De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |||||
Isadora Duncan,
| |||||
[pagina 442]
| |||||
Maar dat schaadt in geenen deele aan den indruk, dien zij op- en van- het tooneel maakt. Ik zou durven zeggen: integendeel. Wat Miss Duncan geeft in haar heerlijke dansen zou minder zuiver, minder kuisch gegeven worden door een zwaarder gebouwde en gevulder vrouw. Juist dat meisjesachtig graciele maakt dat haar bijna-naakt-zijn, in onze dagen, nu wij niet gewoon zijn op het tooneel andere dan grove wellustwekkende voorstellingen te zien geven door weinig omsluierde vrouwen, de aandacht niet naar lager sferen leidt. Ik betwijfel zelfs of een koele, maar forsche Juno-schoonheid ongestraft zoo zou kunnen optreden als dit tengere persoontje. Gelukkig zijn thans alle beoordeelaars het eens over de reinheid harer praestatie. Maar ‘mooi’ in den hoogeren zin van het woord vind ik Miss Duncan ongetwijfeld. Op het tooneel, treft haar volkomen gratie, haar verrukkelijk zelfbewuste maagdelijkheid in al hare uitbeeldingen. Van het tooneel, is deze jonge vrouw meer ziel dan meisje. Haar oogen, grijzig blauw, blijven geen honderd tellen van dezelfde kleur. Vaak zijn ze van de stille loodkleurigheid onzer Hollandsche najaarsluchten, zwaar in den schemer van onverschilligheid; soms verdonkeren zij tot nabij het gitzwarte, fonkelend uit duisternis onder de prachtige welving der brauwen; een enkele maal, in vreugdstemming, lichten zij verrassend helder op, gelijk onze Hollandsche parel-luchten doen in zonneglans-weêrschijn. 't Leven der licht-beweeglijke ziel leest de beschouwer in die mooi-omlijste oogen, die nog het meest droevig-vaag turen, als naar een nooit te bereiken ideaal. De wangen zijn vol, de vorm van 't gelaat is van een prachtig zuiver ovaal. Het donkerblonde haar, niet overvloedig, golft daarboven, de ooren gedeeltelijk bedekkend. Als 't even wijkt, ziet men dat zij echte muziek-oortjes heeft, rijk van golving. De mond is niet klein, zeer expressief, in rust wat vragend; wanneer zij spreekt zeer sterk getuigend van wilskracht. De neus, niet heel smal, met niets Grieksch in de welving, zou een schalksche uitdrukking hebben, indien 't gelaat voller ware. De gevulde kin, met aardig lachend kuiltje, getuigt van jeugd en fierheid en overmoed. Zeer schoon zijn de hals- en schouderlijnen, terwijl de armen, bij haar voorlaatste bezoek aan ons land ietwat vermagerd, nu weer gevulder, evenals | |||||
[pagina 443]
| |||||
de hals, prachtig gevormd zijn. Haar handen, waarmee zij zóo veel uitdrukt, zijn niet groot, ook niet opvallend klein, de vingers konden slanker en spitser wezen; doch het geheel is mooi normaal gegroeid uit den benedenarm en in volkomen harmonie met de polslijnen; nòch te breed uitwijkend, nòch te armoedig smal zich daaruit ontwikkelend. Eigenaardig is bij haar de rustende houding. Ik heb haar lang waargenomen in een schouwburgloge, waar zij met de grootste belangstelling de Julius Caesar-opvoering van het Nederlandsch Tooneel volgde. Haar gansche gestalte is dan één vraag en deze vraag-uitdrukking is zóó opvallend dat zij den bezoeker, die tot haar spreken wil, ietwat verlegen maakt. Men ziet een open ziel en moet zich wel afvragen of men 't recht heeft een poging te doen om in deze diepte 't storende kiezelsteentje van een alledaagsch gesprek te keilen. 't Gewild-vriendelijke glimlachje en 't koele woordje van instemming of dank moedigen den vreemden spreker ook allerminst tot woord-verspilling aan. Doch, datzelfde meisje heb ik in vuur gezien over haar kunst, boos over dom geschrijf in Duitsche kranten, uitgelaten blij in kinderlijk-onschuldig vermaak, diep-bewogen, in vrees over een lieve vriendin, die ziek was geworden, trotsch op de uiterlijke schoonheid dierzelfde vriendin, toen zij haar, geheel hersteld, kon laten zien als de belichaming van éen harer idealen van vrouwenmooi.... en telkens weêr zag ik een geheel andere persoonlijkheid. Geen twee achtereenvolgende dagen gelijkt dit wondermeisje op zichzelf. Héél haar wezen is ziel-reflectie en heel haar ziel is der kunst gewijd. Haar spreken is heel zacht, innig melodieus gezang. Wanneer haar stem, in vlagen van verontwaardiging of kinderlijke driftigheidjes, plotseling zich verheft, blijft het melodieuse, spreekt zij enkel in hooger toon, sneller, nooit valsch of slecht en haar gebaren behouden het volkomen harmonische dat er altijd het zeer opvallende kenmerk van is. ‘Ik kan heel driftig worden. Dan vindt u mij bepaald afgrijselijk!’ zei ze eens. Ik heb haar driftig gezien. Nooit zag ik zóo mooie indrukwekkende, maar geen seconde weèrzinwekkende uitdrukking van toorn. Ik vertel deze bijzonderheden, omdat zij voor de kunst- | |||||
[pagina 444]
| |||||
theorie van Miss Duncan de grootste beteekenis hebben. Een harer voornaamste beweringen is deze dat geen enkele natuurlijke uiting leelijk behoeft te zijn, indien de mensch van jongsaf gewoon is vrij en schoon zich te uiten, indien reeds het kleine kind gewezen wordt op het leelijke en het daarvoor afschuw wordt ingeprent, als het dien uit zichzelf niet mocht hebben. Wij beheerschen in zóovele opzichten onze bewegingen, vooral die der gelaatspieren. Maar wij onthouden ons wèl van 'tgeen ons verraden - niet van 'tgeen ons verleelijken moet. Tal van bewegingen laten wij met opzet na, in gezelschap. Wij geeuwen niet, wij krabben ons niet, wij trekken geen leelijke gezichten, als 't eten van de gastvrouw ons niet smaakt.... maar wij vergeten ons te onthouden van een menigte andere afschuwlijke gebaren en intonaties. Over Isadora's gebaren heb ik met opzet nog niet gesproken. Ik moet eerst nog meer van haar geheele persoonlijkheid meêdeelen. Gij dient allereerst te weten hoe zij een zóo heerlijkharmonisch ontwikkeld meisje geworden is.
Heel eenvoudig, heeft zij me eens het voornaamste uit haar jongGa naar voetnoot1) leven verteld. Nu dat woord ‘verteld’ hier zoo staat, voel ik het onnoozel. 't Was niet ‘vertellen’, zooals iemand, gewoon interviewers te ontvangen, een lesje opzegt, dat zóó in krant en tijdschrift kan worden opgenomen. Ik trof haar aan in éen van die oogenblikken, allen grooten kunstenaars wel bekend, waarin men zich wat alleen voelt en behoefte aan een heel klein beetje onbaatzuchtige belangstelling en sympathie, vaak in den eersten den besten bezoeker een mogelijken vriend doet zien. Een poging van mij om in een dagblad het wezen harer kunst te omschrijven, was aanleiding tot persoonlijke kennismaking geweest. Wij spraken over die artikelen, haar uit een resumeerende vertaling bekend. De vraag hoe zij er toe gekomen was zich aan haar kunst heelemaal te geven, ontviel mij. Met opzet zou ik haar niet hebben durven stellen. Wie weet hoeveel levensjammer men een kunstenares in herinnering brengt door haar te uiten! Nog zie ik haar oogengrijs donkeren tot zwart; haar trekken | |||||
[pagina 445]
| |||||
verstrakken; haar zich opheffen uit haar fauteuil. Een lang zwijgen volgde. In haar Grieksch gewaad nauwer zich hullend, alsof zij zij zich voor mijn onbescheidenheid beveiligen wilde, liep zij in haar hôtel-salon even op en neer. ‘U kent 't historietje uit boekjes en artikelen over mij. Vader bankier; ik onbedwingbaren lust voor den dans; veel succes in Amerika; toen naar Europa.... Grunewald-school, geplaag van Berlijners.... Wat wilt u meer weten? Mijn leven.... Wat geeft het publiek om het leven eener danseres? Ik dans tot ik niet meer kan. Mooier meisjes, hoop ik, zullen mij opvolgen, meer nog school maken, mij doen vergeten. Ik dans voor haar. Niets houd ik voor mezelf van al 't geld, dat men betaalt om mij te zien dansen, niets. Dat moet u maar in uw artikel zetten; al zullen uw lezers 't niet gelooven. Om weelde geef ik niet. Om juweelen nog 't allerminst. Enkel om een mooi stuk goed voor een kostuum. En dat ik gekleed ga naar mijn smaak.... Och, dat is ook verkeerd van mij. Je kunt niet zoo gekleed gaan als ik, anders dan uit aanstellerij. En dat ik ruim twintig jonge meisjes laat les geven, huisvest, voed, kleed en een beetje vertroetel... dat is natuurlijk ook aanstellerij. Als ik mij liet gaan, nu, en vertelde wat de heel eenvoudige waarheid is van mijn leven, dat ik altijd “waar” heb geleefd.... U zou 't aanstellerij vinden. Je moet niet zoo heelemaal anders doen dan de groote menigte. Dat is niet goed. Zeg dat ik een raar soort van japon aan heb en op satijnen schoeisel loop in mijn hôtel; dat ik wel eens vergeet behoorlijk te dineeren en veel van taartjes houd en bonbons. Echt Amerikaansch, hè? dat verzot zijn op sweets? O, ja, en dat ik driftig word als men mij verveelt....’ Ik stond op om heen te gaan; vroeg haar vergeving voor mijn vraag; zei dat ik niet kwam voor een krant; niet vroeg voor een krant.... ‘U is boos? Maar ik jaag u niet weg. Als u mijn kunst dan zoo bewondert, blijf dan teaën, laten we praten, laten we praten, laten we samen heel ernstig praten. Misschien kunt u schrijven over mij zooals ik zou willen dat men over mijn kunst eindelijk eens schreef. Waarom zoudt u niet? Of, hebt u geen tijd? Mannen hebben nooit tijd. Zelfs niet zij, die werkelijk wat uitvoeren. Die dat niet doen, kunnen geen uur | |||||
[pagina 446]
| |||||
vinden om te luisteren. De luiheid uit zich tegenwoordig in overmaat van beweging. 't Is mobiele luiheid. Enkel hard werkende menschen zitten stil... Niet meer boos?’ En zij schelde om thee en geroosterd brood en taartjes. Nuttelooze rommel op het kleine tafeltje! Wij vergaten dat alles. Ik vroeg, toen zij ging vertellen, of ik aanteekeningen mocht maken. ‘Voor de krant, voor uw eeuwige krant, uw papieren meesteres? Jelui, krantenmenschen, moet een ziel krijgen als het staniol van een gramofoon. Uw geestdrift wordt copy!’ 'k Reikte haar mijn portefeuille over. Maar, wat later, mocht ik toch wat opschrijven. Zij bleef vasthouden aan het denkbeeld dat ik over haar en haar kunst schrijven zou. Haar leven, dan... Dat is te zeggen, wat ik er van schrijven màg. Geen woord wordt daarover gedrukt dat niet, in volstrekt getrouwe vertaling, door haar is gelezen. Gecontrôleerd wat zij vertelde... neen, dat heb ik niet. Zou iemand uwer wenschen dat ik ware gaan navragen? En juiste data kan ik ook niet geven. Hoe rijk Miss Duncan is kan ik u niet precies meêdeelen; noch weet ik of zij wellicht rijke erfooms of erftantes in Amerika heeft en of er op het schoolgebouw in Grunewald misschien hypotheek rust.
