Rembrandt's Leven en Kunst, door Jan Veth. Afl. 3 tot 6. Amsterdam, Scheltema & Holkema's Boekhandel.
Na de uit den aard der zaak vluchtige genietingen van den 16en Juli van dit jaar komt thans de beurt aan de genietingen van blijvendenaard en wordtonze aandacht gevraagd voor den RembrandtBijbel en voor de elkander opvolgende afleveringen van Veth's prachtwerk.
Van dit laatste verschenen weer twee dubbele afleveringen met o.a. de mooie reproducties van het portret van Rembrandt's moeder (Museum te Weenen), van dat van de Weduwe Bas (Rijksmuseum), van de ontmoeting van Maria en Elisabeth (Collectie Hertog van Westminster), van den prediker Anslo en de Weduwe (Museum te Berlijn), van de Heilige Familie (Museum te Cassel), de Molen (Collectie Lord Lansdowne), de Nachtwacht en van dat heerlijke ‘Meisje uit het venster kijkende’ (Dulham College).
Het is om een Amsterdammer van heden weemoedig te stemmen, wanneer men in Veth's levendige schildering eraan herinnerd wordt, hoe Amsterdam in Rembrandt's dagen een wereldstad was, waar het groot-scheepsch toeging, waar de hartader sloeg van het bloeiend gemeenebest, waar de Stadsregenten Landsregenten mochten heeten, - de groote zeventiende-eeuwsche koopstad bij uitnemendheid, de reusachtige graan-stapelplaats van Europa. Is ‘er was een tijd’ niet ook het weemoedig refrein der inleiding van Potgieter's ‘Rijksmuseum’?
Maar hoeveel stof tot bespiegeling dit alles ook geven moge, voor het oogenblik verheugen wij er ons liever in, dát er zulk een tijd geweest is en dat die roemrijke eeuw een Rembrandt heeft voortgebracht. Hoe goed weet Veth die dagen voor ons te doen herleven en hoe voortreffelijk wijdt hij ons in de kunst van den grooten meester in, bijvoorbeeld waar hij ons de verschillende Saskia-portretten beschrijft, of zijn bewering toelicht, dat Rembrandt's kunst omstreeks dien tijd (1635) ‘misschien gelukkiger was in het uitkleeden dan in het aankleeden’, of ons wijst op de ‘sterk gebarende, van aktie overladen’ oud-testamentische voorstellingen uit die dagen.
In de laatst verschenen dubbele aflevering spreekt Veth van Elizabeth Bas als van ‘de impozante bakkersdochter en admiraalsweduwe’, en het is of wij Huet hooren, wanneer hij schrijft: ‘Zooals Elizabeth Bas ons uit dit sprekend schilderij te gemoet schijnt, heeft het nageslacht, in volle bewondering voor de klassieke beeltenis, haar onwillekeurig een plaats onder Holland's Heiligen gegeven.’ Uitvoeriger dan over de andere werken weidt de schrijver uit over de