De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 454]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kazerne-leger.I.In Nederland is sedert eenigen tijd de leerplicht ingevoerd. De militaire wetten sluiten daarbij niet aan. De in artikel 180 der grondwet genoemde weerplicht voor allen blijft doode letter, zoo lang geen wet tot algemeene oefenplicht dwingt. Toch deelt de Militiewet van 1901 jaarlijks reeds 17.500 jonge Nederlanders bij leger en vloot in. Onder den vereenigden krachtigen druk van de personeele lasten op deze 17.500 jonge Nederlanders gelegd, de veertig millioen der defensie-begrootingen en de onzekerheid, zoowel in het leger als daarbuiten, betreffende een richtige en afdoende werking van ons samengesteld instrument van militaire verdediging in geval van oorlog, schijnt een oplossing van het militair vraagstuk, zoo al niet waarschijnlijk dan toch bijzonder dringend. Maar ook al zijn de verschillen van politieke spanning in Europa niet in staat een prikkelenden inductie-stroom te wekken in het Nederlandsche flegma, al blijft onverhoopt de huidige toestand van tweeslachtigheid en halfheid gehandhaafd, dan toch is het zaak te blijven nagaan of die veertig millioen zoo vruchtbaar mogelijk besteed worden, voor het doel waarmede zij worden opgebracht. Anderzijds geeft dat jaarlijksch contingent van 17.500 jonge Nederlanders, die op een voor alle invloeden zoo ontvankelijken leeftijd worden ingedeeld, recht om onze weermacht naast de school te noemen, als een van de maatschappelijke instellingen, die krachtigen invloed ten goede uit moeten oefenen op de volksmassa. Het eerste verblijf onder de wapenen moge, gemiddeld voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het meerendeel, al tot omstreeks een jaar zijn teruggebracht, dit neemt niet weg, dat de jonge milicien toch gedurende dien diensttijd geheel uit zijn gewone omgeving, onafgebroken, dag en nacht en onder alle omstandigheden, onder militaire invloed, toezicht en leiding blijft verkeeren; de militaire dienst, tot in zijn kleinste onderdeden, kan er, door haar inrichting, toe medewerken den invloed, op meer dan één gebied derhalve een blijvenden te doen zijn. Indien slechts van deze omstandigheid op uitnemende, tactvolle, nationale wijze gebruik gemaakt wordt, behoeft, voor zooverre betreft systematische volksopvoeding, de militaire dienst dus niet onder te doen voor de school. Het kind gaat wel is waar lange jaren aanéén naar school, maar het brengt daar slechts eenige uren van het etmaal door. Dagelijks keert het voor het grootste deel van den dag in de omgeving der ouders terug, onder wier invloed het reeds van af, wellicht van voor de geboorte tot het zesde jaar, onafgebroken en uitsluitend verkeerd heeft. Veel van het goede, dat de school in het kind legt, kàn aldus onder invloed van gezin en straat weer verloren gaan en gaat ook verloren. De school behoort op te voeden voor het leven, zoo intellectueel, moreel als physiek; de voorbereiding tot maatschappelijke weerbaarheid, tot levensgereedheid van het volk, in de ruimste beteekenis van het woord, is de schoone reuzentaak van het onderwijs. Daarbij aansluitend, behoort de moderne, militaire volksopvoeding te volstaan met de ontwikkeling van die betrekkelijk weinige specifiek militaire eigenschappen en bekwaamheden, die van den reeds maatschappelijk weerbaren jongen man een geoefend landverdediger maken. Het verband tusschen volks- en militaire opvoeding is dus innig en noodzakelijk. Hier moet nog eens met nadruk er aan herinnerd worden, dat in geenen deele bedoeld wordt een militaire opvoeding der schooljeugd. Historisch en practisch is bewezen, dat specifiek militaire exercitiën en oefeningen uitsluitend thuis behooren in de militaire weermacht, gedurende het verblijf onder de wapenen. De fout, van de tegenwoordig in Nederland geldende bepalingen betreffende het voorbereidend militair onderricht, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dan ook, daarin militaire exercitiën te hebben opgenomen. Voorbereidend militair onderricht moet zich bepalen tot gymnastiek, schoolschieten, paardrijden en dergelijke oefeningen. Dit oordeel is, wat ons land betreft, gegrond op een lange ondervinding in eene gemeente, waar het voorbereidend onderricht, dank zij de medewerking van gemeentelijke en militaire autoriteiten, onder zeer gunstige omstandigheden op groote schaal kon worden gegeven en het is gelijkluidend met hetgeen de geschiedenis betreffende deze quaestie leert. Eenmaal was algemeene invoering van voorbereidend militair onderricht op school het ideaal van de mannen, die de vrijheidsoorlogen der Duitschers tegen de Fransche overheersching voorbereidden. Gneisenau schreef eene verhandeling getiteld: ‘Een Militaire Organisatie der Scholen.’ Arndt verdedig de op nagenoeg dezelfde gronden de stelling: ‘geen staand leger, maar een volk van soldaten, verkregen door militaire vooroefening der geheele mannelijke jeugd.’ Gutmuth, de groote strijder voor gymnastiek, had de militaire exercitiën in zijn programma opgenomen. In 1814, tijdens de vrijheidsoorlogen, omschreef hij zijn beginselen nader en wilde o.a. nagenoeg de geheele mannelijke jeugd bataljons- en compagnies-gewijze organiseeren. Maar reeds in 1817 verklaarde hij, in zijn handboek voor het turnen, dat militaire oefeningen op de scholen moeten worden afgekeurd. Door een met zorg geleide algemeene lichamelijke opvoeding moet, volgens hem, de militaire weerbaarheid der natie op deugdelijke grondslagen gevestigd worden. De militaire opvoeder, generaal Von Wittich, schreef in 1861, in verband met hetzelfde onderwerp: ‘De gymnastiek moet haar belangrijken invloed in de eerste plaats doen gelden op de volksschool, terwijl lust en belangstelling in lichaamsoefeningen bij het volk algemeen moeten worden opgewekt en gaande gehouden.’ Keizer Wilhelm I en maarschalk Von Moltke waren van hetzelfde gevoelen. Zoowel in Duitschland als in Frankrijk hebben de ‘bataillons-scolaires’ volslagen fiasco gemaakt. Sedert is de belangstelling kenmerkend waarin de volks-gymnastiek zich van de zijde van het Departement van Oorlog in Frankrijk mag verheugen. De bekende specialiteit in Duitschland op het gebied van lichamelijke opvoeding, de arts Dr. E.A. Schmidt, gaat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betreffende de militaire exercitiën bij de schooljeugd nog verder, door de verklaring, dat het bepaald af te keuren is aan de lichamelijke opvoeding op school een militair karakter te geven. Toch is Dr. Schmidt allesbehalve anti-militairist. Maar ook volgens hem behooren, op paedagogische gronden, militaire exercitiën bij den militairen dienst thuis, terwijl het streven der volksopvoeding moet gericht blijven op ontwikkeling der maatschappelijke weerbaarheid, die het vaderland krachtige, gezonde, ontwikkelde, opgewekte vrouwen en mannen geeft. Tenslotte vermelden wij, in deze voor Nederland zoo actueele en hoogst belangrijke quaestie, nog eens het antwoord, op het Vierde Congres voor Volks- und Jugendspiele betrefende de volgende vraag, door civiele en militaire opvoeders officiëel vastgesteld: Welke eischen stelt de militaire dienst aan de zedelijke en lichamelijke eigenschappen der jongelingschap en hoe kan de volksopvoeding, in het belang der nationale weerbaarheid, daartoe medewerken?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het bovenstaande blijkt voldoende, dat al behooren militaire oefeningen op de scholen niet thuis, bij de oplossing van het militair vraagstuk, zelfs in het militairistische Duitschland, in de eerste plaats de aandacht op het schoolonderwijs gevestigd moet blijven. Welken vorm van dienstplicht in de toekomst ook aangenomen zal worden, hetzij al | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of niet in kazernes, met korte of lange eerste oefening, als vaststaand kan worden aangenomen, dat bij de militaire opvoeding van een natie voor den modernen oorlog, steun en voorbereiding door de volksopvoeding onmisbaar blijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Een kenschetsend teeken des tijds is de progressieve stijging der militaire lasten, naast het zeldzamer worden van den oorlog. Europa, ja, de geheele ‘beschaafde’ wereld verkeert in het tijdperk van den gewapenden vrede. De reuzenlegers, de machtige vloten dienen niet meer in de eerste plaats om oorlog te voeren, maar om oorlog te voorkomen.Ga naar voetnoot1) Geen regeering of regeerder meer, die het nog spoedig zal wagen de verantwoordelijkheid van een oorlogsverklaring op zich te nemen. Door de geweldige leger- en vloot-uitbreiding en door de wijze van legervorming, hebben de regeeringen zich, als het ware, aan den vrede vastgeklonken. De moderne samenleving draagt, niet zonder inspanning, de lasten van dien gewapenden vrede. Eenerzijds offert zij aan dien vrede een voornaam deel van haar beste, jonge, mannelijke en nationale arbeidskrachten, anderzijds worden de millioenen, die de belastingen opbrengen, voor een aanzienlijk deel besteed aan het Militair Instituut, welks staatkundig en maatschappelijk doel tegenwoordig dàn het beste bereikt wordt, als het niet behoeft op te treden. Volgens Jaurès, de beschaafde wereld die het lijk van den oorlog torst. Het zal evenwel voorloopig alsnog monnikenwerk zijn te pogen dit lijk te begraven, een beeld te scheppen van den eeuwigen vrede en uit te gaan weiden over alles wat de staten oeconomisch en sociaal tot stand zouden kunnen brengen, door het productief maken der militaire lasten. Wie de realistische, bijna ruwe school des levens kent en ziet, hoe in de levende natuur eenvoudig, reeds om te kunnen blijven bestaan, allerwege het vuistrecht gehuldigd moet worden, begrijpt, dat hij door de leer van den eeuwigen vrede niet zalig kan worden. Nog steeds is van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volle kracht het: ‘Si vis pacem para bellum,’ hetgeen, op moderne wijze vertaald, wil zeggen: ‘de vrede wordt het best verzekerd door maatschappelijke en militaire vaardigheid.’ Zijn de gebeurtenissen der laatste jaren geen bewijs, dat een algemeene ontwapening, op de grondslagen en als resultaat van een vredes-conferentie, vooralsnog tot de vrome wenschen behoort? Naarmate ook de meest vredelievende staten aldus gedwongen worden tot verzwaring van de militaire lasten hunner inwoners, dringt echter de noodzakelijkheid zich op na te gaan, hoe men, bij het zeldzamer worden van den oorlog, ook in vredestijd, het reuzenmateriaal aan jonge arbeidskrachten in het leger gebonden, in het algemeen belang der gemeenschap, dus der maatschappelijke weerbaarheid, direct kan benutten. En in deze tijden van groot-kapitaal en trusts, waarin dood kapitaal een oeconomische zonde is, rijst daarnaast de vraag of de wijze, waarop ook financieel aldus de oorlog voorkomen wordt, geen verzekering is tegen buitensporig hooge premie. Zijn die reusachtige kapitalen der militaire begrootingen, in vredestijd althans, niet voor een deel rentegevend te maken? Deze vragen schijnen bevestigend beantwoord te kunnen worden, reeds op grond van het innig verband tusschen militaire- en volkskracht. Al wat een volk voor den strijd om het bestaan, moreel, intellectueel en physiek sterk maakt, verhoogt rechtstreeks en onmiddellijk zijn militaire vaardigheid. Als de volks(school-) opvoeding op dit gebied te kort schiet, moet de militaire opvoeding trachten, in de kazerne, een deel van hetgeen feitelijk de taak is der school, over te nemen. Zij kan zich niet meer bepalen tot uitsluitend militaire oefeningen, maar moet, bijvoorbeeld, zich gaan bezighouden met gymnastiek of, om te komen tot militaire tucht en samenwerking in militair verband, aanvangen met het stelselmatig aanleeren van dien maatschappelijken ordezin en dat wederkeerig dienstbetoon (kameraadschap), die van alle tucht de basis vormen. Dat het, niettegenstaande alle toewijding hier voor een groot deel bij trachten blijft, is licht verklaarbaar. Tevens echter worden daardoor de diensttijd, onnoodig en niet onbelangrijk, verlengd en de personeele militaire lasten dus zwaarder. Bovendien