De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Het boek van dr. Leyds.Dr. W.J. Leyds, De Eerste Annexatie van de Transvaal. - Amsterdam, Allert de Lange. 1906.Voor ons, Hollanders, loopt Dr. Leyds een open deur in. Wij zijn, sedert 1881, aan lectuur gewend over ‘het goed recht der Transvaalsche Boeren.’ Niet ons behoeft men voor te houden, dat de annexatie van 1877 een fout en een onrecht geweest is. Dat de Boeren gelijk hebben altijd en overal, behoort tot de geloofsartikelen van Jan, Jannetje en hun jongste kind. Dr. Leyds' omvangrijke en zwaar gedocumenteerde pleitrede is dan ook niet tot ons, zij is tot het Britsche publiek, en in de eerste plaats tot de Britsche onderdanen in Zuid-Afrika gericht. Er bestaat - aldus Dr. Leyds - ten aanzien der Boerenzaak geen clean slate, en sedert het tractaat van Vereeniging minder dan ooit. Zij is en blijft integendeel een imperiale factor, die zich in Groot-Brittanje's politieke leven zal doen gevoelen, op een wijze die in de eerste plaats terugwerken zal op de gezamenlijke Britsche onderdanen in Zuid-Afrika. De jongste oorlog heeft in zijn afloop dit goede gehad, dat hij een veralgemeening, vereenvoudiging en verscherping heeft gebracht in Zuid-Afrikaansche tegenstellingen en belangen. Voor nijpender moeilijkheden moet door een grooter aantal belanghebbenden dan te voren een oplossing worden gezocht. Het geding van Boer tegen Brit is daarmede aanhangig gemaakt bij de rechtbank der gezamenlijke blanke bewoners van Zuid-Afrika. Zij zijn het, die van een verkeerde uitspraak alles te vreezen hebben; hun welvaart, ja de toekomst van hun land en hun menschenras zijn afhankelijk van een duurzamen nationaliteitenvrede. | |
[pagina 156]
| |
Zou het vraagstuk ingewikkeld zijn, indien enkel met Boer en Brit te rekenen ware, van een zeer buitengewone moeilijkheid, maar tegelijk van een geheel ongemeen, ja meer dan Zuid-Afrikaansch belang wordt het, nu achter Boer en Brit de dichte kafferdrom staat. In Zuid-Afrika bevindt zich blanke tegenover naturel in een verhouding, die op niet veel plaatsen elders ter wereld wordt aangetroffen. Bijwijlen verschrompelt en vergaat de dun gezaaide naturellen-bevolking binnen blanke uitstralingssfeer: zoo in Noord-Amerika, in Australië, op Tasmanië. Een andermaal hebben wij met inlandsche beschavingen van zoo groote compactheid te doen, dat zij voor den Europeaan slechts de plaats van ongenooden gast openlaten: zoo in Britsch-, in Nederlandsch-Indië; in Fransch Indochina. In Zuid-Afrika is echter tegelijk de blanke tehuis geworden en de zwarte tehuis gebleven. Beide rassen vermeerderen zich snel en nevens elkander. Dit legt aan het blanke ras, wil het zijn suprematie niet voortdurend bedreigd zien, gansch buitengewone verplichtingen tot onderlingen vrede en samenwerking op. Hij is de beste Zuid-Afrikaan, die deze plichten het minst vergeet. Ze niet eender opgevat en in ongelijke mate behartigd te hebben, is een uitvloeisel van het verschil tusschen Boer en Brit, maar een uitvloeisel van zoodanig verre strekking, dat het in zichzelf nieuwe, en wel boven alle de voornaamste oorzaak van hun tweespalt geworden is. Boer en Brit zijn zich hun diep verschil bewust geworden in en door hun aanraking met het zwarte ras. De daden der Britsche regeering, die voor en na den Boer tot vertwijfeling hebben gebracht, zijn zonder uitzondering daden van naturellenpolitiek geweest, of ten minste daden die op de verhouding tusschen Boer en zwarte in de gevolgen van beslissende werking moesten zijn. Deze omstandigheid, die den strijd in niet geringe mate verbitterd heeft, bergt toch tevens iets als een belofte in zich voor de toekomst. Mag, bij zoo in het oog loopend belang van den vrede tusschen blanken, aan den ernstigen wil der gezamenlijke personen van Europeesche afkomst die Zuid-Afrika als hun vaderland beschouwen, om de geschikte voorwaarden van dien vrede uit te vinden, te bevestigen en te handhaven, in waarheid worden getwijfeld? Het ontkennend antwoord op deze vraag zou een inderdaad zeer geringschattend oordeel insluiten over karakter en | |
