De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Goethe's Clavigo(Naar aanleiding van een voordracht van Willem Royaards). - ‘Tooneelspeler uit Berlijn’ noemt de heer Royaards zich, en in die woorden lees ik - bedoeld of niet - een aanklacht tegen... laat ik, om niemand te kwetsen, maar zoo algemeen mogelijk zeggen: tegen het land, dat dezen begaafden en veelzijdig ontwikkelden jongen kunstenaar niet heeft weten te houden en, toen hij eens weg was, niet heeft weten terug te halen naar de plaats waar hij hoort, naar onzen eersten schouwburg. Mij lijkt het geval ernstiger dan het geval Bouwmeester, waarvan zooveel ophef is gemaakt. Maar nu het er toe ligt en er voorshands niet aan te verhelpen schijnt, grijpe het publiek althans de gelegenheid aan om, wanneer de ‘tooneelspeler uit Berlijn’ nu en dan in het vaderland komt en voordrachten houdt, hem te gaan hooren en toejuichen, - vooral wanneer hij, zooals onlangs, uit het vreemde land zooveel moois voor ons meebrengt. Over wat ik daarvan het allermooiste vond, hier een paar bladzijden. Royaards speelde, zittende, het beroemde gesprek tusschen Clavigo en zijn vriend Carlos uit Goethe's Clavigo; en hij deed het met een geest, een verve, een fijnheid van intentie en een dictie, die er een stuk ‘comédie’ van maakten gelijk men er op onze Nederlandsche schouwburgen maar zelden te genieten krijgt. Clavigo behoort met Götz von Berlichingen tot de ‘Jugenddramen’ van Goethe - hij was vijfentwintig jaar toen hij het in enkele weken schreef - maar het wordt wat zijn dramatische waarde, zijn waarde als speelbaar stuk betreft tot het beste gerekend van | |
[pagina 176]
| |
hetgeen wij van Goethe bezitten en heeft dan ook een vaste plaats op het repertoire der Duitsche schouwburgen. Ludwig Tieck in zijn Dramaturgische Blätter roemt zijn ‘frischer Jugendkraft’ en ‘theatralische Wirkung’ en zegt er verder van: ‘Dieses Werk... erregt in seiner Einfachheit das höchste Interesse, es rührt, erschüttert und überrascht durch die tiefen Geheimnisse, die es gelinde dem Gefühl überliefert und als Seelenmalerei eben so sehr belehrt, als durch seine weiche und melodische Sprache, die alle Tonarten fast durchspielt, ergötzt und hinreisst.’ Aardig is de geschiedenis van zijn ontstaan Het was in 1774, het jaar dat in Goethe's letterkundig leven als het Werther-jaar bekend staat. Achter Goethe lag de Sesenheimer-tijd (herfst 1770 tot Augustus 1771), de liefde van den een-en-twintigjarige voor Friederike, de dochter van den predikant Brion te Sesenheim bij Straatsburg; achter hem ook de korte tijd (zomer tot herfst 1772) in Wetzlar doorgebracht, waar de verloofde van zijn vriend Kestner, Charlotte Buff, een indruk op hem gemaakt had waaraan hij zich enkel door een overhaaste vlucht had vermogen te onttrekken. Götz von Berlichingen, zijn eerste drama (Schauspiel), was in 1772 voltooid. In Frankfort teruggekeerd, maakte Goethe er deel uit van een gezelschap jonge mannen en vrouwen, die wekelijks bij elkander kwamen en, in gezellige flirt - bij elke samenkomst werd door het lot aan ‘chacun sa chacune’, zijn ‘Gattin’ zooals het heette, aangewezen - samen lazen wat er belangrijks was verschenen. Op de bijeenkomsten in Mei 1774 had men de geruchtmakende Mémoires van Beaumarchais gelezen en daarin het verhaal (Fragment de mon voyage en Espagne) van een avontuur, dat Beaumarchais in Spanje gehad had en waarvan de hoofdpersoon was de koninklijke Archivaris Don Joseph Clavijo y Faxardo, die aan Beaumarchais' als modiste te Madrid gevestigde zuster een trouwbelofte gedaan en haar daarna in den steek gelaten zou hebben. Het geval had Goethe getroffen. Het was nog zoo lang niet geleden, dat hij zich tegenover Friederike Brion een soortgelijke handeling had te verwijten gehad als waarvan Beaumarchais Clavijo beschuldigde. Daarenboven was het door Beaumarchais zóó levendig, met zulk een dramatische kracht verhaald, men kon haast zeggen en scène gezet, dat er maar weinig aan te veranderen zou zijn om het tot een interessant drama, misschien wel tot een treurspel, te | |
[pagina 177]
| |
verwerken. Het tooneel tusschen Clavijo en Beaumarchais, den zichzelf idealiseerenden Beaumarchais, die voor de eer van zijn zuster opkomt, was haast woord voor woord te gebruiken. En dan, wat was er, zooal niet in den Clavijo gelijk Beaumarchais hem voorstelde, dan toch in den toestand van dezen man, den literair begaafden, die ver boven zijn landgenooten uitstak en zich tot de hoogste betrekkingen geroepen kon achten, niet veel waardoor de jonge, eerzuchtige Goethe aan eigen liefde en leed herinnerd werd! De geschiedenis van de ongelukkige Marie Beaumarchais was voor Goethe aanleiding, tot het schrijven van deze biecht, die den last van het zelfverwijt van hem zou afnemen. Hij teekende haar als borstlijderes, gelijk ook Friederike er eene was, en hij gaf