verhoogt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elke dag langer eerste oefentijd, zeer belangrijk de financiëele lasten van Oorlog en Marine. Omgekeerd echter, maken alle oefeningen die, wars van paradedressuur, specifiek militaire gevechtsvaardigheid verleenen voor den modernen oorlog, het volk tegelijkertijd in alle andere opzichten sterk en geschikt voor den grooten bestaansstrijd der samenleving. De militaire opvoeding kan dus wel de algemeene opvoeding voltooien, als een dak het huis. Zij moet zich echter niet gaan verbeelden, door extra-zorg voor dat dak de gebreken van den onderbouw weg te kunnen nemen, of zich rechtstreeks met dien onderbouw willen inlaten; een leidekker is geen heibaas. Bestond dus een uitnemende aansluiting tusschen de volks- en militaire opvoeding, dan zou daarvan een verkorting van den eersten oefeningstijd het gevolg zijn en daardoor reeds zouden belangrijke bedragen, der Oorlogs- en Marine-begrootingen, beschikbaar gesteld kunnen worden, die, op de hierboven beschreven wijze besteed, onder het hoofd ‘Onderwijs’ het geheele opgroeiend geslacht, dus ook hun die niet dienen, derhalve meisjes én jongens, ten goede zouden komen. Van die bedragen zou de natie de rente oogsten, ook al bleef de oorlog uit. Hoewel niet ontkend kan worden, dat het leger ook in vredes-tijd zich nuttig wenscht te maken, is hetgeen gedaan wordt nog maar weinig in verhouding tot datgene, waartoe men in staat zou zijn, indien de aanwezige krachten, hulpmiddelen en materialen, daarvoor geschikt, elkaar wederkeerig aanvullend, op logische, practische wijze, in overeenstemming met de eischen des tijds, werden aangewend. Het staat uit den aard der zaak vast, dat een dergelijk benutten van het Militair Instituut, in vredestijd, nimmer schade zou mogen doen aan zijn specifiek militair doel voor den oorlog. Maar dit zou mogelijk zijn, ook al bleven de militaire belangen in de eerste plaats gelden. In het bijzonder in het hier te behandelen geval. Voor de militaire weerbaarheid van een natie is een verhooging van het physiek weerstandsvermogen en een verbetering van den gezondheids-toestand des volks indirect van het hoogste belang, omdat slechts uit een krachtig volk een krachtige weermacht te kristalliseeren is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook direct wordt de slagvaardigheid van het leger te velde aanmerkelijk verhoogd, zoo in het garnizoen, te velde, in de vredes-oefenings-jaren, het grootste gewicht gehecht wordt aan vermeerdering van gezondheid en weerstandsvermogen. De soldaat moet, in het belang der slagvaardigheid van het leger, daarom, gedurende zijn diensttijd niet slechts onder de meest gunstige hygiënische omstandigheden verkeeren, maar tevens grondig onderlegd worden in de grondbeginselen der hygiëne en in het verleenen van de eerste hulp bij ongevallen. Dit onderricht kan en moet zonder bijzondere kosten of inspanning, gedurende het eerste verblijf onder de wapenen, grondig worden gegeven en de leer moet, door het voorbeeld der meerderen en door strenge toepassing gewoonte worden. Voor officieren en vrijwillig dienenden zijn de wintermaanden in het bijzonder voor het onderricht aangewezen. Het groot en vruchtbaar gebied voor practische toepassing van het geleerde is de diensttijd, van den milicien, in kazerne, kampement en bivac, alsmede gedurende de dagelijksche oefeningen. Zelfs in de groote staten wordt echter de stelselmatige hygiënische opleiding en oefening van de militairen verwaarloosd. Het daarvoor aanwezige personeel en materiëel van den militairen geneeskundigen dienst wordt op dit gebied nagenoeg niet benut en kan zich, onder het bestaande stelsel, daarvoor ook niet dienstbaar maken. Van een systematisch hygiënisch onderricht, door den militair-geneeskundigen dienst, aan officieren, onderofficieren en minderen, kan hier te lande geen sprake zijn, zoolang de medische dienst in de talrijke kleine hospitalen nagenoeg alle krachten in beslag neemt. Zelfs de verband-cursussen voor officieren zijn helaas afgeschaft. De geheele hygiënische kennis van ons leger bestaat uit de simpele mededeelingen, die het Voorschrift op den Velddienst, terloops, over gezondheidsmaatregelen bevat en die neerkomen op het niet-drinken van slootwater, het uittrekken van natte kleeding, e.d., terwijl dit onderwerp bij de theorie behandeld wordt door luitenants, die op dit gebied leek zijn. Het hygiënisch toezicht in de kazernes, evenals de hygiënische inrichting van deze gebouwen, laat dientengevolge te wenschen over. De toestanden staan hier in onze kazernes belangrijk achter bij die der school. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In vredestijd maakt dit gebrek aan hygienische kennis, aan hygiënisch toezicht, aan stelselmatige toepassing van de eerste beginselen der hygiëne zich weinig voelbaar, daar de vredestoestanden het mogelijk maken, bijvoorbeeld een verspreiding van epidemieën gemakkelijk te voorkomen.Ga naar voetnoot1) In oorlogstijd - de ervaring leert het - wordt dit onmiddellijk anders. Lichamelijke uitputting, ontberingen, gebrek aan behoorlijk voedsel en goed drinkwater, het verblijf onder den open hemel, de ongeregelde levenswijze, een door lijken bedorven atmosfeer en niet het minst de psychische depressie, zij alle werken mede tot het uitbreken van besmettelijke en andere ziekten. Is de epidemie er eenmaal, dan zorgt de wijze van leven en de opeenhooping, op voortreffelijke wijze, voor een progressieve verspreiding. In geen oorlog is dan ook het aantal slachtoffers van ziekten overtroffen door dat, gemaakt door 's vijands wapenwerking. Door alle oorlogen loopt, als een roode draad, de moord door infectie-ziektenGa naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een leger, dat in vredestijd geen grondige hygiënische opleiding heeft ontvangen, is, niettegenstaande alle voorzorgen in oorlogstijd, niet in staat aan het dreigend gevaar der besmetting weerstand te bieden en geeft den vijand de onbeperkte beschikking over den machtigsten en trouwsten aller bondgenooten. Evenals