De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
De tijdregeling in Nederland.Veertien jaar geleden was Holland in last, omdat de heeren Tak van Poortvliet en Lely, ministers van binnenlandsche zaken en van waterstaat, in overleg met de spoorwegmaatschappijen hadden besloten, dat Nederland den Greenwichtijd zou aannemen. Thans is Holland wederom in last, omdat de heeren Rink en Kraus hebben voorgesteld, dat Nederland den Midden-Europeeschen tijd zal aanvaarden. Het verschil tusschen nu en toen bestaat hierin, dat wat in 1892 ondershands zou geschieden in 1906 bij de wet staat ingevoerd te worden. Waarom mocht Nederland niet in het bezit blijven van den onvervalschten Amsterdamschen tijd? Dat hebben onze spoorwegmastschappijen voor haar rekening: zij eischten in het belang van het verkeerswezen aansluiting van het publieke leven bij een afspraak, die door hen met Duitsche, Oostenrijksch-Hongaarsche en Belgische vakgenooten in eene zitting van het ‘Eisenbahnverein’ gemaakt was. Voor dat besluit van het ‘Verein’ moest alles zwichten: de Amsterdamsche tijd moest voortaan bij de historische curiosa worden opgeborgen. Toen nu onlangs een blijkbaar ingeblazen courantenbericht verscheen, dat de spoorwegmaatschappijen geen bezwaar meer zouden maken tegen terugkeer met haar dienstregelingen tot Amsterdamschen tijd, heeft menigeen gemeend, dat hier de langgewenschte oplossing van het vraagstuk der nog steeds niet herstelde tijdseenheid gevonden was, maar tevens de vraag overwogen of werkelijk in die veertien jaren zooveel ver- | |
[pagina 528]
| |
anderd was. En of niet misschien onder het frissche gras van dit courantenbericht een klein slangetje wegschool, dat in de richting van den Greenwichtijd heenschuifelde? Ingewijden werden in dit vermoeden versterkt door de perscampagne die in de Haarlemsche courant op touw was gezet en waarvan de laatste uitkomst een adres aan de Tweede Kamer geweest is, om in het aanhangige wetsontwerp op de tijdregeling den Midden-Europeeschen tijd, die door de regeering wordt voorgesteld, door den Greenwichtijd te vervangen. Dit rekest is met klinkende namen onderteekend, hetgeen niet wegneemt, dat er onder die namen van de klinkendsten zijn - de voorzitter van de natuurk undige afdeeling der koninklijke akademie van wetenschappen inclusieve - die voor veertien jaren openlijk deelnamen aan de beweging waarbij de Midden-Europeesche tijd voor Nederland verlangd werd. Ook het inzenden van een rekest van de vereeniging voor den effectenhandel, waarbij bezwaren tegen het aanhangig wetsontwerp breed worden uitgemeten, maakt ongetwijfeld deel uit van eene wel overlegde agitatie tegen de aanneming van bedoeld wetsontwerp. En het ligt voor de hand in de groote spoorwegmaatschappij en de stuwkracht te zien van deze agitatie. Immers zooveel is zeker, dat, wordt het aanhangig ontwerp tot wet verheven, heel wat arbeid op de bureaux dier maatschappijen zal moeten verricht worden. Een arbeid die dààrop gericht moet zijn om een aantal treinen, zoowel in den vroegen ochtend en laten avond, als in de morgen- en middaguren te adapteeren aan de nieuwe toestanden, die in het leven zullen treden, zoodra de M.E.-tijd voor heel Nederland geldt. Die treinen zijn niet de internationale verbindingen; deze blijven immuabel, noch ook degene die als lokale voortzettingen van die internationale treinen zijn op te vatten. Maar het zijn treinen die voor de distributie van levensmiddelen, melk en brood, voor de marktbezoekers, voor de schoolkinderen enz. beteekenis hebben. Dat tegen dien arbeid wordt opgezien is alleszins begrijpelijk; dat men hem nog met alle middelen tracht te ontgaan, is menschelijk en de bonne guerre; dat men hem echter op den langen duur zou weigeren te verrichten, is haast niet aan te nemen. | |
[pagina 529]
| |
