De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Vereenvoudigde spelling.- Het kan niet bevreemden dat, in een tijdschrift waarin een tegenstander (wijlen prof. Cosijn) en een voorstander (prof. Van Helten) van de vereenvoudiging onzer spelling aan het woord zijn geweest, en welks redakcie in deze kwestie verdeeld is, plaats werd gegeven aan een opstel waarin een ‘getemperde vereenvoudiging’ wordt aanbevolen. In hoeverre er voor zulk een ‘tempering’ nog plaats is in de overwegingen van het hoofdbestuur der ‘Vereeniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal,’ zal wel spoedig blijken, wanneer in haar orgaan op dit artikel de aandacht zal worden gevestigd. Wie het genoegen heeft gehad Dr. Kollewijn over spelling te hooren spreken en debatteeren, mag verwachten dat hij, altijd volkomen slagvaardig, met deugdelijke argumenten, en tevens met smaak en praktischen zin, op de bezwaren en de tegenvoorstellen van den heer Hasselbach zal weten te antwoorden. Aan het hoofd van een schrikbewind zal, bij het lezen van zijn antwoord, - behalve misschien die kollega - vermoedelijk wel niemand denken. In deze Aanteekening wensch ik iets te zeggen omtrent het denkbeeld, aan het slot van des heeren Hasselbach's opstel uitgesproken, betreffende een voorstel tot vereenvoudiging, òf door taalgeleerden bij de Regeering in te dienen, òf (door de benoeming eener Staatscommissie) door de Regeering zelve uit te lokken. Aan dit laatste denkbeeld moet, meen ik, verreweg de voorkeur worden gegeven. Een ‘zelfstandig voorstel’ door de ‘Hasselbachers’ gedaan, en dat evenzeer tegen de ‘Kollewijnianen’ als tegen de aanhangers van De Vries en Te Winkel gericht zou zijn, zou | |
[pagina 386]
| |
voor de Regeering slechts een reden te meer wezen om bij haar ‘neutraliteit’ in dezen te volharden. Werd, daarentegen, door de Regeering aan eene Commissie de opdracht gegeven om de kwestie der vereenvoudiging te bestudeeren en praktische maatregelen voor te stellen, dan zou de beweging een vastheid krijgen die zij nu mist en zouden de schoolautoriteiten minder aarzelend staan tegenover hervormingen waarvan door zeer velen het wenschelijke wordt erkend. In Frankrijk is dit geschied. De hoogleeraar Brunot heeft meer gedaan dan, zooals de heer Hasselbach meedeelt, een Open brief schrijven aan den Minister van Onderwijs en Schoone Kunsten om op de benoeming van zulk een commissie aan te dringen. Hij is zelf Rapporteur van de door den minister benoemde Staatscommissie geweest en heeft een buitengewoon belangrijk rapport over deze zaak opgesteld, dat men o.a. in de Revue de Paris van 1 en 15 November heeft kunnen lezen. Voor het geven van zulk een opdracht aan een Staatscommissie schijnt mij onze tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken de aangewezen man. Immers heeft dit lid der Regeering, bij de jongste debatten over de Staatsbegrooting, verklaard, dat hij persoonlijk ‘niet onsympathiek aan de beweging gezind is’, heeft hij verder, bij die gelegenheid, ook deze woorden gesproken: ‘Ik begrijp dat het in den geest des tijds ligt dat er komt een vereenvoudigde spelling’, en heeft hij, eindelijk, erkennend dat de vereenvoudiging hem ‘wat vreemd voorkomt’, dat hij aan de vervanging van c door s, van ee door e en van oo door o ‘nog moet gewennen’, op die woorden deze laten volgen: ‘doch dit is geen argument’. Met die laatste verklaring heeft hij aan de meeste, de zoogenaamde ‘esthetische’, tegenstanders hun voornaamste argument ontnomen. Tot leden van zulk eene Staatscommissie wenscht de heer Hasselbach bovenal taalgeleerden, hoogleeraren, benoemd te zien. Natuurlijk zullen de mannen die met de geschiedenis onzer taal door-en-door vertrouwd zijn, die dus ook de variacies der spelling hebben bestudeerd, hun stem moeten laten hooren. Maar naast hen zullen letterkundigen moeten optreden, mannen wien de zorg voor de esthetika der taal het best is toevertrouwd; deze zullen het sterkst gevoelen dat hun kunst werkt met klanken, niet met letters; daarbij zullen zij toch ook voor het schriftbeeld niet on- | |
[pagina 387]
| |
verschillig zijn. Bovenal zullen onderwijsmannen moeten worden geraadpleegd, die uit ervaring weten hoezeer het taalonderwijs door een onredelijke, of ook maar door een gekompliceerde spelling wordt belemmerd, hoeveel beter het taalgevoel bij de kinderen zal kunnen worden ontwikkeld wanneer het gesproken, niet het geschreven woord, als het voornaamste, het levend element der taal, wordt aangeprezen. En eindelijk zullen ook de boekdrukkers niet mogen worden voorbijgegaan, die de ekonomische zijde van het vraagstuk het duidelijkst kunnen uiteenzetten, en die belang hebben bij eene beslissing waardoor vastheid en, zooveel mogelijk, éénheid van spelling wordt bevorderd. In Frankrijk zijn deze laatste niet officiëel geraadpleegd geworden. Een der meest intelligente vertegenwoordigers van het vak, de heer Georges Protat, te Mâcon, die voor veel Parijsche uitgevers drukt, heeft onlangs in een