[pagina 157]
| |
begaafdheid der gezeten blanke bevolking van Zuid-Afrika! een geringschattend oordeel, waartoe al wat gebeurd is, trots vaak onbegrijpelijk schijnende tekortkomingen, toch nog geen recht geeft. Een onbevooroordeelde studie der geschiedenis van Zuid-Afrika leidt er toe om te meenen, dat de nationaliteitenvrede reeds gevestigd zou zijn, of tenminste dat er veel grooter stappen tot haar verwezenlijking zouden zijn gedaan, zonder de werking van krachten die niet van Zuid-Afrika uit zijn bestuurd. Wij noemen Exeter Hall, en Park Lane. De naam van Exeter Hall vertegenwoordigt de richting, die de betrekkingen tusschen blanke en zwarte met voordeel voor beiden denkt te kunnen bepalen naar de, niet ter plaatse van toepassing geboren, regelen van een kennisloos sentiment. Die richting bestaat nog, maar heerscht niet langer. Daarentegen heerscht, ontmomd of vermomd naar politieke omstandigheden in Engeland het voorschrijven, Park Lane. Een buiten-Afrikaansche, haast meer nog internationale dan Engelsche macht, die in de nog jonge Zuid-Afrikaansche maatschappij een arbeidsveld gevonden heeft van noodlottige uitgebreidheid. Noodlottig minder in zichzelf is deze macht, dan in betrekking tot de omringende wereld die zij drukt en overschaduwt. De nog dunne korst van plaatselijke kultuur torst het gewicht eener reusachtige industrie, die niet wortelt, maar inslaat in den Zuid-Afrikaanschen bodem. De rijkdom aan edele steenen en edel metaal, niet passend bij den primitieven ontwikkelingstoestand van afgelegen veehouders-, op zijn best wordende landbouwersrepublieken, speelt een ontzettende macht in handen van lieden die los zijn van Zuid-Afrika. Zullen normale verhoudingen daar eerst wederkeeren als de Rand en Kimberley zullen zijn uitgeput? Alsof men dan toch niet met de erfenis zou zitten! De geschiedenis keert niet op haar schreden terug; bovendien, wat het land buiten de thans ontgonnen mijnen nog in zich bergt, zal eerst de toekomst leeren. Indien maar onderwijl niet slechts Europeesche kapitalisten zijn verrijkt, maar ook de Zuid-Afrikaansche maatschappij in haar geheel is gegroeid en versterkt; indien haar de kracht is ingewassen, om in waarheid zelfbesturend te zijn! Een toekomst zwaar van beslissingen hangt over het land. Zuid-Afrika zal ongetwijfeld nog van zich doen spreken, maar hoe | |
[pagina 158]
| |
en wanneer ligt in het duister. Maar niets van wat in het verleden verzuimd of gedaan mag zijn, of het zal zijn invloed doen gevoelen. ‘Hetgeen dat geweest is, dat is nu.’ Deze gedachte heeft de pen van Dr. Leyds bestuurd; dit motto van den Prediker plaatste hij boven zijn werk. Hij wil, en wel uit Britsche bronnen, de geschiedenis der eerste annexatie van de Transvaal doen kennen aan de Britsche onderdanen in Zuid-Afrika. En hij belooft verder te zullen gaan: ‘de gebeurtenissen na 1884 zullen in een volgend deel worden behandeld.’ Dr. Leyds is een dergenen, die de geschiedenis van Zuid-Afrika van na het jaar 1884 hebben gemaakt. Hij kan veel weten wat niet allen weten, en misschien dat hij ook veel zal willen zeggen. Aan het tegenwoordig boekdeel ontbreekt het element van persoonlijke herinnering, dat wij in een volgend wellicht zullen mogen aantreffen: in niets van hetgeen hij thans beschrijft, is hij zelf nog gemengd geweest. Toch is reeds dit eerste deel, in al zijn koele zakelijkheid, de getrouwe projectie eener persoonlijkheid met scherp geteekende trekken, van onmiskenbare gaven en van groote kracht. De Britsche ambtelijke bescheiden zijn hier gebruikt door iemand die in zijn staatsbetrekking reeds veel met haar heeft omgegaan; haar doorsnuffeld heeft op zoek naar wapenen in een heftigen strijd; weet waar zij