En in 1892 dan, bij den overgang van de spoorwegen tot den Greenwichtijd, heeft men dien arbeid toen niet reeds éénmaal verricht? Neen, waarde lezer, toen hebben de spoorwegmaatschappijen er zich wel voor gewacht en dien arbeid overgelaten aan het publiek. De geheele dienstregeling werd en bloc 20 minuten verzet en tegen het publiek werd gezegd: ‘Help yourself’. Ook aan het publiek is intusschen die moeite gespaard, doordien het geweigerd heeft den Greenwichtijd voor het dagelijksch leven te aanvaarden. Nu echter het wetsontwerp een tijd voorstelt, die 40 minuten met den Amsterdamschen en een vol uur met den Greenwichtijd verschilt, nu zou men bij aanneming van dat wetsontwerp wel moeten gaan omrekenen en zou niemand de verantwoordelijkheid willen dragen om het publiek met die moeilijkheid zelf te laten worstelen. Daarvoor is het verschil van 40 minuten te belangrijk, daarvoor is tevens te duidelijk dat, als maar eenmaal het werk verricht is, ook de spoorwegmaatschappijen zelve weder te veel belang hebben bij een geregelden gang van het geheele verkeersleven, dan dat zij tegen die omrekeningen zouden blijven opzien, wanneer deze haar eenmaal door de Regeering werden opgelegd.Ga naar voetnoot1) Intusschen is het harerzijds eene begrijpelijke politiek zoo lang mogelijk tegen te stribbelen en alle hulptroepen - hoogleeraren, effectenmakelaars en journalisten - in het veld te brengen. Of deze agitatie zal slagen, zal voornamelijk afhangen van het doorzicht en van de vastberadenheid van minister en kamerleden. Deze hebben gezamenlijk te overwegen wat thans het zwaarste weegt; zij hebben op hunne hoede te zijn tegen drogredenen en uitvluchten; zij vooral moeten den | |
[pagina 530]
| |
juisten weg weten te vinden, daar waar thans door het vele ‘Staub aufwirbeln’ die weg niet meer scherp herkenbaar is. De gewichtigste vraag is wel deze: wat is er waar van dat uittreden uit het Eisenbahnverein, dat in 1902 zelfs niet in de verte overwogen mocht worden en dat thans eenvoudig schijnt? Zou op den duur het belang van het verkeerswezen toch niet medebrengen, dat men zoodanige krasse maatregelen maar liever achterwege liet? En zou het wel zoo ernstig gemeend zijn, dat bij aanneming van Amsterdamschen tijd voor de spoorwegen, deze haar lidmaatschap van het Verein moeten opgeven? Hier moet men onderscheid maken tusschen wat in de spoorwegtaal heet den inwendigen en den uitwendigen dienst. De laatste alleen komt onder de oogen van het publiek: het zijn de aangeplakte dienstregelingen, de officieele spoorweggidsen, kortom juist alleen datgene waarin het publiek belang stelt en waarmede het in aanraking komt. Reeds in 1892 kwam het herhaaldelijk ter sprake of niet voor dezen uitwendigen dienst door de maatschappijen Amsterdamsche tijd kon worden behouden. En steeds werd er gewezen op het gevaar, dat daarvan het gevolg zou zijn, wanneer het personeel van machinisten, wisselwachters en conducteurs met twee tijdsoorten, één voor den inwendigen, één voor den uitwendigen dienst zoude te rekenen hebben. Daarbij werd niet verzwegen, dat wanneer de maatschappijen maar getrouw bleven aan Greenwichtijd voor den inwendigen dienst uittreden uit het Verein niet noodig zou zijn. Toch kon deze transactie voor 14 jaren geen genade vinden in de oogen der maatschappijen. Zijn de omstandigheden thans te dien aanzien veranderd? Wel eenigszins. Als is er veertien jaren lang eenheid geweest in den tijd volgens welken in- en uitwendige dienst geregeld waren, er is geen eenheid geweest tusschen den uitwendigen dienst en den stadstijd; deze heeft 14 jaren lang 20 minuten verschil aangewezen, en niet alleen het publiek, maar ook het geheele spoorwegpersoneel is aan deze chinoiserie vrijwel gewend. Onder die omstandigheden kan ik mij denken, dat de maatschappijen aldus redeneeren: laat ons - nu ons personeel met een dubbelen tijd vertrouwd is geworden - de proef | |