ernstig en geestig betoog,Ga naar voetnoot1) het standpunt der boekdrukkers in deze kwestie uitvoerig en duidelijk uiteengezet. De spellingkwestie is een kwestie van toilet, meer niet. Evenmin als het karakter van een mensch bepaald wordt door de hoogte waarop een vest is uitgesneden of door het aantal stroken van een japon, evenmin wordt het karakter eener taal veredeld door de spelling van een woord met sch voor s, of verlaagd wanneer die ch wordt weggelaten. Wanneer de spelling-debatten niets anders uitrichtten dan der menschen begrip van taal klaarder en zuiverder te maken, hun te doen inzien dat de taal spraak is, niet schrift, dan reeds zouden ze niet vruchteloos wezen. Maar een toiletkwestie kan beteekenis krijgen. Ze krijgt die ongetwijfeld, zoodra een mode wordt gehandhaafd die niet meer past bij de veranderde smaak, bij de meer moderne inrichting van het leven, of wier waarde uit een hygiënisch en een ekonomisch oogpunt sterk kan worden betwist. Intusschen, in die gevallen regelt de zaak gemakkelijk zich zelve. Er worden proeven genomen met nieuwe modes. Blijken deze tegelijk praktisch, gezond en smaakvol te zijn, dan is het oog spoedig aan de nieuwe vormen gewend en na eenigen tijd is het juist de oude kleeding die de smaad moet dragen waarmeê eerst de nieuwe begroet werd. | |
[pagina 388]
| |
De toiletkwestie krijgt nog meer beteekenis, wanneer het de kleeding geldt van een groote groep van personen; zij wordt een kwestie van gewicht, wanneer het gaat om de uniform van het leger. Bij den slag van Elandslaagte, in het begin van den Boerenoorlog, vochten Harer Majesteits ‘Hooglanders’ in hun mooie schotsche rokjes meê. Zij moesten een berg beklimmen die overal met prikkeldraad was afgezet. De Boeren schoten goed, en weldra zag men heel wat doode en gewonde ‘Hooglanders’ allerongelukkigst bengelen aan de draden waarin hun rokjes waren blijven haken. Korten tijd daarna werden ook deze Engelsche soldaten in de bekende khakipakjes gestoken. Aangezien het nu, wel niet absoluut noodig, maar toch zeer wenschelijk is, al ware het alleen ter wille der letterzetters en der korrektoren, dat in de spelling eener taal de meest-mogelijke eenheid tot stand kome, zoo is het spelling-vraagstuk (in haar wezen een eenvoudige toilet-kwestie) toch eigenlijk een kwestie van uniform. En aangezien door zeer veel onderwijsmannen, op degelijke paedagogische gronden, de ouderwetsche uniform als onpraktisch, belemmerend, kwellend zelfs, wordt veroordeeld, - in het rapport van prof. Brunot wordt het tegenwoordig onderwijs in spelling ‘un supplice pour les enfants’ genoemd, - zoo is er, meen ik, alle reden voor een minister die ook aan het hoofd staat van ons nationaal onderwijs, om het vraagstuk der spelling in studie te nemen en, is hij van de wenschelijkheid eener hervorming overtuigd, praktische maatregelen tot vereenvoudiging voor te stellen. Blijkens hetgeen de minister, in zijn bovenaangehaalde rede, meedeelde omtrent de akte-examens der onderwijzers, is er reeds een beperkt ‘tolerancie-edikt’ door hem uitgevaardigd. Maar, als ik wel begrijp, geldt dit wel voor het proefwerk der kandidaten, maar niet voor den arbeid der onderwijzers op de school. Daar zullen zij trouw de spelling van De Vries en Te Winkel, mitsgaders de regels dier spelling en de regels der geslachten, hebben te onderwijzen en de vereenvoudigde spelling, als onoorbaar, hebben te verbannen. Met die ‘tolerancie’ wordt dus het onderwijs nog weinig gebaat Wat dit onderwijs in spelling betreft, zoo vermeld ik, ten slotte, twee radikale methoden, die ik onlangs hoorde aanprijzen. | |
[pagina 389]
| |
De eerste is van een Franschman. Leer de kinderen lezen en zuiver spreken, maar laat het eigenlijk onderwijs in spelling achterwege. Geef dit laatste enkel en alleen aan de letterzetters en de korrektoren der boekdrukkerijen. Door het boek en door de krant zal de kennis der spelling van zelf zich verbreiden. Wie veel leest zal, door de dagelijksche ervaring van zijn oog, spel-wijs worden, wie niet of weinig leest zal, als hij schrijft, spelfouten maken. Van zijn omgeving hangt het af of hij zich daarmee zal blameeren, en dus zal trachten zijn gebrek te overwinnen, of niet. De tweede is van een Duitscher. Leer de kinderen de zuivere uitspraak hunner moedertaal met behulp van het fonetisch schrift. Schrijf daarna op het bord hetzelfde woord volgens de officiëele spelling, maar maak hierbij gebruik van drie kleuren van krijt. Teeken met wit krijt de letters die de juiste teekens zijn der uitspraak, met blauw krijt de letters die de uitspraak niet geheel nauwkeurig weergeven, met rood krijt de geheel-en-al overtollige letters. Laat de kinderen de witte letters leeren liefhebben, de blauwe met wat toegevendheid aanzien, om de roode hartelijk lachen. Het voorwerp van hun spotternij zullen ze niet licht vergeten. Zoo krijgen ze, tegelijk, een zuivere uitspraak van hun taal en leeren, volgens ‘de spot-methode’, de spelling er bij.
A.G.v.H. |
|