Mr. Duncan, haar vader,. was archeoloog, kunstkenner, dichter. Hij woonde te San Francisco, dreef daar zijn zaken, doch zijn ziel toefde in Griekenland, waarheen hij ging, zoo vaak hem dit mogelijk was, om studies te maken, om er stof te vinden voor zijn gedichten, waarin hij de Helleensche Schoonheid huldigde. En, thuis, in de enkele uren, die hij voor eigen genot mocht besteden, schreef hij meestal nog over zijn lievelingsvak of ging hij beeldende kunst genieten. De kunstliefhebbers uit zijn omgeving kochten zelden een schilderij of een beeldhouwwerk, waarover Mr. Duncan zich niet gunstig had uitgelaten. Mevrouw Duncan, Isa-Dora's moeder, was musicienne en in de kringen der aanzienlijken van San Francisco zeer gewaardeerd om haar gaven. Vooral de muziek van Beethoven moet zij prachtig hebben vertolkt. Zij bespeelde verschillende instrumenten, doch moet in de eerste plaats pianiste zijn geweest. Nu wijdt zij zich geheel aan het moeilijke beheer | |||||
[pagina 447]
| |||||
der Duncan-school in Grunewald. Nooit heeft zij haar geniale dochter willen verlaten. De heer en mevrouw Duncan hadden vier kinderen: twee zoons en twee dochters. Een der zoons, Raymond, Isa-Dora's jongere broeder, woont op dit oogenblik in Griekenland, leeft zooveel mogelijk naar 't oud-Helleensche ideaal en is gehuwd met een Grieksch meisje. Hij houdt zich bezig met bijen- en geitenteelt en is er fier op dat er door hem en de zijnen geen stuk kleederen gedragen wordt, dat niet in huis geheel is vervaardigd. Isa-Dora was het jongste meisje. Op zéér jeugdigen leeftijd, placht zij zich in een kamer op te sluiten om daar uiting te geven aan haar gevoelens en gewaarwordingen door rhytmische bewegingen, door een soort van dansen in de hoogere beteekenis van het woord, d.i. door rhytmische mimiek met 't geheele jonge lichaam. Laat mij haar 't woord geven. ‘Ik sloot mij op in een half donkere kamer, waar ik me heerlijk alleen voelde met mezelf. Dat er wat bijzonders was aan hetgeen ik deed, moest ik wel vermoeden, daar geen der andere meisjes ooit door den dans haar gemoedsaandoeningen uitten. Maar dat vreemde - vreesde ik - was belachelijk; misschien wel wat kwaads, waarvoor ik gestraft zou kunnen worden. Later, heb ik wel gehoord dat ook andere kleine meisjes in rhytmische gebaren voor zichzelf uiting geven aan haar gevoelens; maar dat was mij toen onbekend. Mijn moeder heeft mij eens bespied. Gelukkig, dat zij dadelijk zàg en begrèèp. De artistiek hoog-ontwikkelde vrouw knorde niet, lachte niet, maar nam mij meê naar het muzieksalon, liet mij op een kleed van dierenvellen lustig rondhuppelen, terwijl zij voor mij speelde, al maar speelde, heerlijk speelde... tot ik dronken werd en uitgeput van genot. Nog altijd herinner ik mij dat zachte vel op den grond, die prachtige muziek, de teedere bewondering van mijn moeder. Ook de anderen waren dol op muziek. Wij dansten of lagen heel stil op dat tapijt van vellen als moeder speelde en ik was nog zeèr klein, toen ik onderscheid maakte tusschen 't éene stuk of het andere, al vlug de muziek leerde onthouden en dansen vond op de muziek, die mij aantrok. Ik werd een kleine dwingeland; 'k verkoos niet gekleed | |||||
[pagina 448]
| |||||
te gaan als andere meisjes. Enkel losse kleêrtjes wou 'k dragen; geen knelling verkoos ik te dulden. Zonder in 't minst ijdel te zijn op mijn mooi van klein meisje, wilde ik er toch niets van bederven. Mijn moeder gaf me mijn zin. Vader moedigde mij aan. Hoe gelukkig ben ik toen geweest! Speelgoed begeerde ik niet; enkel muziek, almaar muziek, uren achtereen. En mijn broers en zuster waren daar al even verzot op als ik. 'k Ben ziek geworden, ernstig, en 't duurde lang. Toen kon Isadora niet dansen. Heel stil moest zij liggen in haar kleine bedje. Er werd haast geen muziek meer gemaakt. En toch, meneer, tòch deed ik aan de danskunst! Ik liet mijn vingertjes doen wat mijn beentjes niet mochten. Moeder maakte alleraardigste dansrokjes voor mijn vingers en daarmee voerde ik dan uit de dansen, die ik in mijn verbeelding had gezien. O! ik zag die zoo mooi, veel mooier dan ik ze kon uitvoeren, vooral met de vingers. Maar 't was toch zóó'n troost voor mij er iets van te zien in werkelijkheid. U weet niet wat ik er al bij fantaseerde. Mijn broêrs bedachten tooneelstukken en speelden die. U ziet: we deden allemaal aan kunst. Dat ik dansen uitvond, dat mijn dansen heel wat anders was dan men aan jongens en meisjes leerde, werd ik al gauw gewaar. En op school... Ik moest naar school. De wet dwong mijn ouders er toe, mij daarheen te zenden. 'k Leerde vlug, wist al héel wat voor ik op school kwam; werd zelfs officiëel twee jaar ouder gemaakt dan ik was, om toegelaten te kunnen worden. Hoe dat ging en met wiens of wier medeplichtigheid kan ik u niet vertellen. Op school gaf ik dansles! Jawel! En ik liet er mij voor betalen. Op mijn achtste jaar, had ik al leerlingen; op mijn elfde (officiëel was ik toen dertien) mocht ik van school om mij aan mijn kunst te gaan wijden. Er bestond te San Francisco een groote inrichting, een “academie”, waar zoo iets van hoogere danskunst werd geleerd aan rijke meisjes. Daar kreeg ik les, daar werd ik al gauw de assistente van de onderwijzeressen; later, van den hoofdleeraar...’ ‘En u hield orde?’ vroeg ik, denkend aan mijn eigen weerspannigheid op de dansles. | |||||
[pagina 449]
| |||||
Isadora Duncan stond even op, keek mij aan met verdonkerde oogen. Wij lachten. Orde houden! Ik zou haar, zonder al te erge vrees, naast een dierentemster in de volle kooi zien staan. ‘De hoofdleeraar der dansacademie werd ziek. Ik gaf zijn lessen; verdiende daar geld meê. Toen maakte een catastrofe het noodig dat wij allemaal, in plaats van mijn plotseling overleden vader, gingen verdienen. Ik was op mijn dertiende jaar al bezig en bleef tot mijn zestiende aan de dansacademie. In dien tijd kreeg ik uitnemende muzieklessen van mijn moeder en gymnastieklessen van een voortreffelijk leeraar, aan wien ik de grootste verplichting heb. Verbeeld u, eenigen tijd geleden, word ik op reis in Amerika, in een Pulman-car om den hals gevallen door een mij geheel vreemd meisje. Jubelend vertelde zij een mijner oud-leerlingen der dansacademie van San Francisco te zijn. Zij was ouder dan ik en een heel deftige dame geworden. Ik zag inééns mijn klas wéér vóór me... en mijn jeugd. Een moeilijk begin van 't leven, meneer! Toen ik zestien was, officiëel dan achttien, naar u weet, overviel ik mijn lieve moeder, die heel stil zat te schreien. Zij was wanhopig. Wij moesten geld gaan vragen aan rijke familieleden. Dat nooit! Ik riep mijn zuster en broers. We konden toch allemaal wat doen! Geld vràgen... neen, geld verdienen! Weet u wat we deden? Wij huurden een schouwburg. Mijn broêrs voerden de aardige tooneelstukken op, die zij geschreven hadden, samen met mijn zuster Elisabeth en met mij, voor zoover dat noodig was. Ik had pantomimes bedacht, die ik speelde en danste. Moeder accompagneerde op de piano. Wij vormden met ons vijven een Duncan-gezelschap. O, die programma's... daar moet ik nu nog om lachen! Een paar stukken, bezet door Duncan's; een muzieknummer, voorgedragen door een Duncan, een pantomime-dans, uitgevoerd door een Duncan.... En een Duncan régisseur, een Duncan caissier, een Duncan reclame-agent... We deden alles... We maakten zelf onze kostuums en gedeeltelijk ons décor... Iedereen moest dat zien. De menschen hadden daar sympathie voor, dat wij ons zoo wisten te helpen. Wij maakten wàt goede zaken. | |||||
[pagina 450]
| |||||
Mijn eerste dans-pantomime heette The Butterfly. Die herinner ik mij nog heel goed...’ Als een klaroen klinkt haar mooie stem. ‘Wij hadden energie. Als ik denk aan wat wij toen durfden... Je durft maar eenmaal zóó, in je leven. Nu is dat alsof ik op een heuvel sta en zie wat voor steilen weg ik zoo heel gauw heb afgelegd. Die stijging moest genomen... of we waren er onder geraakt, in de moerassige misère van verarmde families, waar je niet meer uit komt, zeker de meisjes niet, tenzij... Maar van het Toeval wilden wij niets verwachten. Ondertusschen, las ik wat ik maar in handen kon krijgen. Ik schreef als een razende: allerlei verhalen, vreeselijk vol hartstocht, o! magnifiek. De ergste passie beschreef ik in mijn meisjes-onschuld. En een dagboek hield ik, waarin gedachten werden uitgedrukt over mijn danskunst, schema's werden geschreven voor nieuwe rhytmische pantomimes... maar dat alles, helaas! heb ik niet kunnen redden. U weet van dien brand? Dan zal ik u daar aanstonds van vertellen. Onthoud nu vooral dat ik al héél jong ben gaan dansen, ook voor het publiek, dat ik al vóór mijn zestiende jaar dansen heb gevonden, heel natuurlijk, en die kon uitvoeren, dank zij 't uitmuntend dans- en gymnastiekonderwijs, dat ik kreeg. Ook heb ik al zeer vroeg over mijn kunst nagedacht en geschreven. Er wordt verteld dat ik zoo maar inééns ben gaan dansen, plotseling met wat nieuws ben begonnen. Daar is niets van waar. Mijn kunst is in mij gegroeid, jaren lang, al ben ik nog jong. De rhytmische mimiek is mijn natuurlijk artistiek uitdrukkingsmiddel, dat ik nog op verre na niet heb gebracht tot volkomenheid en misschien nooit zal kunnen brengen tot die volmaaktheid, waarnaar ik streef, doch die mijn beste leerlingen, hun voordeel doende met mijn ervaring en vóorstudies, wellicht grootendeels bereiken zullen. Dat moet u duidelijk verklaren, als u over mijn kunst in een degelijk tijdschrift wat schrijven wilt, daar ben ik zeer op gesteld. U weet misschien maar half hoeveel onzin over mijn eerste praestaties geschreven is. Van alles heeft men erin gezien, behalve dat zèèr eenvoudige: dat ik van nature rhytmische gebaren maak en mijn lichaam heb geoefend om | |||||
[pagina 451]
| |||||
zoo volkomen mogelijk te voldoen aan de hooge eischen, die ik mezelf daarvoor stel. Ik zou er alle mogelijke ballerinakunsten meê kùnnen doen... Ja, want ik ben aan een ballet geweest. Toen ik voelde wàt ik geven moest in mijn kunst, heb ik 't Duncan-gezelschap ontbonden. Mijn broêrs zijn elders aan tooneelgezelschappen gegaan. Ik reisde met mijn trouwe moeder, die mij nooit heeft willen verlaten, naar Chicago. Daar trad ik op in particuliere salons, tot ik geld genoeg had om te New-York verder te gaan studeeren. Ik kende niemand in Chicago; maar zocht een beroemden impresario op, dien ik meedeelde dat ik de danskunst wilde hervormen. Hij lachte mij uit; maar wilde toch wel eens zien wat ik kon. En hij engageerde mij om in salons mijn kunst te laten zien. 'k Had succes, verdiende geld, kon mijn denkbeeld verwezenlijken en gaan les nemen van een voortreffelijken balletmeester te New-York. Daar danste en studeerde ik drie jaren. In dien tijd verdiende ik een vrij aanzienlijk vermogen. Wij woonden, mijn moeder, zuster en ik, in 't Windsorhotel, 5th avenue. Er kwam brand. Wij hielpen zooveel wij konden bij het redden der van angst krankzinnig geworden gasten. Vooral kinderen. Een vijftigtal ontkwamen aan den afgrijselijksten dood, dien men zich kan denken. Mijn zuster en ik gedroegen ons dapper... maar niet verstandig berekenend. Want mijn geld, mijn kostuums, mijn dagboek, mijn manuscripten... àlles, àlles ging verloren. 'k Mag er niets van betreuren, nietwaar? En toch, als ik er nu nog heel verdrietig om ben, veroordeelt u mij niet, is 't wel?’ Zij liet het mooie kopje vallen in den kleinen, ovalen kom van haar geopende hand. De elboog steunde op haar knie en de wijde drapeering van haar Grieksch gewaad - gebrocheerde witte zij - omgolfde breed haar tengerheid. We zwegen. Haar droeve oogen zagen over mij heen in een gedroomde verte. En ik durfde geen woord van troost uiten. Ik zag het gruweltooneel; ik zag de wanhoop van 't arme meisje na dat vreeslijke ongeluk; ik sidderde met haar vóór die almaar tergende leêgte, die zij nu weêr zoo diep gevoelde: wat heerlijk getuigenis van jonge liefde voor haar kunst, van | |||||
[pagina 452]
| |||||
jongen moed, van jonge fantasie, werd daar vernietigd! Toen, eindelijk, onze blikken elkander ontmoetten, kwam een droef lachje spelen om haar mond. ‘U is wel héél gevoelig... voor een man. 't Was maar geld en goed en papier, wat ik verloor. Je leert je troosten over veel erger. Als je alleen dàt maar verliezen kon, in je leven!...’ Miss Duncan stond op en liet mij alleen. Zij ging kijken of haar zieke vriendin iets noodig had............................. ‘Mijn vriendin heeft koorts. Haar groote oogen zijn zóo mooi. Je ziet er een brand in. Het akelige is dikwijls mooi. Als je dat opmerkt, maak je er jezelf een verwijt van. Wij zoeken altijd verband tusschen mooi - en goed en weldadig; tusschen leelijk - en kwaad en verderfelijk. Daarom is 't wel eens moeilijk rechtvaardig te zijn voor leelijke menschen. Ik houd van mooie schepsels om mij heen. Het mooie bedriegt, wie er met alle geweld het goede aan vast koppelen in hun waardeering. Maar zijn slechte menschen werkelijk, in den hoogen zin van 't woord, ook mooi? Ik geloof het niet. Mijn vriendin is heel mooi. Ik hoop dat u haar dezer dagen zult zien. En zoo goed, zóó goed.. Zij zal moeten lijden door haar goedheid en dan dat ìn-treurige krijgen, dat soms vermooit, dikwijls van een mooi gezicht het beste vervaagt. Er is geen schoonheid zonder geluk, geen geluk zonder kracht. Zoolang de menschen hun lichaam en hun geest blijven verwaarloozen, kan voor hen geluk maar heel zeldzaam wezen en heel kort van duur. Er moet een gezond en krachtig ras komen om ons uit de maatschappelijke ellende te verlossen.’ Toen, blozend opspringend, riep zij: ‘En daarom, laat ik u vasten! Mooie gastvrouw! Laat mij u wat mogen aanbieden.’ Maar wij moesten elkander bekennen 't allebei veel liever te stellen buiten dat eten en drinken. ‘Van New-York, ging ik naar Londen, waar ik in particuliere salons danste en heel ijverig studeerde in 't British Museum. Van Londen, waagde ik het naar Parijs te gaan, ook om het Louvre-museum, waar ik wist veel te zullen vinden voor mijn studies. In beide steden had ik veel succes, heb ik | |||||
[pagina 453]
| |||||
hard gewerkt en veel geleerd. In de Engelsche Pers zijn de eerste, degelijke, waardeerende artikelen over mij verschenen. Van Parijs, ging ik naar Weenen. Daarvandaan naar Buda-Pesth, zonder nog voor het publiek te zijn opgetreden. Dat durfde ik niet in Europa. Maar mijn impresario bewoog er mij toe het in Buda-Pesth te beproeven. 't Succes was prachtig. Nooit ben ik met meer geestdrift toegejuicht. Toen ben ik gaan reizen. Dat weet u. Tot ik in Berlijn mijn school heb gesticht. En nu reis ik weêr! Als u wat vragen wilt over mijn kunst, ter aanvulling van de artikelen, die u er al over geschreven hebt, ben ik tot uw dienst. Laten wij van de gelegenheid gebruik maken. Ik ben zoo heel weinig avonden vrij...’
