De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Luide vergissingen.J. Ellis Barker, The Rise and Decline of the Netherlands. - London; Smith, Elder & Co., 1906.Er liggen, op de toonbank voor vaderlandsche geschiedenis, drie of vier boeken waarvoor hier wel wat te zeggen zou zijn; - met welk te beginnen? Met Rachfahl's eerste deel eener groote Willem de Zwijger-biografie? Met Kernkamp's uitgave der brieven van Johan de Witt? Met het derde deel van Pirenne's geschiedenis van België, dat van 1477 tot 1567 loopt, en waarbij ook de geschiedenis van het Noorden uitermate geïnteresseerd is? Maar één titel overschreeuwt de andere: De Opkomst en het Verval van Nederland. Het boek, dat zich onder dezen klinkenden, aan Gibbon herinnerenden titel aankondigt, heeft een dubbelen ondertitel: ‘a political and economic history and a study in practical statesmanship.’ Maar als de schrijver geheel juist had willen zijn, had hij in plaats van a study moeten schrijven a lesson. Het boek toch leest aanhoudend de les, en wel aan dat gedeelte van het Engelsche publiek, dat door de tegenstanders met den naam van ‘little-Englanders’ pleegt te worden aangeduid. Dit doel wordt overigens niet bemanteld. Op den boven uitgeschreven titel volgt onmiddellijk het motto: ‘History is Philosophy teaching by example’ (Dionysius van Halicarnassus), en dan de opdracht: ‘To all those Citizens of the British Empire, who have the greatness, happiness and prosperity of their Empire and of their Country truly at heart.’ Volgt weder een motto: het wijdvermaarde van den Prediker, ‘dat er niets nieuws is | |
[pagina 124]
| |
onder de zon.’ Nederland, aldus het betoog, heeft eenmaal een plaats in de wereld ingenomen, die met de plaats, door Engeland in de negentiende eeuw bekleed, een opvallende mate van overeenkomst vertoont. Het moet dus leerzaam voor Engeland zijn, de oorzaken na te gaan die Nederland indertijd die hooge plaats hebben doen verliezen, en bij vergelijking vast te stellen, of de gevaren, die Nederland hebben ten val gebracht, ook niet de grootheid van Engeland bedreigen. En nu is de informatie, die het Engelsche volk in zijn eigen taal over de geschiedenis van Nederland ten dienste staat, zeer onvoldoende. De geschiedenissen van Grattan (1830) en Davies (1841-'44) tellen nauwelijks mede; het bekende boekje van Thorold Rogers, in de reeks ‘Story of the Nations’, is al te beknopt.Ga naar voetnoot1) De Nederlandsche geschiedenis van 1555 tot 1619 kan de leergierige Engelschman uitvoerig in de drie werken van Motley lezen: zoo uitvoerig, dat het te vreezen staat dat hij ze niet lezen zal; - en bovendien: ‘Motley's work serves rather an ideal than a practical purpose; he gives us a drama, not a history. Therefore, his History teaches but little to those statesmen, politicians, and business men who are anxious to study the practical lessons of history, and to learn statesmanship and political economy in the highest sense at the hand of historical facts... I think I ought to confess that I have deliberately deserted the broad path trodden by modern historians, being convinced that, for many years past, the historians of all countries have been advancing in a wrong direction. In their desire to be strictly accurate, and to depict political events fully and faithfully in all their bearings, modern historians have crowded their canvases with so many elaborate details, that we can no longer focus and grasp | |
[pagina 125]
| |
