| |
| |
| |
Zeven liedekes van Maeterlinck.
Voor J.J.Th.
I.
Zij hebben drie maagdekes gedood
Om zien wat in haar hartje leit.
Het eerste was vol gelukkigheid;
En waar dat bloedeken is gevloten,
Was 't dat drie jaar drie adders spoten.
Het tweede was vol zachtigheid,
En waar dat bloedeken is gedruppeld,
Daar hebben drie jaar drie lammekes gehuppeld.
Het derde was vol droevigheid,
En waar dat bloedeke verstroomde,
Was 't dat drie jaar drie engelen droomden.
| |
| |
II.
De zeven dochters van Orlamonde,
De zeven dochters van Orlamonde
Hebben zoekend gezworven...
Hebben ontstoken haar zeven lampen,
Hebben ontsloten den toren,
Hebben doorloopen vierhonderd zalen:
Geen licht kwam te voren...
Doordalen de galmende grotten
Vinden een sleutel van goude.
Zien door de reten de zee,
En kloppe' aan de donkere deur,
| |
| |
III.
Met gouden kandlaars loopen,
't Zijn des konings treden.
Neen, zei de oudste zuster
Neen, zei de oudste zuster,
Het licht is uitgebluscht.
| |
| |
IV.
Zij had drie goudene kronen,
Zij geeft er een haar' ouderen:
Die hebben gekocht drie guldene tenten
En hielden haar tot aan de lente.
Zij geeft er een aan haar minnáren:
Die kochten drie netten van zilvergaren
En hielden haar tot aan den herfst.
Zij geeft er een haar' kinderen:
Die hebben gekocht drie ijzeren banden
En boeiden haar den kouden winter.
| |
| |
V.
Zij zijn mij komen wekken,
Ze zijn mij komen wekken:
Dat hij ging vertrekken...
Mijne keerse stak ik aan,
Mijne keerse stak ik aan,
| |
| |
VI.
Zat daar een And're neer...
En 'k heb de Dood aanschouwd
('k Hoore nog zijn ziele)
En 'k heb de Dood aanschouwd
Die nog de wachte houdt...
| |
| |
VII.
Gij hebt de lámpen ontstoken,
Gij hebt de lámpen ontstoken,
Ik zie de zon door de scheuren,
Open de deuren van den tuin!
- De sleutels der deuren zijn verloren,
Wij moeten wachten, wij moeten wachten,
De sleutels zijn gevallen van den toren,
Wij moeten wachten, wij moeten wachten
Tot andere dagen zullen gloren...
And're dagen oop'nen de deuren,
Het woud behoudt de grendelen,
Het woud staat rondom ons in bránd,
De doode bladeren wentelen
't Vuur langs der deuren drempelen...
- De andere dagen zijn al loome,
De andere dagen óok zijn bang,
De andere dagen zullen niet komen,
De andere dagen óok gaan onder,
En wij óok sterven hier, in donker...
Gedicht naar de ‘Douze Chansons’ van Maurice Maeterlinck, en naar de verluchtingen van Charles Doudelet, door Carel Scharten. |
|