* * *
Hier dient het bijna woordelijk verslag afgebroken. Ik moet ons volgend gesprek en die wij daarna hadden voor u resumeeren, gedeeltelijk aanvullen ook. 't Ging niet zoo geregeld meer, dat praten. Wij wisselden van gevoelen over plastische kunst, literatuur, tooneel... tusschen den eigenlijken arbeid door; bespraken soms met zeer enkele woorden onderwerpen van 't grootste gewicht, omdat het begrijpen zoo gemakkelijk ging en voor vele quaesties geen omhaal van uitleggingen noodig bleek. Miss Duncan behoort tot die heerlijk begaafden, van wie vaak één woord, voor den aandachtigen hoorder, een nieuwe wereld van gedachten opent. 't Genie heeft klanksleutels, die schatkamers vol ideeën ontsluiten. | |||||
III.In het eerste hoofdstuk van dit opstel is onze weg door de negatie geweest. Maar ik heb dien weg zooveel mogelijk bekort. Het was volstrekt noodig u te doen begrijpen, wat de kunst van Isadora Duncan niet is, om u de groote beteekenis duidelijk te maken van deze eenvoudige formule. Haar dansen is eurhytmische gesticulatie. We hebben gezien dat veel van hetgeen den oud-Griekschen dans kenmerkt, ook in haar dansen is; maar dat wij toch niet kunnen beweren dat Miss Duncan enkel maar met veel | |||||
[pagina 454]
| |||||
begrip en gevoel copieert. Dit nu zou al heel wat wezen, ons een mooi eind verder brengen; maar zij heeft zich niet daartoe bepaald. Wat zij tot grondbeginsel heeft aangenomen, vond zij, in een zeker stadium van haar ontwikkeling, tot haar groote vreugde, in den Griekschen dans terug. Herhaaldelijk wordt op de interpretatie van muziek en op de mimiek der Duncan-dansen nadruk gelegd. Maar dit moet men niet doen. Het ideaal van Miss Duncan zou wezen voor voldoend ingewijden te dansen, zònder muziek en zònder tekst, gelijk zij danst voor zichzelf; dus volkomen créatief, niet interpretatief: scheppend, niet vertolkend. Na een groot succes, waarbij haar echter was gebleken dat de waardeering van het publiek grooter was dan 't begrijpen van haar kunst, heeft zij me verteld een allertreurigsten nacht te hebben gehad. Zij kon niet in slaap komen, schreide maar en schreide... Al die vereering, al die sympathie van duizenden maakten haar juist bedroefd. En zelfs de zeer hoog gestemde lofredenen op haar kunst, in de dagbladen, deden haar wanhoop niet verminderen. Integendeel! Verguizing, omdat zij verkeerd werd begrepen, was minder erg dan lof, gepaard aan verkeerde interpretatie. En zij vond haar kunst toch zóo eenvoudig. Midden in den nacht stond zij op, maakte haar salon licht, stapelde zelf de stoelen op de tafels, duwde alle hinderlijke meubelen in de hoeken. Toen danste zij haar leed... Zou men haar begrepen hebben, als men haar had kunnen zien? Wellicht niet. Een programma ware noodig geweest, misschien. Maar, wie met den aard harer kunst volkomen vertrouwd zijn, hadden haar wel kunnen begrijpen. Ik weet dat zeker, daar zij me het voornaamste van haar dans heeft laten genieten, minder dan een etmaal na zijn ontstaan. Och! daar was niet veel ruimte en beweging voor noodig: Een paar passen, een paar schetsen van gebaren slechts. Maar wat zou dat volmaakt duidelijke, mooie spel zijn geweest in een groote ruimte, gevuld door een grootendeels oningewijd publiek? Niemendal! Immers, de gesticulatie, rhytmisch of niet, is voor ons een vreemde taal, nog slechts door enkelen intuïtief begrepen. Hoe kan het anders? De menschen zijn begonnen met zich | |||||
[pagina 455]
| |||||
zóó te kleeden dat het gebaren van 't gansche lichaam onmogelijk werd. Hoofd en armen bleven slechts gedeeltelijk vrij, het hoofd bij vele kostuums voor mannen en vrouwen zelfs niet eens, noch bleven 't immer de armen. Hooge kragen, zware pruiken, der beweging hinderlijke mouwen... voegden zich bij de kwellendste keurslijven. Ook de mode ging zich met de gesticulatie bemoeien. De, in stijve pakken gewrongen hovelingen verkondigden dat gesticulatie erg leelijk, erg gemeen was; want zij waren niet meer in de mogelijkheid zich vrij te bewegen. De wat minder ‘hoog’-geplaatsten aapten de stijfheid der hovelingen na, vonden òòk dat expressief-gebaren heel ‘ordinair’ en stopten hun grove ledematen, als veel te vast gestopte worsten, blijmoedig in nauwe, door baleinen hard gemaakte kleêren, om toch vooral heel deftig en dus akelig stijf te wezen. Een tijdlang is alles aan het lichaam der toon-aangevende aanzienlijken namaak (pastiche) geweest. Toen het kostuum wat meer vrijheid van beweging toeliet, was het natuurlijke gebaren al lang verleerd, waren er gemaniereerde buiginkjes, handwuivingen, hoofddraaierijtjes en knieknikken voor in plaats gekomen. Een taal, die niet meer algemeen wordt gebezigd, moet sterven. De gebarentaal ging dood. Er kwam een conventionneel gedoe voor in de plaats, dat door dansmeesters onderwezen werd, dat niemand meer begreep, dat ook niet begrepen kòn worden. 't Was niet noodig. Men vond het sierlijk, voornaam, aldoor weer nieuw - want daarvoor zorgden de dansmeesters, dat zij telkens wat anders in de mode brachten! - en meer vroeg men niet. Let maar eens op de allergewoonste gebaren, die wij allen maken: op hoofdgroet en handdruk. 't Geen het allermeest u treft, is dat sommige menschen die gebaren... overdrijven. Een tè diepe groet met 't hoofd, een tè cirkelende of schuddende handdruk doen u glimlachen. Wie niet groet en handen geeft als iedereen, dezelfde groeten en dezelfde handdrukken onder àlle omstandigheden, maakt zich allicht belachelijk. En de Mode? Denk aan de nieuwe manier om de hand te reiken zooals iemand een kluifje in de hoogte houdt voor een gulzigen hond. Ge moet naar die hand de uwe laten opspringen. Zèlf komt ge wel eens in de verzoeking er ‘waf!’ bij te zeggen. Zoo'n hand krijgt ge ter gelegenheid van | |||||
[pagina 456]
| |||||
een gewoon bezoek, bij gelukwensch en rouwbeklag.... De hand, die zoo heerlijk expressief kan wezen, doet in den regel niets meer. 't Is wel merkwaardig dat wij, Nederlanders, die zoo slordig spreken, ook nòg meer dan volken, die zich mondeling veel beter uitdrukken, de ondersteuning van 't woord door handgebaar versmaden. Toch kan 't boetseerende handgebaar zoo bescheiden expressief wezen! Wij letten er niet eens op, als iemand het natuurlijkerwijze mooi geeft. Wij kijken niet meer naar de menschen met wien wij spreken, behalve naar hun gelaat en zelfs dat heeft Beschaving zoo strak mogelijk leeren houden. 't Is waarlijk, of wij van alle beschavingstijdperken vooral dàtgene hebben overgenomen wat bijzonder dienstig was om onze aandoeningen te verbergen. De Oosterling houdt zijn gelaat strak, de deftige Oosterling althans. Een toevallige her-ontmoeting met een voornaam Arabier (met wien ik had kennis gemaakt op een groote internationale tentoonstelling) later, in zijn eigen land, heeft mij versterkt in de meening, dat de voorname Oosterling volstrekt niet zoo gesloten is als hij ons, Westerlingen, toeschijnt. Hij spreekt weinig, houdt zijn gelaat strak, maar geeft van zijn innerlijk misschien meer dan veel-praters, door middel van gebaren. Let op de gansche gestalte der Oosterlingen, met wie gij spreken kunt. Zij naderen u een eerste maal in onverschilligheid. Mijn Arabier, die vloeiend Fransch sprak en was opgenomen in het Eerelegioen, stond, toen ik kennis met hem maakte, gehuld in zijn ruim, wit gewaad (burnoes), de armen gekruist over den borst, het hoofd ietwat achterover gehouden. Toen ik, na een vriendelijk gesprek, hem weer ontmoette, bleef, na den Europeeschen handdruk, de arm los en begonnen de handen zich in het gesprek te mengen. Wie oplet, weet hoeveel zoo'n statige, haast onbeweeglijk zich houdende Arabier, met de handen zegt. Zij heffen zich in vraaghouding; dringen afwerend of uitnoodigend naar voren; bouwen, òm het lichaam, een beschermenden muur, openen plechtig de poorten der intimiteit in zeer breed wijken naar rechts en naar links; verheffen 't gesprek door het vlak der gebaring naar boven te brengen, tusschen middel en schouders; brengen de persoonlijkheid van den spreker in het debat door om het hoofd - maar zèèr waardig - enkele gebaren te maken; roepen | |||||
[pagina 457]
| |||||
't Allerhoogste aan door, ter hoogte van den kruin, een zeer enkele, indrukwekkende beweging te schetsen; beëindigen het gesprek door 't vastgrijpen van de schouderplooien van 't breed afhangend gewaad, een gebaar, dat niemand kan misverstaan, dat werkt als het op den haak hangen van een telephoon-microphoon. Ge weet dat het ‘uit’ is. Het scherm is gevallen, vòòr de losse slippen over borst en schouders geworpen zijn. Een avond in Medeah (Algiers) herinner ik mij. Een groep Arabieren had, onder mijn venster, in zware schemering staan praten. 't Gesprek was uit. Een der oudsten wierp een burnoesslip dicht om zich heen, alle anderen maakten juist hetzelfde gebaar. Zij gingen, waarschijnlijk na wisseling van een groet, dien ik niet had verstaan, uiteen. Maar, als slot van 't gesprek, was die groet niet noodig. Ik wist, hoewel geen woord tot mij doordrong, dat het gebaar van den ouden Arabier er een eind aan had gemaakt. Van ons, Westerlingen, zegt het lichaam niets: noch romp, noch algemeene houding, noch armen, noch handen. De menschen van Oostersche afkomst, die onder ons leven, trachten zich te gedragen naar onze gewoonten, maken nog wel gebaren, doch, daar zij, onbewust, zoeken naar een tusschenvorm, daar de altijd waar te nemen voorbeelden van juiste gebaren ontbreken, zijn hun gesticulaties doorgaans te druk, te weinig expressief en te leelijk. Zij hebben de gebarentaal verleerd en doen niet veel meer dan zenuwachtige armbewegingen maken, die onschoon zijn, omdat de inhoud ontbreekt en hun gebarentaal is gelijk het uitstooten van woorden zonder eenig onderling verband van een verbijsterde. Wie gedurende een kwartier in gesprek is geweest met Miss Duncan, heeft de volle waarde van het gebaar kunnen zien. Gij moet nu niet denken aan druk gesticuleeren. Zij ‘gesticuleert’ bijna in 't geheel niet. Doch haar gansche, tengere lichaam associeert zijn bewegingen met 't gesproken woord. Het hoofd bevestigt, vraagt, negeert, ontkent, luistert, weert af, noodigt uit. Als Isadora tegenover u staat, kunt ge zien aan haar volkomen instinctieve gebaren met het Grieksche kleed of zij u met belangstelling aanhoort, of zij een eind wil maken aan het gesprek, of zij, tot vriendelijk schertsen bereid, u vragen zal nog wat door te praten, of | |||||
[pagina 458]
| |||||
zij, tot tegenspraak geprikkeld, u dwingen zal tot luisteren... Geen tien seconden blijft een plooi van haar gewaad op dezelfde plaats, geen enkele tel is een der handjes in rust. Ik heb me wel afgevraagd of 't zoo heel noodig was dat ik haar woord voor woord volgde. Zij boetseert het zichtbare voor u met haar handen vooral en armen, mimeert 't met heel haar gestalte en haar aandoeningen drukt zij desgelijks, duidelijker dan in woorden, uit. Enkel de preciese feiten zou zij behoeven te zeggen. Haar vreugde, haar vriendelijke gedachten, haar misnoegen uit zij desgelijks voor zichzelf, zeer waarschijnlijk onbewust. Ik heb Miss Duncan zich kinderlijk zien vermaken. Alles lachte aan haar: 't merkwaardigst waren haar handen, die, grootendeels onder een lang afhangend zibeline-bont verborgen, mimeerden wat haar vroolijkheid opwekte en levendig hield. 'k Behoefde haar gelaat niet te zien om te weten wàt zij vermakelijk vond, waaròm zij zoo hartelijk lachte. Ik zag 't aan dat dolle spel van vingers en bont, dat zij voor mij verbergen wilde, gelijk zij haar heerlijk dansen eenmaal deed in de eenzaamheid, voorvoelende wel dat het gebaar niet meer wordt begrepen, dan door zeer enkelen.
