De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 568]
| |||||||||||
Bilderdijk-uitgaven.
Mr. Willem Bilderdijk. Uitgegeven op machtiging der Bilderdijkcommissie. Amsterdam, Höveker & Wormser.
| |||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||
met genoegen en dat van Dr. W.B. van Staveren over ‘Bilderdijk en de geneeskunde’ met belangstelling lezen. Misschien zou men zich verwonderen over de leegheid van het kleine artikel, dat, tot de helft van het heele werk uitgedijd, beschuldigd had moeten kunnen worden van tè dichte gecondenseerdheid: het artikel van Dr. H.C. Muller, - ‘Bilderdijk als Dichter’, - en lachen over de ijdelheid van den heer Dr. K.H.E. de Jong, die in zijn ‘Vertalingen van Bilderdijk's werken’ de gelegenheid aangrijpt, om ons voornamelijk op zijn eigen Duitsch te tracteerenGa naar voetnoot1). Ook zou men wellicht het zóó maar in het Latijn geschreven artikel van professor Naber ‘Bilderdijk iuris romani studiosus’ overslaan, en nog het vroom verlangen koesteren naar een ‘Bilderdijk als calligraaph’ door een of anderen Leeraar M.O. Schoonschrijven, en vooral naar het ‘Bilderdijk en de Vrije Liefde’, dat van de welversneden pen van freule Lohman had dienen te wezen...; maar, hoe dan ook, men zou het boek niet geheel onvoldaan hebben dichtgeslagen. | |||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||
Nu doorloopt men het als een tentoonstelling, of, desnoods, als een museumpje... dat echter geen monument is: men vindt er portretjes van Bilderdijk: ‘hé, zag ie er zóó uit? en op dien leeftijd zús?’ en men vindt er krabbeltjes, eigenhandig door den dichter geteekend, en men vindt er duizend andere curiositeiten... alleen, men vindt er Bilderdijk niet.
* * *
Dr. Bavinck en Willem Kloos hebben samen getracht - hoewel zich van die samenwerking niet bewust -, de leemte aan te vullen: gaf Dr. Bavinck in zijn ‘Bilderdijk als denker en dichter’ aan den dichter een al te ondergeschikte plaats, de dichter Willem Kloos leverde, in zijn ‘Inleiding’, over den dichter Bilderdijk een uitvoerige studie. Dr. Bavinck heeft ongetwijfeld een voortreffelijk werk verricht. De opmerking zou kunnen gemaakt worden, dat het compilatiewerk is; goed, en ik geef toe: diep van oorspronkelijk inzicht, 't welk den denker Bilderdijk zou ontwaren doen te midden van het alom-werkzaam denken van zijn tijd, dát is Dr. Bavinck's boek niet; maar er is dan toch, wat men ervan zeggen moge, op hoogst intelligente wijze in bijeengebracht wat tot de kennis van den te weinig gekenden denker dienen kan; zoo is het meer dan de bloote verzameling bouwstoffen: haar rangschikking is een schets; een schets, die, hoewel de diepte missend van de meesterlijke schilderij, echter even breed als oprecht van lijnen is. Op enkele détails wil ik hier te minder ingaan, waar ik mij tot oordeelen over menige hoofdzaak niet bevoegd zou achten.
Hooger van allure, is het opstel van den heer Kloos heel wat minder prijzenswaard dan het boek van Dr. Bavinck. Laat het, zooals van onderscheidene zijden verzekerd wordt, een ‘keurig’ stuk zijn - de toon is inderdaad, vooral in den beginne, van een aangename rust en voorname wel-voegelijkheid -, een bezwaar, dat moeilijk door verdiensten van anderen aard kan worden goedgemaakt, is dit: dat de heer Kloos meermalen blijk geeft, van Bilderdijk weinig of niets te hebben begrepen. Bij die bedenking wordt zelfs een zaak van minder belang wat | |||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||
anders als een onvergeeflijke fout zou worden aangemerkt: nml. dat die Inleiding, niettegenstaande de fleurig-uitziende, prettigoverzichtelijk-lijkende onderwerp-aanduidingen naast den text, goddeloos vervelend is, dank zij der wijdloopige samenstelling van het stuk, dat, voortdurend in een kring loopend, telkens weer bij dezelfde redeneeringen en uiteenzettingen belandt. Hoe dikwijls het eeuwige motief van zijn latere literaire kronieken, dat nml. maat-en-rijm om den dood niet 't zelfde is als poëzie, ook hier weer terugkeert, - hoe dikwijls, met altijd weer dezelfde, of ongeveer dezelfde, bewoordingen, Vondel tegenover Bilderdijk gesteld wordt, of wel de ‘diepste, eigenlijkste Bilderdijk’ tegenover ‘Bilderdijk op zijn slechtst’, - ik heb getracht er lijstjes van te maken, doch het is mij niet gelukt: veel anders stáát er niet in het gansche opstel van acht-en-tachtig eindeloos lijkende bladzijdjes.... De vele