De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |
Dramatisch overzicht.Dramatische Studies van Frans Mijnssen. Bussum. C.A.J. van Dishoeck. 1906.‘Dramatische studies’, ‘Tooneelstudies’ - wat heeft dat eigenlijk te beteekenen? Heyermans gaf zijn ‘spelen’ Bloeimaand, Allerzielen, Schakels uit onder den algemeenen naam ‘Tooneelstudies’ en Frans Mijnssen geeft vijf, in tooneelvorm geschreven, stukjes als ‘Dramatische studies’ in het licht. ‘Studie’ lijkt mij hier weer een van die uitdrukkingen, door het eene kunstvak aan het andere ontleend. ‘Etude’, ‘Studie’ noemt de schilder, de beeldhouwer een werk dat hij ondernam, meer voor eigen oefening, tot eigen leering dan onder den drang van de ingeving. Het door het verstand gekozen onderwerp is daarom niet minder ernstig opgevat, niet minder in bijzonderheden doorwerkt. Integendeel. Waar de kunstenaar het kunstwerk als studie opzette, laat hij het in den regel niet los, voordat hij er alles uitgehaald heeft wat er uit te halen is. En zoo vindt men onder den naam ‘studie’ menige schilderij, menig beeldhouwwerk, die tot de diepst doordachte, met de meeste conscientie uitgevoerde werken van zijn maker behooren. De naam ‘studie’, aan voortbrengsels van dramatische kunst gegeven was, totdat Heyermans dien gebruikte, voor mij nieuw. Onder ‘Etudes dramatiques’, ‘Dramatische’ of ‘Theatralische Studiën’ werd, voor zoover mij bekend, nooit een verzameling tooneelstukken verstaan. Maar Heyermans noch Mijnssen hebben ons verklaard, waarom zij dien naam voor hun werk kozen, | |
[pagina 368]
| |
Waar het als bij den heer Mijnssen een jong schrijver geldt, die nog slechts enkele malen, en met betwist succes, een tooneelspel van eenigen omvang op de planken mocht brengen, ligt het vermoeden voor de hand dat hij deze ‘Studies’, alle stukjes in één bedrijf, geschreven heeft als oefening, als proeven van dramatischen dialoog, ‘pour se faire la main’. Nu staat wel inderdaad vóór het eerste van de vijf te lezen: ‘Bij het schrijven van deze studie is niet aan de mogelijkheid van eene opvoering gedacht’, maar bij het tweede stukje ontbreekt die mededeeling en aan het slot van het derde, vierde en vijfde staat het woord scherm, hetgeen aantoont dat althans bij het schrijven van deze drie door den heer Mijnssen wel degelijk aan de mogelijkheid van eene opvoering gedacht is. Deze drie stukken: De doode man, Gedwongen liefde en High life zou men desnoods als ‘studies’ kunnen aanvaarden, maar dan als oefeningen in het schrijven van cynische, brutale ‘tranches de vie’, een kunstsoort - wanneer het den naam verdient - die, gelijk ik voor eenige maanden bij de bespreking van des heeren Mijnssen tooneelspel Uit eigen wil herinnerde, zijn tijd gehad heeft en een roemlooze dood is gestorven, al waren er onder die dramatische ‘sneetjes’ waaraan de schrijvers heel wat talent van observatie en heel wat geest hadden ten koste gelegd. De onderwerpen, waarvoor de heer Mijnssen het de moeite waard acht in de drie genoemde stukjes onze aandacht te vragen, zijn de volgende. De doode man. Het is de dag van de begrafenis van den heer Brukner. Het begrafenismaal is afgeloopen en Dora, de jonge tweede vrouw van den overledene, blijft alleen achter, - maar niet lang. Een van de familieleden, een jongere broer van Brukner, keert al spoedig terug en nu blijkt ons uit het gesprek dat er een liefdesbetrekking tusschen hem en zijn schoonzuster bestaat en dat ‘de doode man’ om die reden zich van kant heeft gemaakt. Kort daarop komt Karel, de zoon, die indertijd om de tweede vrouw van zijn vader elders is gaan wonen. Hij is niet tijdig terug kunnen komen om mede zijn vader de laatste eer te bewijzen. Karel vraagt met aandrang zijn stiefmoeder naar de reden van zijns vaders dood, en wanneer zij hem daarop niet kan antwoorden, verwijt hij haar dat zij het is die, door haar gedrag, | |