Dat geheele lichaam, nu, levenslang gewoon in volkomen vrijheid (noch door conventie, noch door hinderlijke kleederen belemmerd) mede uiting te geven aan de gevoelens en aandoeningen der ziel, daarbij volmaakt lenig, in staat de moeilijkste gymnastische toeren en de onmogelijkste danspassen uit te voeren, is gesteld in dienst van een speciale kunst. Die kunst is: eurhytmische gesticulatie. Derhalve vertolkende kunst? Ja, en neen! ‘Ja’, in zooverre Miss Duncan nòg niet voor het publiek heeft durven geven directe uitdrukking van hààr gedachten en gevoelens. ‘Neen!’ in zooverre dit heerlijk begaafde meisje niet anders doet dan in haar kunst eigen gedachten en gevoelens uiten, wanneer zij daaraan voor zichzelf behoefte heeft. Dat zij haar programma samenstelt uit vrij algemeen bekende nommers, wordt alleen gedaan omdat wij - publiek - haar plastieke taal niet genoeg verstaan om, zonder uitvoerige | |||||
[pagina 459]
| |||||
en waarschijnlijk ongenietbare toelichtingen, haar direct te begrijpen. Zij treedt alleen dààrom als vertolkster op. En de uitkomst van haar pogen heeft zeer duidelijk bewezen dat zij gelijk heeft. In 't programma van den Dans-idyllen-avond bleef veel zonder groot effect. De Iphigénie van Gluck, die het publiek wèl kende, werd veel beter begrepen. De Donau-wals, niemand der toeschouwers onbekend, bracht avond aan avond de menschen in verrukking. Hierbij moet iets worden opgemerkt, nml. dit: het dansmotief werd beter begrepen dan elk ander. Vooreerst, omdat het groote publiek verwachtte dat een danseres alléén eigenlijke danspassen maken zou; maar ook omdat die groote menigte niet als massa, als geheel, zóó oplette bij gang en gebaar van Miss Duncan dat zij zich in haar geheel onder den invloed gevoelde. Het intieme van gebarenkunst sluit groot succes in zalen met een paar duizend toeschouwers vrijwel uit; terwijl de volmaaktheid van Isadora's dansen dadelijk door allen werd gewaardeerd.Ga naar voetnoot1) Eerst wanneer wij door haar en haar leerlingen zullen zijn vertrouwd geraakt met de eurhytimiek der gebaren, zullen een paar duizend menschen tegelijk en in nagenoeg dezelfde mate van Duncan-dansen kunnen genieten. Van welken aard zijn nu de vertolkende dansen? Vrij algemeen is beweerd: ‘van mimischen aard. Miss Duncan mimeert rhytmisch een tekst en muziek’. Dat kan niet geheel juist wezen. Laten wij haar Iphigénie tot voorbeeld nemen. We hebben nu drie elementen, die moeten worden vereenigd tot één kunstpraestatie: de tekst moet in volkomen harmonie wezen met de muziek; de dans moet in volkomen harmonie wezen met den tekst en dus òòk met de muziek. Maar, wàt interpreteert Miss Duncan nu: tekst of muziek? | |||||
[pagina 460]
| |||||
Of, de vraag op andere wijze gesteld: indien tekst en muziek naar òns oordeel elkander niet dekken, indien Gluck een Fransche opera gemaakt heeft van een Grieksch onderwerp, wat vertolkt Miss Duncan nu: het Grieksche onderwerp of de Fransche muziek? Voor het Fransche ballet uit Gluck's tijd behoeft men de vraag heelemaal niet te stellen. Dat was een Fransch ballet, gedanst op Fransche balletmuziek. Het Grieksche lag er maar heel dunnetjes op. Bij Isadora is het hoofdzaak. Doch zij is gebonden aan Gluck. Er moest dus een middenweg worden gevonden. Vandaar dat zij het sentiment van Gluck's muziek vertolkt in Grieksche uiterlijkheid. Nog lang niet het ideaal dus; maar het hoogste wat op dit oogenblik voor een zeer gemengd publiek valt te bereiken. Dat zij hier te lande zoozeer gewaardeerd is, pleit voor haar en ook voor ons publiek. Ik gebruik het woord ‘uiterlijkheid’ niet in den zin van ‘oppervlakkigheid’; de lezer weet het uit mijn vorig hoofdstuk. Er is bedoeld te zeggen dat zij haar Grieksche opvatting van het Grieksche onderwerp niet geheel zóó geeft als zij dat zonder muziek of met speciaal voor haar geschreven muziek zou doen; doch zich òòk door de muziek heeft laten inspireeren. Aan den algemeenen toon der gekozen fragmenten gebonden, heeft zij haar rhytmisch gebaren moeten regelen naar elk onderdeel der muzikale compositie en, naar ik al zei, rekening moeten houden met den duur der gekozen nommers en dien duur vullen. Ik heb van mijn voornemen moeten afzien met u de voornaamste fragmenten harer Iphigénie te behandelen in verband met tekst en muziek. Dit zou ons te ver voeren en te veel vergen van de aandacht der lezers, die haar niet in Iphigénie hebben gezien. Maar een enkele herinnering toch aan dat heerlijke.
Velen, waaronder zeer begaafden, hebben beproefd in dagblad en tijdschrift een duidelijke omschrijving te geven van Miss Duncan's dansen in Iphigénie. Ik geloof niet dat éen hunner den ander bevredigd heeft. En dit kan niemand verwonderen. Haar kunst is nieuw, onze woorden, die dansmooi moeten uitdrukken, zijn schaarsch, ons publiek verstaat niet de | |||||
[pagina 461]
| |||||
technische termen, trouwens den meesten onzer schrijvers al evenmin bekend. Terwijl de muziekverslaggever een matig gebruik mag maken van uitdrukkingen, die door den kenner vooral, maar toch ook door een groot gedeelte der tamelijk onderwezen muziekliefhebbers begrepen worden, moet hij, die over den dans schrijven wil, 't gebruik van nagenoeg alle technische termen vermijden. Hij is tot vaagheid in de beschrijving gedoemd. De lezer heeft al gezien hoeveel woorden ik noodig had om een enkele bijzonderheid van Isadora's praestatie in verband met de oud-Grieksche dansen te bespreken. Alles moet worden omschreven, uitgelegd. En dan weet men nog niet zeker, duidelijk genoeg te zijn. Hierbij komt dat Miss Duncan zich in sommige nommers verdubbelt. In Iphigénie, ballet no. 7, komt zij op als Iphigénie, maar begroet zij Iphigénie ook. Dat kon niet anders, want het orchest gaat door. Haar statig schrijden wordt dus door bijna huppelend gaan afgewisseld; de uitdrukking van haar gelaat verandert telkens. Wie de muziek niet goed kennen, loopen gevaar de danseres mis te verstaan, tenzij haar volmaakt expressief gebaren intuïtief wordt begrepen. De rusten, die zij nam, telkens aan den kant, tegenovergesteld aan dien vanwaar zij was opgekomen, hielpen wel iets; maar de beteekenis er van werd niet dadelijk geweten door de meerderheid van het publiek, dat in de verschillende wijzen van gaan en gesticuleeren een inleiding zag tot een eigenlijken dans (in de moderne beteekenis van het woord) welke niet kwam. Toch is, wat zij in dat eerste nommer van Iphigénie geeft, reeds volkomen haar ‘dans der toekomst’. De eurhytmische beweging van het gansche lichaam, de zeer sobere sluiergebaren van haar lang kleed, alles in de innigste harmonie met de muziek, vormen een dans van de allerhoogste artistieke beteekenis. Geen enkele bijzonderheid van al haar doen is hier toevallig, is uit den toon, is slap of ook maar louter aanvullende versiering. Vandaar dat men Isadora bij elk hernieuwd zien beter begrijpt en meer bewondert. Als wij lezen op het programma bij Andante 10: ‘Iphigénie geht vorüber, sich ueber den Tanz freuend, jedoch traurig Archilles nicht zu sehen’, moeten wij een eerste | |||||
[pagina 462]
| |||||
maal glimlachen. Wat zal er mimisch van deze samengestelde opgave terechtkomen? Zij verheugt zich treurig.... Hoe drukt men mimisch uit dat men blij is en droevig tegelijk? We denken aan onze allereerste mimen: aan een Félicia Mallet, aan een Mévisto, die een zoo luchtig iets als een pantomime tot een zoo aangrijpend realistisch ding hebben weten te maken. Miss Duncan treedt te voorschijn. En zij mimeert heelemaal niet in den trant van een Félicia Mallet. Deed zij dit, zij zou er niet komen; dàn juist zou de opgave onmogelijk zijn. 't Is er dan ook geen voor een mime, maar 't is er een voor de oneindig subtieler kunst dezer danseres, daar niet één krachtig op den voorgrond komend motief in sterke accentueering moet worden vertolkt, maar een samengesteld, fijn genuanceerd gevoel in een dans, waarbij het geheele lichaam eurhytmisch gesticuleert, uitgedrukt wordt, niet gemimeerd. 't Verschil ligt hoofdzakelijk hierin dat de mime den tekst tot daad maakt en de danseres, het door den tekst aangegeven gevoel op hare wijze uit. Wie Félicia Mallet in l'Enfant prodigue hebben bewonderd, herinneren zich de aarzeling van den slechten zoon als hij op het punt is zijn misdrijf te volvoeren. Die wil om te stelen, getemperd door vrees en zwak zelfverwijt, is wel het meest gecompliceerde, dat de mime kan uitdrukken. Maar 't kan gebeuren door beurtelings het ééne en het andere motief te geven. Isadora Duncan mocht dit niet doen; want een opeenvolging van aandoeningen geeft nog geen mengsel, en de muziek eischt dat het laatste worde uitgedrukt. Welnu, zij slaagt daarin door tegelijk vreugde en droefheid te vertolken, wat haar mogelijk is door een uiterst subtiel dyssimetrisch gesticuleeren. Terwijl de armen en handen bewondering uitdrukken, weigeren de voeten den luchtigen danspas meê uit te voeren en waart diepe teleurstelling over het fijne gezichtje. Zeer duidelijk wordt dit alles door het volgende nommer, als Iphigénie verandert in meisje van Chalcis en symmetrisch aan de blijde uitdrukking van armen en handen, die van onderste ledematen en van het gelaat associeert, terwijl zeer vele bijzonderheden dezelfde blijven. Het is jammer dat niet voor een uitvoeriger en Miss | |||||
[pagina 463]
| |||||
Duncan duidelijker volgend programma is gezorgd. Wij moeten den Algemeenen Muziekhandel hiervan geen verwijt maken. Deze deed wat gedaan kon worden; maar Miss Duncan heeft meermalen getoond niet veel lust te hebben om meê te werken tot in bijzonderheden, waar het geldt het publiek zoo goed mogelijk op de hoogte van haar bedoelen te brengen. Zij geeft haar heerlijke kunst en wij moeten maar zien in hoeverre wij die kunnen genieten en begrijpen. Vandaar dat menigeen van het geheele complex der nommers 7b, 8 en 9 van Iphigénie niet dan een vagen indruk kan hebben gekregen. Ook hiervoor is van toepassing wat ik over het verband tusschen a, b en c van no. 6 heb gezegd. Het programma voor den dans-idyllen-avond heeft menigeen van de wijs gebracht, doordat niet volkomen duidelijk was aangeduid wat opgegeven was voor het orchest alléén, en wat door Isadora Duncan werd gedanst. Bovendien, wist men niet heel goed wat bedoeld werd met nommers als b.v. Engel mit Violine en Bacchus und Ariadne. In dergelijke nommers geeft Miss Duncan de natuurlijke gebarenontwikkeling van een ‘stand’, een ‘pose’. Elk beeld, elk schilderij geeft een opgeschorte beweging te zien. De eurhytmische gesticulatie vertolkt dat beeld en dat schilderij-figuur door een begrensde continuïteit van beweging, waarvan het hoogtepunt is: - de pose van den beeldhouwer of den schilder, waarvoor hij die beweging heeft opgeschort. Ik neem, tot verduidelijking, een voorbeeld buiten haar repertoire, omdat het eenvoudiger is èn omdat ik dan niet genoodzaakt ben àlle, door Miss Duncan werkelijk gemaakte bewegingen, getrouw voor u te beschrijven, wat lang duren zou en.. misschien niet volkomen juist te doen is. Ieder van u kent wel een afbeelding van Myron's schijfwerper (Diskobolos), een wonder van plastische voorstelling eener opgeschorste beweging in het uiterste oogenblik. De jongeling zal de zware metalen schijf in de volgende seconde wegwerpen. Zijn lichaam neemt al den sprong vooruit. De arm, die het voorwerp draagt, is tot de uiterste hoogte opgeheven, het lichaam rust op den rechtervoet, waarvan de teenen krampachtig in den grond haken om steun te vinden, de linkervoet staat al los van den bodem, de beenspieren, tot het uiterste gespannen, zullen dadelijk in volle kracht werken.. | |||||
[pagina 464]
| |||||
Nu komt de danser en geeft dat beeld. Hij moet allereerst uitdrukken de geweldige kracht van den jongen man, èn de zwaarte van zijn schijf. Daarom zal hij, kort na zijn treden op het tooneel, dat zware ding van den grond nemen. Gij zult zijn spieren zien zwellen, zijn lichaam in blijheid om kracht zien trillen van genot, hem luchtig zien doen met dat gewicht, totdat het op 't werpen aankomt. Ernstig wordt zijn gelaat, de huidspieren blijven heel stil, geen enkele onnutte beweging wordt gemaakt en de onderste ledematen nemen den voordeeligsten stand in, terwijl de rechterarm in statige zwaaiïng de schijf voor- en achterwaarts laat slingeren tot het hoogtepunt - door Myron aangegeven - is bereikt. Dan schiet het athletenlichaam naar voren; de schitterende oogen volgen den loop der schijf, het doel is getroffen, een jubelrilling vaart door den diskobool en een klassiek vreugdgebaar in waardigheid bekroont de eurhytmische gesticulatie van den danser. Daar hebt ge nu 't eenvoudigste voorbeeld, dat ik bedenken kon, met gelijkheid van expressie tusschen het begin en eind der handeling, het culminatiepunt juist samenvallend met 't oogenblik, waarop de plastische kunstenaar de beweging heeft opgeschort, en 't volkomen logische besluit daarvan. Met dit voorbeeld worde meteen opgehelderd dèze stelling van Miss Duncan dat elke beweging leelijk is, die niet natuurlijkerwijze is voortgekomen uit een vorige en waarop niet natuurlijkerwijze een andere volgen kan. Denk u even een opera-danser, die meenen zou het diskobool-motief in een pseudo-Grieksch ballet te moeten gebruiken. Zie hem aanhuppelen op zijn teenpunten, lachend zijn schijf optillen, dansend met 't zware ding het tooneel over zwierend, met zijn traditionneel armgezwaai bewijzen dat hij heelemaal is vergeten wat hij te dragen heeft, pirouetteerend met zijn zooveel tientallen van kilo's in de hand, het lichaam rechthoudend volgens de wetten der edele springkunst, alsof zijn schijf hem dan niet naar den grond zou trekken, werpend met een trippelpasje en opspringend van vreugd in een fouetté om akelig van te worden... Het allerergste is nu nog niet dat hij een allerdwaaste mimische voorstelling geeft, maar dat zijn bewegingen met elkander volstrekt in geen natuurlijk verband staan, niet uit | |||||
[pagina 465]
| |||||