the logical sequence of events, and clearly perceive their principal causes and consequences... They have created encyclopaedic histories, or rather historical encyclopaedias, which are excellent as books of reference, but which can be read with pleasure and profit by hardly any except historians... Herbert Spencer rightly complained that “modern history is a mere tissue of names and dates, and dead, unmeaning events. Scarcely any of the facts set down in our school histories, and very few of those contained in the more elaborate works written for adults, illustrate the right principles of political action” (Education, chap. 1). Modern histories, which should tell a plain and simple tale of absorbing interest and of great practical value, have become enormous monuments of patient research. They are similar to the Egyptian pyramids, impressing us rather by the enormous labour uselessly spent on them, than by their beauty or utility. Both are useful chiefly as quarries.’ Reeds Lord Bacon, schrijver verzuimt niet het aan te halen, klaagde dat de geschiedverhalen ‘rather showed the pomp of affairs than their true and inward springs.’Ga naar voetnoot1) Een zoo oude en onder zoo verschillende omstandigheden herhaalde klacht behoort zeker de mannen van het gilde tot nadenken te brengen. Maar zij doet dit ook. Het oude optasten van bijzonderheden tot afgrijselijke bergen van informatie wordt heden ten dage niet slechts door Ellis Barker en geestverwanten afgekeurd! Neem een goede nationale geschiedenis zooals men ze tegenwoordig te schrijven weet, die van Pirenne voor België b.v., en ga dan eens na welke van de door Barker geopperde bezwaren ook tegen zulk een werk zijn aan te voeren? Zeker niet die van een vermoeiende veelheid van details. De ‘modern historians’ waartegen Barker fulmineert zijn die van gisteren, of liever van eergisteren, eerder dan die van heden. Wèl zal Barker ook thans nog het ontbreken van allen preektoon, en afkeer van directe onderwijzing der tijdgenooten door middel van uit de geschiedenis getrokken en bij het geschiedverhaal zelf opgedischte lessen, hebben te constateeren. De historicus weigert, zich op de plaats van den staatsman te stellen. Zoo levendig als schrijver dezer aankondiging het gevaar van | |
[pagina 126]
| |
in de ‘stof’ te verzinken, gevoelt; - zoo grif als hij erkent dat historische studie zeer licht ontaardt tot wurmerij, even zeker hoopt hij dat de geschiedbeoefening aan de hand over hand toenemende barkerisatie weerstand zal weten te bieden. Haar eer en leven zijn er mede gemoeid. Onze tijd kent zeer scherpe nationale concurrentie, en, binnen de natiën, een zeer fellen klassenstrijd. De geschiedschrijver zij man zijner natie en zijner klasse; hij kan niet anders wezen. Maar hij zij tegelijkertijd geschiedschrijver en hebbe de idealen van den geschiedschrijver. Tot een partij behoorende en wetende dat hij er toe behoort, streve hij naar onpartijdigheid. Ontheven van de zorg, die den staatsman drukt, van de oplossing te moeten vinden (of althans beproeven) van oogenblikkelijke moeilijkheden, overdenke hij gisteren, heden en morgen tegelijk. Vrij van de gebondenheid die het practische leven noodzakelijk oplegt, blijve hij dicht genoeg bij dat leven staan om er den polsslag van te gevoelen: hij werke in en voor zijn tijd, maar hij doe het als kunstenaar en niet als tuchtmeester. Er is een uitwas, nog afschuwelijker dan de dorheid der schoolgeschiedenis; het is de blinde doordraverij, zoo niet de venijnige valschheid der geschiedenis die zich in dienst gesteld heeft van iedere andere dan de hoogste en ruimste aspiratiën die in een volk of tijd worden aangetroffen. Wij hebben geschiedenissen in slavendienst van -ismen; ja wij dreigen er mede te worden overstroomd. Of het socialistische, imperialistische of andere partijwoede is waaraan zij zich verpand heeft, nimmer moge de hand verlamd zijn, om haar het masker af te rukken. Bij Barker is dit niet noodig, want hij draagt geen masker. Hij verbergt niet dat zijn boek tegen de ‘little-Englanders’ gericht is; integendeel, hij bazuint het wel honderd keeren uit. Ons Nederlanders van den dag van heden gaat dit boek dan ook niet onmiddellijk aan. Of zij de imperialistische dan wel de tegengestelde politiek zullen aanhangen, of zij vrijhandelaars zullen blijven of niet, moeten de Engelschen weten. Slechts kan het ons Nederlanders niet geheel onverschillig laten, wat in een wereldtaal, door een schrijver van niet geringe pretensiën, van onze geschiedenis gemaakt wordt. En niet deze nieuwsgierigheid besture onze belangstelling alleen. | |
