De Gids. Jaargang 70
(1906)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze handel met Perzië en de Levant.II (Slot).Meer dan Perzië heeft voor ons de Levant een gemeenzamen klank. Constantinopel, Smyrna...... zij schijnen genaakbaarder en dat niet alleen door geringer afstand, dan Teheran, Isfahan. Een Turk, ofschoon van huis uit een Turaniër, bijna een Mongool, staat ons nader dan een Pers, onze arische bloedverwant. De Levant opent voor onze verbeelding ware vergezichten van waardeering. Vele van onze beste denkers bezochten en beschreven haar en, moge ook nu de overmoedige Westerling wel eens trachten eigen voortreffelijkheid af te meten naar het vele, dat hij in het Oosten te laken vindt, over het geheel is de indruk hem hier te machtig dan dat hij recht boos zou kunnen worden.Ga naar voetnoot1) De Middellandsche Zee schijnt de kusten, die zij met hare wateren bespoelt, tot een tooverland te maken, zoozeer is het verkeer er gemakkelijk, zijn de gebreken er vriendelijk. Inderdaad, indien de wereld nog eens als weleer van uit haar bekken beheerscht kon worden, in plaats van door het mistige Londen en het kille Berlijn, welke andere minder wenschelijke gevolgen dit ook mocht hebben, wij zouden er in geen geval neerslachtiger door worden. Op handelsgebied heeft de Levant nog in een ander opzicht iets voor boven Perzië: de Duitsche koopman is er reeds in grooten getale opgetreden; er bestaat dus geen gevaar dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zich afgeschrikt gevoelt door zijn afwezigheid. Niettemin, zelfs te Smyrna, de voornaamste stapelplaats, waar wij even oude en even eerbiedwaardige brieven bezitten als te Isfahan, blinken wij op geenerlei wijze uit boven andere volken. Dat er daar een tamelijk getal personen aanwezig zijn die Nederlandsche geslachtsnamen dragen moge ons aangenaam aandoen, het is op zich zelf niet een zaak van groot gewicht voor ons als volk. De ‘Capitulatiën’ zijn de eenige banden, die deze ingezetenen bewegen of liever nopen om onderdanen van de Koningin te blijven. Nederlandsch in denken en daden zijn verreweg het meerendeel van hen evenmin als de Knickerbocker familiën te New-York het zijn of zouden zijn, indien ook in de Vereenigde Staten het ex-territorialiteitsstelsel van kracht ware.Ga naar voetnoot1) De heer Maurits Wagenvoort heeft ons in zijn laatste werkGa naar voetnoot2) dezen toestand op zeer aanschouwelijke wijze duidelijk gemaakt. Maar tevens heeft hij er terecht met nadruk op gewezen, dat uit diezelfde nu voor ons bijna waardeloos geworden kolonie, waartoe behooren de Romboutsen, Penningen, de Oude's en hoe de minderwaardige onder zijne typen verder heeten, een werkelijke kracht voor ons als volk zou kunnen voortkomen, indien wij er in slaagden hen weder aan ons te verbinden: niet door ons wetboek alleen, maar door de meer innige banden van taal en verkeer. Het boek van den heer Wagenvoort heeft hier in de kringen, die belang stellen in onze werkzaamheid buiten de grenzen, zeer de aandacht getrokken en het verdient dit ten volle, want het vormt als strekking een welkome uitzondering op onze hedendaagsche letterkunde, die, met voorbijgang van alle gebeurtenissen van beteekenis, welke ons nog als volk in het leven grijpen, zich meer en meer en bij voorkeur schijnt toe te leggen op een tot het uiterste voortgezette zielsontleding. Of Floris Verkerk, de voorbijganger, nu juist een goede keuze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is geweest als hoofdpersoon laat ik daar. Hij is door zijn weifelmoedigheid geen bijster aanmoedigend voorbeeld te noemen, maar dat is waarschijnlijk een offer, door den schrijver gebracht aan den tijdgeest, die nu eenmaal verlangt dat de held van een roman geen held meer is. Een bedenking van anderen aard is, dat de meeste nadruk in het betoog gelegd is op de taalvraag. Zeker, die vraag is van zeer groote beteekenis, waar het gaat om de instandhouding van het ras buiten de grenzen, maar toch, hoe toepasselijk het ‘de taal is gansch het volk’ in dien zin ook moge zijn op Vlaamsch België en Z.-Afrika, het komt mij voor, geenszins dezelfde strekking te hebben in landen, waar onze stam niet de bevolking (of het overgroote deel er van), maar slechts een, meest kleine, kolonie vormt. Dáár is in de eerste plaats noodig gestadige voeling met Nederland en aanvoer van steeds nieuwe krachten. De taal volgt dan van zelf. Om dat verband, die voeling tusschen moederland en kolonie te verkrijgen en in stand te houden bestaat er geen beter middel dan handel en scheepvaart. Door deze immers zijn alle nederzettingen ontstaan en slechts door deze kunnen zij worden bestendigd. De geschiedenis van de Nederlandsche kolonie te Smyrna, d.i. van onzen handel in de Levant, is verscholen, zooals zooveel ander tot heden ongebruikt gebleven materiaal, in de kohieren van 's Rijks Archief. De ‘Levantsche handel’ is echter een van de onderwerpen voorkomende in het ‘Overzicht van de door bronnenpublicatie aan te vullen leemten der Nederlandsche geschiedenis,’ waarvoor de Commissie van advies zoo gelukkig is geweest een bevoegd bewerker te vindenGa naar voetnoot1), zoodat wij eerlang in het bezit zullen zijn van een volledig overzicht van hetgeen is overgebleven van de gegevens, die door ‘Directeuren van den Levantschen handel en Navigatie van de Middellandsche Zee’ zijn nagelaten. Het zal ongetwijfeld een belangwekkend verhaal vormen, want de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloeitijd van onze bemoeiingen te Smyrna loopt (juist zooals in Perzië) van het eerste kwartaal der 17de tot het einde der 18de eeuwGa naar voetnoot1), dus over een tijdperk van ongeveer twee eeuwen en de ‘Smyrna-vloten’ behoorden tot de rijkste, die onze havens binnenvielen. Over de beteekenis van ons optreden gedurende die lange reeks van jaren geven verschillende reisverhalen bizonderheden. Zoo doet Chardin op zijn tweede reis naar Perzië, in 1671, Smyrna aan. Hij maakt den overtocht van Livorno op een Nederlandsch schip, dat deel uitmaakt van een convooi van 6 koopvaardijschepen, begeleid door twee oorlogsschepen. Hij geeft hoog op van onzen handel: ‘Les Hollandois font aussi beaucoup d'affaires à Smyrne, et même plus qu'aucune autre nation de l'Europe.’ Zij bepaalden zich echter voornamelijk tot Smyrna, in de andere havens van de Levant staan zij achter bij Engelschen en Franschen. ‘Leur principal profit est à voiturer en Europe les Arméniens et leurs marchandises, et à les ramener. Ils gagnent aussi beaucoup sur leur argent, dont la Turquie est toute pleine.... Les Turcs les appellent asani [arslani], comme qui dirait lions, à cause que de chaque coté il y a un lion marqué dessus. Les Arabes, par sottise, ou autrement, ont pris le lion pour un chien, et ont nommé ces pièces aboukelb’ (vader van den hond). Over het gehalte van deze munt volgt dan niet veel goeds, maar dat allooi had zij gemeen met al de geldsoorten, die destijds door Europa in het Turksche rijk werden aan den man gebrachtGa naar voetnoot2). De Fransche Gezant in den Haag, d'Estrades, schreef in December 1664 aan Colbert dat de opbrengst van den Smyrnahandel in het afgeloopen jaar voor het Gemeenebest had bedragen zestien millioen lives. ‘Messieurs les Etats y envoient des vaisseaux tous les quatre mois, le profit y étant de la moitié plus grand que celui qu'ils tirent des Indes.’Ga naar voetnoot3) De opheffing van de Directie van den Levantschen handel is het gevolg, niet de oorzaak geweest van ons steeds ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minderend verkeer te Smyrna. De verwarde toestanden in ons land gedurende het einde van de 18de en het begin der 19de eeuw hadden hieraan schuld en evenals onze overige nederzettingen, verspreid over de geheele wereld, moest Smyrna er de gevolgen van dragen. De uitvoer naar ons land bleef bestaan en is nog steeds van gewicht; de invoer, die voor een groot deel bestond uit voortbrengselen van Nederlandsch-Indië, hield op en is tot heden niet in merkbare mate tot ons teruggekeerd. Voor den inkoop van opium voor levering aan het Nederlandsch-Indische Gouvernement, hoewel niet meer zoo belangrijk als in vroeger jaren, nu men zulk een groot deel uit Engelsch-Indië betrekt en, wat Levantsche betreft, thans ook te Konstantinopel koopt, wordt nog steeds door verschillende firma's, waaronder van Nederlandsche afkomst, medegedongen. Verder onderhoudt de Kon. Nederl. Stoomboot-Maatschappij een veertien- tot (in het drukke seizoen) tiendaagsche vaart met Amsterdam, hetgeen een machtigen steun vormt voor onze bestaande belangen en voor hun mogelijke uitbreiding in de toekomst. Gedurende de jaren 1866-1882 hield zich de Levantsche Vereeniging, een Naamlooze Vennootschap, eerst onder beheer van wijlen de heeren G.W. Koning Jr. en John E. Knight, later onder directie van eerstgenoemde en van den Heer G.W. Koning Dzn., te Rotterdam gevestigd, bezig met den handel op Turkije en Egypte. Slechts in laatstgenoemd land bezat zij een eigen kantoor, niet te Konstantinopel en Smyrna, waar evenwel de zaken gedreven werden die de meeste winst overlieten, voornamelijk door leverantie van opium. Tot likwidatie werd bsloten in 1881 tengevolge van onvoldoend winstgevende zaken in Egypte. De uitslag van de vereffening was, dat aan aandeelhouders 115% op het bedrag hunner deelneming kon worden uitgekeerd.Ga naar voetnoot1)
Onze officieele vertegenwoordiging is eerst sedert de laatste vijftien jaren op bevredigende wijze geregeld. In 1657 werd de eerste Nederlandsche Consul te Smyrna aangesteld: vóór dien tijd werden onze belangen behartigd door de Fransche agenten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk had sedert geruimen tijd bizondere voorrechten van den Sultan verkregen, van daar dat deze gebrekkige regeling zoo lang in stand moest gehouden worden. Doch ook later was de toestand niet voldoende te noemen, daar de benoemde consuls meest gekozen werden uit Nederlanders, die te Smyrna geboren en daarbij nog gedurende een reeks van jaren onderling verwant waren. Wel gaf dit den waarborg van locale kennis, maar het prestige tegenover de Turksche autoriteiten moest er noodzakelijk onder lijden. Deze gesteldheid bleef meerendeels bestendigd tot 1891 toen, als een der gevolgen van de grootere aandacht, die men langzaam aanving te schenken aan de inrichting van onzen Consulairen dienst, een begin werd gemaakt met de bezetting van dezen niet onbelangrijken post door in Nederland geboren en opgeleide Nederlanders.Ga naar voetnoot1) Sedert het jaar 1900 wordt hij vervuld door Jhr. Mr. J.E. de Sturler, die, van den aanvang af met grooten ijver opgetreden, gesteund door grondige kennis van oostersche karaktertrekken en gebruiken, er in geslaagd is reeds veel tot stand te brengen, waarop vroeger te vergeefs gewacht werd. Merkwaardig, dat hij, zoomin als zijn even wakkere ambtgenoot te Hong-Kong, van den aanvang van zijn loopbaan af tot het corps behoord heeft, en dus niet de opleiding in de lagere rangen als leerling- en vice-consul is deelachtig geworden. De nuttigste zijde van de consulaire werkzaamheid komt in den regel slechts plaatselijk aan den dag: in de kolonie zelf. Hier te lande bestaat er meestal geen aanleiding of gelegenheid zich daarvan op de hoogte te stellen, tenzij men de enkele gevallen meetelt, waar van handige reclame gebruik wordt gemaakt om gemis aan innerlijke kracht te bemantelen. Op hen, en gelukkig behoort daartoe verreweg het meerendeel, die er zich mede tevreden stellen hun nuttig werk in stilte te verrichten en de uitkomst daarvan, zij het in beperkten kring, te doen spreken, wordt in Nederland | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts de algemeene aandacht gevestigd door de verslagen, die elk consul minstens eens per jaar verwacht wordt samen te stellen en waarvan dan uittreksels in de pers verschijnen. En zelfs deze verslagen ontbreken wel eens, menigmaal juist van belangrijke plaatsen, waar de consul het dan te druk heeft met meer dringende bezigheden om zich aan terugblikkenden en raadgevenden arbeid te wijden, die, zoolang het beraamde Staatsbureau voor Handelsinlichtingen er niet is om het verzamelde te verwerken, vrijwel bestemd schijnt om ongebruikt opgestapeld te blijven. Dat schijnt ook, voor zoover het is na te gaan, het geval te zijn met de vier uitstekende verslagen, die gedurende het afgeloopen jaar door den heer De Sturler zijn ingezonden: gelezen mogen zij zijn, uitvoering aan de belangrijke wenken, die zij bevatten, is er niet gegeven. Het is echter niet wel mogelijk dat dit op den duur zoo zal blijven: alleen het gaat wat langzaam; toenemende belangstelling is wel te bespeuren wat Smyrna betreft. Zonderling alweer dat die belangstelling zich vooralsnog slechts toont op het gebied van zaken, die niet van onmiddellijk materieele waarde zijn en van het meerendeel der belangstellenden geen andere inspanning vorderen dan het geven