de voorgaande groeien, maar eenvoudig wat traditionneele, volstrekt niemendal uitdrukkende dansbewegingen zijn, die de man maakt omdat hij ze geleerd heeft en die het publiek wil aanzien, omdat men meent dat een danser geen andere dan nonsens-dingen mag doen. Nu zult ge wel nooit een diskobool-motief in een operaballet zien, maar ge herinnert u tal van danseressen, die op de teenpunten naar een fee huppelen, met doorgebogen beenen haar wat afsmeeken, 't verkregene heel hoog opheffen met lattige armen, tollend op de teenpunten haar talisman in veiligheid brengen, het ding zoenen, terwijl zij beurtelings het eene en 't andere been in de hoogte werpen etc. etc. etc. tot de fee, totaal verdwaasd door zoo'n manier van zijn blijdschap te uiten, maar heengaat om plaats te maken voor twee of meer dozijn coryfeeën, die den talisman op even rare manier komen bewonderen. Ook hier, geen continuïteit van beweging, maar een leelijk samenstel van volkomen ongemotiveerde bewegingen, die noch logisch, noch physiek met elkander in verband staan. Miss Duncan zal nooit den arm heffen zonder reden, nooit hem laten dalen zonder heel precies te weten wat zij er dan verder meê gaat doen. Er mogen geen storende rusten zijn in voortgezette gesticulatie. Opgeschorte beweging wordt gegeven door den plastischen kunstenaar; wie danst - eurhytmisch gesticuleert - heeft volmaakt logisch voortgezette beweging te laten zien. Dit geldt voor het geheele lichaam, ook voor de zoo subtiele bewegingen der gelaatspieren; voor de uiterst samengestelde gesticulatie van de hand om den pols en van de vingers in verhouding tot het vlak der hand en in verhouding tot elkander. Niets mag met rukken gebeuren, alles moet vloeien. Ook de, door Miss Duncan zeer spaarzaam gegeven springbewegingen, voldoen bij haar aan dezen hoogen eisch. Niets aan haar maakt afgebroken lijnen; alles blijft rhytmisch golven. Grafisch voorgesteld niet:cirkelmotieven afgewisseld. | |||||
[pagina 466]
| |||||
Bij haar opkomen, valt dit terstond in 't oog. Als behoedzaam schuift zij naar voren, dadelijk romp en hoofd in zachte golving van achteren naar voren en weêr terug, de armen terstond de actie beginnend, zoo noodig, of in rust, maar dan verborgen. Ge moet het verschil hebben opgemerkt tusschen haar eerste verschijnen in lang- en dan in kort gewaad. Als de beenen tot de knieëen zichtbaar zijn, ziet men die, en ook de voeten, dadelijk in actie; als de beenen omhuld zijn, begeleiden zij enkel de rhytmische gesticulatie van het bovenlichaam in hoogst bescheiden accompagnement. Voor de armen geldt hetzelfde en 't komen en verdwijnen uit en onder 't kleed is dan ook meer dan spel van afwisseling. 't Moet worden gezien als hoogelijk expressief gebaren dat aankondigt het begin en het eind van een reeks arm-gesticulaties, welke een geheel vormen. Omdat dit alles door Miss Duncan zoo volmaakt natuurlijk wordt gedaan, is de aesthetiek van haar dansen, na een eerste zien, zoo moeielijk te formuleeren en hebben wij, die er over schreven, ons allemaal wel een beetje schuldig gemaakt aan 't binnensmokkelen van meer of minder mooie lyriek, waar onze lezers met eenig recht op een verklarend artikel hadden gerekend. Daarenboven, wat mij betreft, ik ben altijd zoo opgewonden thuisgekomen van die voorstellingen, dat een terstond koel beredeneeren der waargenomen bijzonderheden mij onmogelijk was. Voor velen mijner collega's moet ongetwijfeld dezelfde verzachtende omstandigheid vriendelijk gepleit worden. Maar het bénéfice eener loi Bérenger zou ons, bij een later optreden van Isadora, niet eens redden kunnen! -
Men heeft beweerd dat de dans van Miss Duncan niet de dans der toekomst wezen kan, omdat maar zeer weinig vrouwen zich, gelijk zij, zouden kunnen laten zien in doorzichtige kleederen met bloote beenen en voeten, zonder de aanwezige mannen wat àl te onrustig te maken en aan de meisjes en vrouwen ergernis te geven. Over de kuischheid der dansen van Miss Duncan zelf zijn de Nederlandsche critici het gelukkig volkomen eens, wat voor hen pleit. Er zijn enkel grove flauwiteiten over haar bijna-naakt zijn uitgekraamd door lieden, die eerlijk begonnen met te zeggen dat zij haar niet hadden gezien. Wat het geopperde bezwaar aangaat, zeer zeker kunnen | |||||
[pagina 467]
| |||||
maar hoogst enkele vrouwen het Duncan-repertoire dansen gelijk Miss Duncan dat zelf doet. Maar, bewijst de opmerking niet dat men alweêr het bijkomstige voor de hoofdzaak houdt? Het wezen der Duncan-dansen is niet het gewaad of de afwezigheid van schoenen en kousen, al moet erkend worden dat daarop in de programma's ongelukkig teveel nadruk wordt gelegd. Prachtige eurhytmische gesticulatie is te geven door weelderige vrouwen en meisjes met zichtbaar veel temperament en een opvatting van zekere onderwerpen, totaal verschillend met die van Isadora. Indien ook zij er naar streven waarachtige schoonheid te doen genieten, zullen zij er waarlijk wel voor zorgen niet door 't tentoonspreiden van al te weelderige vormen haar eigen kunst te verlagen. Zij zullen een passend gewaad weten te kiezen, zullen zekere standen en bewegingen weten te vermijden, zullen bij de keuze harer onderwerpen allereerst zich afvragen wat voor haar mogelijk is en waarlijk beter dan iemand anders weten dat ook Miss Duncan zelf geen beweging maakt, die een effekt zou kunnen bederven of maar in gevaar brengen. Het onderwerp is een beetje scabreus; ik mag er niet te veel over zeggen. Toch deze vraag: meent men dat Miss Duncan elk gebaar zou kunnen maken zonder datgene op te wekken, waarvoor zekere critici zoo verschrikkelijk bang zijn? Och kom! En, eindelijk, nog dìt: het hangt niet af van de gestalte der vrouw, doch van haar ziel of zij, zonder gemeen te worden, in ernstige kunst zich kan laten zien in 't korte kleed eener Grieksche amazone dan wel reeds ergernis wekt in 't alles bedekkende gewaad eener geestelijke zuster. De danseres der toekomst (laten wij de ongelukkige, immers als reclame klinkende uitdrukking voor het laatst mogen gebruiken!) zal, evenals Isadora, haar ziel hebben te vertolken. Dat niet alle zielen van alle kunstenaressen rein mogen heeten, dat zien wij waarlijk wel, ook waar men andere dan danskunst te genieten aanbiedt: bijvoorbeeld in de literatuur! Maar, zal Isadora Duncan een school vormen, en hoe? Op deze vraagt dient in het laatste gedeelte van dit essay een antwoord gegeven. Waar ik spreek over de Grunewald-school, zal ik meteen nog wat kunnen zeggen over Isadora's artistiek en maatschappelijk ideaal. Als de besten onzer, ziet zij haar mooiste | |||||
[pagina 468]
| |||||
denkbeelden verwezenlijkt door een jong geslacht, dat haar kunst veredelen zal en brengen aan duizenden en duizenden... | |||||
IV.Dat Isadora Duncan mooi danst - men heeft het wel moeten erkennenGa naar voetnoot1). Dat zij in haar dans wat geheel nieuws geeft, men durft het niet meer tegenspreken; dat duizenden na duizenden haar nieuwe kunst waardeeren is.... met cijfers te bewijzen en onze rekenende maatschappij begrijpt nu eenmaal niets gauwer dan de bewijskracht eener prachtige reeks van inkomsten; maar dat zij er wèl aan deed een dansschool te stichten om jonge meisjes op te leiden in haar kunstvak.... 't wordt afgekeurd en de benepenste argumenten worden tegen haar streven aangevoerd. Bestrijders hebben nog een paar jaren gemakkelijk spel. Zoolang Miss Duncan nog niet zegevierend kan wijzen op eenige leerlingen van groote artistieke beteekenis, kan zij niet anders dan haar volstrekte overtuiging stellen tegenover de klein-pessimistische betoogen harer tegenstanders. Het is van belang na te gaan wat wordt aangevoerd tegen de Grünewaldschool door personen, die van deze inrichting niets of al te weinig weten. Laten wij maar gerust ons wagen in 't grauwe gebied der theorie. Des te heerlijker vrij en blij zullen wij ons daarna voelen op 't eeuwig frissche veld der mooie praktijk. Men pruttelt, dus. Het eerste argument is van algemeenen aard en aan te voeren tegen àlle scholen voor kunst. Het is 't eeuwig vragende: ‘hoe wèèt Miss Duncan dat uit meisjes, die ze aanneemt, kunstenaressen groeien zullen?’ Antwoord: zij neemt de meisjes aan op proef. Nieuwe vraag: ‘de proeftijd is kort. Miss Duncan zou zich kunnen vergissen. Wanneer in 't algemeen een meisje met artistieke begaafdheid deze aan den dag legt is moeielijk te bepalen. Er moeten artis- | |||||
[pagina 469]
| |||||
tiek-minderwaardigen onder hare leerlingen zijn, misschien wel juist onder diegenen, van wie ze, in den aanvang, de hoogste verwachtingen heeft gekoesterd.’ Nieuw antwoord: inderdaad, dat zou kunnen zijn. Maar uit die artistiek-minderwaardigen groeien dan toch physiek voortreffelijk voorbereide meisjes, die als scheppende danskunstenaressen dan misschien niets beteekenen zullen, doch als materiaal voor de balletmeesters der toekomst nochtans volkomen onmisbaar zullen zijn. Naast de eerste sujetten, zullen in het hervormde ballet ook coryfeeën noodig wezen. Bovendien, deze meisjes kunnen wellicht voor dansonderwijs in den geest van Miss Duncan uitmuntend blijken of in het hervormde ballet op velerlei wijzen van dienst wezen. Ook als vrouwelijke verkondigers der kunstleer van Miss Duncan kunnen zij sociale waarde krijgen. Tweede argument; óók zoo'n gemakkelijk vraag-argument: ‘Miss Duncan wil een vijftigtal leerlingen opleiden, heeft er nu reeds een twintigtal. Wat moet er van die meisjes worden?’ Op een vraag om een kleine subsidie voor de Duncanschool, gericht tot een zéér, zéér vermogende, weldadige Duitsche vorstin, kreeg iemand ten antwoord dat Haar Genade enkel geld over had voor instellingen van liefdadigheid en van zóo iets wufts als een dansschool niemendal weten wilde. Hierop moet Isadora hebben geantwoord dat, indien er meer vakscholen waren, er minder geld voor instellingen van liefdadigheid zou noodig zijn. En zij had gelijk. Aangenomen dat de hervorming van het moderne ballet nog lang op zich laat wachten, dan heeft toch het succes van Miss Duncan bewezen dat er voor Duncan-danseressen in de eerste jaren nog ruimschoots gelegenheid is om in haar onderhoud te voorzien. Ik mag niet verklappen hoeveel duizenden Isadora voor haar school heeft verdiend, in één enkele maand, hier en in België, doch dat 't een aardig kapitaaltje was mag men op mijn verzekering veilig gelooven. Haar leerlingen, nu, zullen niet haar copiëeren; daarvoor is gezorgd. Zij zullen haar eigen opvattingen op eigen manier geven. Voor eenvormigheid in den solodans der naaste toekomst behoeft men dus - voor zoover men doelt op de leerlingen van Isadora - niet te vreezen. Maar, bovendien, waarom zouden die leerlingen solodansen | |||||
[pagina 470]
| |||||
en uitsluitend solodansen laten zien? Miss Duncan zelf had geen partners, die was op den solodans aangewezen. Doch hare leerlingen kunnen - zooals reeds nu gedaan wordt bij de opvoeringen (door de politie van het brave Berlijn onlangs verboden) - gezamenlijk optreden in koor-dansen, quadrilles, duetten etc. Een onbepaald aantal variaties is denkbaar en mogelijk. Juist een prachtige kern voor het nieuwe ballet zal worden gevormd door deze onderling ongelijk begaafde leerlingen, omtrent wier materieel welzijn men zich heusch niet ongerust moet maken. De wereld is groot en eer het aantal goede danseressen één honderdste bedragen zal van het aantal bruikbare musici, zal er nog heel wat gebeuren, dat wij waarschijnlijk geen van allen beleven zullen, zelfs de jongste leerlingen van Isadora niet! - Nog een vragend argument is dit: - ‘het moderne ballet is nu eenmaal pasklaar voor de moderne opera. Wat moet men in de toekomst met de reeds bestaande balletmuziek beginnen als de Duncan-dansen door het publiek zijn opgedrongen aan de opera-directies.... alles nu op z'n mooist gerekend voor het Duncan-ideaal?’ Ook op deze vraag is het antwoord zoo eenvoudig mogelijk. Isadora Duncan heeft zelf practisch aangetoond hoe heerlijk muziek voor het ouderwetsche ballet is te vertolken door de moderne danseres, welk een veel mooiere beteekenis deze muziek in verband met den dans daardoor schijnt te erlangen en hoeveel nauwer het Duncan-ballet zich zou aansluiten bij de algemeene actie der opera's. Wat betreft de, geheel van de opera's losse balletten, die nu b.v. te Parijs in de Académie Nationale worden gegeven tusschen opera-bedrijven door, daarop kan de vraag niet eens betrekking hebben. Verder vraagt men of de Duncan-dansen eenige beteekenis kunnen hebben, nu of in de toekomst, voor onze salon-dansen. Ik moet hierop antwoorden dat, al hadden zij die niet, al konden zij die onmogelijk ooit krijgen, daardoor de opleiding van tooneeldanseressen nog absoluut niet veroordeeld wezen zou, aangezien het aantal danseressen aan de opera's der vele groote steden in de beschaafde wereld ettelijke honderden bedraagt, waarbij men dan nog moet tellen 't aantal diergenen, die aan feeërie-theaters en dergl. zijn verbonden. Eer al | |||||
[pagina 471]
| |||||
deze dametjes langzamerhand vervangen zijn door Duncandanseressen of ex-leerlingen van de Duncan-school naast zich zullen hebben, kunnen er nog ettelijke nieuwe leerlingen naar Grunewald gaan en er met een diploma vandaan komen! Maar ik zou niet weten waarom de salondans niet expressief worden zou, waarom niet meisjes uit ‘de wereld’ zich op artistiek dansen zouden toeleggen, zooals er een ontelbare menigte amateur-piano- en viool-virtuosen zijn en even zoo vele zangeressen die er niet aan kunnen denken in het publiek op te treden. Ik heb al gezegd dat het weinig bekleed zijn van Miss Duncan en hare leerlingen volstrekt bijzaak is. Er ligt niets essentieëls in het kostuum. Dat Isadora zich kan veroorloven in doorschijnende gewaden op te treden, acht ik een groot voorrecht voor haar en voor ons. Maar, geheel volgens de grondbeginselen van den Duncandans, kan een ander meisje in, al hare vormen zwaar omhullende kleederen eveneens prachtig expressieve, hoewel dan natuurlijk geheel àndere dansen uitvoeren. Haar zal het dan gemakkelijker vallen in salons op te treden tusschen de overige gasten in en zonder eenig bezwaar zal zij eenige solo-nommers kunnen uitvoeren. Zij behoeft dan niet op een tooneel te gaan staan om zich door voetlicht etc. van al te nieuwsgierigen te isoleeren. Een onbeperkt arbeidsveld wacht dus de aanstaande gediplomeerde pupillen van Miss Duncan. Waarschijnlijk, zal wel in de Nieuwe Wereld het voorbeeld van artistieke salondansen moeten worden gegeven. Maar dan zal de Europeesche navolging zeker heel wat minder bezwaar hebben dan, in onze dagen, die van den Cake-Walk, een verre van artistiek-verheven dans, die toch óók in onze salons gekomen is. En dat wij liever wat van dronken negerinnen dan van een hoog-begaafde kunstenares zouden overnemen, mag toch niet worden verondersteld. Men zij dus over de toekomst der leerlingen van de Grnewaldschool allerminst bezorgd.
