grenzen zetten van een Spanjaard, die volgens den heer Van der Zwaag, den interpellant, Vinas heette, maar, naar de Minister van Justitie meedeelde, geen Vinas was, en alleen onder zijn papieren, die talrijker waren dan zijn middelen van bestaan, een pas bezat op Vinas' naam. Hij bleek in betrekking te staan tot Spaansche en Fransche anarchisten en het antwoord van den heer Van Raalte was zóó afdoende, dat de afgevaardigde van Schoterland onder algemeene vroolijkheid den aftocht blies.
Vrij wat ernstiger en heel wat stof opjagend was de interpellatie, die de burgemeester van Leiden, de heer De Ridder aan de uitvoering der kinderwetten wijdde. Het is zoo gemakkelijk gezegd, dat de wetgever slechts de algemeene regelen moet stellen en dat administratie en rechter dan verder de détails moeten uitwerken. Men vergeet daarbij éen vereischte: een volk, dat op dit gebied praktisch kan zijn. En dat is het Nederlandsche in den regel niet. Alles gaat bij ons even stroef en vormelijk en omslachtig. Dubbel jammer is het, als dit geschiedt bij wetten, die een levende kracht moeten zijn, die wortel moeten schieten in de harten der burgers. Zulke wetten zijn die voor de misdadige en verwaarloosde jeugd; de ontzetting en ontheffing uit de ouderlijke macht kan, waar zij moet worden toegepast, verdwaalden terugbrengen en vallenden op de been houden. Helaas, de uitvoering dier wetten is Nederlandsch-‘schwerfällig’.
Intusschen Mr. De Ridder beperkte zijn vragen tot een punt van zeer principieelen aard. De kinderwetten laten toe, dat een vereeniging, die zich de verzorging van minderjarigen tot doel stelt, de voogdij op zich neemt. De regeering heeft die bepalingen echter zoo uitgewerkt, dat alleen die vereenigingen voogdij mogen uitoefenen, die een eigen gesticht hebben, waarin zij de kinderen kunnen onderbrengen. Op dit doctrinarisme dreigt nu de geheele uitvoering der wet te stranden. Groote en bekende vereenigingen, om alleen ‘Pro Juventute’ te noemen, hebben tot nog toe geen eigen gesticht, doch zijn volkomen bereid voogdij op zich te nemen, en de kinderen onder haar toezicht en haar verantwoordelijkheid in andere gestichten onder te brengen. Omgekeerd zijn er vereenigingen, die wèl gestichten bezitten, maar niet geneigd zijn, zelf de voogdij te torsen. En daarbij komt de tweede grief, waaraan de heer De Ridder uiting gaf: de particuliere vereenigingen, althans verschei-