De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |
Dramatisch overzicht.Stadsschouwburg: Théâtre Antoine. Au Téléphone, pièce en deux actes de MM. André de Lorde et Charles Folley. - L'enquête, pièce en deux actes de M. Georges Henriot. - Depuis six mois, comédie en un acte de M. Max Maurey.Het zal welhaast twintig jaar geleden zijn dat Parijs voor het eerst hoorde van zekeren ‘employé à la Compagnie du gaz’, met name Antoine, die, na met zijn vrienden en vriendinnen als liefhebbers comedie gespeeld te hebben, onder den naam Théâtre libre een vereeniging had gesticht met het doel stukken te vertoonen, die, door het onderwerp of den vorm uit den toon vallend van de gewone tooneelstukken, elders niet te zien waren. In de correspondentie, welke Antoine in die jaren nu en dan voerde met Francisque Sarcey, voor wien hij destijds de grootste vereering had, zegt hij van den auteur van een der door hem opgevoerde stukken, waarover de criticus van de Temps niet goed te spreken was: ‘Les directeurs lui ferment leurs portes. J'étais donc tout à fait dans mon programme en ouvrant les miennes toutes grandes’.Ga naar voetnoot1) Met weinig middelen begon Antoine zijn werk in een obscuur zaaltje van de passage de l'Elysée des Beaux-Arts, speelde daarna in het Théâtre Montparnasse, in het Théâtre des Menus Plaisirs en in het Théâtre de la Porte Saint-Martin de stukken der jongeren van dien tijd, van Ancey, Bergerat, Courteline, Darzens, Decaves, Méténier, Lavedan en anderen, totdat hij in 1897 het waagde in het oude, maar herbouwde Théâtre des Menus Plaisirs op den | |
[pagina 512]
| |
boulevard de Strasbourg een eigen schouwburg te stichten onder den naam Théâtre Antoine. ‘Le Théâtre Antoine’ - zoo luidde het in de circulaire, waarmede de stichter zijn nieuwe onderneming aankondigde - ‘n'a pas d'autre objet que de recommencer, au profit des jeuues d'aujourd'hui, l'oeuvre entreprise naguère par le Théâtre-Libre, et grâce à laquelle une légion d'écrivains dramatiques dont quelques uns sont aujourd'hui des maîtres, a pu naître et se former.’ De vereeniging werd gesticht, in den vorm van een commanditaire vennootschap, voor den tijd van 14 jaar, tot 18 Augustus 1911. ‘M. Antoine’ - zoo heet het in de acte van oprichting - ‘apporte dans la société, à laquelle il donnera tout son temps, son industrie et ses aptitudes spéciales.’ Het kapitaal bedroeg 120.000 franken. Van de te maken winst komt de helft aan den heer Antoine, de andere helft aan de commanditaire vennooten. De eenvoudige, maar goed ingerichte schouwburg op den boulevard de Strasbourg, waar de plaatsen goedkooper zijn dan in eenigen anderen Parijschen schouwburg en geen bespreekgeld betaald wordt, werd spoedig populair. Negen jaar lang heeft Antoine er hard gewerkt en hard laten werken en, getrouw aan zijn programma, de belangrijkste werken der jongeren, als Francois de Curel, Maurice Donnay, Brieux, Georges Ancey, Pierre Wolff, Maurice Barrès, voor het voetlicht gebracht. Al zit bij de keuze van het repertoire geen rechtstreeksche partij-tendenz voor, toch kon Camille Mauclair met recht verklaren: ‘Antoine est l'homme qui a su poser la question sociale en face de la société capitaliste, sans intermédiare, apportant ainsi au parti [socialiste] grandissant un appui précieux et constant.’ Een overtuigde is de directeur van het Théâtre Antoine en een die, zich zelf niet ontziende, ook hen, die onder hem werkzaam zijn, niet pleegt te ontzien. Steeds op de bres, heeft hij, rusteloos arbeidende, een troep weten samen te stellen, te dresseeren en bijeen te houden, waarbij geen vrouwelijke of mannelijke ster boven de anderen uitblinkt, maar waarvan al de leden, in meerdere of mindere mate, hun taak vervullen met die toewijding, welke de groote kracht is van hun aanvoerder. Maar nu kan het niet anders of het beginsel, waarvan Antoine uitging bij de stichting van het Théâtre Libre en dat hij tot op | |
[pagina 513]
| |
den huidigen dag niet verloochent: die stukken voor het voetlicht te brengen, welke elders geen onderdak kunnen vinden en datgene te zien te geven wat men elders niet ziet, - het kan wel niet anders of dit beginsel leidt soms tot de samenstelling van een programma, dat meer curieus en ongemeen dan uit een artistiek dramatisch oogpunt van beteekenis is. De voorstelling van 11 Mei in den Amsterdamschen Stadsschouwburg gaf ons een spectacle coupé, bestaande uit drie stukjes, waarvan de eerste twee reeds eenige jaren tot het repertoire van het Théâtre Antoine behooren. Het laatste, Depuis six mois, de geschiedenis van een meneer, die ten einde een pretext te hebben om met zijn vrienden in het restaurant te dineeren, de gewoonte heeft de dienstboden, die zijn echtgenoote gehuurd heeft, door geld te bewegen haar dienst na vierentwintig uur op te zeggen, wat tot extravagante tooneelen aanleiding geeft, is een stukje zoo weinig geestig en zoo geheel ontbloot van observatie, dat ik het uitbundig gelach van het publiek bij de vertooning van dit vodje liefst beschouw als het