De Gids. Jaargang 70(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Inwijding der lente. Ik klopte aan mijns liefs poorte: ‘de stoet, die wil wel gaan, mijn lief, en staat te beîden - de regens zijn vergaan, de nacht verlaat de weiden. De winternacht is heengegaan, - zie hoe de zware luchten ter kim zijn neergelegen, de neev'len ijlings vluchten, 't gaat dagen allerwegen. De dennebosschen vlamden wel als fakkels aan de kimmen in dezen langen winternacht, nu gaan zij haast verglimmen, hun werk is haast volbracht. De blinkende drupkens dauw, die zullen aan de zoomen der wegen lichten zoo fijn - de knoppen aan de boomen, die zullen de kaarsen zijn. De stoet, die mocht wel willen gaan: de priesters zijn de lerken, die preev'len de getijden, de edelvrouwen de berken, zij zullen u trouw geleiden, [pagina 119] [p. 119] de beuken uw slanke ridders zijn, die zullen in choren gaan pieuselijk bovenmate, met blinkende kleeden aan - ze zwaaien de wierookvaten, de merel en de nachtegaal, zij willen zoetelijk spelen met tuba en met fluit alle mijns liefs bevelen over deez' landen ziet. De winternacht is heengegaan, mijn Lief en Koninginne heeft toen vol majesteit de Lente en de Minne - hosianna! - ingewijd. L.H. Grondijs. Vorige Volgende