van een gift. In plaats van zich bezig te houden met het optuigen van het paard, dat onze handel en scheepvaart voorstelt, begint men de karren te beladen, die het best door dat paard getrokken kunnen worden. De karren zijn geduldig, het paard schijnt wat onwillig. Onderwijs in de Nederlandsche taal, werkzaamheid van het Algemeen Nederlandsch Verbond, herbouw van de Nederlandsche Kerk, verbetering van het Nederlandsche HospitaalGa naar voetnoot1) en herstelling van Nederlandsche grafzerken: het zijn alle ongetwijfeld loffelijke zaken, sommige voor ons zelfs van groot ethisch stambelang. De oprichting van een krachtig handelshuis of van een Maatschappij in den trant van de vroegere Levantsche Vereeniging zou echter van meer tastbaar nut zijn. Ongelukkigerwijs is hier echter geen keuze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig tusschen bevordering van geestelijke en van stoffelijke belangen; het is dus zeker goed gezien dat men alvast begon met hetgeen nu bereikbaar is. De vier bovenvermelde rapporten van den heer De Sturler bewijzen echter dat men intusschen met goede kans op, zij het verwijderd, slagen voort kan gaan de richting aan te wijzen, waarin een ontluikende ondernemingsgeest in de Levant werkzaam kan zijn. Het eerste, uitgekomen in Februari 1905 (Consul. Verslagen en Berichten, No. 8), bevat een zeer gedocumenteerde opwekking tot oprichting van een Nederlandsche bankinstelling in de Levant, waarvan dan de zetel in Nederland en het voornaamste bijkantoor waarschijnlijk te Smyrna zou gevestigd dienen te worden. Er wordt daarbij op zaakkundige wijze gewezen op de voorhanden bronnen van inkomst, niet het minst door het reeds bestaande verkeer met ons land, en op het belang van het bezit van zulk een steunpunt voor een uitbreiding van dat verkeer. Verder wordt een opsomming gegeven van reeds bestaande banken en credietinstellingen en verwezen naar de bedrijvigheid, die ook hier door België op nijverheidsgebied wordt ten toon gespreid. De Nederlandsche Kamer van Koophandel te Smyrna (op initiatief van den Consul-Generaal opgericht) zou, meent de heer De Sturler, goede hulp kunnen bieden om de bank te doen slagen. In deze instelling bezitten wij inderdaad een zeer nuttig werktuig, zoolang er de rechte geest in gehouden wordt, ten dienste van alle bestaande en toekomstige Nederlandsche belangen in de Levant. Het tweede verslag (Mei 1905, Consul. Versl. en Ber., No. 21), handelt over de Scheepvaartbeweging, waaraan zich aansluit een beschrijving van de haveninrichting. Bij den bij dit verslag gegeven staat van het scheepvaartverkeer, naar de vlag, gedurende de jaren 1900-1904, is het opmerkelijk dat wij thans de laagste plaats innemen en overvleugeld zijn door België. In 1900 waren de cijfers nog:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De warme opwekking aan het einde van het verslag tot krachtsinspanning is hier werkelijk niet misplaatst! De inklaringen te Smyrna van alle overige vlaggen zijn in de laatste vijf jaren zeer aanmerkelijk vooruitgegaan, alleen de onze toont stilstand. Het derde verslag (Juni 1905, Consul. Versl. en Ber., No. 26) bevat een volledig overzicht van de ‘Koloniale exportartikelen te Smyrna.’ Het ware te wenschen dat wij, omtrent dit onderwerp, dat van zooveel gewicht is voor onze Koloniën, door alle Consuls, die belangrijke havenplaatsen in de Levant bezetten, op even degelijke wijze werden ingelicht. Wij zouden dan spoediger overtuigd worden van de noodzakelijkheid van een meer direct verkeer tusschen Java en de Turksche havens, met overlading dus te Port-Said in plaats van in Nederland of te Londen. Het laatste verslag eindelijk van deze opmerkelijke reeks, zooals er waarschijnlijk te voren zelden in één jaar van een onzer consulaten is ingekomen, geeft het eigenlijke Jaarverslag (Augustus 1905, Consul. Versl. en Ber., No. 33), dat zich nu kan bepalen tot opgaven betreffende in- en uitvoerartikelenGa naar voetnoot1) (met uitsluiting van de reeds behandelde koloniale waren), terwijl aan het eind eenige nuttige wenken gegeven worden omtrent de gebruiken, die ter plaatse in den handel heerschen. Bij zulk een werkelijk volledig samenstel van hulpmiddelen als ons te Smyrna ten dienste staat, zou men meenen, dat de zekerheid aanwezig was, dat onze belangen er zich gestadig en duurzaam zullen uitbreiden. In Perzië is, zegt men, alles verkeerd. Goed, maar Smyrna dan? De gegevens zijn: een bloeiende havenplaats met een levendigen, sterk vooruitgaanden handel, die in de laatste jaren reeds een gemiddelden omzet aanwijst van ongeveer f 90 millioen per jaar, en wier inklaringen in 1904 beliepen 2465 stoomschepen, metende 2.107.979 tonnen; een achterland, dat een groot deel van Klein-Azië omvat en zich, wanneer de Bagdadspoorweg gereed is, zal uitstrekken tot de Perzische Golf; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aantal Europeesche en inlandsche handelshuizen van beteekenis, waaronder verscheidene Duitsche; geen bemoeilijking door het Turksche Gouvernement, dat zich vrijwel vergenoegt met het handhaven van de orde en het heffen van belastingen, zoodat de instellingen en levenswijze er een zeker onafhankelijk kenmerk dragen; verder, wat ons betreft, goede verbinding met Nederland door de Kon. Nederl. Stoomboot Mij., wier directeuren bovendien tot de toongevende kringen in de hoofdstad behooren; een vrij uitgebreide kolonie, die door ouderdom en verwantschap invloed heeft en, met wat meer handel op het moederland en toevoer van in Nederland geboren nieuwe bestanddeelen, nog in een werkelijk Nederlandsche volkplanting zou zijn om te zetten; uitstekende traditiën (als getuigen daarvan kerk, hospitaal, grafzerken) voor hen, die grootendeels om gevoelsredenen wenschen mee te helpen, en wier hulp daarom vooral niet van minder waarde is; om voor dat alles een band te vormen: de Nederl. Kamer van Koophandel; en ten slotte, als bewakend en aanmoedigend officieel centrum, een voor ons land zeldzaam volledig ingericht Consulaat: een beroeps-Consul-Generaal, waartoe men, na de ondervinding met den tegenwoordigen titularis, wel verplicht zal zijn steeds een ijverig man te benoemen, naast hem een honorair Vice-Consul, die tot een der eerste families te Smyrna behoort, wier naam ook in ons land gëeerd is, en eindelijk als Tolk (en kanselier) de eerste, die daartoe in 't bizonder werd opgeleid en dus allen waarborg geeft voor zijn veeltalige taak berekend te zijn, zonder daarom