* * *
Om te doen zien het groote verschil tusschen de wijze van opleiding tot danseres, door Miss Duncan gevolgd, en die | |||||
[pagina 472]
| |||||
welke tot heden aan de Parijsche Académie de Danse en overal elders aan balletscholen in zwang is, moet ik mij een kleine uitweiding veroorloven. Wie goed weet hoe de moderne balletdanseres wordt opgeleid (twintig jaren zijn noodig om haar in staat te stellen alle posities, figuren en complexen correct uit te voeren), kan zoo'n ballerine nooit zien zonder diep medelijden met haar en hartgrondige verachting voor haar zoogenaamde ‘kunst’ te gevoelen. Ik moet op dit punt den nadruk leggen om aanstonds, aan het slot van mijn essay, des te beter u te doen begrijpen van hoe groote beteekenis de opleiding is van het geniale meisje, dat zelf de folteringen van het moderne ballet-onderwijs moedig heeft doorstaan om er in alle bijzonderheden meê bekend te worden en zoo te leeren hoe gewichtig het hervormingswerk wezen zou, dat zij hoopte eenmaal te ondernemen. Mlle. Berthe Bernay, vroeger danseuse, later leerares der Académie de danse (Parijsche Opera), die dus zeker niet in de slechtst denkbare omstandigheden heeft verkeerd, beschrijft aldus haar jonge leven: ‘Ik was zeven jaar. Mijn moeder wekte mij, alle morgens, winter en zomer, om halfacht. Dan moest ik naar de rue Richer, waar de danslessen voor de opera werden gegeven en nu nog de bergplaats voor schermen en accessoires zich bevindt. Wij woonden in het arrondissement Belleville, bij de Buttes Chaumont; om negen uur moesten de leerlingen gekleed zijn. Half acht opstaan was dus niet te vroeg. Van gaan per omnibus kon geen sprake zijn. Daarvoor hadden wij de middelen niet. Ik moest loopen; kwam vermoeid aan, kleedde mij in tricot, kuitbroekje en gazen rokjes voor de les, die van negen uur tot half elf duurde. Om twaalf uur moest ik weer naar huis geloopen zijn om te dejeuneeren. Veel eten kreeg ik natuurlijk niet. 't Gebeurde ook wel dat ik niet naar huis kon, omdat men mij aan de opera bij repetities noodig had als marcheuse. Dan aten wij hetgeen ik voor moeder en mij in een mandje had meegenomen, gedurende een pauze van de balletrepetitie, en om twee uur liepen wij naar Belleville terug.’ Het meisje had op die dagen tusschen acht en drie uur niet gezeten!! ‘'s Avonds aten wij vroeg en liepen dan wéer naar de | |||||
[pagina 473]
| |||||
opera, waar ik vóór achten zijn moest en als marcheuse bij de opvoering had dienst te doen tot na middernacht. Dan moest moeder mij letterlijk naar huis terug sleuren. Wij kwamen over één uur na middernacht in Belleville terug, waar vader ons opwachtte. Op die dagen verdiende ik twee franken.’ Wat er van de lichaamscultuur der meisjes terecht komen kon, behoeven wij niet te vragen. Slecht gevoed en afgebeuld, op rijperen leeftijd nog altijd levend onder zeer ongunstige omstandigheden, hetzij als ‘vriendin’ van een of anderen rijkaard, hetzij als braaf en zeer slecht gesalarieërd meisje (lang op 900 francs per jaar ge-engageerd!!), moeten de danseuses aan de grootste physieke vermoeienissen weêrstand bieden; zelfs de gelukkigste leerlingen der Parijsche Académie de Danse!! Men weet hoe 't op zoo'n dansles gaat. Langs de wanden loopt, ter hoogte van het middel ongeveer, een houten leuning, waarover de meisjes beurtelings een voet werpen om zich lenig te houden of zich met de handen opheffen om gracieus verticaal te springen en nêer te komen. Zij leeren met en zonder steun op de toppen der groote teenen loopen en zoo alle danspassen uitvoeren. Kennen zij dit alles, dan wordt haar het eigenlijke balletdansen geleerd en daarna eerst mogen zij balletten mêe instudeeren als dames van het Corps de ballet. Er gaan jaren voorbij, eer zij het zoover hebben gebracht en om uit de achterste rijen naar voren, bij de corypheeën te komen, om het tot ‘sujet’, tot eerste danseuse te brengen.... ik behoef niet te zeggen hoeveel aanleg, studie, kracht, physiek en moreel wêerstandsvermogen, geluk en.... protectie (vaak te duur betaald) daarvoor noodig zijn. De tegennatuurlijke bewegingen leert men niet zonder veel pijn uit te staan. Ook zonder in anatomische bijzonderheden heel ver te zijn, moet de lezer kunnen begrijpen dat door 't volle gewicht van het lichaam op een teentop te doen rusten, de danseres van haar voet- en enkelspieren een praestatie vergt, waarop zij niet berekend zijn. Door jarenlange oefening brengen velen 't zoover dit gemakkelijk te doen, maar ten koste der normale ontwikkeling van haar spierstelsel. Eveneens, hoewel minder, is de horizontale strekking van het éene been rechthoekig op het andere, de zoogenaamde | |||||
[pagina 474]
| |||||
groote II of tweede positie, een pijnlijke tegennatuurlijke beweging. Het is eigenlijk niet eens der moeite waard nu nog te beweren dat aldus tegennatuurlijk ontwikkelde meisjes, in stijve corsetten geregen, geen schoone, expressieve dansen kùnnen uitvoeren, ook al zijn zij niet toegetakeld als lampekappen op pootjes; dat er van uitdrukking in rhytmische gebarenen standenwisseling geen sprake wezen kan voor haar en dat heur dansen onmogelijk meer kan zijn dan, 't volgens vaste regelen zoo min mogelijk mal-gracieus uitvoeren van traditionneele passen, alleen of in vereeniging met anderen, welke passen door het leelijke opgooien door dansers en 't aan de hand van anderen ronddraaien op een teentop allerongelukkigst worden afgewisseld. Miss Duncan gaat uit van twee volmaakt sympathieke gronddenkbeelden:
Africhting wordt dan ook geschuwd in Grunewald en geen der leerlingen mag Isadora Duncan zien dansen.Ga naar voetnoot1) Zoo | |||||
[pagina 475]
| |||||
voorzichtig mogelijk wordt getracht de meisjes leiding te geven, waar zij uit zichzelf een dans trachten te vinden. Dat haar wordt gewezen op het leelijke in standen en bewegingen, spreekt vanzelf, maar het onderwijs in dans en gratie is, wat het laatste betreft, zooveel maar eenigszins mogelijk, negatief. Goed-gedresseerde, mooi-doende nufjes worden door Grunewald niet afgeleverd. Niemand kan grooter eerbied hebben voor Natuur dan Isadora Duncan. Indien niet allerlei onzinnige verhalen omtrent de Grunewaldschool in omloop waren, zou ik het bij deze algemeenheden hebben gelaten. Nu mag ik dat niet doen en moet ik u meer van de inrichting en het onderwijs meêdeelen.
* * *
Het vrije en volmaakt ontwikkelde lichaam alléén is volkomen en uit zijn natuur expressief. Evenmin als een gebochelde het tors-effekt van Koninklijke waardigheid kan maken of een beverig mensch het armgebaar van een Imperator in den strijd of een stijf mannetje de mooie vreugde van den danser kan vertolken.... mag volkomen gesticulatie worden verwacht van den mensch, die naar onze gewoonte physiek is opgevoed en die onze lichaamsbedervende kleêren draagt. Danskunst, eurhytmische gesticulatie, kan daarom niet worden geleerd aan volwassen personen; want zoolang de moderne mensch niet meer doet voor zijn physieke ontwikkeling dan nu en hij zich kleedt als nu, moet hij voortgaan onvoldoend schoone bewegingen en gebaren te maken. Wie in de gebarenkunst uitmunt, onder ons, doet zich geweld aan; heeft moeilijkheden overwonnen, die niet voor hem hadden behoeven te bestaan. Het is de roeping van den mensch ook physiek (zoowel als moreel, intellectueel en artistiek) tot de hoogst mogelijke schoonheid te geraken. Het juist begrip van schoonheid en evenwicht tusschen | |||||
[pagina 476]
| |||||
physieke en geestelijke ontwikkeling hadden, ook naar onze opvatting, de oude Grieken. Wij moeten dus hun ideaal overnemen en naar de mate onzer superioriteit (zoo wij die bezitten) veredelen; maar de verstandige paedagoog begint bij het eenvoudigste en dat is nabootsing. Miss Duncan kleedt dus haar meisjes nagenoeg zooals de Grieksche meisjes gekleed gingen, echter rekening houdend met de eischen van ons klimaat. De Berlijnsche politie heeft, door de danskleedjes heen, de heupen etc. der kinderen gezien. De Berlijnsche politie heeft goede oogen. Het reglementaire kostuum der meisjes wordt als volgt beschreven door Adèle Schreiber (Leipziger Tageblatt), 18 Febr. 1905): ‘Die Kleidung der Kinder besteht aus einer gewebten Trikothemdhose, darüber für den Winter einem Unterkittelchen aus weichem Flanell und einem Oberkleidchen aus himmelsblauem, feinem, waschbarem Stoffe... Strümpfe und Sandalen vervollständigen die Ausrüstung.’ De kinderen, naar men weet, door Isadora op haar vierde jaar aangenomen, en dan verder geheel gratis onderwezen, gekleed, gevoed en rijkelijk voorzien van alles wat haar 't leven prettig maken kan - ik weet dat Miss Duncan zoo nu en dan haar honorarium van een dansavond (en dat is geen kleinigheid!!) voor speelgoed uitgeeft, - worden physiek zeer voorzichtig gehard door douches, rennen en gymnastiek in de open lucht. Zij worden sterk gevoed en krijgen vooral veel melk, ooft en meelspijzen (puddings). Zij wonen in een ruime villa in het Grunewald-park, bij Berlijn. De villa aan de Trabenerstrasse no. 16 heeft nog een prachtig uitzicht in het bosch en een groote tuin ligt er bij. Weldra zal die tuin worden bebouwd, misschien. Miss Duncan wil een groote school stichten op haar terrein, een school voor vijftig leerlingen. Maar de Berlijnsche en Charlottenburgsche politie, geholpen door nog andere autoriteiten, schijnt het haar lastig te maken. Misschien komt de school dus niet dààr. Dan zal zij elders worden gesticht. Isadora is niet gewoon lievelingswenschen onvervuld te laten. Het woonhuis, ingericht tot kostschool voor ruim twintig meisjes (nu van 5-12 jaar), bevat ruime eet-, leer- en slaapkamers, die volkomen hygiënisch, vroolijk en sierlijk moeten | |||||
[pagina 477]
| |||||
zijn. Veel licht, de uiterste reinheid en die lieflijkheid van wit-en-blauw en mooie afgietsels van klassieke beelden, die past bij het verblijf van kinderen, der Kunst gewijd en gesteld onder de hoede eener drieëenheid van Liefde: Isadora, Elisabeth en de oude mevrouw Duncan. In verscheidene tijdschriften en dagbladen, zijn de verschillende kamers van de Duncan-villa beschreven. Ik acht het niet noodig 't voor u nog eens te doen. Stel u het lieflijkste en modernste voor; denk u allergezelligste slaapkamers met blauw-omwolkte bedjes, een vloerbedekking van mooi vilt in de dans-zaal, waar de kinderen zich oefenen op bloote voetjes, een speeltuin met alles wat flink uitgegroeide, stevig gevoede meisjes maar begeeren kunnen. Weet daarbij dat er ladingen speelgoed, prentenboeken, eenvoudige muziek, pleistervoorbeelden, etc. etc., telkens weêr naar Grunewald worden gestuurd, dat er heel wat wordt voorgelezen, heel wat muziek gemaakt, ook voor de kleinen, en ge zult niet vreezen dat Isadora al te optimistisch denkt, wanneer zij beweert dat haar kweekelingen zich gelukkig bij haar voelen. (‘Een Paradijs uit kinderdroomen verwezenlijkt, zoo dacht ik mij en zoo vond ik de Duncan-school’ - schreef professor Thode in Isadora's album.) Maar.... onder den invloed der ouders of voogden mogen de meisjes nooit meer zijn. Op dit stuk, is Isadora onverbiddelijk. Het schijnt dat de kleine meisjes niet - of maar enkele dagen - heimweh hebben. 't Is alles mooi en nieuw voor haar en de kleine kameraadjes blijken toch zóó gelukkig! De hoofdleiding van het onderwijs heeft Elisabeth, even hartstochtelijk danskunstenares als haar zuster, doch - zoo men zegt - naar het uiterlijk minder dan Isadora bevoorrecht. Daarom zou zij niet in het openbaar optreden (Adèle Schreiber). Hoe dit zij, een voortreffelijke kracht is daardoor vast aan de school verbonden. Beter leerares had Isadora niet kunnen denken. Tante Isadora is de, maar al te vaak afwezige, aangebeden, bewonderde. Tante Elisabeth is de trouwe, zorgzame, met engelengeduld onderwijzende en besturende. Een Duitsche onderwijzeres, bijgestaan door hulponderwijzeressen geeft, volgens de strengste eischen aan de openbare Pruisische school gesteld, les in alle vereischte vakken; terwijl nog handwerk-, | |||||
[pagina 478]
| |||||