[pagina 127]
| |
Het is mijn stellige meening, dat Barker in zijn boek een allerverwerpelijkst voorbeeld van geschiedschrijving gesteld heeft; dat zijn boek een politiek pamflet is, dat zich ten onrechte met den titel van ‘historische studie’ siert. Maar laten wij daarom het genre politiek pamflet niet verachten: ook Burke's Observations on the Revolution of France was er een. Iets anders is het, geschiedenis te schrijven, iets anders, beschouwingen over dingen uit het verleden ten beste te geven. Barker's boek ongeschikt verklarende om er onze geschiedenis uit te leeren kennen, aanvaarden wij het echter als prikkel om zelf over zaken uit ons verleden opnieuw na te denken. De geschiedenis van Nederland is voor Ellis Barker in het kort die van een moedwillig verspeelde mogelijkheid.Ga naar voetnoot1) Nederland, eerste handelsmacht der wereld geworden, heeft verzuimd, zich tot eerste mogendheid der wereld te maken. Het heeft dit verzuimd uit hebzucht en gemakzucht; door noodige uitgaven te schuwen en niet tijdig over te gaan tot een herschepping der nationale instellingen. Het was, in Maurits' tijd al, rijk genoeg geworden om België en andere aangrenzende gewesten te veroveren en zijn vastelandsgebied tot een geduchten staat af te ronden; het zou dan menschen genoeg gehad hebben om zijn koloniën te bevolken, welker bijdragen wederom zouden hebben geholpen om een oorlogsvloot te onderhouden geëvenredigd aan de beteekenis der Nederlandsche handelsvloot. Gelijk de souvereine provinciën tot een sterken, monarchalen Staat, hadden moederland en koloniën tot een ‘Grooter Nederland’ moeten zijn samengesmolten, dat als financiëele macht sterk genoeg was om de weermiddelen te bekostigen die zulk een wereldrijk alleen in stand kunnen houden, en als toleenheid sterk genoeg om de protectionistische politiek der naburen te trotseeren. ‘The world might have become Dutch.’ Daarvoor hadden echter de particulieren wat meer moeten afstaan van hun geld, en de locale regeeringsorganen van hun macht. Tot deze opofferingen zijn de Nederlanders onbekwaam gebleken, met het gevolg dat hun onbevestigde welvaart niet in stand is kunnen blijven tegen de aanslagen hunner benijders. | |
[pagina 128]
| |
Wij gevoelen aanstonds, dat de Engelsche schrijver hier idealen stelt die de onze nooit geweest zijn. De wereld Hollandsch te maken en ten koste van bovenmenschelijke inspanning Hollandsch te houden, welk landgenoot heeft er in de dagen van onze grootste macht ooit aan gedacht? Het is voldoende de phrase in het Hollandsch te vertalen om er het zinledige van te proeven. Wij zijn zoo hoogmoedig niet. Zich de wereld te onderwerpen in den zin waarin Barker het meent, was nimmer een Nederlandsche gedachte. Men neemt hier begrippen, die in den loop der negentiende eeuw bij het Engelsche volk gegroeid zijn, en meet er de Nederlanders uit den tijd van het Twaalfjarig Bestand naar. Er zijn waarlijk niet veel woorden noodig om aan te toonen, dat dergelijke begrippen bij de tijdgenooten van Prins Maurits niet hebben kunnen bestaan, en dat het dus de dwaasheid zelve is, hen te kapittelen omdat zij er niet naar gehandeld hebben. Waren de Nederlanders van 1606, als de Engelschen van 1906, een sinds eeuwen als natie georganiseerd volk? Het mocht wat. Zij waren, als politiek zelfstandige natie, amper geboren. Hoe zouden de Engelsche zaken van thans er uit zien, als Engeland, nog zoo kort geleden als 1885, in het geval geweest was met zijn soevereiniteit te koop te moeten loopen? Het zou blijde zijn, zijn bestaan te hebben, en niet aan wereldheerschappij en wat er bij behoort, denken. Wat was Holland bij den aanvang van den tachtigjarigen oorlog? Een zeer eigenaardig en