fenthal, is èn als studie op zichzelf èn als inleiding tot de vertaling van Salzmann's Ameisenbuch, van groot belang. Krijgt men daarna het boek zelf te lezen, dan is men uitnemend voorbereid om geboeid te worden door het helder en levendig betoog van den 18e-eeuwschen paedagoog.
Is het merkwaardig wat Dr. Gunning in een aanteekening releveert, ‘hoe Salzmann zijn tijd vooruit was en hoe telkens weer (blijkt dat) de wetenschap langs lange omwegen komt bevestigen wat bekwame practische opvoeders al lang hadden gevonden en betracht’, haast beschamend is het, wanneer men leest hoe overtuigend Salzmann reeds in 1806 de noodzakelijkheid betoogde van handenarbeid en dan bedenkt hoe een volle eeuw later de handenarbeid officieel nog altijd buiten de school gehouden wordt, althans wettelijk geen wezenlijk deel van het onderwijs uitmaakt. In het hoofdstuk ‘Wat moet een opvoeder leeren?’ schrijft Salzmann o.a.: ‘Maar wat zullen wij buiten de lesuren met onze kweekelingen aanvangen? vraagt ge. Luistert slechts naar hunne wenschen, dan zullen zij zelf u den weg wijzen, dien gij met hen moet inslaan. Nu eens willen zij een scheepje hebben om in de beek te laten varen, dan weer proppenschieters, handspuitjes, bogen en pijlen, vliegers en wat dies meer zij. Hoogwijze paedagogen zoeken hen van dergelijke kinderachtigheden af te brengen..., de ware opvoeder echter verheugt zich, zoo vaak hij een dergelijken wensch bij de kleinen opmerkt en is bereid hen met raad bij te staan en hun te wijzen, hoe zij zich de gewenschte zaken zelf kunnen vervaardigen. Zelf vervaardigen, zeg ik. Het zelf vervaardigen, aanvankelijk van allerlei speelgoed en later van werkelijk nuttige werktuigen en huisraad, is een zoo heilzame en aangename bezigheid, dat ik verlang dat men het in alle inrichtingen, waar naar een doelmatige opvoeding der kinderen gestreefd wordt, als een onafwijsbaren eisch zal beschouwen, dat hen geleerd worde verschillende zaken eigenhandig te vervaardigen...’ En later: ‘Wanneer het dan volstrekt noodzakelijk is de kinderen te leeren met eigen handen iets te vervaardigen, dan begrijpt gij, die u aan de opvoeding wijden wilt, van zelf, dat gij gehouden zijt zelf handenarbeid te
leeren.’
Het Mierenboekje is opwekkend in hooge mate. Het wekt op, niet tot napraten, maar tot nadenken. Salzmann's wenken aan de opvoeders: ‘Van alle fouten en ondeugden zijner kweekelingen moet de opvoeder de oorzaak in zichzelf zoeken.’ ‘Leer met kinderen spreken en omgaan.’ ‘Leer u met kinderen bezighouden.’ ‘Handel steeds zooals gij wenscht dat uwe kweekelingen zullen handelen,’ en alweer: ‘Leer uwe handen gebruiken’ - zijn nog even noodig als voor honderd jaar en de wijze waarop de schrijver ze toelicht is nog de aandacht van onderwijzers en opvoeders overwaard. En niet minder geldt dit voor de opvoedkundige wenken, gelijk Salzmann die geeft, als vrucht van een twintigjarige ervaring, ten opzichte van het gebieden en verbieden. Men leze bijv. op blz. 74 en volgende wat hij zegt over hetgeen de opvoeder te doen heeft om een kweekeling zoover te krijgen dat