[pagina 531]
| |
nemen en door het aannemen van Amsterdamschen tijd voor onze dienstregelingen en spoorweggidsen (uitwendige dienst) afkoopen de invoering van ME.-tijd, die ons tot de gevreesde omrekening zou dwingen. Indien het niet bij deze proef bleef en er werkelijk voor goed op te rekenen viel, dat Amsterdamsche tijd voor Nederland behouden kon worden, zou er over zoodanige oplossing slechts te roemen vallen. Maar wie waarborgt ons dat, eenmaal de Amsterdamsche tijd bij de wet ingevoerd zijnde, toch weder niet bij de maatschappijen tot terugkeer naar Greenwichtijd ook voor uitwendigen dienst zou besloten worden? Dit punt zal dus door de regeering wel met de grootste nauwgezetheid overwogen worden en, zoo zij vèr vooruit ziet, zal toch waarschijnlijk aansluiting aan den zônetijd met opgeving van het nationale uur voor hare oogen opdoemen als het meest waarschijnlijke toekomstbeeld. En in dat geval zal zij zich gesterkt voelen om vast te houden aan het beginsel neergelegd in het aanhangige wetsontwerp. Nederland, dat op den noordwestelijken uithoek ligt van het west-europeesche vaste land en ten westen door de Noordzee bespoeld wordt, bevindt zich in de bij uitzondering gunstige positie om te kunnen en te mogen kiezen tusschen de praktijk en de doctrine. De praktijk spreekt luide uit, dat eenheid van tijd van IJmuiden tot aan de Russische grens een gewenschte staat van zaken is; de doctrine daarentegen houdt met angstige nauwgezetheid vast aan den meridiaan die 7o 30' 0. L. van Greenwich Nederland in het West-Europeesche zônegebied kerkert. Maar juist de Noordzee, die aan een handelsvolk reeds zoo groote diensten bewezen heeft, helpt ook hier die banden losmaken. Waar geen landverbinding naar het Westen bestaat, kan Nederland veilig met de Midden-Europeesche zône medeleven zonder wie ook te schaden, integendeel zeer ten voordeele van zich zelf. Dit laatste worde nog met enkele woorden toegelicht, daar hieromtrent veel wordt beweerd wat slechts kritieklooze napraterij moet genoemd worden. Er is reeds voor veertien jaren gezegd, dat aansluiting bij den Midden-Europeeschen tijd met eene belangrijke besparing op het gebruik van gas- en ander kunstlicht gelijk staat, afgezien van de hygienische voordeelen die van eene verschuiving van | |
[pagina 532]
| |
den werkdag in de richting van het morgenlicht het gevolg zouden zijn. Die kunstlicht-besparing zal over geheel Nederland bemerkbaar zijn; zij zal zich een zeer lange reeks van jaren doen gevoelen en over vele millioenen loopen. Wie 't eerst op haar de aandacht vestigde was Prof. d'Aulnis de Bourouill in een artikel in het Utrechtsch Dagblad in Maart 1892. Sedert dien tijd heeft deze beschouwing hier en daar tegenspraak verwekt en niemand minder dan Prof. H.G. van de Sande Bakhuyzen schreef nog onlangs (24 September 1906) in de Haarlemsche Courant: ‘Men begrijpt niet hoe men meent door zoo'n schijnvertooning de menschen tot gaslichtbesparing te brengen.’ Van deze boutade blijft niet heel veel over wanneer men haar toetst aan de feiten! Immers we beschikken thans over gegevens, die over een veeljarig tijdvak loopen, en die ons officieel inlichten omtrent het gasverbruik in de Duitsche steden, nadat aldaar vóór 14 jaren de lokale tijd door den Midden-Europeeschen tijd vervangen werd. Die cijfers bewijzen zonneklaar, dat een blijvende invloed op het gasverbruik is ingetreden overal waar men verwijderd ligt van den meridiaan op 15o O.L. van Greenwich. Vèr westelijk daarvan gelegen steden als Elberfeld en Düsseldorf verbruiken sedert 1892 veel minder, vèr oostelijk gelegene als Königsberg veel meer gas dan zij zouden gedaan hebben indien geene zônetijd ware ingevoerd. Die verschillen zullen wij nader onder de oogen zien. In Elberfeld, dat niet ver van onze grenzen in het westelijkste deel van de Middeneuropeesche strook