tot een exotischen landaard te behooren. In afwachting van de vruchten die dit alles na verloop van tijd voor ons land zal dragen, kan het zijn nut hebben na te gaan wat een ander land van ongeveer gelijken omvang als het onze, België, thans reeds in de Levant verricht. Zijn in het Oosten gebleken ondernemingsgeest berust niet op traditiën; het heeft er geen op te houden, wordt dus niet versterkt door het bezit er van, maar loopt ook geen gevaar om, zooals bij ons wel eens geschiedt, zich tevreden te stellen met ouden, min of meer duf geworden roem. In de Levant werd de ‘Flemeng’Ga naar voetnoot1) als volk vergeten, sedert Godfried van Bouillon | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en sommige van de latere kruistochten, waaraan Vlaanderen deelnam. Wat het Verre Oosten betreft bepaalt zich België's werkzaamheid van vóór de omwenteling tot de onbelangrijke verrichtingen der Compagnie van Ostende (1723-1740), hoewel vele Belgen dienst namen in onze O.I. Compagnie en sommigen van hen tot hooge ambten opklommen: Pieter de Carpentier, Pieter van den Broecke, om slechts de meest bekende te noemen. De tegenwoordige uitzetting in België, merkwaardig op velerlei gebied, is dus ook, wat werkzaamheid in het Oosten betreft, geheel spontaan. Waarheen men ook het oog wendt overal vindt men den wakkeren Belg in de voorste gelederen, aangevoerd door zijn gezanten, consuls en door hooge ambtenaren, in vreemden dienst overgegaan op voordracht van hun regeering te Brussel. 't Is een ware wedloop! Wel wordt nu en dan een terugslag geleden (want wie veel doet staat meer bloot aan een schadepost van tijd tot tijd dan wie stil zit), zooals voor weinige jaren in Rusland en ook wel in Perzië, maar dan op industrieel gebied waar Europeesche leiding vooralsnog niets vermag, doch dat ontmoedigt slechts tijdelijk, want verreweg het meerendeel der ondernemingen slaagt ten volle. Het is het Hoofd van den Staat, Koning Leopold, die dit alles bezielt; ook de Regeering, op hare beurt, zorgt er voor dat hare agenten in het buitenland doordrongen worden van de overtuiging dat promotie niet alleen afhangt van goed gedrag en onthouding van het geven van last en wrijving, ook niet van het steeds voorhanden hebben van ‘dekking’, maar voornamelijk van gebleken belangstelling en het slagen in de bevordering der economische belangen van het door hen vertegenwoordigde land. Het spreekt van zelf dat er in België meer zelfs dan de kiem aanwezig moet zijn geweest voor die plotseling ontluikende geestkracht: zonder dat kunnen in onzen tijd zelfs een koning en zijn regeering niet veel tot stand brengen. Waarschijnlijk zijn in ons land ook wel zulke kiemen te vinden; het is in ieder geval niet onmogelijk, België ligt dicht genoeg bij ons. Zoekende naar een werk, dat een overzicht zou bevatten van hetgeen België in den laatsten tijd in het buitenland heeft gewrocht, ben ik er niet in geslaagd er een te vinden onder de vele, die, uitgekomen gedurende de jubelfeesten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 1880 en het afgeloopen jaar, toch bestemd waren alles te gedenken, dat er toe heeft medegewerkt om het nijvere land tot zijn tegenwoordige hoogte op te voeren.Ga naar voetnoot1) Bij mijn zoeken maakte ik echter kennis met een werk: ‘La Belgique sur le marché asiatique,’Ga naar voetnoot2) door A.J. de Bray, dat wel evenmin bevatte wat ik zocht, maar toch om zijn strekking wel verdient vermeld te worden, daar mij niet bleek dat er tot dusver hier te lande de aandacht op gevestigd werd. De heer de Bray is een jonge Belg, die na voltrekking van zijne studiën aan de École des sciences politiques et socialesGa naar voetnoot3) te Leuven, is geworden Licencié du degré supérieur en sciences commerciales et consulaires. Bezitter van een onafhankelijk vermogen, houdt hij zich bezig met alles wat kan strekken tot bevordering van Belgische werkzaamheid in overzeesche gewesten. O.a. is hij voorzitter van den bond van oud-leerlingen van genoemde school te Leuven, die een aantal consuls aan België leverde. Zijn werk is een uiting van zijn streven. Het wijdt, na een overzicht van den politieken en economischen toestand van Azië in zijn verschillende onderdeelen gegeven te hebben, een hoofdstuk aan elke kolonie en aan elk der nog overgebleven onafhankelijke rijken, waarin, naast een schat van gegevens op de meest ijverige en, zoover is na te gaan nauwkeurige, wijze verzameld, steeds de vraag behandeld wordt of België's handel en nijverheid voldoende zijn vertegenwoordigd en zoo niet, op welke wijze hierin verbetering is aan te brengen. Het geheel, waarbij nu niet langer behoeft te worden stil gestaan, vormt een verrassend beeld van de wilskracht, die België in Azië ten toon spreidt en van de toekomst, waaraan het onvermoeid werkt.Ga naar voetnoot4) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Java onttrekt veel aan onze werkkracht en er liggen daar nog tal van velden braak; de Congo-Staat kan in geen opzicht met onze koloniën vergeleken worden. Dit verklaart ongetwijfeld tot op zekere hoogte onzen achterstand in het overige Azië. Maar toch, indien wij bezield waren met de algemeene geestdrift, die ontegenzeggelijk bij onze buren voorzit, dan zou men zich kunnen voorstellen dat juist het bezit van koloniën onze werkzaamheid in nabij gelegen landen moest aanwakkeren en vergemakkelijken. Wat ook de reden zij, wij staan voor het feit dat wij geen werk als dit bezitten, en er dus geen behoefte aan schijnen te gevoelen. Ten slotte heb ik mij tot de bron gewend: het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Brussel, waar aan mijn verzoek om voorlichting op de meest heusche wijze werd tegemoet gekomen door den even intelligenten als overtuigden Directeur-Generaal van de Afdeeling Handel en Consulaten, den heer L. Capelle, die den rang van Gezant bekleedt, een bewijs van het aanzien, waarin de door hem behartigde belangen door zijn gouvernement gehouden worden. Ik zou wel wenschen hier mijn onderhoud met dezen verlichten hoofdambtenaar, die reeds gedurende meer dan vijftien jaren de leiding heeft zijner Afdeeling en daarin een levensdoel vol beteekenis gevonden heeft, in zijn geheel te kunnen weergeven; voor mij was het als een verklaring van de groote vlucht, die België op economisch gebied in het buitenland genomen heeft. Want de heer Capelle staat niet alleen, hij wordt gevolgd door allen die van hem leiding en bezieling ontvangen, onverschillig of