vergelijkingen van Bilderdijk met Milton, met Dryden, met J.B. Rousseau, met wie niet, ze zijn weinig meer dan uitstalling van quasi-geleerdheid. Het aanvoeren van Dryden bijv. en van ‘den nu weinig meer genoemden J.B. Rousseau’ is eenvoudig een luk-raak noemen van ‘buitenplaatsen’: onder de tallooze dichters, van wie Bilderdijk wel eens vertaalde - en men kan wel bijna zeggen, dat hij vertaalde van al wie hij las - bevinden zich Rousseau noch Dryden. Wie echter prijs erop stelt, zoo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven, die dient te erkennen, dat het boekje toch wel hier en daar iets aardigs bevat. Gaarne waardeer ik dan ook Kloos' houding tegenover Van VlotenGa naar voetnoot1), zijne vergelijking van Bilderdijk en Da Costa als dichtersGa naar voetnoot2), zijne ongewoon-futtige afstraffing van MultatuliGa naar voetnoot3), en zijn ongewoon-inzichtige beschouwing over het consequente in Bilderdijks bewondering voor Napoleon bij zijne vereering voor het Oranjehuis.Ga naar voetnoot4) Maar daartegenover staan reusachtige vergissingen als de meening, dat Bilderdijk zich zou hebben laten ‘neerdrukken en bëengen binnen den beperkten kring van het Dortsch-synodale, oud-protestantsche kerk-geloof’Ga naar voetnoot5), of als deze, dat, aan den anderen | |||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||
kant, de heftigheid zijner erotiek slechts schijnbaar en veeleer oratorische overdrijving zijn zouGa naar voetnoot1)! Beide vergissingen komen voort uit de omstandigheid, dat de heer Kloos Bilderdijk niet als één groot-levend natuur-verschijnsel heeft gevoeld en hem dus niet in dat ééne gevoel zag en beoordeelde, doch hem beschouwde, uit-elkaar-gevallen in de afzonderlijke stukken en vakken van zijn veelomvattend wezen. Vandaar ook de onwijze verklaring van de geweldigheid van Bilderdijks rhythme uit een berekenend ‘meegaan met zijn tijd’Ga naar voetnoot2)...: de heer Kloos gelooft niet aan den ‘aanzwellenden storm van ontroering’ bij Bilderdijk, en Bilderdijks prachtige lyriek lijkt hem in diens werk een ‘quantité négligeable’....Ga naar voetnoot3) Dingen als deze geven inderdaad het recht, van Kloos' ‘studie’, zonder nadere ontledingen, zoo spoedig mogelijk afscheid te nemen.
* * *
Zoo is noch vanwege de Bilderdijk-commissie, noch van andere zijde voor Bilderdijk gedaan wat voor Rembrandt gedaan is, op last der van meer inzicht blijk gevende Rembrandt-commissie, door Jan Veth. Het Bilderdijk-gedenkboek, dat ik mij droom, het echte standaard-werk dat hem toekomt, is ongeschreven gebleven. Zeker, het was moeilijker, daarvoor den rechten man te vinden, dan voor een werk over Rembrandt. Overweegt men de verschillende eigenschappen, voor een zoo wijd-strekkende taak vereischt, zoo lijkt de tegenwoordige tijd te zeer een tijd van specialiteiten, dan dat ze een geest voort zou brengen, ruim genoeg, om een zoo veel-facettige figuur als Bilderdijk geheel te kunnen omvangen. De hedendaagsche dichters zijn geen geleerden, en noch minder zijn de hedendaagsche geleerden dichters... De schrijver zou een historicus moeten zijn met een universeele ontwikkeling en waarachtig begrip van poëzie, als bijv. Dr. Bijvanck.
* * *
Het Bilderdijk-uitgaafje, dat, hoe bescheiden ook, aan zijn doel het best bëantwoordt, is de bloemlezing van Van Elring. | |||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||
De ‘Voorrede’ ertoe is onbeduidend en vrij slecht geschreven, de opmerkingen bij de gedichten, voor zoover ze niet van anderen zijn, schaden niet zelden door weinig raken of overdreven lof (het gedichtje dat den bundel opent is al zeer ongelukkig gekozen en toegelicht), maar op slot van rekening zijn hier dan toch, naast minder goede proeven van Bilderdijks kunst, een groot aantal schoone en voor een deel, als bijv. ‘Blindheid’ op blz. 154, niet zoo heel bekende verzen van den grooten dichter bijeen. Dat is, voor het publiek, dat nu toch eens iets van Bilderdijk wil lezen, meer dan Kloos gegeven heeft.
Over diens eigenlijke ‘bloemlezing,’ een paar verzen, te hooi en te gras geplukt, zweeg ik nog. Al bevat zij enkele mooie gedichten, o.a. ‘De Dieren’, - arme abonné's der Nederlandsche Bibliotheek, die er Bilderdijk uit moeten leeren kennen! Ons echter bevestigt zij slechts - en de rij van waarlijk onnoozele aanteekeningen niet minder’Ga naar voetnoot1), - in onze meening over het inleidend proza.
Oct. 1906. Carel Scharten. |
|