hem een steunpunt bieden en waar zij hem begeven. Een aanklacht is dit boek, dat vrij is van alle sentimentaliteit of declamatie, maar niettemin een hartstocht raden doet die nagloeit ondanks het verloop der jaren. Wat baat het, of wij, in stede van aanklacht, liever geschiedverhaal hadden ontvangen? Voor ons is het boek niet in de eerste plaats geschreven. Den schrijver worde vrijheid gelaten, zijn doel en zijn middel te kiezen, en deze schrijver richtte zich tot verstand en geweten, niet tot de verbeelding. Zoo is dan zijn boek een geschiedkundige bijdrage geworden van hooge waarde, maar het is geen geschiedenis. Geschiedenis betoogt niet maar doet aanschouwen, en zoekt haar gegevens heinde en ver, vooral ook buiten de staatsstukken. Shepstone is haar meer dan de man der inlijvingsproclamatie, en Burgers meer dan de man der wijdluftige redevoering van 5 Maart 1877. Die Leyds' boek opslaat om er de geschiedenis van Transvaal in te lezen, zal zich bitter teleurgesteld vinden. Doch gewaarschuwd wàs hij: ‘de binnenlandsche aangelegenheden | |
[pagina 159]
| |
zijn niet behandeld.’Ga naar voetnoot1) Het eigenlijk onderwerp is de betrekking der Boerenrepublieken tot de Britsche regeering, toegelicht uit Britsche staatsstukken. Doch ook bij deze beperking der taak hadde hier en daar een herinnering aan binnenlandsche toestanden en binnenlandsche gebeurtenissen nut gedaan. Zij zou menigmaal relief hebben kunnen geven aan wat nu volmaakt effen gebleven is, maar daardoor ook minder licht pakt en minder in het geheugen blijft. De begrippen ‘Boeren’, ‘Transvaal’, ‘Zuid-Afrikaansche Republiek’ verschijnen in dit boek te veel als begrippen van constante waarde; evenzoo de begrippen ‘Engeland’, ‘Britsch bewind’, ‘Downingstreet’. Dit zou een geweldig groot gebrek zijn in het geschiedverhaal dat Dr. Leyds niet heeft willen schrijven; een minder groot, maar toch een gebrek is het in het boek dat hij geschreven heeft. Er ontbreekt, in één woord, aanschouwelijkheid in dit verdienstelijk werk. Het verdedigt de zaak van personen die het niet laat zien. Ik verwijl zoo lang bij deze tekortkoming, omdat ik vrees dat zij aan den invloed dien men het geschrift zou toewenschen, nadeel zal doen. Het geweten zal luider spreken tegen onrecht dat aan de historische Boeren met al hun gebreken gepleegd is geworden, dan aan de abstracties die in dit boek rondwaren; immers het geweten dat getroffen moet worden is zelf geen abstractie, maar behoort aan menschen toe, en reageert slechts krachtig op de prikkeling van het medegevoel voor andere, bestaande menschen. Alles, wat de Boeren zou kunnen bezwaren, is met angstvallige zorg buiten dit boek gelaten. Aan hunne zaak is, naar het mij voorkomt, daarmede geen dienst gedaan. ‘Hetgeen dat geweest is, dat is nu’; die spreuk geldt ook voor de Boeren en hun verleden. De minder goede eigenschappen, die, door welke oorzaken dan ook, bij hen tot wasdom zijn gekomen, zijn gewis niet afgestorven. Daaronder zijn er, die hun bloei, zoo niet hun bestaan als volk in ernstig gevaar zullen brengen. Het leidt tot niets deze waarheid, waaraan niemand twijfelt die met eenig onderscheidingsvermogen den gang der geschiedenis daarginds gevolgd heeft, te willen verbloemen. Haar erkenning sluit geen medegevoel, geen oprechte waardeering, geen | |
[pagina 160]
| |