zij in de bureau's te Brussel dan wel op de posten buitenslands werkzaam zijn, en hij wordt gesteund door de waardeering en medewerking van hen, die in het staatsbestuur hierarchisch boven hem geplaatst zijn. Maar het betreft hier slechts het optreden van België in Perzië en de Levant te doen uitkomen, niet een uiteenzetting te geven van het geheele stelsel, dat, met volharding doorgezet, tot de tegenwoordige uitkomst heeft geleid. Mogelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat er later gelegenheid zal zijn hierop terug te komen, wanneer de nieuwe regelingen voor opleiding en indeeling zullen zijn tot stand gekomen, die men te Brussel bezig is voor te bereiden. Thans moet worden volstaan met de vermelding van eenige punten, die licht kunnen werpen op het nu behandelde onderwerp. In de eerste plaats dan vond ik hier de opgave wier bestaan ik wel vermoedde, doch waarnaar ik te vergeefs had gezocht. Zij is vervat in de uitgave van de ‘Société d'études coloniales’ en verscheen in Juni 1905, het herinneringsjaar, waarvan het niet een van de minst beteekenende gedenkstukken vormt. Het is een in alle opzichten merkwaardige lijst, die, zooals een korte voorrede mededeelt, de vrucht is van een uitgebreiden arbeid. Hoewel op 92 8o bladzijden een zeer groot aantal ondernemingen vermeld zijn, kan zij niet beschouwd worden volledig te wezen met betrekking tot particuliere firma's, daar vele van deze om verschillende redenen geweigerd hebben zich op te geven. Bij een klein aantal namen is de aanduiding gevoegd: participation, hetgeen dan beteekent dat de aandeelen in deze ondernemingen niet uitsluitend, maar toch voor meer dan de helft in Belgisch bezit zijn en de Directie ook meerendeels bij Belgen berust. Als een voorbeeld van de wijze van indeeling volgt hier de opgave van de 31 ondernemingen, die met betrekking tot ons land genoemd worden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor een overzicht zou het wenschelijk geweest zijn indien bij de lijst een opgave ware gevoegd van het aantal ondernemingen volgens de landen en een volgens den aard van het bedrijf. (Men heeft waarschijnlijk gemeend dat dit op reclame zou gelijken, hetgeen niet in de bedoeling lag.) Wat het eerste betreft is de uitkomst van een alphabetisch gerangschikte optelling, dat het navolgende aantal Belgische ondernemingen aanwezig is:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Turkije vormt den schakel tusschen ons werelddeel en Azië en wordt in de lijst onder Europa vermeld. De daar gevestigde Belgische ondernemingen zijn: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Turquie.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zakelijk nut der lijst ligt hierin, dat zij een legger vormt voor diegenen, die zich in eenig land wenschen te vestigen of in verbinding te stellen met een handelsagent of nijverheidsonderneming. Tot de Afdeeling Handel aan Buitenlandsche Zaken en het bekende Musée commercial kan men zich wenden voor verdere inlichtingen. Dat de ernstige wensch bestaat deze regeling zoo doeltreffend mogelijk te doen zijn, blijkt uit het feit, dat men aan het Ministerie nog bovendien een lijst heeft aangelegd van alle Belgen, die in den vreemde, buiten eigen handel en nijverheid, een betrekking bekleeden of een beroep uitoefenen, waardoor zij in eenig opzicht in staat gerekend worden nuttige wenken te kunnen geven, inzonderheid aan hen, die plan hebben zich ter plaatse te vestigen, dezen in het vinden van een betrekking te helpen en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen vóór en na hun aankomst met raad en daad bij te staan. De namen van een aantal ingenieurs, advocaten, ambtenaren in vreemden staatsdienst, directeuren van niet-Belgische bankof handelsinstellingen komen op deze lijst voor. Met hen wordt aanraking gehouden, ook bij hun tijdelijke aanwezigheid in BelgiëGa naar voetnoot1), en de sollicitanten naar een betrekking in het buitenland, die zich aangemeld hebben, worden tot hen verwezen, evenals zij, die zich in buiten-Europeesche gewesten als koopman of industrieel wenschen te vestigen, met vermijding echter van alles wat er toe zou kunnen leiden deze bezigheid voor de oudere kolonisten tot een lastpost te maken. Integendeel wordt de vrijwillig aanvaarde taak nu voor hen een nieuwe band met het moederland, waaraan zij waarde hechten.Ga naar voetnoot2) Men ziet, het is een aanvulling van hetgeen geacht wordt door de consuls verricht te worden en het is duidelijk, dat een concentratie aan het ministerie, zooals hier geschiedt, van veel practisch nut is, daar men er mettertijd door in het bezit zal geraken van een menigte inlichtingen, die in vele gevallen verdere briefwisseling overbodig maken. Ook kan men zich in het land zelf beter op de hoogte stellen van de eigenschappen en aanspraken van elke aanvrage en zich daarnaar richten. Merkwaardigerwijs is dit alles geenszins de uitkomst van lang volgehouden aandrang van buiten, verkregen na taaien weerstand, maar die nieuwe niet geringe arbeid werd aan het ministerie opgelegd door het ministerie zelf. Men vindt in de handelingen van het ‘Congrès international d'expansion économique mondiale’, gehouden te Bergen in Henegouwen in het afgeloopen jaar,Ga naar voetnoot3) een verslag, ingediend door den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heer Capelle, het hoofd dus van de Afdeeling Handel aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, waarin op beknopte wijze de redenen worden uiteengezet, waarom tot den bedoelden maatregel is overgegaan. Ook omtrent aanverwante onderwerpen bevat het korte geschrift wenken, die ter harte genomen kunnen worden door hen, die te beslissen hebben omtrent de regeling van deze belangen hier te lande. Er is nog eene zaak, waarvoor ik, in verband met de krachtige wijze, waarop in België wordt gezorgd voor een doelmatige vertegenwoordiging van zijne materieele belangen in het buitenland, even de aandacht wensch te vragen: het betreft de Consulaire Verslagen. Om bij Perzië en Turkije te blijven. In mijn eerste artikel heb ik reeds verwezen naar het verslag uitgebracht door den Minister van België te Teheran, den heer M. t' Serstevens. Bij een vorige gelegenheid had ik aanleiding gebruik te maken van het verslag van zijn voorganger, den heer P. de Groote. Beide nu zijn uitvoerig en daarbij zeer zakelijk en verschaffen een volledig overzicht van den tegenwoordigen staat van handel en nijverheidGa naar