wel het gebied betrof, waarop de specialiteit van den heer de Groot ligt, n.l. het vakonderwijs in het timmeren! Ziehier het geval. Eenige jaren geleden werd door het departement Amsterdam der Maatschappij van Nijverheid overgenomen de avondvakschool der timmerliedenvereeniging Concordia inter nos. Die school, door mannen der praktijk opgericht en onderhouden, had ten doel de timmermansjongens - meerendeel zonen der leden van de vereeniging - in staat te stellen zich 's avonds verder èn theoretisch èn praktisch te bekwamen. Vooral op dit laatste is nadruk te leggen. Want de Amsterdamsche toestanden leiden er toe, dat op den ‘winkel’ het vak, ook wat de praktijk betreft, slechts zeer onvolledig kan geleerd worden. In de meeste timmermanswerkplaatsen toch worden maar enkele bepaalde onderdeelen van het timmerwerk uitgevoerd; geen jongen kan er dus de geheele praktijk onder den duim krijgen. De school moet dus ook praktisch bijspijkeren. En zelfs is zulks noodig ten behoeve van het theoretisch onderricht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want de ondervinding leert, dat de jongens te weinig praktijk hebben om de teekeningen te kunnen begrijpen. De praktijk moet dus hier het teekenen steunen, en daarom had het bestuur - uit louter mannen van 't vak bestaande, en die volkomen op de hoogte waren van wat hunne jongens noodig hadden, - dadelijk in de eerste klasse (de leergang duurt vijf jaren) naast het theoretische onderwijs het praktische onderwijs ingevoerd. Bij de overneming der school door het departement Amsterdam, werd het bestuur aangevuld met architecten en ingenieurs - personen eveneens bekend met de eischen van het vakonderwijs. Zoo is een hunner bijv. directeur van een fabriek, waaraan een zeer groote, wèlbekende fabrieksschool is verbonden - een der weinige welke hier te lande bestaan! Dit nieuwe bestuur ging op den ingeslagen weg voort, deze terecht de beste oordeelend in verband met Amsterdamsche toestanden. Doch het bestuur had in dezen buiten den waard gerekend. De school, welke zonder subsidie niet kan bestaan, moet, zooals regel is, zijn leerplan aan de subsidieerende autoriteiten overleggen ter goedkeuring. Gemeente en provincie maakten geen bezwaar, doch de heer de Groot, bij monde van ‘zijn’ Minister, verzette zich tegen dat praktisch werken in de eerste onderwijsjaren. Zoodoende bleef er volgens hem te weinig tijd over voor het teekenen. En of nu al het bestuur er op wees, dat dit praktisch arbeiden tijd deed sparen bij het teekenen, omdat het den jongens leerde die teekeningen te begrijpen, niets baatte. De heer de Groot bleef onverbiddelijk, en ‘zijn’ Minister schreef dus verandering voor van het leerplan. Toch bleef het bestuur aarzelen, overtuigd dat zoodoende het belang der school zoude geschaad worden. En het werd daarin gesteund door de Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs der gemeente. Zoo stonden de zaken, toen schrijver dezes medebestuurder werd. Zoo ik mij zelve hier noem, geschiedt zulks enkel omdat de heer de Groot mij in dezen een rol toeschrijft, die ik allerminst speelde. In een artikel toch in het Maandblad voor Vakonderwijs, aan mijn persoon gewijd, wordt het volgende gevonden: ‘En wie zou den geest van verzet wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het meest aanwakkeren? Het wordt aan den heer Nolthenius overgelaten deze vraag te beantwoorden’.Ga naar voetnoot1) Welnu: niets is minder verdiend dan het zijdelingsch verwijt dat in die woorden ligt opgesloten. Toen ik na zitting te hebben genomen in het bestuur van Concordia inter nos, den stand van zaken leerde kennen, was mijn raad deze: ‘Wij moeten ons neerleggen bij de beslissing van den heer de Groot. De minister heeft natuurlijk in dergelijk soort zaken geen zelfstandig oordeel; hij kan niet anders doen dan kijken door de oogen van zijn eenigen ambtenaar; al mocht deze het meest onzinnige oordeel vellen, van dat oordeel bestaat geen beroep, en bij langer tegenstribbelen zal ongetwijfeld onze subsidie worden ingetrokken. Alleen voor klachten in de Tweede Kamer zijn ministeriëele ooren gevoelig, doch hiervan is thans geen sprake.Ga naar voetnoot2) Beter slecht onderwijs, dan in 't geheel geen onderwijs; buk dus onder het juk van den heer de Groot.’ Aldus geschiedde. Tegenwoordig worden dan ook de lessen in de praktijk alleen nog maar gegeven in de 4e en 5e klasse; en het eenige wat de leeraren in overleg met het bestuur konden doen om de nadeelige gevolgen van des heeren de Groot's eigenzin zooveel mogelijk weg te nemen, bestond hierin dat op den zaterdagavond (de eenige avond waarop officiëel geen les wordt gegeven, en die dus buiten het leerplan valt) de jongens belangeloos in de gelegenheid worden gesteld om te timmeren. Hiervan wordt dan ook ijverig gebruik gemaakt. Legde Concordia inter nos het hoofd in den schoot, omdat het de rijkssubsidie niet kon ontberen, de stad Amsterdam zelf kan een anderen toon aanslaan. Bij de door haar op te richten avondambachtschool zal dan ook, niettegenstaande het advies van den heer de Groot, praktisch onderricht reeds in de eerste klassen gegeven worden. In hoeverre dit uit anderen hoofde tot verwikkelingen met de regeering aanleiding kan