was de storm niet bedaard, maar had men de agitatie gaande gehouden, als gold de wetsvoordracht niet de verbetering van de positie van den arbeider, maar als hadde men nu uitgevonden, hoe men den arbeider in zijn bevoegdheden zou kunnen kortwieken en zijn vrijheden zou kunnen aan banden leggen. Het wetsontwerp was het amendeeren niet waard, het was onverbeterlijk en een kort ‘onaannemelijk’ was het eenige saluut, dat men er aan had te brengen. Zóo had het agitatie-comité nog kort voor de openbare behandeling in de Kamer gedecreteerd. Het was ‘la mort’ met veel ‘phrase’. Wat zou de houding zijn van hen, die in de Kamer aan dat comité het naast stonden?
Zelden heeft een agitatie buiten de Kamer daarbinnen zoo zwakke echo gevonden als bij dit wetsontwerp. Eerst dreigde de algemeene beraadslaging in het zand te loopen ‘faute de combattants’; de heer Tak, die blijkbaar het vuur had te openen, was afwezig. Maar toen de heer Schaper de vergadering voor hem had weten vol te praten, verscheen den volgenden dag de afgevaardigde uit Franeker met een mat speechje, dat kritiek oefende op het wetsontwerp, daaraaan verweet den arbeiders niet genoeg tegemoet te komen en in zijn opzet als burgerrechtelijke regeling een ‘failure’ te zijn, maar dat van een vernietigende verontwaardiging evenveel had als een avondkoeltje van een zuidwesterstorm.
Het moet voor den voorzitter van de Commissie van Rapporteurs, den heer Drucker, die, als de geestelijke vader van het wetsontwerp, in de dagen van het agitatie-comité was uitgekreten voor een verrader van de arbeiders, een even groote als welverdiende voldoening geweest zijn, toen hij, daarin bijgestaan door den kundigen afgevaardigde uit Nijmegen, den heer Van Nispen tot Sevenaer, de geheele redevoering van den heer Tak meedoogenloos uiteenrafelde en daardoor de geheele Kamer overtuigde, uit wat voor zwak en onbruikbaar vlechtwerk die rede was opgebouwd. Sober en duidelijk, zooals de Groningsche afgevaardigde dat kan, maar tegelijk vlijmend scherp, striemde hij het verzet van het agitatiecomité, dat wel buiten de Kamer tegen het ontwerp was te velde getrokken ‘met een kwaadaardigheìd zonder weerga’, maar dat binnen de Kamer het niet verder had gebracht dan de zwakke oppositie van den heer Tak. En de Kamer verkneuterde zich zoowel, toen de heer Drucker aantoonde, dat de Duitsche ‘Genossen’