bewondering voor veel wat in hen groot en bewonderenswaardig is, uit: wel kan zij aan die gevoelens meer stuur en daardoor meer daadwerkelijke kracht geven. Daarom reken ik een wezenlijke geschiedenis van de Zuid-Afrikaansche Republiek, die zich gerechtigd zou achten van alles kennis te nemen en niets te verzwijgen, een nog veel grooter desideratum dan wat Dr. Leyds ons in zijn werk gegeven heeft. Over de Boeren en hun verleden bestaat nog zoo weinig dat uit de staatsievertrekken van den geest geschreven is. Het is, enkele loffelijke uitzonderingen niet te na gesprokenGa naar voetnoot1), òf bestelde laster, òf hol bijvalsgebrul. Afzonderlijk staat het groote, nobele maar droge werk van Theal, die evenwel de Boerengeschiedenis meer als een besluit of aanhangsel zijner Kaapsche kroniek, dan als een ding van eigen levensadem beschreven heeft. Boerengeschiedenis en Kaapsche geschiedenis zijn twee zeer verschillende dingen. De eerstgenoemde begint zich uit de andere los te wikkelen in het laatst der achttiende eeuw, als er in het Graaff Reinetsche een gemeenschap van eenige getalsterkte ontstaat, die door het verwijderde Kaapsche bestuur nagenoeg aan eigen krachten wordt overgelaten. Eigen organisatie, die op geen bevel uit Kaapstad wacht om zich in beweging te zetten, wordt ook hooge noodzaak juist aan dien oostrand der kolonie, omdat men daar het eerst met den Kaffer kennis maakt. Zoo worden Kaffers en Boeren tegelijkertijd een factor van gewicht in de geschiedenis van Zuid-Afrika. Onvoldoende bescherming tegen de Kaffers is de groote reden van ontevredenheid der Boeren geweest, reeds tijdens het Nederlandsch bewind. Zij hebben zich weten te helpen zoo goed het ging, zonder of zelfs in weerwil van de regeering aan de Kaap. De Graaff Reinetters van 1795 voelden zich, en waren ook inderdaad, een soort republikeinen van de allerprimitiefste soort. Onverstandiger woord over de geschiedenis van het republikanisme in Zuid-Afrika is dan ook wel niet gesproken dan door den officieus-Britschen historicus Lucas, als hij, bij Shepstone's inlijving aangeland, verkondigt: ‘The Boer Republics were a latter day | |
[pagina 161]
| |
product. Their independence was not a time-honoured growth, whose roots were deep down in the past’Ga naar voetnoot1). Het omgekeerde is het geval. De staat van gehoorzaamheid, niet die van onafhankelijkheid was in het bestaan der oostelijke veeboeren een uitzondering. Bij gelegenheid der affaire van Slagtersnek in 1815 kwam aan het licht, ‘dat de groote meerderheid der bewoners van het [oostelijkste] district geen schriftelijke legalisatie van hun grondbezit kunnen vertoonen, en geen belasting betalen.’Ga naar voetnoot2)) Precies hetzelfde zeiden de autoriteiten omstreeks 1780 en '90 van de toenmaals oostelijkste bewoners, en De Mist en Janssens zeiden hetzelfde in 1803. Een dergelijke toestand is niet zonder euphemisme als een van onderdaanschap te omschrijven. En uit deze gewesten is het, dat de Groote Trek heeft plaats gehad; volstrekt niet uit Hollandsch-Zuid-Afrika als geheel. De oorzaak van den Trek ligt niet in de slavenkwestie (de eigelijke slavenhouders vond men in de districten Stellenbosch en de Kaap, die in 't geheel niet aan den uittocht hebben deelgenomen), maar in het prijsgeven, op door zendelingen geïnspireerd bevel van den Engelschen minister van koloniën, van een pas in kultuur gebrachte streek over de Vischrivier die door Kaffers was verwoest en in een harden strijd van acht maanden lang door de Boeren op hen was heroverd. Het bezit van de streek was voor de beveiliging der kolonie zoo onmisbaar, dat Engeland zelf haar weldra weder heeft moeten occupeeren; intusschen was het onherstelbare gebeurd en waren de Boeren de wildernis in getrokken. Daarmede begint hun groote tijd, waarvan ieder schoolkind gelezen heeft, en waar ik geen juister en beter gedocumenteerde voorstelling van ken, dan gegeven is in het in een noot door mij genoemde boek van Dehérain. De Boeren, zij alleen en zij op eigen gezag, hebben Zuid-Afrika buiten de grenzen der Kaapkolonie van 1836 tot een land van blanken gemaakt. Zij hebben Dingaan en Selkat overwonnen, zij de Zoeloe's over de Toegela, de Matabili's over de Limpopo geworpen. De buiten alle vergelijking grootste vraag uit de geheele geschiedenis van Zuid-Afrika, de vraag van de opperheerschappij van blanke of Kaffer, is door hen het eerst onder de oogen gezien en door hen beslist. | |
[pagina 162]
| |