[pagina 369]
| |
hem in den dood gedreven heeft. Dora verdedigt zich cynisch, met een beroep op de rechten van haar jeugd, spreekt minachtend over den dooden man en, als Karel, woedend, zijn vader verdedigt en haar haar gemeen gedrag voor de voeten werpt, jaagt zij hem haar huis uit. Scherm. In Gedwongen liefde - een zeer oneigenlijke, euphemistische titel voor het onderwerp - krijgen wij een ‘tranche’ te slikken uit het leven van een gekamerde dame, die van de afwezigheid van haar ‘man’ gebruik heeft gemaakt om naar een bal masqué te gaan en vandaar met een ‘vriend’ is thuisgekomen. Als aanvang van het stuk is het oogenblik gekozen, waarop Metha in lichtkleurige peignoir, ‘die zij nog aan het toeknoopen is’, uit het slaapvertrek in de kamer komt, welke aldus beschreven wordt: ‘Er is wanorde, op tafel liggen een witte pruik, wat kleurige linten, verwelkte bloemen, een heeren deukhoed; op stoelen een zijden vrouwen-maskerade-kostuum, een sortie, een heeren-overjas, alles zoo maar neergeworpen’. Als de 23-jarige Henk, die den 40-jarigen ‘meneer’ verving, afscheid heeft genomen, na zijn vuil boordje voor een schoon van ‘meneer’ verwisseld te hebben, mogen wij kennismaken met Leen, ons door den schrijver voorgesteld als ‘vrouw die het vak nog uitoefent’. Het gesprek dat tot nog toe reeds niet van het fijnste geweest is, neemt bij de minuut in gehalte af en als het op z'n ergst is, komt ‘meneer’ van een uitstapje naar Parijs terug, maakt aanmerking op het gezelschap dat Metha ontvangt, geeft haar een cadeautje in foudraal, dat hij van de reis voor haar heeft meegebracht, en laat zich door Metha gerust stellen als hij vindt dat zij er wat vermoeid uitziet. ‘Meneer’ herneemt zijn rechten. Scherm. (Er had ook kunnen staan: Gordijn.) High life, ‘vroolijk zedenspel’, is nummer drie van de ‘tranches’. Het schildert of beeldt uit een uur uit het leven van een familie van parvenu's in een provinciestad, welke familie bestaat uit den conventioneelen sulligen papa, de even conventioneele nijdige mama, die graag met de groote wereld meedoet maar door deze liefst op een afstand gehouden wordt, de welbekende slecht opgevoede kinderen, onder welke een zoon, sportliefhebber, die laat opstaat en zijn ouders brutaliseert. Onder het dienstpersoneel bevindt zich de even bekende brutale huisknecht, die als hij weggejaagd wordt de familie uitscheldt voor wat ze is.... | |
[pagina 370]
| |
Van deze drie, voor het tooneel bestemde, ‘studies’ is het laatstgenoemde niet veel meer dan geesteloos dilettanten-werk, al heeft het ook het groote gebrek niet dat ik in de beide anderen heb aan te wijzen. High life heeft, in al zijn banaliteit, een geregeld verloop, de menschen, hoe conventioneel ook, worden aan ons voorgesteld, hunne handelingen, hoe weinig belangrijk zij wezen mogen, zijn voorbereid; de kunst van het tooneel, naar de bekende uitdrukking ‘l'art des préparations’, is behoorlijk in het oog gehouden. Maar de anderen.... Bij het onsmakelijke en smakelooze, het stuitende van de gekozen motieven blijfik niet stilstaan. Sarcey, op