men den soldaat stelselmatig oefent in den strijd tegen den zichtbaren vijand, behoorde hem ook geleerd te worden, zich te verdedigen tegen de moorddadige legerziekten, in tijd van oorlog. De massa is slechts dàn in staat den strijd tegen epidemieën met succes aan te binden, indien ieder individu zijn gezond verstand bij afwending van het dreigend gevaar kan gebruiken en dit gezond verstand de gewoonte tot bondgenoot heeft. De militaire dienst behoort een even voortreffelijke school te zijn voor het bewaren en verbeteren van gezondheid en weerstandsvermogen als voor wederkeerige dienstvaardigheid, orde en discipline. Zonder het militair doel van den dienst, ook maar in éen opzicht, te schaden, kan men den diensttijd gebruiken, om den soldaat grondig vertrouwd te maken met de hoofdbeginselen der hygiëne. Tijd, gelegenheid, leerkrachten en hulpmiddelen zijn aanwezig. Ook de noodige belangstelling zal bij den soldaat aanwezig zijn, die altijd getoond heeft open oog en oor te hebben voor alles wat het welzijn des lichaams betreft en den prikkel van het nieuwe heeft. Bij het uitbreken van den Japansch-Russischen oorlog liet het Russische Ministerie van Oorlog alle bevelvoerenden nadrukkelijk aanschrijven er voor te waken, dat, met alle middelen, het uitbreken van epidemieën moest worden voorkomen. ‘Het zou - zoo luidde de aanschrijving terecht - bijna onmogelijk zijn om deze, zoo ze eenmaal uitbraken, binnen bepaalde grenzen te houden.’ Maar - vraagt men zich af - kan een dergelijk op het laatste oogenblik gegeven bureaucratisch papieren alarm-signaal resultaten hebben? Elke poging om door een simpele aanschrijving, order of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
commando, zonder meer, honderdduizenden voor een besmettings-gevaar of voor hygienische zonde, te willen behoeden, waaraan zij vooral in den oorlog onafgebroken zijn blootgesteld, schijnt een naïeve bekrompen bureaucratische illusie, zoolang de massa van de eenvoudigste prophylactische beginselen zelfs geen flauwe notie heeft. Daarvoor had vroeger zorg gedragen moeten zijn, niet uitsluitend met papier en inkt, maar met daden en door voorbeelden. Slechts een systematische opleiding in vredes-tijd, gedurende en met behulp van den gewonen dagelijkschen dienst, kan een doeltreffende toepassing in oorlogstijd mogelijk maken. Dit heeft de Japansche Militaire Hygienische en Geneeskundige dienst bij het leger in Mandschoerije bewezen. Evenmin als men bij het inrichten van stellingen kan volstaan met den aanvoer en de verdeeling van vuurmonden, munitie en proviand, maar vooral reeds van te voren de aandacht moet wijden aan het zoo uiterst belangrijk en moeilijk vraagstuk der bezetting, zoo zouden ook reeds in vredestijd voorzorgen behooren te worden getroffen ter verzekering van een stelselmatige wapening dier bezetting tegen de ellende en het ontzaglijk krachtverlies in oorlogstijd door ziekten veroorzaakt. De mogelijkheid daarvan wordt alleen bepaald door de vraag of de gewone milicien uit de volksklasse een voldoend peil van ontwikkeling en bevattingsvermogen heeft, om hem de noodige kennis en toepassing van de eenvoudigste beginselen der hygiëne te leeren. Bij hen, die den milicien door dagelijkschen omgang hebben leeren kennen en wien zijn groote mate van nuchter en practisch gezond verstand niet ontgaan is, die, betreffende hem, niet het domme dogma huldigen van: ‘je moet niet denken’, kan omtrent die mogelijkheid geen twijfel bestaan. Als dit onderricht aanschouwelijk en populair gegeven wordt en vooral streng op de toepassing van het geleerde wordt gelet, zal men ook hier de gewoonte tot machtigen bondgenoot krijgen en zullen de resultaten niet uitblijven. Het zou geen aanbeveling verdienen dit onderwerp en het systeem, hoe het met de manschappen behandeld moet worden, in reglementen of voorschriften op te nemen. Op die wijze zou het doel met deze leer beöogd niet genoeg op den voorgrond | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
treden. Deze quaestie behoorde men geheel over te laten aan de betrokken officieren van gezondheid. Goed zou zijn, het waarom en hoe der hygiëneGa naar voetnoot1) in een afzonderlijk boekje bijeen te voegen, niet om den man te velde daar alweer mede te belasten, maar om in vredestijd te zorgen, dat hij den inhoud kent en stelselmatig leert toepassen, dat hij het nut er van inziet. Evenals het zakboekje zou het hem echter bij zijn terugkeer naar huis medegegeven behooren te worden. Wat aldus op sanitair gebied met de gewone soldaten plaats heeft, moet natuurlijk meer uitgebreid behandeld worden met de hospitaal-soldaten. Het zou, bij de indeeling voor dezen dienst, noodzakelijk zijn, meer dan thans geschiedt, op het gehalte te letten, de meest geschikte elementen der militie te nemen uit alle provinciën en dit personeel te doen kiezen door de officieren van gezondheid.Ga naar voetnoot2) Op die manier zouden deze bijzonder geschoolde lieden, na hun diensttijd naar alle kanten verspreid, ook in hunne omgeving nut kunnen stichten. Als de soldaat, na gedurende zijn diensttijd onder gunstige hygiënische omstandigheden te hebben geleefd, met het goede voorbeeld voor oogen, na systematisch in deze richting ontwikkeld en opgevoed te zijn, naar zijn haardstede terugeert, zal hij, zooal geen geestdriftige pionier, overeenkomstig zijn beschaving en maatschappelijke stelling, dan toch, bij voorkomende gevallen, een verstandig dienaar van de openbare gezondheid geworden zijn. Waarom wèl betreffende tucht en orde; waarom nìet wat aangaat de hygiëne? School en leger kunnen aldus samenwerken en elkaar wederkeerig aanvullen, zoo hygiënisch als op het gebied der lichamelijke opvoeding. Onder deze omstandigheden zal men met grond kunnen beweren, dat de, ten koste van de maatschappelijke arbeidskracht komende, militaire dienst vergoed wordt, reeds omdat alle miliciens naar huis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terugkeeren als dienaren der volksgezondheid. Zij zullen hun kennis op dit gebied, bewust en onbewust, in hun kring