bijzonder, maar evenwel volstrekt niet van nature rebelsch of onbestuurbaar lid der Bourgondische heerschappij. Het zou, in 1567, volmaakt tevreden zijn geweest onder een koning van Spanje die gewetensvrijheid toestond en de provinciale herkomsten ontzag. In 1585, met een vreemden soeverein die hetzelfde deed en bovendien de macht had, de Spaansche troepen buiten het land te houden. Twintig jaar later niet meer, maar zijn defensieve houding had het daarom nog in geenen deele verloren: ook in zijn aanvallen bleef het defensief. Kon het anders? Beschouwen wij het Barkerprogram van Nederlandsche zeventiende-eeuwsche staatkunde eens wat nader. Eerst dan ten opzichte van België. ‘Had the Netherlands waited to conclude a peace with Spain until that country was absolutely exhausted, they could have obtained the withdrawal of the Spaniards from the Spanish Netherlands, and those provinces which form the present States of Bel- | |
[pagina 129]
| |
gium and Holland might easily have been united in a large and powerful confederation able to resist any Power and any combination of Powers. However, it was not only politically but also morally incumbent upon the Dutch to free from the Spanish yoke their brethren, who, as long as they were able, had assisted the Dutch in their struggle for liberty. It was not only politically a mistake, but morally a crime for the Dutch to desert their old companions in arms and to allow them to be misgoverned, impoverished, and outraged by their tyrants.’Ga naar voetnoot1) Zooveel woorden, zooveel vergissingen. ‘Easily’. En het geloofsverschil? Waartoe gaf dat in dien tijd geen aanleiding in vanouds saamhoorige landen als Frankrijk, of als Engeland zelf! Of wijst de geschiedenis van de Gentsche Bevrediging, toen er geen Spanjaard in huis maar wel voor de deur, en dus alle aanleiding tot eendracht was, op zooveel ‘gemak’? - ‘Who had assisted the Dutch as long as they were able’. En de Unie van Atrecht, vijftig bladzijden vroeger (niet zeer eigenaardig) ‘the nucleus of the present kingdom of Belgium’ genoemd? - ‘België dat zuchtte onder het Spaansche juk.’ Niets is minder juist: het zuchtte onder den oorlog, maar, sedert Parma en sedert Isabella, volstrekt niet langer omdat het bij Spanje hoorde. Waar zijn die zuchtende Belgen gebleven, toen Frederik Hendrik hen later tot den opstand riep en zij zijn leger maar hadden tegemoet te loopen? - ‘Able to resist any power and any combination of powers.’ Wij geven de ‘combination’ cadeau, en willen nu alleen maar eens denken aan de mogendheid die hier in aanmerking komt: aan Frankrijk, met zijn volmaakt onvoldoende, Parijs blootstellende noordergrens. Een sterke militaire staat Holland-België, een nieuw Bourgondië met andere woorden, hadde, met het naar het zuiden loopende grondgebied, uit de erfenis van oud-Bourgondië de vijandschap van Frankrijk noodzakelijk mede overgenomen. Barker plaatst de ‘combination of powers’ aan den verkeerden kant. Telkens en telkens weer is een zoodanige ‘combinatie’ noodig geweest, om Frankrijk buiten België te houden, en nog was het succes maar half: vergelijk de Belgisch-Fransche grens van nu met die van driehonderd jaar geleden. Een Holland, dat in de zeventiende eeuw eene Barkerpolitiek | |
[pagina 130]
| |
had willen volgen, zou zich eenvoudig door eene coalitie van mogendheden vernietigd hebben gezien. Zoo weinig aggressief als het was, heeft het toch al een 1672 moeten beleven. Voor jonge volken, die pas nog hun plaats onder de zon met de wapenen hebben moeten bevechten, is de wereld waarlijk zoo toegefelijk niet. Even onzinnig is de gelijkstelling van het Nederlandsche ‘koloniaal rijk’ uit de zeventiende eeuw met het Britsche wereldrijk van heden. ‘Thus, the Dutch became a world-empire of the first rank, and, in their time, they held a position similar to that which is held by the British Empire at the present day’.Ga naar voetnoot1) Deze