wien wie over tooneel schrijft zich telkens weer beroepen moet, omdat hij met zijn groote ervaring en zijn gezond oordeel duidelijker dan eenig ander de groote wetten van de tooneelschrijfkunst heeft geformuleerd, schreef in 1889 naar aanleiding van de opvoering, van het, ook hier niet onbekende, L'école des veufs: ‘Le sujet est vilain en soi’, en, na den inhoud verteld te hebben: ‘Tout cela est fort malpropre. Ce n'est pas une raison pour ne pas le mettre au théâtre. Au théâtre tout peut se mettre; il n'y a que la façon de l'y mettre. La seule façon c'est d'expliquer les choses, d'en faire comprendre au public non pas seulement la vérité mais la nécessité. Vous voulez que je croie à l'imbécillité de ce vieillard, berné par son fils de complicité avec une drôlesse? Vous voulez que j'y prenne quelque intérêt? Il faut appuyer sur les mobiles qui les font agir; il faut m'ouvrir leur âme et m'en expliquer les hideux replis. Il faut que lorsqu'un mot leur échappera qui marque violemment cette situation ignominieuse, ce mot ait flotté en quelque sorte sur mes lèvres, à moi spectateur, avant d'être sorti de leur bouche. Il faut nous y préparer de longue main; car l'art du théâtre est l'art des préparations.’ Dit alles is van toepassing en kan als kritiek dienen op De doode man en Gedwongen liefde, voor een groot deel ook op 'En vrouw, dat hier voor mijn doel verder buiten bespreking kan blijven. Wij weten niets, noch van den dooden man, noch van de jonge weduwe, voor dat wij haar, reeds weinige uren na de begrafenis, in de armen zien van een ander, haar schoonbroeder. Maar er moet iets zijn voorafgegaan; er heeft in dien man, eer hij zich den dood gaf, een zielelijden, een zielestrijd plaats gehad; die vrouw is langzamerhand, misschien wel door verschoonbare, in | |
[pagina 371]
| |
elk geval door te verklaren beweegredenen gekomen tot de daad, waarvan de schrijver ons getuigen doet zijn. Er moet in die menschen iets zijn omgegaan, hetgeen wij het recht hebben te weten, omdat wij eerst daardoor hen kunnen leeren kennen. En indien dit niet zoo is, indien er niets te verklaren valt en wij hier enkel te doen hebben met een uiting van brute zinnelijkheid, dan is het heele geval niet de moeite waard, dat wij er ook maar één oogenblik onze aandacht aan geven. Ditzelfde geldt voor Gedwongen liefde. In den titel schijnt de heer Mijnssen iets te hebben willen leggen als medelijden met de vrouw, die uit de armen van den een in die van den ander overgaat en gedwongen is zich te voegen naar de rechten, die haar betaalsheer op haar kan doen gelden. Maar is er eenige reden voor de medelijdende belangstelling, die men van ons schijnt te vragen? Weten wij iets van die vrouw? Zien wij iets meer van haar, hooren wij uit hare gesprekken iets anders dan de lichtekooi, die handelt en spreekt zooals dat bij haar metier behoort? Is er ook maar één oogenblik, waarin wij merken dat zij lijdt onder den dwang haar opgelegd en het juk zou willen afschudden? En waar dit niet het geval is, wat heeft dan dit stukje te beteekenen en hoe kan men dan ook maar de minste belangstelling van ons verwachten voor hetgeen ons hier vertoond wordt? Waarlijk de heer Mijnssen zou zijn talent in het schrijven van een dramatischen dialoog, een talent, dat van waarneming niet is te scheiden, beter hebben kunnen besteden, wanneer hij zich rekenschap had weten te geven van de eischen van het drama. Dat hij dramatisch weet te voelen, een dramatische situatie weet te vinden en in beeld te brengen, ons met het zielelijden van zijn personen weet te doen mede lijden, heeft hij niet alleen getoond in het laatste bedrijf van Uit eigen wil, maar toont hij in dezen zelfden bundel ‘Dramatische Studies.’ Ik doel op het eerste van de vijf stukjes, Frederik getiteld, waarbij de heer Mijnssen nog wel aanteekent, dat hij bij het schrijven er van niet aan de mogelijkheid van een opvoering heeft gedacht.Ga naar voetnoot1) In deze enkele bladzijden wordt ons geschilderd de | |
[pagina 372]
| |
zielestrijd van een jong schrijver die, het hoofd vol ideeën en concepties, zich kunstenaar voelt, maar die de macht mist om aan wat er woelt in zijn brein een vorm te geven en gefolterd wordt door den vreeselijken twijfel, of hij wel ooit iets tot stand zal kunnen brengen. Zijn nuchterder aangelegde jonge vrouw, die, als jong meisje er trotsch op geweest is opgemerkt te worden door een man, in haar oogen zoo veel hooger staande dan al de andere jonge mannen, welke zij ontmoette, en die aan zijn scheppend talent heeft geloofd, tracht hem uit zijn moedeloosheid op te wekken en hem af te leiden. Maar te vergeefs. En wanneer daarna van weerszijden de herinneringen worden opgehaald uit den eersten tijd der jonge liefde, den tijd van verwachtingen die niet verwezenlijkt zijn, dan komt het tot verwijtingen over en weer en blijkt het al duidelijker welk een kloof er ontstaan is tusschen dezen jongen man, die in steriele zelfopwinding aan niets denkt dan aan zichzelf en daarvoor zijn familieleven verwaarloost, en die Lisbeth uit wie hij bezieling had hopen te putten voor zijn letterkundigen arbeid, wanneer zij in devotie naar hem had willen luisteren, maar die tot niets anders in staat blijkt dan tot de taak van liefhebbende vrouw, wier eenige wensch is haar man gelukkig te zien, arbeidende en strevende naar een bereikbaar doel.... Dat alles is goed gevoeld en, op enkele plaatsen na waar de opgeschroefde taal van den machteloozen dweper al te mal klinkt, goed gezegd. Fijn gevoelende kunstenaars zouden van dit dramatisch fragment, dat de stof bevat voor een volledig aangrijpend drama, iets moois kunnen maken, waaruit blijken zou dat in deze niet voor de opvoering bestemde ‘studie’ meer dramatisch leven zit dan in al de andere voor het tooneel geschreven studies te zamen. De omstandigheid dat Frederik reeds in 1899 geschreven werd en dat de andere stukken alle dagteekenen uit de jaren 1903 tot 1905, zou kunnen wijzen op een teruggang in dramatisch voelen, wanneer niet ook het laatste bedrijf van zijn jongste tooneelproeve, Uit eigen wil, bewees dat Frans Mijnssen een dramatischen toestand ook nu nog op andere wijze weet te behandelen dan als een brok leven, dat men den toeschouwer zoo rauw te verorberen geeft. L'art du théâtre, l'art des préparations, hoe ouderwetsch het ook | |
[pagina 373]
| |
klinke, blijft het waarschuwend voorschrift voor elken ernstigen tooneelschrijver. Indien de heer Mijnssen, die goed weet waar te nemen, die de kostelijke gaaf bezit van een goeden dramatischen dialoog te schrijven, dat voorschrift niet beschouwt als te knellend voor den vrijen kunstenaar, maar bij het ontwerpen van zijn drama's er zich naar wil richten, dan zullen wij den auteur van ‘Dramatische Studies’ en van slechts half geslaagde tooneelspelen, misschien nog eens mogen begroeten als den schrijver van doorwerkte speelbare stukken van letterkundige waarde.
J.N. van Hall. |
|