muziek-, teeken- en gymnastiekleeraressen in hare speciale vakken onderricht geven. De dagverdeeling is: opstaan om half acht, eerste ontbijt om acht uur, lager onderwijs van 9-12; middagmaal van 12½-1¼. Wandelen en spelen van 1¼-3 uur. Een half uur later afternoon-tea en daarna dans-onderwijs. Om zes uur avondeten, daarna muziek, spel, lezen enz. tot acht uur, wanneer het kleine goedje naar bed gebracht wordt. Voortdurend, zien de kinderen reproducties van de allerbeste hoedanigheid naar antieke of moderne kunstvoorwerpen, vooral antieke beelden en groepen. Het spreekt vanzelf dat ook steeds op de houding en de bewegingen der kinderen wordt gelet. Maar nochtans wordt haar een zekere vrijheid gelaten en alles wat op dressuur gelijkt, waarvan gemaniëreerdheid het gevolg zou wezen, wordt zorgvuldig vermeden. Juist het individueele beproeft Elisabeth Duncan bij elke gelegenheid vrij tot uiting te laten komen. Bij 't muziekonderwijs, tracht de leerares haar meisjes te brengen tot eigen uiting door rhytmisch bewegen, terwijl zij luisteren of zingen en ook buiten de eigenlijke muziek- en zanglessen, wordt gelegenheid verstrekt zich in muziek en rhytmisch gesticuleeren of dansen te oefenen. Van deze gelegenheid wordt zeer veel gebruik gemaakt. De kinderen zijn zeer blij wanneer zij meenen iets nieuws ‘gevonden’ te hebben. Zoo goed mogelijke lichaamscultuur, dus, vereenigd met een, wel-is-waar speciale opleiding, doch deze dan ook zoo ruim en zoo hoog artistiek als men zich maar denken kan. Geen andere dwang dan die van het goede voorbeeld. Volgens het prospectus, dat Miss Elisabeth mij onlangs deed toekomen, stelt men voor opname der leerlingen deze eischen: de meisjes moeten beneden de acht jaar zijn, gracieus, en lichamelijk zoowel als geestelijk gezond. Op nationaliteit of stand wordt niet gelet. De school is democratisch. Ook weezen en vondelingen zijn welkom; maar enkel meisjes. Drie maanden worden de kinderen op proef genomen. Blijkt het meisje dan geen aanleg te hebben, dan mag de directie het kind terugzenden. Ook mogen de ouders het, tijdens den proeftijd, terug halen. Wil de directie het kind behouden en willen ouders of voogden het te Grunewald | |||||
[pagina 479]
| |||||
laten, dan wordt gecontracteerd voor den tijd, die er moet verstrijken aleer het meisje 17 jaar is geworden. Gedurende dien tijd erlangt het meisje volstrekt gratis onderricht, huisvesting, voedsel, kleeding, geneeskundige behandeling enz. enz. De eenige verplichting welke daartegenover staat is die om in het openbaar op te treden zoo vaak de directie dit verlangt. Na afloop van den termijn, ontvangen de meisjes, die op verzoek van Miss Duncan aan de school blijven, honorarium. Zij, die de school willen verlaten op 17-jarigen leeftijd, hebben volstrekt geene verplichting jegens Miss Duncan. Allen krijgen van haar een diploma bij het heengaan van de school. Tot Isadora's leerlingen behooren een dochtertje van haar broeder Augustin (Miss Temple Duncan) en nog een ander Amerikaansch meisje, een paar ‘Münchener Kindeln’, drie meisjes uit Dresden, een uit Zwitserland, een ‘Kärthner Dirndl’ enz. enz. Van sociale herkomst... ja, er zijn kinderen van artiesten bij, maar ook arme schepseltjes, waarvan Isadora mij heeft verteld, doch zeer in vertrouwen. Er zijn er zoo weinig. Men kan nooit weten hoe, jaren later, een beroemde danseres al te duidelijk door een tijdschrift-artikel aan haar droeve eerste levensjaren zou worden herinnerd of hoe anderen van zekere gegevens misbruik zouden kunnen maken. Wie zich aan de kunst heeft gewijd onder leiding van Miss Duncan, moet slechts bekend zijn als uitverkorene der Muze! De school is 1 Januari 1905 met twee leerlingen, waaronder Miss Temple Duncan, geopend. Isadora is bezig zich te overwerken om geld te verdienen voor een grooter instituut, waar plaats voor vijftig leerlingen zal zijn en waarin een tooneelzaal moet worden gebouwd. Enkele personen hebben haar voor dat doel iets gezonden; o.a. Hare Keizerlijke Hoogheid de erfprinses van Meiningen, de hertogin van Saksen (prinses Hendrik VII Van Reuss), Siegfried Wagner, mevrouw von Wildenbruch, de vrouw van prof Richter, mevrouw Robert Mendelssohn en eenige anderen. Doch deze bijdragen hebben vooral een moreele beteekenis. Met de aldus toegezonden gelden is niet veel te doen. Dus... Isadora gaat maar weer reizen, reizen, reizen. Als men nu ook haar verbiedt haar leerlingen te laten dansen op avonden, dat zij entréegelden vraagt, wordt het | |||||
[pagina 480]
| |||||
verwezenlijken van haar mooie plannen nog moeilijker.Ga naar voetnoot1) Naast mij ligt het programma van zulk een openbare uitvoering door leerlingen. Gedanst werd muziek van Schumann o.a. Schnitterliedchen, Kind im Einschlummern, Frühlingsgesang, Armes Waisenkind, Knecht Ruprecht, Kriegslied, Jägerliedchen... tezamen twee dozijn korte nommers. Zeer prijzende verslagen van deze uitvoeringen zou ik voor u kunnen vertalen. Doch, waartoe? Ik kan niet nagaan in hoeverre de geestdriftigen gelijk - en hun tegenstanders het mis hebben. Zelf ben ik - helaas! - niet in de gelegenheid geweest zulk een uitvoering bij te wonen. Trouwens, omtrent de resultaten van opvoedings- en onderwijsmethode kan nog niemand een volledig denkbeeld hebben. Wat Miss Duncan heeft kunnen laten zien is, op 't allerbest, dat haar meest begaafde leerlingen haar begrijpen. Eerst na eenige jaren, zou een definitief oordeel kunnen worden uitgesproken. Wel dunkt mij van belang te weten op welke wijze Miss Duncan het eigenlijk artistieke deel van haar onderwijs geeft. Hoe brengt zij de kinderen er toe expressief te dansen? Ik heb haar dit gevraagd en zij heeft mij gewezen hoe zij en haar zuster les geven. De methode is allereenvoudigst. Op de Duncan-school wordt niets tegen de Natuur in gedaan. Men gaat altijd met de Natuur meê. Er wordt niets ingepompt. Geen dressuur; enkel leiding. Laat mij haar uitlegging op dèze manier voor u - vereenvoudigd - weêr geven: U veronderstelt dat ik moet binnen komen. U ziet naar de deur-draperie. Zonder dat u 't misschien weet, gaat u staan in de wachthouding. Ik kom binnen; u begroet me; u vraagt | |||||
[pagina 481]
| |||||
mij wat en ik antwoord. Dit alles gaat niet zonder een serie van bewegingen, onbewust verricht door u. Geen van die bewegingen is los van de vorige, tenzij bij heel onervaren menschen, die erg verlegen zijn en zich stumperig gevoelen. Bij den beschaafden mensch, die gewoon is met gemak zich te bewegen in het bijzijn van vreemden, zijn deze bewegingen juist verzorgd. Wij herhalen nu de mimiek. U doet, bewust, wat u daareven onbewust hebt gedaan. Dadelijk zal u dit niet gelukken. U zult beginnen met de gapingen in uw mimiek te laten, die verlegen of minder aan omgang gewende menschen daarin plegen te vertoonen. U stottert in uw gebaren; zooals enkelen stotteren in hun spreken met vreemden. Allereerst, moet den leerling worden onderwezen desbewust de gebaren te maken, die hij onbewust heeft gevonden; zich rekenschap te geven van hetgeen hij doet. Is dit geschied, dan mag aan verbetering worden gedacht. Het zal niet schaden aan de natuurlijkheid der gebaren, omdat er bij de correctie rekening gehouden wordt met alles wat daarin volkomen individueel is. Het valt, bij een vrij groote verscheidenheid van intuïtieve gebaren op, dat deze in enkele groepen zijn te verdeelen en dat de verschillen tusschen de gebaren in dezelfde groepen veel minder groot zijn dan men zou denken. Vandaar dat de menschen nog zoo veel door gebaren zouden kunnen uitdrukken. Waren de verschillen grooter - de mimiek van menschen uit verschillende landen zou even verscheiden zijn als de talen, die er gesproken worden. Dit nu is volstrekt niet het geval. Gecorrigeerd wordt nu nooit het gebaar op zichzelf, dus de groote, expressieve lijnen der beweging; maar wel worden de gapingen aangevuld en het hoekige eraan heel voorzichtig afgerond. Als men dit leest mag het zeer ingewikkeld schijnen. In de werkelijkheid is niets eenvoudiger dan dit. De kleintjes hooren muziek. Het onthouden en tot op zekere hoogte begrijpen van eenvoudige muziek gaat gemakkelijk en zeer spoedig. Ge weet hoe kleine meisjes uit zichzelf dansen en gebaren maken bij 't hooren van eenvoudige deuntjes. Ge kunt dat zelfs op straat waarnemen, als kleine kinderen opgetogen staan te trippelen, rond te draaien en met de armpjes te zwaaien, bij 't hooren van draaiorgel-klanken, die hun aanstaan. | |||||
[pagina 482]
| |||||
Ter Duncan-school, wordt nu op deze natuurlijke, geheel intuïtieve bewegingen evenzoo gelet als op de gebaren, waarvan ik boven vertelde. Zij worden gecorrigeerd; maar de leerares (Miss Elisabeth Duncan) eerbiedigt volkomen de hoofdlijnen, die het kind onbewust heeft gevonden, die ik vertolkende lijnen vraag te mogen noemen. Deze vertolkende lijnen loopen niet dadelijk - althans heel zelden - regelmatig door; vertoonen gapingen, die het kind zelf moet leeren aanvullen. Ze zijn daarenboven niet alle gracieus. De leerlinge moet leeren haar zelf gevonden vertolkende lijnen tot mooie lijnen te maken, zooals men een talentvol meisje, dat uit zichzelf al heel aardig teekent, leert haar expressieve krabbels tot correcte lijnen te verbeteren. Daarbij is geen gevaar, indien het verstandig wordt gedaan. Evenmin is er gevaar bij verstandige correctie van de teekenende of expressieve lijnen der gebaren. Een samenstel van vertolkende gebaren is te beschouwen als een stuk plastische kunst verwant aan een teekening of een boetseerwerk. Daar wordt uitgegaan van gebaren-plastiek, die muziek vertolkt, spreekt het vanzelf dat de elkaâr opvolgende reeksen van gebaren rhytmisch zijn èn als reeks èn in de samenstelling der reeksen, dat dus een melodie wordt gedanst, zoodra zij door de leerlinge wordt begrepen. Wie bedenkt onder welke gunstige omstandigheden de leerlingen leven en werken, hoe haar aanleg tot rhytmischmimisch vertolken van muziek bij haar wordt opgekweekt en haar individueel weêrgeven door middel van expressieve gebaren met heel haar lichaampjes voortdurend wordt aangemoedigd, zal niet al te zeer verwonderd wezen dat Isadora haar kweekelingen, die minder dan een jaar aan de Duncanschool waren, reeds voor een groot publiek durfde laten dansen de nommers van het programma, waarvan ik hierboven 't een en ander afschreef. Dat lijkt allemaal veel samengestelder, veel moeilijker en veel vreemder dan het is, omdat wij eenige moeite hebben ons voor te stellen wat er van zeer jonge kinderen met een zoo speciale opleiding binnen korten tijd valt te maken.Ga naar voetnoot1) | |||||
[pagina 483]
| |||||
De methode, op de Grunewaldschool in praktijk gebracht, is niet anders dan de, door Isadora zelf en voor zichzelf in haar prille jeugd gevondene. Ge begrijpt dat de meisjes niet de muzieknommers vertolken, doch haar aandoeningen en gewaarwordingen, door het hooren der muziek opgewekt. De titels der nommers van 't programma moeten den beschouwer vooral niet eenig beeld of eenige actie suggereeren. Trouwens, dat moet ook niet bij de dansen van Isadora Duncan gebeuren. Men heeft eenvoudig af te wachten, toe te zien en te begrijpen wàt wordt vertolkt. Natuurlijk kan men de leerlingen niet geheel zóó vrij laten als ik hier beschreef om den grondslag der theorie voor u duidelijk te maken. Er zijn ensemble-dansen en danskoren, waarvoor de opvatting van de leidster gebiedend is. Naast het dansonderricht in den hoogeren zin van het woord, staat natuurlijk het gymnastische dans-onderwijs. De leerlingen moeten haar lichaam oefenen om er in den dans meê te kunnen doen wat voor de uitdrukking der dans-idee en voor het gracelijk bewegen noodzakelijk is. Miss Duncan haat, naar men weet, spierverrekking en wat dies meer zij; doch dat aan de meisjes moet worden geleerd, binnen de grenzen van het natuurlijk-schoone, het uiterste in lenigheid van romp en ledematen te bereiken, spreekt vanzelf. Over dit technische gedeelte behoef ik niet verder te handelen. Trouwens, er is nog zoo weinig in deze richting kunnen worden gewerkt tijdens het kort bestaan der Grunewaldschool! | |||||
V.Haar Ideaal? Isadora ziet mooi en groot. Zij wil haar leven geven om den dans weder te helpen maken tot inhoudrijke kunst, wel zich bewust dat een menschenleven van volstrekte toewijding niet voldoende wezen zal om het schoone doel te bereiken. Dat zij, binnen zeer enkele jaren, heeft doen zien aan duizenden, hoe er nog een dans-kunst mogelijk is en de gewone balletten met ware kunst al heel weinig te maken hebben, is reeds veel. Nog mèèr is dat miss Duncan de richting heeft aangewezen, waarin moet worden gewerkt om haar ideaal te verwezenlijken. | |||||
[pagina 484]
| |||||