ligt, was het gasverbruik regelmatig stijgende: het bedroeg in 1888 6,225,000 M3, in 1892 6,550,090 M3, doch in 1893 - het jaar waarin de Middeneuropeesche tijd ook voor het burgerlijk leven in Elberfeld ingevoerd werd - daalde het gasverbruik aldaar tot op 6,050,000 M3. Een verschil dus van 500,000 M3 met het daaraan voorafgaande jaar, in welk jaar nog de lokale tijd gegolden had. Vermenigvuldig dit aantal M3 met den gasprijs in Elberfeld en ge hebt het bedrag in duizenden guldens, die (alleen in het jaar 1893) de gasverbruikende bewoners van Elberfeld in den zak gehouden hebben. Toch heeft zich, begrijpelijkerwijze, de straksbedoelde stijging in het gasverbruik die wij tusschen 1888 en 1892 constateerden | |
[pagina 533]
| |
ook na 1893 voortgezet, maar het verdere verloop van de graphische lijn, na de groote daling in 1893, is vrijwel evenwijdig gebleven aan het aanvankelijke, stijgende verloop van 1888-1892, zooals aan ieder blijken zal die zoodanige kromme opbouwt uit de hier verstrekte gegevens, en die verneemt dat in 1895 het verbruik te Elberfeld tot 6,800,000 M3 gestegen was. Uit die evenwijdigheid blijkt dat het verschil in verbruik ten nadeele van de gasfabriek en ten voordeele van de gasconsumenten is blijven bestaan ook in latere jaren, nadat eenmaal de tijdswisseling het verschil in het voordeel der verbruikers had in het leven geroepen. In Düsseldorf nemen we hetzelfde in eenigszins andere verhoudingen waar. Verbruikt gas in 1888 5,900,000 M3, in 1892 7,450,000 M3, in 1893 (na invoering M.E.-tijd): 6,850,000 M3. Winst voor de gasverbruikende Düsseldorfers dus 600,000 M3; bijna hetzelfde cijfer als voor Elberfeld bespaard werd. Ten aanzien van het verloop in latere jaren geldt hetzelfde wat voor Elberfeld werd opgemerkt. In Hamburg, dat minder ver westelijk gelegen is, maar waar door het hoogere bevol- | |
[pagina 534]
| |
kingscijfer het gasverbruik veel belangrijker is, noteerde men in 1888: 31,000,000 M3, in 1892: 39,250,000 M3, in 1893 (na invoering van den M.E.-tijd) 37,250,000 M3. Maakt dus een verschil ten voordeele van de gasverbruikers van 2,000,000 M3, hetgeen in de beide volgende jaren zelfs tot 3,500,000 M3 gerezen is, om eerst in 1895 opnieuw normale stijging tengevolge van toenemend gasverbruik bij stijging van het bevolkingscijfer weder te zien intreden. Königsberg geeft niet minder belangwekkende cijfers. Deze stad ligt veel verder oostelijk dan de Middeneuropeesche meridiaan; haast zoo ver oostelijk als wij ons oostelijk van den meridiaan van Greenwich bevinden. In Königsberg nu was het gasverbruik in 1888: 4,250,000 M3, in 1892: 4,175,000 M3, in 1993 (na de invoering van de M.E.-tijd): 4,475,000 M3. In dat ééne jaar is dus in Königsberg 300,000 M3 meer gas verbrand dan vóór de vastelling van den wettelijken tijd op den meridiaan van 15o O.L. van Greenwich. En dat dit verlies duurzaam geweest is, bewijzen de cijfers van 4,500,000 M3 gasverbruik voor de jaren 1894 en 1896. Niet minder welsprekend zijn de cijfers die wij aan onze zuidelijke naburen ontleenen, waar in 1892 wèl door het publieke leven werd mede gegaan in den overgang tot den West-Europeeschen tijd. Die cijfers worden echter minder grifweg verstrekt en zijn tevens minder volledig. Wij geven eenige hoofdcijfers voor Brussel en Luik, waarbij in het oog te houden is dat het hier alleen het verkochte gas betreft, niet ook het voor de publieke verlichting gebruikte, dat in de Duitsche cijfers wèl mede gerekend is. En nu vinden we dat ook in België het gasverbruik eveneens allerwege in de groote steden jaarlijks toenam. Voor Brussel bedroeg over het jaar 1891 die regelmatige toeneming 1,414,173 M3. In 1892 trad de Greenwichtijd in plaats van den lokalen en nu zien wij in plaats van de normale toename eene abnormale optreden! Door de Brusselaars werd in dat jaar op eens 2,613,799 M3 meer gas verstookt dan in het vorige jaar. De Greenwichtijd kwam hun duur te staan! Evenals de inwoners van Königsberg en Brussel gevoelen ook de Luikenaars den Greenwichtijd in hunne beurzen; hier werd de normale stijging van omstreeks 250,000 M3 per jaar | |