verspreiden, daarbij de hygiënische zorg van het onderwijs steunend. Men moet den invloed daarvan op de opvattingen des volks niet onderschatten. Welk een stijgend resultaat moet verkregen worden, als jaarlijks tienduizenden uit den dienst terugkeeren, die in de kringen, waarin zij blijven leven, bepaalde uitkomende begrippen en gewoonten verspreiden. Er is zelfs geen gunstiger gelegenheid denkbaar om onder de groote massa des volks hygiënische kennis te verspreiden en invloed te doen uitoefenen. Het zijn toch geen schoolkinderen meer, maar mannen, die spoedig zelf aan het hoofd van gezinnen zullen staan. De illusie, om de grondbeginselen der hygiëne tot in de donkerste achterbuurten verspreid te zien, zou langs dezen weg, in minder dan een menschenleeftijd, een bereikbaar ideaal kunnen worden. Wij kennen toch, buiten de schooljaren, slechts één tijdperk waarin ook de man uit de volksklasse geen materiëele zorgen kent, waarin hij lust, tijd en gelegenheid heeft belang te stellen in vragen der volksgezondheid en zich daarmede bezig kàn houden: dat is gedurende zijn militairen dienst. Dan zal men ieder, als 't ware spelende, kunnen doordringen van hetgeen voor bescherming van zichzelf, van familie en gezin, tegen tuberculose en andere infectie-ziekten, noodzakelijk is. Gelukte het, den man uit de volksklasse gedurende zijn diensttijd tot een voorvechter van den openbaren gezondheidsdienst op te voeden, dan was reeds daarmede de militaire dienst, in plaats van een last, een zegen geworden. De wisselwerking tusschen militaire en volkshygiëne zou dan zijn: door de weermacht een gezond volk en door het gezonde volk een krachtige weermacht gemaakt te hebben. Een factor der volkskracht en volksgezondheid te worden is de beschavende roeping der moderne weermacht! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Thans de directe hygiënische invloed van den militairen dienst. Kunnen onze kazernes hygiënisch den toets doorstaan? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals reeds gezegd is: in geenen deele. Toch zal het verblijf in dienst aan de hoofdeischen der hygiëne moeten voldoen, alvorens hygiënisch onderricht aldaar vruchten kan dragen. De toestand zou anders min of meer doen denken aan de spreuk: ‘Hoor naar mijn woorden, maar zie niet naar mijn daden.’ Reeds een twintig jaar geleden heeft een onzer bekende hygiënisten, de heer Dr. W.P. Ruysch, omtrent de hygiënsche inrichting van kazernes belangrijke bijzonderheden medegedeeld. Met behulp van statistische gegevens kwam hij tot het resultaat, dat een vergelijking van de sterfte der verschillende legers in tijd van vrede, met die van mannen van denzelfden leeftijd uit de burgermaatschappij, ten nadeele van het leger uitviel. Een verhouding, die des te sterker sprak, daar een andere factor van de militaire statistiek, die der recruteering, hem leerde: hoe buitengewoon groot het aantal personen was dat door het geneeskundig onderzoek voor den militairen dienst werd afgekeurd. Deze bleven dus de burgermaatschappij toebehooren, terwijl bovendien een groot aantal manschappen, in dienst door ongeneeslijke ziekten aangetast of om andere reden invalide geworden, in dien toestand weer in de burgermaatschappij werd opgenomen. Tot gelijksoortige conclusies voerden latere onderzoekingen. Bij de behandeling der oorlogsbegrooting voor het jaar 1904 in de Fransche Kamer werd door Dr. Dubois de aandacht gevestigd op het feit, dat de tuberculose in het leger steeds meer slachtoffers eischt. Ter bestrijding van deze ziekte drong hij aan op beter hygiënischen bouw van de kazernes en op beter toezicht betreffende den gezondheidstoestand der soldaten. Dr. Lachaud kwam, met nog klemmender betoog, dat op cijfers en statistieken berustte. In het jaar 1903 leden aan tuberculose 50.000 man in de chambrées, 125.000 in de hospitalen, terwijl 3500 man daaraan overleden. Van de 19.000 man, die voor den dienst werden afgekeurd, leden 11.000 aan tuberculose. Een onderzoek leerde Dr. Lachaud, dat gedurende den diensttijd het aantal lijders aan deze ziekte toeneemt. Hij weet dat aan de vochtigheid der kazernes, het slechte water, den toestand der privaten, de onvoldoende ventilatie en de vervuiling der chambrées. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het algemeen kan worden aangenomen, dat, reeds in Vredestijd, de sterfte in de verschillende legers grooter is dan die der mannen van denzelfden leeftijd in de burgermaatschappij. ‘Van waar die groote sterfte onder de keur der jongelingschap, op het toppunt van bloei en ontwikkeling, een sterfte, die verre die der burgermannen van gelijken leeftijd - waaronder invaliden en zwakken - overtreft?’ vraagt de heer Ruysch zich af. De miliciens zijn toch wat kleeding, voeding, arbeid, regelmatige levenswijze en verzorging betreft, niet in ongunstige conditie? Vooral, als men er rekening mede houdt, dat velen, uit de arbeidersklasse afkomstig, voor hun diensttijd niet onder bijzonder gunstige hygiënische omstandigheden verkeerd hebben. Bij een voortreffelijk verzorgd, verpleegd en gehuisvest leger zouden in vredestijd de sterfgevallen zeldzaamheden moeten zijn, en het tegendeel is waar. De militair-geneeskundige statistiek wees hier ook verder den heer Ruysch den weg. Zij leerde hem namelijk, dat onder de militairen vooral die ziekten de meeste sterfgevallen veroorzaakten, waarvan het ontstaan moet gezocht worden in het inademen van bedorven lucht en in besmetting. N. Seeland toonde reeds in 1871 aan, dat bij menige epidemie, in vredestijd onder militairen waargenomen, die bedorven lucht en die besmetting de machtige ziekte-makende oorzaken waren, die een zoo betrekkelijk groote sterfte in de legers te weeg brachten. Het ligt dus voor de hand, dat allerwege de blik van den militair-geneeskundigen dienst zijn aandacht gevestigd houdt op de woning van den soldaat. De fouten, aan zijn huisvesting verbonden, zijn dan ook voor dezen geen geheim meer. Hij staat, onder de bestaande omstandigheden, daartegenover echter vrijwel machteloos. Het is algemeen