Over eenige jaren, zullen gaan door de wereld, meisjes, leerlingen van de Grunewaldschool, door haar Kunst en door het Woord de grondstellingen der beroemde Meesteres verbreidend onder de menschen. 't Zal dan wezen een schijning van mooie lichten, op vele plaatsen tegelijk. En zij die al lang hadden berust in het feit dat de Kunst-van-den-Dans verloren was voor immer, zullen dan zien haar heerlijke wedergeboorte. Misschien ook, zal een dans-ensemble worden gevormd en voorstellingen gaan geven in de voornaamste plaatsen der Oude- en Nieuwe wereld. Dan, voorzeker, zal het er niet bij één blijven. Het oude ballet zal, bij opera-opvoeringen en feëeriën worden afgewisseld, eerst, vervangen al spoedig, door het nieuwe, zich nauw aansluitend bij de moderne muziek. En nog weêr duizenden zullen zien hoe er een nieuwe kunst gegeven is aan de menschen en verfoeien het dwaze gedoe, dat men, bij gebrek aan beter, aanzag, omdat 't er nu eenmaal was en de toeschouwers meenden niet anders den aanblik der schoonheid en lenigheid van jonge vrouwen te kunnen genieten in hun theaters. Al verder en verder zal het nieuwe ballet zich ontwikkelen, naarmate het publiek meer en meer oog zal krijgen voor het expressieve schoon daarvan en zal leeren verstaan de eurhytmische mimiek der dansenden. Want de ontwikkeling van elke kunst is tot op zekere hoogte afhankelijk van het vermogen der kunst-genietenden om haar te volgen. Het publiek is opgevoed moeten worden voor 't genot van Wagnermuziek en zoo zal het moeten worden opgevoed tot het genot der nieuwe danskunst: door haar veel te zien. Kunstenaars met jonge kracht en scheppende bezieling zullen voor die danseressen der Duncanschool geheel nieuwe balletten schrijven, daarvoor de ware mise-en-scène bedenken, de meest passende decoratie uitvinden, wellicht ook muziek componeeren. En al die elementen zullen een Eenheid vormen, zooals deze voor het tooneel is gedroomd door den stoutmoedigen hervormer Gordon Craig, een der geestverwanten van Isadora DuncanGa naar voetnoot1). | |||||
[pagina 485]
| |||||
De Dans op het tooneel zal dan niet meer zijn voor een deel tentoonstelling van bijna naakte vrouwen, voor een ander deel erg drukke gymnastiek door abnormaal ontwikkelde danseressen, allen zich bewegend in een kinderachtigbont décor om een handeling voor te stellen, die het kleinste kind nog wat simpeltjes dunkt; maar de hoog-artistieke openbaring van een jong ideaal-van-kunst, waarvan Schoonheid-in-Blijheid het hoofdelement is. O, die vreugde van gezonde meisjes en vrouwen, vertolkend in eurhytmische mimiek de gedachte, die door Muziek en Decor en de gansche mise-en-scène harmonisch mede wordt vertolkt, zoodat men niet zal kunnen weten welk element het voornaamste moet worden genoemd. Een ware, volkomen harmonie, als die der verschillende instrumenten van een volmaakt orkest. Geen plooi van een gewaad of het is in harmonie met 't geheel; geen enkel gebaar, geen enkele kleur, geen enkele klank, dan, mooi en van beteekenis op zichzelf, maar een bewegende plastisch-muzikale kunstenaarsgedachte... Zoo zal het ballet zijn, dat Isadora Duncan zich droomt en dat zij zal zien, na jaren eerst, maar toch zal aanschouwen nog, de nu pas zes-en-twintig-jarige. Wijst niet de geheele ontwikkeling der Kunst op een streven naar harmonische samenwerking van alle kunsten? Wordt door haar ver-specialiseering niet de Muziek bedreigd en gaat men niet inzien dat de schilderkunst eenmaal moet ophouden met dat maar eeuwig zichzelf-genoeg produceeren wat los van alles in de moderne woning zal geraken? De Muziek, al samengestelder, al minder en minder rijk aan melodie; de tooneeldecoratie, ondergaand in poppenkasterij van nieuwe trucs en bespottelijk pretentieuse nabootsing van natuurverschijnselen; de accessoires armelijk en erbarme- | |||||
[pagina 486]
| |||||
lijk, hoezeer ook kostbaar en hoezeer ook ‘historisch’, waar 't schijnt noodig te wezen, maar zonder fantasie; nuchter als de producties van tot handwerk gedaalde kunsten zijn; de kostumeering even duur, even historisch, even nuchter, even kinderachtig in het fantastische als décor en accessoires tezamen, een mengsel, waarvan voor het geblaseerde publiek nog 't belangwekkendst moeten wezen de rekeningen van den costumier, den dameskleedermaker, den tooneel-wapensmid en den leverancier van electrische toestellen. Dan nog paarden, kameelen, olifanten, automobielen, stoomjachten etc. op de planken. Voeg bij dien duren rommel een troep sierjuffers, wat danseuses en ge hebt een ballet-féerie. Denk u alles vereenvoudigd. Want, waar verschillende kunsten een geheel moeten vormen, kunnen zij niet anders dan eenvoudig wezen. De Muziek melodieus, zonder overdreven polyfonische kunstenmakerij; het décor enkel van beteekenis om den toon, het expressieve, het harmonischwezen met de handeling; de kostuums ontworpen in verband met de decoratie; de dans uitdrukkend wat de muziek- en deze wat de dans van het werk, dat wordt vertolkt, kàn uitdrukken; daarom melodie en dans eenvoudig, niet anders kùnnend dan eenvoudig zijn, omdat het gronddenkbeeld van 't geheel duidelijk tot zijn recht moet komen en, bovendien, elke kunst accessoir wezen zal.... Het ballet niet meer een genoegen hoofdzakelijk voor dikbuikige en roodhoofdige heeren, die zich een bijna-ganschen avond zitten te vervelen in de opera, het betreurend dat er niet gerookt mag worden, om ten slotte wat dansmuziek te hooren en wat goed gevulde (en op-gevulde!) tricots te zien; maar een nieuwe kunst, die bevrediging zal geven aan oog en oor, doch niet minder aan de verbeelding der toeschouwers, die door den herboren Dans, gehuwd aan de eveneens herboren echte dans-Muziek, zullen worden getooverd in een rijk, waarvan het hedendaagsche ballet zoover mogelijk wegvoert. De Muziek heeft zich, in den loop der jaren, geëmancipeerd. Van ondergeschikte aan Zang en Dans, heeft zij zich opgeheven tot zelfstandige kunst, die het kan stellen zonder lied en zonder beweeg van menschen. Iets essentieels van poëzie en dans wordt door haar uitgedrukt. Desgelijks, kan de veredelde Danskunst zich emancipeeren, wanneer geleidelijk het | |||||
[pagina 487]
| |||||
oog zich ontwikkelt in de richting, waarin het menschelijk gehoor dit in den loop der tijden heeft gedaan. Het vermogen om plastisch schoon te zien is bij verreweg de meeste menschen uiterst gering. Men voelt voor beelden veel minder dan voor schilderijen. De Dans-kunst nu, zal niet anders wezen dan levende beeldhouwkunst: levend in volkomen eurhytmische mimiek en het is wel zeker dat deze de hulp der Muziek zal kunnen ontberen, wanneer zij in een, vooreerst onbereikbaar en moeilijk nog te denken, stadium van ontwikkeling is gekomen; gelijk de Muziek thans elk vertoon en elken tekst ontberen kan. Maar, gelijk ik al schreef, de toeschouwers dienen daartoe even ver te komen als de hoorders van moderne symphonieën. Als men bedenkt, dat nog zoo weinigen iets van het essentieele der Duncan-dansen begrijpen, dat er in groote Duitsche bladen en dik-dure Duitsche boeken nog zóóveel onzin over Isadora's praestaties wordt gedrukt, vreest men wel dat het Ideaal van Miss Duncan nog heel ver in de toekomst ligt en wij daarom niet dan een zwak schijnsel ervan kunnen waarnemen. Doch het geniale meisje uit Grunewald is er door bezield en niemand onzer kàn voorspellen hoeveel of hoe weinig tijd een genie noodig heeft om kunstgevoelige menschen te overtuigen en tot apostelen eener artistieke blijde-boodschap te maken.
* * *
Miss Duncan is er ook volstrekt van overtuigd dat de herboren Danskunst niet enkel van beteekenis wezen zal voor het Tooneel. Als de menschen zullen zien wat door het menschelijk lichaam kan worden uitgedrukt, zullen zij niet langer de schoonheid en het expressieve daarvan willen bederven en doemen tot onmacht door volstrekt verkeerde levenswijze en kleeding; zullen zij begrijpen dat, hetgeen nog immer doorgaat voor ‘fatsoenlijk’ en ‘kuisch’, voor een groot deel niet anders mag heeten dan verfijnde behaagzucht. Het irrationneele onzer lichaamsbekleeding wordt in breeden kring erkend. Maar men durft niet verder gaan dan tot het nemen van halve maatregelen. ‘Reform’ acht miss Duncan beter dan niets, en in zooverre te waardeeren, dat door de invoering daarvan althans het dwaze onzer kleeding is erkend. Maar de draagsters van reformkostuums doen voor het | |||||
[pagina 488]
| |||||
meerendeel niets om de oorzaak van al 't kwaad weg te nemen. Deze ligt niet alleen, noch voornamelijk in de omhulling van het lichaam, doch in de jammerlijke manier, waarop dit wordt ontwikkeld, zelfs in onzen tijd, nu er toch veel meer aan lichaamsoefening wordt gedaan dan vroeger. Eenigermate legt men zich toe op versterking van spieren, hart en longen; maar aan schoonheid wordt niet voldoende gedacht. Als er een stevige zus uit het jonge meisje groeit, meent men reeds te hebben bereikt, wat in onzen tijd mogelijk is. Hoe gang, gebaar, houding van hoofd en romp worden, daarop wordt maar al te weinig gelet en we zijn nu zoo ver gekomen dat er tamelijk algemeen tegenstelling wordt gezien in stevig en bevallig; terwijl juist de ware gratie niet denkbaar is dan in een flink ontwikkeld lichaam. Het stoere meisje kàn in de hoogste mate ‘elegant’ wezen; zal dit ook zijn als de Natuur maar eenigszins medewerkt, indien zij, die haar lichamelijke vorming leiden, voortdurend hebben begrepen, dat een maximum van kracht zeer goed kan samengaan met een maximum van vrouwelijke schoonheid. Zelfs kan, onder voortreffelijke leiding, een physiek zeer middelmatig bevoorrecht meisje tot een mooie vrouw opgroeien; maar niet indien zoodra mogelijk het minder fraaie van haar lichaam wordt verknoeid om een zekeren schijn en wordt uitgegaan van het beginsel dat hetgeen is verborgen, gerust leelijk mag blijven. Wat de Vrouw laat zien, wordt wel verzorgd. Helaas! het omgekeerde is maar al te vaak waar en eeuwen lang - niet straffeloos! - waar geweest. Ook daardoor komt dat zoo velen allertreurigst zijn gebouwd. Behalve de, in den regel onvoldoende physieke cultuur, is er ook nog de erfelijkheid... Denk u den bloei der Kunst, welke eischt een zoo goed mogelijk gevormd lichaam, waarvan elk deel zoo expressief mogelijk is en dus tot den hoogsten graad van kracht en lenigheid ontwikkeld, die kunst allereerst beoefend door beroepsmenschen, doch al spoedig door een breede rij van liefhebsters - gelijk nu de Muziek door duizenden en duizenden wordt beoefend, die nooit een tooneel of podium zullen betreden; dan moet gij begrijpen van hoe grooten invloed deze kunst wezen zal op de lichaamscultuur en, dientengevolge, op levenswijze, kleeding.... op de gansche opvoeding, physiek, intellectueel en moreel onzer meisjes. | |||||
[pagina 489]
| |||||
Niet elke school zal een Grunewald-school worden, niet alle meisjes zullen op haar zesde jaar leeren dansen op bloote voetjes en gekleed gaan in wit-en-blauwe kostuumpjes. Ik heb al gezegd: op die uiterlijkheden komt het niet aan. Doch wel zou algemeen worden, langzamerhand natuurlijk, een methode van opleiding tot physieke schoonheid, meer of minder analoog aan die van Misses Isadora en Elisabeth Duncan. Nu doet men niets; volstrekt niets. Vraag het onzen besten dansleeraren maar eens. Op z'n best, krijgen zij stevige meisjes op hun lessen; maar de gratie is meestentijds omgekeerd evenredig aan de stoerheid hunner leerlingen. Er zal nog niet alles gewonnen zijn wanneer wij van onze meisjes gratielooze, krachtige, brutale half-jongens hebben gemaakt.
Niet al te ver mag ik mij in de aangegeven richting wagen. Er is over de physieke cultuur van onze meisjes - èn jongens - zóóveel te zeggen! Ik heb maar door een enkel woord willen aanduiden dat Isadora Duncan nog veel meer wil dan propaganda maken voor den ‘dans der Toekomst’, naar men op de programma's harer uitvoeringen pleegt te zetten. Zelf prachtig harmonieus ontwikkeld, even intelligent als sterk, even geestdriftig over een kranigen gymnast als in vervoering over een schoon gedicht of een mooi schilderij, begrijpende zoowel een Maeterlinck als een Walt Whitman (wel een lievelingsdichter van dit energieke Amerikaansche meisje!) niet minder verzot op paardrijden dan op een voortreffelijk concert.... haat zij alle ‘verspecialiseering’ en veroordeelt zij dáárom zoo zeer wat er in onze moderne Europeesche opvoeding nog treurig eenzijdig is en bekrompen.
Haar leuze? Blijheid door Vrijheid en Schoonheid in Vreugde.
Frits Lapidoth. |
|