De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Het tijdschrift der Fransche symbolisten.Vers et Prose. Recueil trimestriel de haute littérature. Tomes I-V, Paris 1905/1906.‘Défense et illustration’ de la haute littérature et du lyrisme en prose et en poésie is het fier devies, dat het tijdschrift Vers et Prose op zijn titelblad doet prijken. ‘Défense et illustration’, de aanhalingsteekens verwijzen naar een beroemd geschrift, dat drie en een halve eeuw geleden gold als het manifest van de zestiendeeeuwsche Pléiade, den kring der Fransche dichters die zich om Ronsard schaarden, een geschrift dat tot schrijver had Joachim du Bellay en tot titel droeg: Défense et illustration de la langue française. En gelijk de zestiende-eeuwers de Fransche poezie, die gedaald was tot iets als een berijmde kroniek, uit haar laag-bij-degrondsche functie wisten te verheffen tot die van vertolkster der fiere en nobele gedachte, wier hoogte de groote hoop afschrikte maar de edelen van geest tot zich trok, zoo wil ook deze pléiade, al beroept zij zich nergens uitdrukkelijk op haar voorgangster, hetzelfde wat deze wilde: vernieuwing van de dichterlijke motieven, vernieuwing van de dichterlijke vormen, vernieuwing van de dichterlijke taal. Ten einde dit krachtiger dan tot nu toe te verwezenlijken hebben zij zich vereenigd in het nieuwe tijdschrift, om er hunne kunst in uit te spreken, elk op zijne wijs. ‘Symbolisten’ mag men hen noemen omdat zij dien naam nu eenmaal dragen, al bekennen zij dat het enkel een woord is, hetwelk dienen moet om de poezie zelf zuiver te houden, haar te onderscheiden van alle | |
[pagina 150]
| |
mengsels, waarmede romantisme en parnassisme hare goddelijke essentie plachten te bedervenGa naar voetnoot1) ‘Pour être un poête symboliste’ - schreef Georges Pellissier in een opstel dat met instemming door de Souza wordt aangehaald - ‘il n'est pas nécessaire de faire proprement ce qu'on appelle des symboles; il suffit d'exprimer les secrètes affinités des choses avec notre âme.’ Gelijk de geschiedschrijver der symbolisten André Beaunier het in de inleiding tot zijn voortreffelijk boek La poésie nouvelleGa naar voetnoot2) van de symbolisten zegt: ‘Ils sont extrêment différents entre eux.... Mais ils ont ceci de commun, qu'ils substituent le symbole à l'expression directe et le vers libre au régulier.’ Voor de vervanging van de rechtstreeksche uitdrukking door het symbool kunnen zij zich op den reeds in 1867 gestorven Baudelaire beroepen, die in het gedicht Elévation hem gelukkig prijst Qui plane sur la vie et comprend sans effort
Le langage des fleurs et des choses muettes,
en die een ander gedicht, met den beteekenisvollen titel Correspondances, aldus aanvangt: La Nature est un temple où de vivants piliers
Laissent parfois sortir de confuses paroles;
L'homme y passe à travers des forêts de symboles
Qui l'observent avec des regards familiers.
Van Hamel, die dit couplet in zijn studie over de ‘Fransche symbolisten’Ga naar voetnoot3) aanhaalde, gaf een duidelijke uiteenzetting van hetgeen zij met het ‘Vers libre’ voor hebben. In het 4de deel van Vers et Prose geeft Robert de Souza nog eenige aanteekeningen over dit onderwerp. Het is het punt waarop de ‘symbolisten’ het meest zijn aangevallen. En nu stelt de Souza deze paradoxale bewering voorop: Il n'y a pás de vers libre, noch in de oude noch in de nieuwe | |
[pagina 151]
| |
beteekenis. In de oude beteekenis - gedoeld wordt op werken als Amphitryon van Molière, op Lafontaine e.a. - bestaat het ‘Vers libre’ slechts uit een reeks versregels van verschillende lengte, maar elk vers op zich zelf is daarom niet vrij en de alexandrijn blijft wat hij was, ook al staat hij te midden van kortere of langere verzen. In het moderne vers is het niet anders. Het ‘vrije vers’ breekt of vernietigt den Franschen alexandrijn niet; het vernietigt of breekt enkel de tirannie van dit klassieke vers. Het geeft aan alle dichters de vrijheid om zich van het procédé, de door grammatici uitgevonden formules, te ontslaan en het vers te kiezen dat zijn eigen gevoel hem ingeeft, een vers intusschen dat, op zijn beurt, gehoorzaamt aan phonetische en rythmische wetten. Is zoo het vrije vers, ‘het individualistische vers’, zooals Gustave Kahn het noemde, aan de school der ‘symbolisten’ nauw verbonden, die levende vorm, die het vers draagt, is een steeds vooruitgaande en zich ontwikkelende. Directeur van het orgaan, waarin de dichters in vers en proza, die deze denkbeelden