is een gewichtige arbeid ten einde en tot een goed einde gebracht. Wie zich rekenschap geeft van den ontzaglijken omvang van het veld, dat hier te doorkruisen was en van de inspanning, die het moet hebben gekost om het verzamelde materiaal binnen zekere perken samen te vatten, hij zal erkennen, dat de tijd tusschen het verschijnen der eerste en der laatste aflevering verstreken niet te lang mag heeten. In elk geval - wij hebben nu onze Encyclopaedie van N.-Indië, waarop wij trotsch mogen zijn, èn omdat zij zelve een stuk kloeken nationalen gemeenschapsarbeid vertegenwoordigt, èn omdat zij een overzicht geeft van de in hoofdzaak door Nederlanders verkregen en vergaderde kennis betreffende Insulinde. Voor allen, die in land en volk daarginds in het verre Oosten belang stellen, zal de ‘Encyclopaedie van Van der Lith’ - want de naam van den overleden leidschen hooglearaar, die het werk ondernam, blijve onafscheidelijk daaraan verbonden! - een onmisbare vraagbaak zijn, gelijk zij het, in onvoltooiden toestand, voor velen reeds jaren achtereen geweest is.
Of het werk dan zonder feilen is? Wie het zou willen beweren, zeker niet de heer Snelleman, die na het overlijden van prof. Van der Lith alleen de hoofdleiding der uitgaaf voor zijn rekening had De woorden, door hem aan de laatste aflevering toegevoegd en bestemd om als voorrede het vierde deel te openen, geven blijk van zooveel zelfcritiek, dat anderer critiek daaraan geen woord heeft toe te voegen. Zij kan volstaan met dankbaar acte te nemen van de toezegging om spoedig te beginnen met de voorbereiding van een tweede uitgaaf, waarbij niets zal worden nagelaten ‘wat strekken kan om (deze nòg) hooger te doen staan dan de eerste’.
‘“De Encyclopaedie van Van der Lith” moet nu verder haar weg zoeken’ zij den heer Snelleman nagezegd. Haar op dien weg een woord van hulde mede te geven, gericht tot allen die met en na Van der Lith ter verkrijging van het thans reeds bereikte resultaat hebben gearbeid, was plicht en behoefte des harten tevens.
C.Th.v.D.