bekend, dat de hygiënische inrichting der soldaten-kamers in Nederland te wenschen overlaat; dat bijvoorbeeld de middelen tot ventilatie onvoldoende zijn, om, voor de groote massa daar gehuisvest, de kazerne-lucht in voldoend zuiveren toestand te houden. Een groot euvel vooral is, dat eten, poetsen, kleeding afborstelen, kleeding drogen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en huizen in het hetzelfde vertrek waar geslapen wordt. Op die wijze moet de lucht eigenlijk altijd verontreinigd zijn. Die zich van de slechte atmosfeer overtuigen wil, begeve zich kort na het middagmaal, kort na het soepeten, op een vrijdagavond vóór de inspectie of in den nanacht naar de chambrées. Om een oordeel te vellen over den bedorven toestand der lucht, behoeft men haar dan waarlijk niet langs scheikundigen weg te onderzoeken, 's Zomers is ze des nachts soms walgelijk. Dit is niet te verwonderen als men nagaat, hoeveel personen, in die vaak oude zalen met geen of onvoldoende ventilatie, min of meer vervuilde murenGa naar voetnoot1) en vloer, daar opeengehoopt te samen zijn. Door de afscheidings-producten van ademhaling en huid, spuwbakken en van zweet doortrokken kleeding, spijsresten, natte handdoeken, enz., blijft de lucht met tal van onzuiverheden bezwangerd, die niet anders dan een ongunstigen invloed op de gezondheid kúnnen uitoefenen. Het tweemaal daags nuttigen van warme spijzen in diezelfde vertrekken, het opschudden der stroozakken, het uitkloppen en vouwen der dekens des morgens, het te drogen hangen van vaak natte kleeding, ransels, leergoed en schoeisel gedurende den nacht, de beruchte zweetvoeten vooral des zomers, het reinigen der kleeding gedurende den ganschen dag, het strooien van zand op de druk beloopen, bespuwde vloeren, het droog aanvegen onder de kribben, - met het meerendeel der bewoners op de kamers - en het doorstuiven van de vloeren der hooger gelegen vertrekken, dragen daartoe het noodige bij. Kazernes behooren, met het oog op hun groote bevolking en den leeftijd der bewoners, beter, dan eenig ander gebouw, ingericht te zijn en te beantwoorden aan de hoofdeischen der hygiëne; zij moeten onder strenge hygiënische contrôle staan. Als, gedurende de laatste jaren, een afname van het sterftecijfer in het leger waargenomen wordt, is dit zeker, voor een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel, te danken, aan de minder slechte hygiënische inrichting van eenige nieuwe kazernes. Daar die verbetering, echter op zeer kleine schaal, heeft plaats gehad, ligt het voor de hand, dat dit dalende sterftecijfer der vredes-legers vooral verband houdt met den steeds korter wordenden diensttijd, waardoor de gevolgen van de ongunstige hygiënische invloeden der kazernes zich minder kunnen doen gevoelen. De onvoldoende hygiënische inrichting der kazernes zal echter, vanwege kosten ook in de toekomst, niet afdoende verbeterd kunnen worden en de vraag is dus gewettigd of daaraan, zonder de militaire belangen der nationale verdediging te schaden en zonder onze militaire lasten nog meer op te drijven, wat te doen is. Al zou men toch onze nieuwe kazernes ook al op volmaakt hygiënische wijze kunnen inrichten, van een vervangen of afdoend verbeteren van onze talrijke, oude, slecht ingerichte kazernes, die de meerderheid vormen, kan op financiëele gronden zelfs geen sprake zijn. Nu heeft Engel statistieken opgemaakt betreffende de sterfte der gekazerneerde en niet-gekazerneerde Duitsche troepen, die leerden, dat de sterfte: der gekazerneerde troepen 9.26% bedroeg, terwijl die der niet-gekazerneerde 7% was. Het wil ons dus toeschijnen, dat de vraag slechts volkomen op te lossen zou zijn, door naast verbetering van de hygiënische opleiding van den soldaat, de kazernes, als tijdelijke verblijfplaats voor de militie, die voor eerste oefening onder de wapenen is, af te schaffen. Van verschillende alleszins bevoegde zijden is, ook hier te lande, op historische gronden, aangetoond, dat een kazerneverblijf bij de oefening der weermacht, voor den oorlog, niet noodzakelijk isGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds eenige jaren geleden werd, door den toenmaligen luitenant der infanterie Fabius, aangeboden, het practisch bewijs te mogen leveren voor zijn stelling, dat men ook tegenwoordig en dit in het bijzonder heden ten dage, buiten de kazerne in korter tijd beter gedisciplineerde en geoefende soldaten vormt dan daarin. Zijn aanbod, om daarvoor bij wijze van proef een kamp te mogen betrekken, werd niet aanvaard. Door toevallige omstandigheden werd, eenige jaren later, de gelegenheid geopend, de juistheid dezer stelling practisch te kunnen onderzoeken. Gedurende een tiental jaren, werd op de heide bij Laren, des zomers, een kamp betrokken, o.a. door leerlingen bij het middelbaar onderwijs, die hun dienstplicht bij het reservekader wenschten te volbrengen. Gemiddeld bedroeg het aantal recruten, dat aldaar geoefend moest worden, het dubbele van het aantal, dat jaarlijks in de kazerne, bij een compagnie infanterie, werd ingedeeld. Voor die oefeningen kon, per veertien à, achttien recruten, beschikt worden over één onderwijzer. Hoewel de geheele kamptijd pl.m. 27 dagen duurde, waren er voor oefening hoogstens 18 dagen beschikbaar, die, bij den aanvang natuurlijk, niet dadelijk geheel konden worden benut, daar er een sterk contrast bestaat tusschen de voorafgegane levenswijze van hoogere burger-scholier of gymnasiast en de physiek zeer vermoeiende dag-indeeling in een kamp. Dit maakte het noodzakelijk, den duur der oefeningsdagen trapsgewijze tot dien op het tableau der dagelijksche diensten vermeld, op te voeren. Intellectueel behoorden deze recruten zeker tot de besten. Maar daarentegen vereischte de leeftijd van hoogstens 17 jaar een bijzonder en voortdurend toezicht. In practische nuchtere handigheid en levensgereedheid, zoowel als physiek stonden zij bovendien gemiddeld achter bij onze omstreeks 20-jarige miliciens-recruten uit de groote volksklasse. Hun goede wil was echter, evenals die van onze recruten, uitstekend. De