Ieder die zich aan gene zijde van Kei of Oranje vestigt, plukt de vruchten van hun overwinningen. Maar zij hebben in het onmetelijke land, dat zij nu bewoonden en met allergebrekkigste middelen ontginnen moesten, in den tijd van een halve eeuw geen eigen kultuur weten te vestigen van zoodanig absorptievermogen, dat zij de geweldige machten der moderne beschaving afwachten, ontvangen, in zich opnemen en daardoor bedwingen kon. Het noodlot der Boeren is geweest, in een ommezien te hebben moeten bereiken waartoe andere volken in hun ontwikkelingsstadium aan eeuwen niet te veel hebben gehad. De wereld, in casu Engeland, heeft hen achterhaald, en de wereld eerbiedigt niets dat niet met sterke hand den eerbied af kan dwingen. De aanraking met Engeland is het onderwerp van dit boek, en het was goed, die aan de Britsche onderdanen in Zuid-Afrika te laten zien gelijk zij zich uit de onwederlegbare gegevens der Engelsche blauwboeken zelve vertoont. Met groote soberheid, met groot zelfbedwang heeft schrijver alleen zijn teksten laten spreken. De gemoedelijke Engelschman - en de variëteit bestaat - die zijn afschuw van Dr. Leyds' naam overwint en zich tot lezen zet, zal er zich een oordeel aan lezen. De Britsche politiek ten aanzien der Boerenrepublieken heeft geschommeld van inmenging tot onthouding, en van onthouding weder tot inmenging; onafgebroken is daarbij alleen geweest de bemanteling van daden van het nuchterste eigenbelang door woorden van adel en deugd. De aanvankelijke inmenging leidde tot een voor Engeland gunstig resultaat in het kleine, door de Boeren voor hen schoongemaakte en gemakkelijk te beheerschen Natal; zij mislukte ten eenenmale in de wijde streken over Oranje en Vaal, waar de Engelschen op naturellenvraagstukken stieten van zoodanigen omvang, dat de kosten eener oplossing niet meer geëvenredigd schenen aan de baten. Dit is de ware grond der onthoudingspolitiek van 1852 en 1854 geweest. Dr. Leyds haalt onder meer een merkwaardig Times-artikel aan van 20 December 1851, waarin voor deze reden ruiterlijk wordt uitgekomen. ‘Over de grenzen hebben 12.000 Hollandsche Boeren, als verklaarde verraders [uit Natal] in de verlaten woestijn gejaagd, hun tenten opgeslagen. Op het hoofd van hun leider, Pretorius, heeft het Britsche gouvernement een prijs van 1000 pond gezet. Toch kunnen deze mannen hun stoere | |
[pagina 163]
| |
onafhankelijkheid handhaven te midden der hen omringende wilden, en een bedreiging van hun leider, den vogelvrijverklaarde, was genoeg om een inval op ons grondgebied te verhoeden waarvan de Kaffers zich door de vrees voor de Britsche wapenen niet hadden laten afhouden. Met een Europeesche bevolking van 70.000 zielen, met een voortreffelijk leger en welvoorziene schatkist, kunnen wij den eerbied niet afdwingen, die gewillig wordt betoond aan Pretorius en zijn troepje ballingen. Zulk een contrast mag ons wel doen twijfelen aan de raadzaamheid van den koers dien wij gevolgd hebben, en ons tot het besluit brengen dat wij met ontzaglijk verlies van geld en reputatie datgene voor onze kolonistenGa naar voetnoot1) doen, wat zij oneindig beter zelf zouden kunnen doen, indien wij ons wilden onthouden ven een inmenging, die niets dan kwaad sticht... De politiek, die wij nu volgen is juist het tegenovergestelde van wat verstand en ondervinding ons voorschrijven. Wij onthouden vrijheid waar wij die moeten geven; wij verwerpen raad waar wij dien moeten zoeken; wij ontmoedigen waar wij tot handelen moeten aansporen. Verderfelijk voor onze kolonisten en onschadelijk voor onze vijanden, onderdrukkend waar wij vrijzinnig moesten zijn en vrijgevig waar wij zuinig moesten zijn, vertoonen wij een beeld van willekeurig heerschen en van hulpelooze onbekwaamheid, dat men onmogelijk anders dan met verontwaardiging en schaamte kan aanschouwen’Ga naar voetnoot2). De hier gepredikte politiek van onthouding is over het algemeenGa naar voetnoot3) eerst opgegeven na de ontdekking der Diamantvelden. Dr. Leyds gaat m.i. te ver, door verband te leggen tusschen de betrekkelijke rust die de Boeren van 1852 tot 1870 genoten, en de regeering van Napoleon IIIGa naar voetnoot4). Deze regeering heeft, zegt hij, de Engelschen in koortsachtige spanning gehouden, en hun aandacht dus van andere vraagstukken, ook van dat der Boeren, afgeleid. Toegegeven misschien voor een enkel jaar, als 1852, het jaar der vrijwilliger-beweging. Waar is het, dat Engeland, vooral tusschen 1852 en 1860, handen vol werk heeft gehad in de | |