gevolg van een détente na de zenuwachtige spanning, waarin de verschrikkingen van de voorafgaande stukken de gemoederen gebracht hadden. Au téléphone heeft aan de op zich zelf vrij orgineele vinding, misschien ook aan den persoon van den schrijver, André de Lorde, den stiefzoon van Mounet-Sully, een zekere vermaardheid te danken. De telefoon, die op het tooneel gewoonlijk dienst doet tot het verkrijgen van qui-proquo's en zotte verwikkelingen, wordt hier gebruikt om een akelig geval nog akeliger te maken. Een echtgenoot, die zoo pas zijn gezin in zijn zeer afgezonderd liggende villa heeft achtergelaten om bij vreemden in een op eenigen afstand gelegen stadje den avond door te brengen, wordt daar, terwijl hij na den eten zijn ‘pousse’ savoureert, telefonisch opgescheld door zijn vrouw, die angstig geworden is door verdachte geluiden. Hij tracht haar gerust te stellen, maar als hij dan aan de telefoon luistert, hoort hij dat er in zijn villa werkelijk onraad is en komt hij door de kreten, die de telefoon hem overbrengt, tot het besef dat daar ginds zijn vrouw en zijn kind vermoord worden, terwijl hij het vreeselijk drama op een afstand bijwoont, zonder bij machte te zijn hun te hulp te komen... | |
[pagina 514]
| |
Wanneer men dat zoo leest of hoort vertellen, lijkt het geval buitengewoon tragisch. Het is zeer mogelijk, dat er personen zijn, die, alleen door de gedachte aan hetgeen daar op het tooneel aan het andere eind van de telefonische verbinding heet te geschieden, in een toestand van spanning en ontroering worden gebracht. Mij echter lijkt het geval voor een dramatische uitbeelding zoo ongeschikt mogelijk. Niet alleen dat wij, publiek, van den angst der in de villa achtergelatenen niets zien, en van de noodkreten der vermoord wordenden niets hooren; maar wat ons daar door een derde, den voor de telefoon geplaatsten echtgenoot, van het vreeselijk geval wordt overgebracht is, uit den aard van den toestand waarin deze wreed gemartelde zich bevindt, zoo onduidelijk, zoo verward, hij uit zich op het kritische moment van den moord in zulke rauwe, ongearticuleerde kreten, dat wij moeten raden naar hetgeen er eigenlijk geschiedt. Daaraan schrijf ik het dan ook toe, dat het geval en de vertooning mij, wien een tragisch voorval op het tooneel anders gemakkelijk ontroert, volkomen koud liet.... Geheel anders was de indruk, dien ik ontving van Une enquête. Hier is door eene aaneenschakeling van meer of min waarschijnlijke gebeurlijkheden een effect van aangrijpende tragiek verkregen, de tragiek van het geval van Sophocles' Koning Oedipus. Niet ongelijk aan den rampzaligen koning van Thebe, komt de rechter van instructie, geroepen den dader op te sporen van een moord, gepleegd op den president van de rechtbank, nadat hij reeds meent de hand op den schuldige gelegd te hebben, door opmerkingen van den advokaat van den beschuldigde en door wetenschappelijke mededeelingen van den geneesheer, van stap tot stap tot de overtuiging, dat hij, rechter van instructie, die lijdende is aan epilepsie, in zulk een toestand, waarin de lijder daden verrichten kan waarvan hij zich later niets meer herinnert, onbewust de noodlottige daad gepleegd heeft; dat hij zelf dus de moordenaar is dien hij zocht. Van dien rechter van instructie heeft Antoine eene schepping gemaakt, die niet te overtreffen is. Van het oogenblik af dat hij zijn griffier gelast den verdachte binnen te laten, en dezen aan een scherp verhoor onderwerpt, laat Antoine u niet los. Met een scherpte van blik, een kracht van dialectiek, een zelfbeheersching ook waar hij zich verontwaardigd toont tegenover de pertinente | |
[pagina 515]
| |
ontkenning van den beklaagde, voert hij de instructie met een onvergelijkelijk meesterschap. Geen woord, geen blik, geen gebaar ontgaat den toeschouwer, zoo wordt hij door dit spel, dat geen spel meer is, geboeid; en elk gebaar, elke blik, elke intonatie is zoo als men ze onder die omstandigheden niet anders denken kan. Maar nu komt, in het tweede bedrijf, het oogenblik, waarop de rechter in zijn overtuiging aan het wankelen wordt gebracht, waarop de schuld van den beklaagde niet meer scherp omlijnd voor hem staat, en hij het zoo stevig in elkaar gezette getimmerte der beschuldiging ziet waggelen en ineenstorten. Voor den beklaagde van straks treedt, langzaam maar met onverbiddelijke zekerheid, een in de plaats, die niemand anders zijn kan dan hij zelf. De verschillende aandoeningen, welke de koele beschuldiger van daar even doorloopt tot hij gefoudroyeerd neervalt, geeft Antoine weer met een schakeering en stijging, met een soberheid van middelen en een natuurlijk gevoel, die diep ontroeren. Moge het al waar zijn, dat een man als Antoine zijn groote kunst behoorde te stellen in dienst van werken van dieper beteekenis en hooger kunstwaarde, bij de herinnering aan zijn spel als rechter van instructie in L'enquête is er geen plaats voor critiek op het stuk, maar enkel voor onverdeelde bewondering van een zoo artistieke schepping.
J.N. van Hall. |
|