voetnoot1) van Perzië, terwijl zij over landbouw en fiscale vragen belangrijke mededeelingen bevatten. In dat van den heer t' Serstevens wordt een lijst gegeven van de in uitvoering zijnde openbare werken; deze - een zevental - bestaan alle in wegen, geschikt voor voertuigen, dus juist datgene, waaraan Perzië in de allereerste plaats behoefte heeft. Uit den aard der zaak worden Belgische belangen steeds op den voorgrond gebracht; toch hebben deze verslagen ook voor ons groote waarde, vooral nu wij tijdelijk verstoken zijn van een eigen vertegenwoordiger. Zoo wordt door beide gezanten met aandrang gewezen op de noodzakelijkheid van de oprichting van een handelshuis met kantoren in de voornaamste steden. De heer t' Serstevens geeft hierover eenige zeer practische opmerkingen. Laat ons hopen dat, wanneer de gegeven raad tot verwezenlijking komt, wij er in zullen slagen onze ondervinding dienstbaar te maken aan de op te richten Belgische onderneming. Samenwerking zou voor beide landen in deze zeer wenschelijk zijn. Staan aan den eenen kant de veelzijdige Belgische nijverheid en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
invloed, dien België in Perzië verkregen heeft als gevolg van het nuttige werk verricht door den heer Naus en zijn staf ambtenaren, door den ingenieur de Bruck en vele anderen; wij op onze beurt kunnen wijzen op onze ondervinding en goeden naam in Perzië op handelsgebied, op onze koloniën, onze katoennijverheid. In Turkije bestaat meer aanleiding tot een vergelijking tusschen de wijzen, waarop beide landen hunne belangen zoeken waar te nemen door de uitgave van verslagen hunner consuls. Gaan wij in de eerste plaats na waar deze gevestigd zijn. Aan het hoofd staan de gezantschappen. Had ons land vroeger nog slechts een Minister-Resident te Konstantinopel gevestigd, vóór weinige jaren heeft het den post verheven tot dien van een Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister. Wij staan dus nu in dit opzicht gelìjk met België. Waar wij ons echter vergenoegen met een Gezantschapsraad, een eersten Tolk (Armeniër) en een Kanselier tevens Consul, wordt de Belgische vertegenwoordiger bijgestaan door: een Gezantschapsraad, twee Attachés, een eersten Tolk (Belg), een Tolk (Armeniër) en een Vice-Consul. Consulaten zijn gevestigd op de navolgende plaatsen:Ga naar voetnoot1)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aantal consulaten loopt niet ver uiteen: Nederland heeft er 21, waarvan er 4 worden ‘waargenomen’, België 23. Van de eerste zijn 10 verslagen ingekomen, van de tweede 17. In beide bundels zijn er verscheidene van minder belang; de Belgische zijn allen in de Fransche taal gesteld, de onze zijn afgedrukt geworden in vier verschillende talen. Beroepsconsuls zijn door Nederland aangesteld op twee plaatsen: Smyrna en Djeddah; België bezit er slechts een: te Smyrna. Wij bezitten consulaten op 4 plaatsen, waar België er geene heeft ingesteld: Gallipoli, Jerusalem, Saïda en Varna. België benoemde echter consuls op 6 plaatsen waar wij tot dusver niet vertegenwoordigd zijn: Adrianopel, Bagdad, Broussa, Hodeidah, Koniah en Samsun. Bij vergelijking dezer namen is er wel geen twijfel mogelijk dat de zes laatstgenoemde als handelscentra verreweg de voorkeur verdienen. Bagdad vooral is een stad van zeer groot en toenemend belang geworden sedert de spoorweg daarheen zijn voltooiing nadert. Door beide landen wordt terecht Smyrna beschouwd te zijn niet alleen de voornaamste haven van het rijk, maar tevens de stad van waar het best een overzicht kon verkregen worden van de handelsbeweging in geheel Turkije. Hierboven werd reeds gewezen op de reeks uitstekende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verslagen, die in het afgeloopen jaar van onzen Consul-Generaal van genoemde plaats zijn ingekomen. België staat hierin niet achter. Zijn vertegenwoordiger, de heer J. Duckerts, die er sedert drie jaren den post van Consul-Generaal bekleedt, heeft boven zijn ambtgenoot het voordeel genoten dat hij door zijn gouvernement in staat werd gesteld tot het maken van een drietal dienstreizen. Deze reizen, die zich uitstrekten tot de meest afgelegen provinciën, vingen aan in den herfst van het jaar 1902 en eindigden in de lente van 1904. Het Recueil ConsulaireGa naar voetnoot1) bevat als vrucht daarvan een uitgebreid verslag, dat als een monographie is aan te merken over den tegenwoordigen toestand van het Turksche rijk. Het is een werk van blijvende waarde. Tegelijk met dit verslag werd door den heer Duckerts ingezonden een door hem geordende bundel berichtenGa naar voetnoot2), ingekomen van 17 consulaten in verschillende steden gevestigd, waaronder dat van Smyrna zelf, samengesteld door den viceconsul, den heer Robijns de SchneidauerGa naar voetnoot3). Het inzenden tegelijkertijd van zulk een aantal verslagen biedt het voordeel aan dat er gezorgd kan worden voor een zekere overeenstemming tusschen de verschillende berichtgevers. Vermeden wordt dat feiten en beschouwingen elkander tegenspreken. Het nadeel ligt hierin, dat de berichten niet allen tegelijk ontstaan en inkomen, waardoor een zeker getal moet wachten op de overige. Wanneer men echter, zooals in België gedaan wordt, zorgt dat spoedeischende mededeelingen onmiddellijk ter algemeene kennisse worden gebracht, dan telt het nadeel weinig mede tegen het voordeel, dat verkregen wordt doordat op de berichten, ook van de minder belangrijke consulaten, die in onze bundels menigmaal van een vorm en inhoud zijn, die ze van weinig waarde makenGa naar voetnoot4), door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het centrale consulaat-generaal toezicht wordt gehouden en deze dáárdoor reeds allicht met meer zorg worden opgemaakt. Blijkens het RecueilGa naar voetnoot1) werd dit stelsel van samenvoeging voor het verslag over het jaar 1904 tot het uiterste volgehouden, door alleen de gedurende genoemd jaar ingekomen berichten te vermeldenGa naar voetnoot2) en hun inhoud in den meest beknopten vorm over verschillende hoofden te verdeelen. Men vindt dus tezamen gebracht alles, wat de verschillende verslagen vermelden over granen, rozijnen, mijnen en een menigte andere onderwerpen. Zoowel de nadeelen als de voordeelen hierboven vermeld treden hierdoor nog meer op den voorgrond. In de Belgische verslagen wordt herhaaldelijk verwezen, voor het raadplegen van verdere ingezonden mededeelingen, naar het ook ten onzent genoegzaam bekende Musée commercial.Ga naar