[pagina 164]
| |
Krim, in Indië, in China, in Perzië; dat het later den Amerikaanschen burgeroorlog met groote attentie heeft gevolgd. Maar de belangen van Engeland zijn zoo veelzijdig en zijn rijk zoo uitgestrekt, dat nauwelijks een jaar voorbijgaat waarin het niet niet hier of daar 't zij het geweer moet aanleggen, 't zij zich gereed moet houden voor een ingrijpende diplomatieke actie. Dit is evengoed na als vóór 1870 het geval geweest; ja toen Engeland de Transvaal annexeerde stak het tegelijk zeer diep in de Oostersche kwestie. Ik kan dan ook waarlijk in Sedan geen dagteekening voor de geschiedenis van Zuid-Afrika zien; wel in de ontdekking der Diamantvelden. Dat Engeland gedurende twintig jaren bij zijn politiek van onthouding volhard heeft, was omdat het bij die politiek baat meende te vinden. Nieuwe verschieten openden zich, toen de delfstoffenrijkdom der versmade Boerenlanden aan den dag was gekomen. De Vrijstaat heeft zich moeten laten berooven; de Transvaal werd geannexeerd; een gebeurtenis, die bevorderd en verhaast is door binnenlandsche voorvallen en verhoudingen, waarover Dr. Leyds meer dan mij nuttig voorkomt het stilzwijgen bewaart. Het antagonisme tusschen Kruger en Burgers is wereldkundig; en Kruger zelf heeft in zijn Gedenkschriften onverholen medegedeeld wat hij er over te zeggen had. Zoo is de episode van Shepstone's bezoek wel het gedeelte, dat in Dr. Leyds' boek het minst bevredigt. Met de beste bedoelingen, heeft Burgers niettemin den ‘kalmen geweldenaar’ in de hand gewerkt op een wijze die, hadden wij met welk ander volk ook dan de Transvalers te doen, ons de handen zou doen ineenslaan van verbazing. Maar deze lieden, uitzonderingen als zij waren op de 19de eeuw, bleven singulier in alles. Burgers heeft het bij een protest gelaten, omdat hij in gemoede overtuigd was dat geen honderd Boeren voor de onafhankelijkheid de wapenen zouden opgenomen hebbenGa naar voetnoot1). Voor de onafhankelijkheid wel, maar niet onder leiding van Burgers! Het merkwaardige is, dat nagenoeg alle dingen die Burgers heeft gewild, later door zijn tegenvoeter Kruger zijn ter hand ge- | |
[pagina 165]
| |
nomen en ten uitvoer gelegd. Zoo gaat het met nieuwe zaken: oneindig meer dan de maatregelen zelf, doet het er meestal toe uit welken hoek zij komen; in welken geest zij worden begrepen en uitgevoerd. Na Majuba is voor de Transvaal een tijd van versneld leven aangebroken, waarin elk jaar haast groote en beslissende dingen gebeuren zag. Eén resultaat is althans bereikt, dat nimmermeer ongedaan kan worden gemaakt: de afzondering der Boerenrepublieken is opgeheven. Wat de Boeren voortaan gelden zullen, zullen zij gelden in een vereenigd, geconsolideerd Zuid-Afrika. Aan dit resultaat hebben volstrekt niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, de Engelsche legers deel. Het is te danken aan de samenwerking van velerlei oorzaken, waarvan de ontwikkeling der Boerennatie zelve onder Kruger's bestuur niet de minste is. Wat zouden wij er niet voor geven, wanneer iemand als Dr. Leyds er toe besluiten kon, voor het nageslacht alles op te teekenen wat hij van dit tijdperk weet! Bij den oprechten dank voor wat hij gaf, rijst toch tevens de vraag op naar meer en dieper dan de eenvoudige voortzetting van het thans begonnen werk.
H.T. Colenbrander. |
|