bewering besluit een opsomming van - Nederlandsche koloniën? neen, van Nederlandsche handelsfactorijen en.... ontdekkingsreizen! Hoe dikwijls moet het herhaald worden, dat Nederland, van volkplantingen als heden ten dage Canada, Australië en Zuid-Afrika voor Engeland zijn, nooit meer dan het allereerste begin heeft bezeten of kunnen bezitten? Wat men het ‘koloniaal rijk’ van onze zeventiende-eeuwsche voorvaderen gelieft te noemen, was heelemaal geen rijk: het was een handelsgebied, met hier en daar een militaire nederzetting. Batavia was een kantoor, de Kaap de Goede Hoop een ververschingsstation: jaren en jaren lang in letterlijken zin niets meer dan een fort, moestuin en hospitaal. Nieuw-Nederland alleen was op weg om een volkplanting te worden. Het ontwikkelde zich snel ondanks het wanbeheer der West-Indische Compagnie, maar over de herhaaldelijk vernomen bewering dat de Nieuwe Wereld thans Hollandsch had kunnen zijn als indertijd Holland maar gewild had, kan ik mij nooit genoeg verbazen.Ga naar voetnoot2) Waren de Hollanders daar dan alléén, of waren zij er in de meerderheid? Nieuw-Nederland heeft, voor zoover ik weet, altijd tusschen Nieuw-Engeland en Virginië in gelegen, die elk voor zich op ieder oogeblik dat men nemen wil een sterker bevolking hebben gehad dan Nieuw-Nederland. De infiltratie van Engelschen in de Hollandsche kolonie was dan ook reeds zeer ver gevorderd toen Robert Holmes zijn bekende wapenfeit bedreef. | |
[pagina 131]
| |
Landverhuizing in eenigszins aanzienlijken getale heeft nimmer in de geschiedenis plaats gehad met het oogmerk, het moederland aan een wereldrijk te helpen. En dit is feitelijk wat Barker van de Hollanders van de zeventiende eeuw verlangt. Waarom in 's hemels naam zouden zij in groote massa's zijn uitgeweken? Zij hadden in het eigen land volop werk. Wat Barker van den rijkdom van het Holland van de eerste helft der zeventiende eeuw beweert (want toen zouden de fundatiën moeten gelegd zijn; na 1648 was het naar hij zelf toegeeft reeds te laat), is eveneens schromelijk overdreven. De vrachtvaart was uitgebreid, maar alleen omdat de zuinige Hollander het stellen kon ook met kleine winsten. Het overgroote deel van Holland's economisch bedrijf uit dien tijd is een bedrijf met kleine winst geweest. De Republiek had aan het onderhoud van Maurits' leger de handen vol, ja zij zou het in de moeilijke jaren vóór 1600 kwalijk gered hebben zonder de subsidiën van Hendrik IV. Tijdens Frederik Hendrik kon zij zich wat ruimer bewegen, en heeft ook expeditiën op grooter schaal gedaan, maar die van 1629 en 1632 gingen tot de uiterste maat van haar krachten. Of eischt onze schrijver van een zeventiendeeeuwschen staat, dat hij had moeten opereeren met het geperfectionneerd belasting- en staatskredietwezen van 1906? In vergelijking met andere staten was de onze in de kunst van het gebruikmaken der voorhanden hulpmiddelen toen stellig niet achter. De Nederlanders hebben verzuimd, een krachtige regeering te stellen aan het hoofd van een gecentraliseerden staat. Door afgunst en wantrouwen verblind, hebben zij hun heil gezocht, maar natuurlijk niet kunnen vinden, in een enghartige politiek van bevordering van het stedelijk en provinciaal belang. Dit thema wordt door Ellis Barker in het oneindige gevarieerd, met gedurige waarschuwende verwijzing naar verschijnselen in het Britsche rijksleven van heden. Het is duidelijk, en door geen van onze geschiedschrijvers ontkend, dat de politieke organisatie de zwakke zijde is geweest van onze ‘gouden eeuw’. Niemand die het treffender uitgedrukt heeft, dan Barker's bête noire, Johan van Oldenbarnevelt zelf. ‘De forme van onse regeringe is jegenwoordelijck nyet op sulcken vasten voet, dat wy met behoorlijcke autoriteit alle swa- | |
[pagina 132]
| |