[pagina 535]
| |
in 1892 plotseling tot 492,520 M3 opgejaagd! En sedert is ook daar de ongunstige verhouding blijven bestaan en keeren de oude toestanden niet weder terug. In België dus geheel dezelfde kromme als voor Elberfeld en Düsseldorf, edoch in omgekeerden, in voor de consumenten nadeeligen zin, omdat België evenals Nederland nabij de oostelijke grens van de Greenwich-zône ligt. Zelfs in Maastricht waar met 1 Mei 1892 de Greenwichtijd werd aangenomen en behouden, wordt na dien datum gelijksoortige toename in het gasverbruik geconstateerd, die door de directie dier gasfabriek aan de invoering van dien tijd wordt toegeschreven. Wie vèr westelijk van den tijd-meridiaan woonden, maakten dus blijkens al deze officieele cijfersGa naar voetnoot1) belangrijke besparing op hun gasverlichting na invoering van de tijdseenheid op den zônegrondslag; wie ver oostelijk woonden, moesten zich naar evenredigheid grootere uitgaven getroosten, die, wel verre van zich gaandeweg te herstellen, jaar in jaar uit voortduren omdat... nu eenmaal alle stadsleven zich uitsluitend naar de klok richt! Prof. van de Sande Bakhuyzen zal bij nadere toetsing van deze cijfers ongetwijfeld willen erkennen dat de belangrijke besparing aan kunstlicht voor de westelijke deelen der tijdstrooken een voldongen feit is, ja het zou mij verheugen zoo deze nieuwe gegevens hem tot zijne opvatting van 1892 zouden vermogen terug te brengen. Ook de bij uitstek praktische Yankees hebben, zooals ons een blik op de tijdkaart der Vereenigde Staten bewijst, westelijk overspringende stukken der verschillende staten bij voorkeur het voordeel van aansluiting bij den meer oostelijken tijd geschonken: niet omgekeerd. De bovenaangehaalde cijfers geven mij het recht te zeggen dat de vasthoudendheid, waarmede de spoorwegmaatschappijen in 1892 invoering van den M.E.-tijd hebben helpen tegenhouden, aan Nederland een geldelijk verlies veroorzaakt heeft, dat even scherp onder cijfers zou kunnen gebracht worden | |
[pagina 536]
| |
als de vergelijkende opgaven omtrent het gasverbruik in Duitschland en in België in bijzonderheden te vervolgen zijn. En evenzeer geven ze mij het recht om vol te houden wat ik voor veertien jaren meende te mogen beweren en wat ook te dier tijde door de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst krachtig ondersteund werd, dat de verplaatsing van den Nederlandschen werkdag in de richting van het daglicht en hare gedeeltelijke vrijmaking van het kunstlicht ongetwijfeld aan de volksgezondheid ten goede zal komen, zonder dat van wien ook inspanning of krachtige wilsuiting zou gevorderd behoeven te worden. En daar Königsberg ons bewijzen kan, dat aansluiting in tijd bij een verder westelijk gelegen meridiaan, zooals voor ons die van Greenwich zijn zou, direct geldelijk nadeel en verlies aan daglicht beteekent, moet ook de invloed op de volksgezondheid in dat geval ongunstig genoemd worden. Waar nu onze volksvertegenwoordiging door de regeering wordt uitgenoodigd om tot unificatie van tijd te geraken langs den veiligen weg van winst zonder inspanning, daar zullen de stemmen, die zich hebben doen hooren om, ter wille van schoone abstracties, liever den weg te kiezen waarop verlies zonder bovenmenschelijke intellectueele krachtsontwikkeling niet te vermijden is, onverhoord moeten blijven. Ieder die het gezonde menschenverstand ook een plaats inruimt bij gewichtige beslissingen als deze, welke voor langen tijd haar invloed op de welvaart van Nederland zullen doen gevoelen, moet met het aanhangige wetsontwerp van harte instemmen.
A.A.W. Hubrecht. |
|