haar datzelfde edele karakter, dat de ontrouw van den minnaar met heldhaftige geestkracht te dragen wist, zooals hij het in treffenden eenvoud beschreef in een brief aan Frau von Stein van 28 September 1779, toen hij, na achtjarige afwezigheid, Friederike te Sesenheim had opgezocht. Reeds terstond in het eerste tooneel van het eerste bedrijf, in het gesprek tusschen Clavigo en zijn vriend Carlos, legt Goethe nu eens den een, dan weer den ander al de redenen in den mond, die - al was hij dan in zijne jeugdige verliefdheid wat onvoorzichtig te werk gegaan - het verstand hem ingaf om er hem van af te houden, zich zoo vroeg te binden voor het leven. ‘Ich muss unter dem Volke noch der Schöpfer des guten Geschmacks werden’, zegt Clavigo-Goethe tot zijn vriend. ‘Meine Kenntnisse breiten sich täglich aus... und mein Stil bildet sich immer wahrer und stärker... Hinauf!... Man braucht seinen ganzen Kopf; und die Weiber, die Weiber! Man vertändelt gar zu viel Zeit mit ihnen.’ En Carlos, van die stemming gebruik makende om Clavigo-Goethe de verwijten, die hij zich ten aanzien van Marie-Friederike maakt, uit het hoofd te praten: ‘Mich dünkt doch, man lebt nur einmal in der Welt, hat nur einmal diese Kräfte, diese Aussichten, und wer sie nicht zum Besten braucht, wer sich nicht so weit treibt als möglich, ist ein Thor. Und heiraten! heiraten just zur Zeit, da das Leben erst recht in Schwung kommen soll! Sich häuslich niederlassen, sich einschränken, da man noch nicht die Hälfte seiner Wanderung nicht zurückgelegt, die Hälfte seiner | |
[pagina 178]
| |
Eroberungen nicht gemacht hat. Dass du sie liebtest, das war natürlich; dass du ihr die Ehe versprachst, war eine Narrheit, und wenn du Wort gehalten hättest, wär's gar Raserei gewesen.’ Nog eens zal Carlos in dien zin moeten spreken, maar dan scherper, dringender, met nog krachtiger argumenten; met al de duivelsche sluwheid, waarover hij te beschikken heeft, hem betoogend dat dit huwelijk met het, inmiddels zeer afgevallen, aan tering lijdend meisje, een onmogelijkheid is. Wat spreekt Clavigo van zijn verlangen om hooger op te komen! ‘Wenn dein Herz nicht grösser ist als andrer ihrs; wenn du nicht imstande bist, dich gelassen über Verhältnisse hinauszusetzen, die einen gemeinen Menschen ängstigen würden, so bist du mit all deinen Bändern und Sternen, bist mit der Krone selbst nur ein gemeiner Mensch.’ Neen, hij moge zich hiervan doordringen, ‘das er, dessen Werk es ist, ein grosses Ganze zu übersehen, zu regieren, zu erhalten, sich keinen Vorwurf zu machen braucht, geringe Verhältnisse vernachlässiget, Kleinigkeiten dem Wohl des Ganzen aufgeopfert zu haben.’ Voor de dialectiek van dit meesterlijk tooneel moge Goethe, zooals dit door Bettelheim van het tooneel tusschen Clavigo en Beaumarchais, waar deze hem de schriftelijke schuldigverklaring afdwingt, is aangetoondGa naar voetnoot1), bij Lessing ter schole zijn gegaan, de frissche, levendige stijl, de geestige redeneertrant van Beaumarchais, in wiens Mémoires reeds de toekomstige auteur van Le Barbier de Séville en van Le mariage de Figaro te onderkennen valt, zijn op den dialoog van Goethe, wiens waardeering van de Franschen zijner dagen, Voltaire, Diderot, Beaumarchais, in later tijd van de mannen van de romantische school, ons uit de gesprekken met Eckermann bekend is, zeer zeker van grooten invloed geweest. Men moet Royaards dit tooneel hooren zeggen, en zien spelen, zóó dat het voor ons leeft, om het volle genot er van te hebben. ‘Was sich am slechtesten aus einer Sprache in die andre übersetzen lässt ist das tempo ihres Stils: als welches im Charakter der Rasse seinen Grund hat’, zei Nietzsche terechtGa naar voetnoot2). Maar voor een universeelen | |
[pagina 179]
| |
geest als Goethe die aan het karakter van een ander ras zich zoo goed weet aan te passen, was dit geen beletsel. En zoo wist hij niet enkel aan het tooneel met Beaumarchais, dat het Fragment de mon voyage en Espagne op den voet volgt, het karakter van het oorspronkelijke te laten, maar ook aan het groote gesprek in het vierde bedrijf het tempo en den draai van den Franschen stijl te geven, die het voor een echt tooneelspeler tot een aantrekkelijk stuk ‘tooneel’ maken. Ik ken van Goethe's Clavigo slechts ééne Nederlandsche vertaling, in 1781 verschenen: ‘Clavigo, treurspel in vijf bedrijven. Naar het Hoogduitsch van den Heer Goethe.’ Zij komt voor in het 10e deel van de ‘Spectatoriaale Schouwburg, behelzende eene verzameling der beste zedelijke Tooneelstukken, bijeengebracht uit alle de verscheidene taalen van Europa. Met nieuwgeinventeerde Konstplaten versierd. Te Amsterdam, bij Pieter Meyer, op den Dam.’ Het boek bevindt zich in de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Of Clavigo in deze, zeer voldoende, vertaling of in een andere ooit is opgevoerd, is mij niet bekend.
J.N.v.H. |
|