huldigen, hun werk publiceeren, is Paul Fort, in de studie van Van Hamel terloops genoemd als de schrijver van ‘Le roman de Louis XI’, waarin hij ‘vers en proza heeft dooreengemengd met de bepaalde bedoeling een proeve van prose rythmée te geven’. Hij die, volgens Beaunier, tot geen enkele school behoort, maar dien eigenaardigen vorm voor zijn werk koos, welke hij definieert als ‘un style pouvant passer au gré de l'émotion de la prose au vers et du vers à la prose’, waarbij ‘la prose, la prose rythmée, le vers, ne sont plus qu'un seul instrument, gradué’, was wel de man voor dit tijdschrift, welks titel, Vers et Prose, daardoor een bijzondere beteekenis krijgt.Ga naar voetnoot1) De vijf deelen, tot dusverre verschenen, bevatten oorspronkelijke verzen en prozastukken, waaronder verzen van de Régnier, Verhaeren, Moréas, Francis Jammes, Paul Fort, een stukje van | |
[pagina 152]
| |
Maeterlinck (‘Le massacre des Innocents’) dagteekenend van 1885, nagelaten Notes van den in 1887 overleden Jules Laforgue, van Pierre Louys een onuitgegeven fragment van Aphrodite, en voorts een zeker aantal studies over de broeders-symbolisten als Vielé Griffin, Henri de Régnier, Françis Jammes, Verhaeren. De fout van elk orgaan eener letterkundige partij: een overdreven ophemeling van de partijgenooten, wordt ook door Vers et Prose herhaaldelijk begaan. Zoo heet het in de laatst verschenen (vijfde) aflevering van Françis Jammes: ‘Ce qu'il dit, personne ne l'avait dit avant lui, et ceux qui le lisent, se découvrent des âmes nouvelles’. Met één onder hen zitten zij eenigszins verlegen. Henri de Régnier is niet altijd volbloed symbolist; hij is soms behalve symbolist ook nog ‘parnassien’ en ‘romantique somptueux’. Wat nood! zegt Tancrède de Visan in een opstel aan de Régnier gewijd: ‘Peu importe, au surplus, qu'en tel ou tel ouvrage il accuse une des trois tendances de préférence aux autres. L'important est qu'il n'a jamais cessé d'être symboliste, je veux dire intuitif.’ En de Souza zegt van hem en van Moréas, die soms ook niet zuiver op de graat is en wiens verzen, evenals die van de Régnier, volgens hem in den laatsten tijd ‘une forme plus statique que dynamique’ aannemen: ‘ils n'en restent pas moins poétiquement des nôtres, en sachant découvrir dans le symbolisme même un filon classique que le classicisme ne connut pas’. Zulke concessies klinken zeker vreemd wanneer men zich herinnert dat dezelfde de Souza in hetzelfde tijdschrift geschreven heeft, dat de taak van het symbolisme is ‘(de) garder pure la poésie même, pour la distinguer de tous les mélanges - éloquence, discours, philosophie, avec le romantisme, didactisme, histoires, récits, anecdotes érudites, avec le parnassisme - desquels il semble que la poésie ait toujours pris plaisir à corrompre son essence divine’. Maar die concessies zijn onvermijdelijk, willen de leiders der symbolistische beweging de besten onder het gemeenschappelijk vaandel vereenigd houden. En dat zij een enkele maal - une fois n'est pas coutume! - ook den tegenstander weten te eeren, blijkt uit een, zij het ook met kleine letter gedrukt en slechts een halve pagina beslaand, stukje na den dood van José Maria de | |
[pagina 153]
| |
Heredia, waarin ‘le plus éclatant’ der Parnassiens gehuldigd wordt en van hem, die eerst op rijperen leeftijd zijn werk publiceerde naast dat van de jongste dichters, gezegd wordt: ‘Il fut leur ami, leur conseiller, il leur donna les plus hauts exemples de probité littéraire et n'eut qu'un seul souci: l'amour de l'Art.’ Die liefde voor hun kunst heeft zeker ook de stichters van Vers et Prose bezield, toen zij de moeilijke taak aanvaarden, in een driemaandelijksch tijdschrift propaganda te maken voor hunne vrijzinnig-literaire denkbeelden. Aan pogingen om hun tijdschrift te verspreiden laten de ‘symbolisten’ het niet ontbreken. Zij die van hunne belangstelling deden blijken worden loffelijk vermeld; op een telkens hernieuwde lijst vinden de inteekenaren achter elke aflevering hunne namen gedrukt en, om de maat vol te meten, mogen zij die een nieuwen geabonneerde aanwerven uit een reeks werken van Barrès, Moréas, Stendahl e.a. zes boekdeelen kiezen! Voor een tijdschrift aan ‘de verdediging en illustratie van de hooge litteratuur’ gewijd wel een wat bedenkelijke manier. Maar wanneer zij er het inderdaad belangrijke ‘Recueil’ mee in het leven kunnen houden, mogen de heeren, bij alle overige vrijheden, zich, wat mij betreft, ook deze vrijheid veroorloven...
J.N. van Hall. |
|