voetnoot3) Het staat geheel onder het beheer van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken en in het wekelijks verschijnende orgaan van deze instelling, het Bulletin Commercial, heeft de regeering gelegenheid, en maakt daar een druk gebruik van, om berichten te doen opnemen, die spoedig ter kennis van belanghebbenden dienen te komen. Dit Bulletin wordt, ten gevolge van de verscheidenheid en korten vorm van zijn inhoud, tevens veel meer gelezen dan de consulaire verslagen. Ook Duitschland, Engeland, Oostenrijk, Frankrijk en verscheiden andere landen bezitten dergelijke officieele organen. Zonder twijfel zal het nog altijd in voorbereiding zijnde Staatsbureau voor Handelsinlichtingen er ons ook een brengen; het ‘Archief voor Handel en Nijverheid’ kan daarvoor niet in de plaats treden. Ten slotte zij nog even herinnerd aan een instelling, die in België goede diensten bewijst aan de bevordering van den buitenlandschen handel, doch hier ontbreekt: de reisbeurzen. Deze worden verleend (krachtens een Kon. Besluit van 1848, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewijzigd in 1862 en 1903) aan jeugdige Belgen, die plan hebben ‘zich met het doel om handel te drijven buitenslands en, bij voorkeur, buiten Europa’ te vestigen. De toelage bedraagt frs. 6000 per jaar en kan gedurende drie achtereenvolgende jaren aan denzelfden ‘beursgenieter’ uitgereikt worden. Vereischten zijn, naast Belgische nationaliteit, het bezit van het diploma van licentiaat in de handelswetenschappen en van de ondervinding opgedaan gedurende een ten minste tweejarigen practischen proeftijd in den handel. Velen van deze boursiers hebben een even voordeeligen als nuttigen werkkring gevonden en worden daarin krachtig gesteund door de officieele vertegenwoordigers van België in het land, waar zij zich vestigden. Een dezer jonge mannen, de heer Simais, gedurende een verlof in Europa op jeugdigen leeftijd door een noodlottig toeval om het leven gekomen, was gedurende eenige jaren werkzaam in Perzië, waar hij door zijn ijverig, intelligent optreden tot een van de meest gewaardeerde medewerkers van den heer Naus opklom en nog lang in aandenken zal blijven. Tot zoover, wat betreft de wijze, waarop België zijn belangen in Perzië en de Levant voorstaat. Wanneer hierbij zoo lang is stilgestaan dan is dit geschied om naast de opwekking die van het goede voorbeeld wellicht uit kan gaan, het groote nut te doen uitkomen, dat er in gelegen is te trachten een samenwerking tusschen de beide landen tot stand te brengen. Onze hulp heeft België schijnbaar niet noodig; kapitaal is ruimschoots voorhanden en wat werkers betreft kan het er zich op beroepen de beschikking te hebben over een aantal officieren, die voor diensten aan den Congo in civiele ambten overgegaan, bij terugkeer in het vaderland in den regel van geen voorliefde blijk geven om weder het eentonige garnizoensleven op te vatten, maar, geleid door een verkregen ambulante neiging, uitzien naar bezigheid buiten Europa. Wat steunpunten aangaat voor op te richten nieuwe ondernemingen bezit België verschillende bankinstellingen, die in het leven zijn geroepen hoofdzakelijk met dat doel.Ga naar voetnoot1) In | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
één opzicht echter is onze medewerking van waarde: is België ontegenzeggelijk onze meerdere op industrieel gebied en in durf, wij hebben onzen aangeboren koopmansgeest aan te bieden, die thans wel is waar niet in veelzijdige mate buiten de grenzen wordt aangewend, maar dan toch nog ruimschoots ‘in ruste’ aanwezig is; wij noemen ons nog altijd gaarne een ‘handelsmogendheid’. Zooals werd aangetoond bezit België een groot aantal ondernemingen in den vreemde; deze zijn echter grootendeels van industrieelen aard, slechts weinigen hebben den handel tot doel en de meeste van deze zijn dan nog, althans in de Levant, van niet zeer groote beteekenis. Op deze leemte wordt herhaaldelijk gewezen in Belgische Consulaire Verslagen. Hier dus zou onze medewerking van werkelijke waarde kunnen worden. De oprichting van een Nederl.-Belgische Vennootschap voor handel in het Oosten zou gebillijkt wezen door de gebleken behoefte in beide landen. Ten einde mogelijke weifeling te voorkomen in de keuze van den zetel, die insluit bescherming in het buitenland, zou wellicht kunnen besloten worden tot de oprichting van twee vennootschappen: de eene in Nederland, die zich zou bepalen tot den in- en uitvoerhandel, de andere in België, die zich zou toeleggen op uitvoering van openbare werken en aanneming van leveringen van hetgeen zijn uitgebreide nijverheid voortbrengt, waarbij dan Nederlandsche aannemers en fabrikanten zouden kunnen mededingen. De Amsterdamsche Export Vereeniging was op dezen grondslag opgericht. Zij is niet geslaagd voornamelijk omdat zij over een veel te bescheiden kapitaal beschikte. Er waren echter ook gebreken in de organisatie, waarover het hier onnoodig is in bizonderheden te treden, doch waarvan de herhaling gemakkelijk te vermijden zoude zijn. Beide vennootschappen zouden nauw met elkander verbonden dienen te wezen, hetgeen o.a. verkregen kan worden door deelneming op ruime schaal in elkanders kapitaal en vertegenwoordiging in beider raad van bestuur. Het zou onnoodig zijn een dubbel stel faktorijen te stichten daar het niet moeielijk zal vallen een vorm te vinden, waarbij de wederzijdsche belangen op elke plaats door een en dezelfde agentuur worden waargenomen. Dit zou b.v. geregeld kunnen worden op de wijze zooals indertijd geschiedde door de Schweizerische Export-Gesellschaft, dus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de oprichting van afzonderlijke firma's, commanditaire of naamlooze vennootschappen, waarvan het kapitaal en de directie worden geleverd door de centrale vennootschap in Europa, die daardoor de geheele leiding aan zich houdt. Zulk een samenstel behoeft zijn werkkring geenszins tot het Oosten te beperken, maar kan zich ook over andere streken verbreiden. Voor zoover mij bekend is, ligt echter in het Oosten de grootste kans van onmiddellijk slagen. Dit alles is wellicht nog iets onbereikbaars, een droombeeld: toch kan het eens tot verwezenlijking komen. Wat er toe noodig is, is een man van erkende verdienste en van toewijding, die bereid is zich aan de spits te stellen om in de wederopheffing van onzeu vroegeren handelsroem een schoone levenstaak te vinden. Naast bekwaamheid, volharding en geestdrift dient hij te