geven, blijve hier verder onbesproken - het feit wordt alleen aangehaald om te doen zien, dat het bestuur van Concordia inter nos in deze niet alleen staat. En nu meene men niet dat het hier slechts een plaatselijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwestie betreft! Er schuilt een adder onder het gras, en dat komt duidelijk uit in een verslag omtrent genoemde school, opgenomen in het Maandblad voor Vakonderwijs. Zie hier wat daarin werd geschreven:Ga naar voetnoot1) ‘Voor vele inrichtingen ging het sluiten van het leerjaar gepaard met eene tentoonstelling van de gemaakte teekeningen en werkstukken. Die van de praktische avondambachtschool voor timmerlieden “Concordia inter nos”, te Amsterdam, trok bijzondere aandacht, en werd door vele deskundigen van allerlei richting bezichtigd. Die belangstelling vindt voor een deel haar oorzaak in de eigenaardige plaats, welke die avond-ambachtschool inneemt. Door sommigen wordt nog altijd het principe, waarvan de stichters van die inrichting uitgingen, afgekeurd en wordt het doordringen ervan beschouwd als een afkeurenswaardige concurrentie voor de dag-ambachtscholen.’ Daar hebben wij het! De werkwijze van Concordia inter nos wordt met scheele oogen aangekeken, omdat men zulks aanmerkt als een... concurrentie! Doch nu is ook de verbitterde strijd begrijpelijk, welke de Inspecteur voert èn tegen die school, èn tegen de voorgestelde gemeentelijke avondambachtschool van Amsterdam! Alleen wie zóó tegen heug en meug het stelsel der dag-ambachtscholen - het Nederlandsche unicum! - voorstaat, kan op dergelijke wijze te keer gaan tegen alles wat dat soort onderwijs afbreuk kan doen. Doch het doet tevens uitkomen hoe noodig het is ons staatstoezicht op het vakonderwijs op breederen grondslag te vestigen, dan thans het geval is. Een antwoord als door minister Rink in de besproken Kamerzitting gegeven, moet niet opnieuw mogelijk zijn. ‘Dit debat - aldus besloot Zijne Excellentie - zal er dan ook toe bijdragen om met den hoofdambtenaar, dien het hier geldt, nog eens de grieven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die hier zijn te berde gebracht, te bespreken en hem naar aanleiding daarvan te vragen of hetgeen hij mij heeft voorgesteld, wel in alle deelen den toets kan doorstaan.’ Een minister behoort met meer beslistheid te kunnen antwoorden, dan hier geschiedde, doch dit ware alleen mogelijk geweest indien in plaats van met den hoofdambtenaar, overleg gepleegd ware met een Rijksraad van deskundigen. Een dergelijke Raad toch, gesteund door Commissiën van bijstand uit de belanghebbende kringen, zoude in ieders oogen autoriteit zijn, en bij diens beslissing zoude men zich eerbiedig hebben neergelegd. Maar die beslissing zoude ook zeer zeker een geheel andere zijn geweest!
Hoe zich aan den Rijksraad voor het vakonderwijs, als tweede afdeeling van een Centraalinstituut, de Rijksraad voor de overige bedrijfsbelangen heeft aan te sluiten, kan hier te eerder onbesproken blijven omdat die vraag van zelf een antwoord zal vinden, wanneer de Middenstandskamers - in een vorige studie aangeduid - in volle werking zijn getreden. Want met het instellen van Middenstandskamers, de natuurlijke vertegenwoordiging van den handeldrijvenden en industriëelen middenstand, mag evenmin gewacht worden als met het formeeren van den zooeven beschreven Rijksraad voor het vakonderwijs. Beide zijn even onontbeerlijk voor den middenstand, en staan daarenboven in nauw verband; want aan die Kamers is, onder toezicht van den Raad, de nadere uitwerking op te dragen van de bepalingen betreffende het leerlingwezen en het voortdurend toezicht op hare uitvoering. Vóór het volk, dóór het volk! worde zoo ook eindelijk in Nederland de echt democratische leuze! Daarenboven zal de Middenstandsvertegenwoordiging meer de aandacht doen vestigen op de middenstandsbelangen, terwijl de bij die Kamers te benoemen Regeeringscommissarissen, door hunne voortdurende aanraking met klassen der maatschappij, welke tot nu toe te zeer buiten de regeeringssfeer bleven, een kostbare ondervinding kunnen vergaren, welke ten goede kan komen aan de vervolgens in te stellen Rijksraad voor de Bedrijfsbelangen. Met laatstgenoemden Rijksraad, waarin ten deele dezelfde per- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonen zitting hebben te nemen als in den Rijksraad voor het vakonderwijs - gelijk van beiden eenzelfde persoon voorzitter dient te zijn - zal dan het Centraal-instituut voor Handel en Bedrijf voltooid wezen. Het doel waarheen deze studiën wijzen, is dan bereikt: de opbouw van een organisch geheel, dat tot grondslag heeft een vrije en daardoor tevens krachtige vakorganisatie, welke in de Middenstandskamers hare bekroning vindt en (in wisselwerking) door die Kamers krachtiger wordt; dáárboven staande: een Centraal-instituut, waarin ambtenaar en burger elkander ontmoeten en dat als middelaar tusschen die Middenstandskamers en de Regeering, zoowel aan de burgerij als aan den wetgever strekt tot raadgever in moeielijkheden en tot onmisbaren steun in den nooit eindigenden strijd, welke te voeren is tegen de blinde eigenbaat van het groot-kapitaal en de averechtsche menschenliefde der socialisten.
R.P.J. Tutein Nolthenius |
|