richeyden souden bejegenen, laet staen overwinnen kunnen. De Vereenichde Nederlanden sijn nyet één Republique, maar seven verscheyden Provintiën, nyets gemeen hebbende met malcanderen (nadat sij nu nyet meer een gemeen leger hebben), dan alleen 't gunt bij contract totte gemeene defensie gelooft is, 't welck, doch meer precario als necessario, tot noch toe taliter qualiter is onderhouden, sonder datter gedurende desen langen oorlogh tot noch toe eenige vaste gemeyne Regeringe ofte eenige bestendige Republique is geformeert, maer alleenlijck een provisioneele maniere is gebruyckt, als men sede vacante of durante interregno gewoon is te gebruycken, welke forme bij haer selffs seer onseecker en periculeus is, en nae alle apparentie dus lange nyet en soude hebben kunnen bestaen, ten ware deselve mits de vreese voor den vyant en groote periculen van den oorloge staende gehouden ware. Daerom, als deese noot en periculen souden cesseeren, en men soude meenen den vrede wel gemaeckt te hebben, soo soude dese forme van regeringe, deur jalousie en onze slapharticheyt, terstont vervallen in de uyterste anarchie en confusie. Indien wy nyet een Regeringe maecken mit behoorlijcke autoriteyt om de Landen te regeren, de provintiën en steden te houden in haer debvoir van contributie en ordelijcke eenicheyt, de onwilligen en contraventeurs te constringeren, des vaints machinatien te bejegenen, de landen van alle injurien en periculen te defenderen, sonder nae rapporten en consultatien van de provintien en steden te verwachten, soo moeten wij verloren gaen, want geene Republique en kan bestaen, sonder goede ordre in de generale Regeringe’. - Oldenbarnevelt noemt dus de regeering der Republiek een hulpmiddel in buitengewone omstandigheden: men is in een interregnum. Hierop kan, dunkt mij, niet genoeg de nadruk worden gelegd. De consolidatie van het staatswezen geschiedde overal elders door de werking van het monarchaal element; een werking die in den Bourgondischen staat, waarvan Holland een lid was geweest, voortijdig door den opstand was gestuit, nadat zij reeds gedurende een eeuw door de afwezigheid van onze Soevereinen, en de verdeeldheid van hun aandacht en belangen over ver uiteenliggende landen van Europa, buitengemeen belemmerd was geworden. De opstand had gemaakt, dat Holland en eenige andere provinciën zichzelf moesten helpen. Plaatselijke organen, amper aan het | |
[pagina 133]
| |
gehoorzamen, aan het medewerken in een groot geheel, gewend, kregen op eens tot taak, zoo zelfstandig mogelijk te functioneeren en het eigen arbeidsvermogen tot in het ongeloofelijke uit te zetten. Het was niet de Nederlandsche Staat die zijn Spaanschen koning overwon: het waren eenige deelen van het geheel die zich zelfstandig maakten. Er is een wet van inertie ook in de staatkundige ontwikkeling. Een separatistische beweging, triompheerende, kan onmogelijk op slag in haar tegendeel verkeeren. De opgestane provinciën traden, onder geweldige beroeringen en volstrekt abnormale omstandigheden, buiten de lijn der politieke ontwikkeling waarop zij zich tot dusver hadden voortbewogen. De Republiek der Vereenigde Nederlanden was, in formeel-staatkundigen zin, een reactionnair verschijnsel. Deze enkele overweging brengt alle vergelijking met de Engelsche toestanden van heden, waarin Barker zoo eindeloos rijk is, tot niet. En eindelijk. Het is gemakkelijk om, gelijk Barker doet, een verzameling aan te leggen van oordeelvellingen die niet tot eer van een volk strekken; de onze ten aanzien van het Engelsche volk houden wij gaarne in de pen. Het gaat met volken als met menschen: van ieder wordt kwaads en wordt goeds gezegd. Het doel der geschiedschrijving evenwel is niet te laken of te prijzen, maar te doen medeleven. Wat Barker's boek met betrekking tot de Engelsche staatkunde van den dag moge uitwerken dient te worden afgewacht; dat zijn overdrijvingen echter strekken kunnen om den Engelschen lezer een helder begrip bij te brengen omtrent het verleden van het Nederlandsche volk, moet worden ontkend. H.T. Colenbrander. |
|