beschikken over voldoenden practischen zin en bezadigdheid om vertrouwen in te boezemen. Een idealist dus van den eersten rang en tevens een geniaal man van de daad! Waar zulk een man te vinden? Moed, overtuiging, welsprekendheid, practische zin, sympathiek optreden... wie over dit alles beschikt wendt het noode aan ten bate van het stiefkind, dat handel heet. Apostels, als Koolemans Beijnen was, worden steeds schaarscher. En dan, diens vereerde gedachtenis is verbonden aan een streven van wetenschappelijken aard, waaraan zich paarde een herdenking aan ouden roem. Winstbejag was uitgesloten. Bij een handelsonderneming, met welke hoogere bij-oogmerken ook opgericht, moet het maken van winst onbetwist op den voorgrond blijven. En toch, die nevenzaken tellen bij den opzet ook hier mede. Voorbeelden nu, zooals de ‘Pandora’ voor de ‘Willem Barentsz’ was, zijn er vele aan te wijzen op handelsgebied; relieken als op Nova-Zembla gevonden en die zulk een hulp boden ter opwekking van geestdrift voor een hervatting der Noordpoolvaarten, vindt men te kust en te keur over de geheele wereld verspreid, ook in het Oosten en vooral in Perzië en de Levant: grafzerken, forten, kerken, factorijen... van alles. En er zijn ook beweeggronden van anderen aard. Meer en meer blijkt dat zoowel in België als bij ons tot zelfs de herinnering aan vroeger verschil van meening is uitgevaagd; de deelneming aan de Luiksche tentoonstelling getuigde er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van, ook de menigte Nederlandsche feestvierders die buitendien België bezochten gedurende de onafhankelijksfeesten. Maar niettemin is het, jammer genoeg, wel zeer duidelijk geworden dat er aan een formeel bondgenootschap of zelfs aan een tolverbond tusschen de beide landen niet te denken valt, daar men aan beide zijden der grenzen den tijd daarvoor nog lang niet gekomen acht. Toch zal wel niemand ontkennen dat een toenemende goede verstandhouding in beider belang is. Zou nu niet een tezamengaan, door de oprichting van een machtige onderneming, die ten doel zou hebben de gemeenschappelijke welvaart te bevorderen, een nieuwe welkome band vormen? Mocht hiertoe ooit worden overgegaan van invloedrijke zijde, zoodat een plan van voldoenden omvang kan worden opgezet, dan is wellicht de gedachte niet te vermetel dat men verkrijgen kan het beschermheerschap te doen aanvaarden in België door Koning Leopold en hier te lande door den Prins, wiens naam zulke eerbiedwaardige herinneringen opwekt, ook met betrekking tot PerziëGa naar voetnoot1), aan een tijdperk vanopleving, onder leiding meestentijds van onzen laatsten sailor-prince. Hierdoor zou het gemeenschappelijk optreden reeds onmiddellijk den stempel verkrijgen, dien het behoeft ten einde zich in volle kracht te ontwikkelen als de uitdrukking van den wensch der beide nauwverwante volken om zich meer en meer aan te sluiten, waar dit zonder bezwaar mogelijk is, zoodat beter weerstand kan geboden worden aan toenemenden drang en mededinging van buiten.
Het is thans met zekerheid bekend geworden dat aan den heer De Sturler de vereerende opdracht is toevertrouwd ons land te Teheran te vertegenwoordigen. Wij behooren hem oprecht dankbaar zijn, dat hij zich bereid heeft verklaard deze moeilijke taak op zich te nemen. Laat ons hopen dat aan de benoeming geen beperkende bepaling is verbonden aangaande den duur van het verblijf. Wil toch de nieuwe titularis blijvend werk verrichten, dan zal hem tijd moeten gegeven worden, eerst ter voorbereiding, daarna voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de uitvoering. Door vorige betrekkingen grondig met Oostersche toestanden vertrouwd zal de heer De Sturler echter in Perzië kennis hebben te maken met een bevolking, die in haar karaktertrekken in velerlei opzicht afwijkt van die van het Turksche rijk. Ook zijn de vraagstukken, die zich aan hem in Perzië zullen voordoen, van anderen aard dan die, welke hij op zijn vorige posten had op te lossen. Zij vereischen, om goed begrepen te worden, plaatselijke kennis, slechts door persoonlijk bezoek in de provinciën te verkrijgen. Voor een doeltreffende waarneming van den post dient in de eerste plaats werk gemaakt van de uitsluitend materieele belangen, waartoe voornamelijk behoort het Karunprobleem en daarnaast de wederoprichting van onzen handel, ook met de Koloniën, en in verband met dit laatste een stoomvaartlijn tusschen Java, Bombay en de Perzische Golf. Aan de Karunzaak wordt hier te lande meer aandacht geschonken dan aan eenige andere Perzische aangelegenheid. Het komt mij voor dat het bij de oplossing dezer vraag een vereischte is te zorgen dat het Gouvernement te Teheran de opperste leiding behoudt. Dit belet niet dat een internationale vennootschap kan gevormd worden, die zich belast met de uitvoering der werken. Het beheer van de exploitatie der beraamde ontginningen kan echter slechts door den Staat geschieden, wil men ernstige botsing met de bevolking vermijden. Op sommige posten kan men vrij wel volstaan met schijn, met het maken van phrasen; andere eischen degelijk werk. Die te Teheran behoort thàns tot de laatste. Maar hij is tevens in sommige opzichten en voor ontvankelijke gemoederen een zeer verleidelijke; men staat er bloot aan velerlei eerbewijzen: diplomatieken titel, grootkruis en paard van den Shah... er is geen kans er aan te ontkomen. Sterk zijn de schouders die de weelde dragen. Het is een geruststelling dat de heer De Sturler reeds getoond heeft over de noodige draagkracht te beschikken. Men denke slechts niet (is het noodig er nog op te wijzen?) dat één man, hoe bekwaam en volijverig hij zijn moge, alléén in staat is alles weder voor ons terug te winnen, wat verloren is gegaan. Veler medewerking is daartoe onontbeerlijk, zoowel van de zijde van ons gouvernement als van die van den handel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En naast steun is het noodig den benoemde tijd te geven. Laat men vooral geen onmiddellijke uitkomsten verwachten. Zelfs zij, die nu eenmaal hun twijfel hebben uitgesproken zullen toch zeker wel wenschen dat het den heer De Sturler gegeven zij te volbrengen, wat door hen thans onbereikbaar wordt geacht. Dat het hem dan niet ontbreke aan steun en medewetking in Nederland, want zonder deze zal het ook den kundigsten Minister-Resident niet mogelijk zijn, voor Nederland de stelling te heroveren, die het in Perzië, zoowel als in de Levant, behoort in te nemen.
A. Hotz. |
|