kampeerenden bleven ten slotte vrij van den niet altijd gunstigen invloed van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het blijvend gedeelte, dat de miliciens-recruten, bij hun opkomst in de kazerne, aantreffen. De resultaten waren gedurende dit tiental jaren, niettegenstaande den korten tijd van oefening, dan ook bijzonder gunstig. Aan het einde van den kamptijd toch werd, door een commissie van officieren, onder voorzitterschap van een hoofdofficier en waaraan soms door den Inspecteur der Infanterie een tweeden hoofdofficier van zijn bureau, als gedelegeerde, werd toegevoegd, examen afgenomen. Bij dit examen moest voldaan worden aan een vrij uitgebreid wettelijk vastgesteld programma, behelzende eischen van practische en theoretische militaire kennis benevens gymnastiek. Voor dat examen slaagden, op enkele uitzonderingen na, die wegens onvoldoende lichaamskracht niet mede konden, steeds allen met lof. Niettegenstaande er aan de gymnastiek, vooral wat het speerwerpen, polsspringen en duurloopen betreft, veel tijd moest worden besteed, bleef er toch altijd gelegenheid om, buiten de voorgeschreven oefeningen, ter afwisseling, het tirailleeren te beoefenen, schijf te schietenGa naar voetnoot1) en dag- of nachtoefeningen te houden in den velddienst, waarbij afstanden van 25 K.M. marcheerende werden afgelegd. En dit alles in nog geen twintig volle oefeningsdagen! Ja, men had te doen met leerlingen van het middelbaar onderwijs, maar vooral: men had keur en keus aan oefenings- en schietterrein in onmiddellijke nabijheid, men was niet verlammend gebonden door een overdaad van aanschrijvingen, behoefde niet door straten, van en naar oefeningsterreinen, van soms twijfelachtig gehalte te marcheeren en: onderwijzers en recruten bleven, ook buiten de eigenlijke diensturen, in aanraking met elkaar. Als men in zulk een kamp het aantal oefeningsdagen eens opvoerde tot een honderd- of honderd-vijftig-tal en men gaf den kamp-commandant dezelfde mate van vrijheid als dien te Laren, wat zou daar dan niet met onze miliciens-recruten bereikt kunnen worden! Aldus het oordeel van de officieren, die achtereenvolgens het kamp commandeerden. De oefeningen in het kamp bij Laren toetsende aan die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de kazerne, met de recruten bij de compagnie, komt men tot de volgende conclusies:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van deze ervaring, verdient het ernstig overweging, een proef in deze richting met onze miliciens-recruten te nemen, teneinde na te gaan of voor hen de kazerne, als verblijf op den duur, niet op te heffen is. Bleek dit inderdaad het geval te zijn, dan zou de kostbare steenen kazerne-bouw, een gevolg van de invoering der militaire wetten, gestaakt kunnen worden. Nog van een andere zijde vraagt deze quaestie de aandacht. Wat toch de wapens der Infanterie en Cavalerie betreft heeft men, in de laatste jaren, in toenemende mate, terecht, moeten afscheiden garnizoensplaats en oefen-terrein. Tengevolge der moderne oorlogsvoering zijn een deel onzer garnizoenen voor behoorlijke oefening niet meer geschikt gebleven. Met groote kosten moeten daarvoor nu jaarlijks schiet- en oefen-kampen betrokken worden. Die kosten zouden meer rentegevend kunnen worden door het verblijf daar te verlengen en van onze garnizoenen slechts de groote te handhaven, als winter-verblijfplaats voor de beroeps-militairen en als depôt van wapens, uitrusting en kleeding. Wat die oefenkampen betreft is echter afwisseling noodzakelijk. Betrekt namelijk een korps binnen enkele jaren eenige malen eenzelfde kamp, dan is men op het omliggend terrein spoedig uitgestudeerd. Men kent het terrein uit het hoofd, alsmede vele der opdrachten die er worden uitgevoerd en zonder veel intellectueele inspanning wordt het programma afgewerkt. Men spreekt dan in den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troep van ‘numero zooveel van het blauwe boekje’! en weet van te voren de uitvoering. Het is dus zaak voor alle korpsen een grooter mate van afwisseling in oefen-terreinen te brengen. Dit is slechts mogelijk, door het aantal oefeningskampen gedurende de zomermaanden te vermeerderen en af te wisselen. Dáár houdt het korps dan verblijf van de opkomst der miliciens af tot het vertrek met groot verlof. De winter-dislocatie, die ook, in verband met de strategische eischen, het opleggen van gedeponeerde goederen en wapens, aan bepaalde punten gebonden is, kan in hoofdtrekken worden gehandhaafd. Slechts meer geconcentreerd door opheffing der permanente garnizoenen van minder dan één regiment, alsmede van degenen aan de oostelijke grenzen des lands gelegen. In het kamp is een verblijf in tenten, wat de kosten van aanschaffing betreft, zeker het goedkoopst. Een nieuwe tent wordt echter vrij spoedig oud en vertoont dan verwantschap met een zeef. Bovendien is in ons waterrijk vaderland, vooral gedurende natte zomers, in vredestijd een maanden-lang verblijf in een tent af te keuren. Hoe nu deze kampen, wat de gebouwen betreft, zijn in te richten, zoo men niet van tenten gebruik wil maken, werd reeds den 12den November 1901 in beginsel uiteengezet, door den toenmaligen luitenant-ingenieur A.E. Redelee, in zijn voordracht over ‘Verplaatstbaren Snelbouw’ in de vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs,Ga naar voetnoot1) Ook volgens dien genie-officier moet het stelsel van kleine garnizoenen in het belang der oefeningen en vanwege de onkosten, verlaten worden. Daarom stelde hij zich in beginsel voor, een divisie te legeren binnen een rayon van ± 25 K.M. straal, gekazerneerd in 5 verplaatsbare regiments-kazernes en wel 3 elk bestemd voor één regiment infanterie, 1 voor één regiment cavalerie en 1 voor één regiment veld-artillerie. Wat de kazernes betreft heeft volgens den heer Redelee, eenerzijds de duurzame bouw te zware geldelijke offers geeischt en zal de duurzame herbouw eveneens te zware geldelijke offers vergen, om tot verplaatsing te besluiten, anderzijds | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen de kazernes in vele steden, met inbegrip van oefeningsterreinen, die feitelijk te klein zijn voor den troep en te groot als afgesloten ruimte, in een stads-centrum, tot burgerlijke doeleinden, beter benut worden. De troepen blijven dientengevolge in garnizoenen waarvan de ligging minder gunstig is voor behoorlijke oefening en mobilisatie, omdat kazernes daar nu eenmaal zijn. Bij duurzamen nieuwen bouw klinkt men zich, ook voor de toekomst, echter weer vast aan den grond en wringt zich in een keurslijf. Al deze nadeelen worden opgelost door toepassing van den verplaatstbaren snelbouw. En dit, volgens de heer Redelee, binnen de financieele grenzen, die men thans bij den kazerne-bouw afbakent. Bij de kazernes, voor een regiment infanterie à vier bataljons, plaatst de heer Redelee de verschillende gebouwen verspreid, in een park. Die gebouwen kunnen zonder groote kosten uit elkaar worden genomen en elders weer opgericht. Inwendig, kan de indeeling in lokalen gewijzigd worden. Aan een splitsing in afzonderlijke woon- en slaapzalen wordt voldaan en verder rekening gehouden met de moderne hygienische eischen aan die gebouwen te stellen. Zijn gedetailleerde begrooting voor zulk een kazerne brengt hem dan tot een bedrag van f 395.000. De oppervlakte van het bouwterrein bedraagt 153.000 M2. In de laatste jaren zijn o.a. duurzame kazernes gebouwd: te Amersfoort, Assen, Groningen en Breda. Volgens den maatstaf der bestekken bedroegen de kosten voor één regiment:
Te Breda werd het twee-verdiepiug-stelsel aangenomen en overal elders dat van één verdieping Men kan uit deze getallen niet opmaken, hoeveel juist door het stelsel van verplaatsbaren snelbouw zou worden bezuinigd, maar wèl kan worden gezegd, dat de bezuiniging zeer aanzienlijk zou zijn. Ook de particuliere industrie levert, van hout, voor dit doel, model-inrichtingen. In de eerste plaats verwijzen wij daarvoor naar de fabriek der firma van Wijngaarden te Weesp, om de aandacht te vestigen op dezen tak van onze nationale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
industrie, maar vooral ook, op hetgeen door de firma Christoph en Unmack te Niesky (Ober-Lausitz)Ga naar voetnoot1) op dit gebied reeds geleverd is. Deze firma had, op de tentoonstelling van het 1e Internationaal Congres voor Schoolhygiëne te Neurenberg, verplaatsbare barakken ingezonden, die, zeer practisch ingericht, aan alle eischen voldeden. In 1901 werden de uit Oost-Azië teruggekeerde Duitsche troepen, in dergelijke barakken gehuisvest, die men deels op den Grützmacher-Berlin, deels op het oefenterrein te Munster had opgeslagen. Het waren transportabele, zoogenaamde vliegende barakken. In 1902 werd een deel van het garnizoen Lötzen, bij wijze van proef, met succes in dergelijke barakken ondergebracht. Ook hier te lande werd, eenige jaren geleden, een proef met de huisvesting in een verplaatsbare barak genomen. Zij was echter niet voldoende voorbereid en had niet plaats op een wijze, om daaruit betrouwbare conclusies te kunnen trekken. In de kampen zal echter, hetzij men barakken of tenten invoert, evenals in de kazernes met de soldaten-kamers het geval behoorde te zijn; een scheiding gemaakt moeten worden in dagverblijf en slaapplaats. Afzonderlijke eenvoudige loodsen of lokalen kunnen worden ingericht tot dagverblijfplaats, waar gegeten en gepoetst, de uitrusting geborgen en zoo noodig theorie gehouden wordt. In gewone omstandigheden kunnen, bataljonsgewijze, dergelijke lokalen worden ingericht, zelfs wanneer men de sterkte per bataljon op een 400 minderen stelt. In de legerplaats bij Laren was een houten loods aanwezig, die het mogelijk maakte dit stelsel met succes, voor een 100 à 150 man, in toepassing te brengen. In de loods was berging voor wapenen en uitrusting. Er werd daar gegeten en, bij ongunstig weder, theorie gehouden, een enkele maal geëxcerceerd of gymnastiek gedaan. In de tenten werd geslapen. Vond het systeem toepassing aldus de troepen, vereenigd tot onderdeelen van minstens één regiment te velde, in dergelijke verplaatsbare gebouwen onder te brengen, dan zou hiermede reeds de verdere kazernebouw overbodig worden. Vele kleine garnizoenen, met kostbaren nasleep van hospitaal- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tjesGa naar voetnoot1), magazijntjes en bureautjes, zouden dan tevens kunnen worden opgeruimd. Al zou ook, vooreerst gedurende den winter, een blijvend gedeelte in dienst moeten worden gehouden, dan zou dat kunnen worden ondergebracht in de bestaande groote kazernes, waar tevens de goederen en wapenen der lichtingen met groot verlof zouden moeten zijn opgelegd. Bij het wapen der Infanterie werd een dergelijk beginsel, uit plaatsgebrek, sedert de laatste jaren feitelijk reeds toegepast met het bataljon van het 7e Regiment, dat gedurende de zomermaanden naar Nieuwersluis werd gedetacheerd, terwijl de winterverblijfplaats van dat bataljon Amsterdam bleet. Met een samensmelting van de talrijke kleine garnizoenen zou, behalve beter gelegenheid tot oefening, meer waarborg voor een afdoende dekking der mobilisatie voor ons klein land verkregen worden. Bij de bestaande garnizoensversnippering, gedeeltelijk dicht bij onze grenzen, zou wel eens kunnen blijken, dat hier, in verband met een volledige mobilisatie en concentratie, de zwakke zijde van onze militaire verdediging was geweest. Wenscht men, met het oog op mogelijk plotselinge woelingen, 's zomers te Amsterdam infanterie bij de hand te houden, welnu, welk bezwaar zou er tegen bestaan om steeds één der kampen in het Gooi te doen betrekken. Het daar verblijvende korps zou dan even tijdig te Amsterdam kunnen zijn als de groote garnizoenen van Potsdam, Versailles enz. eventueel te Berlijn en te Parijs. Voor de gehuwden zou dit stelsel eenige bezwaren hebben, maar onoverkomelijk zouden deze niet zijn, als men hen van November-Maart meer vrij liet. Dit zou mogelijk zijn, ook al | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besteedde men den winter uitsluitend voor wetenschappelijke en theoretische, zoo militaire als maatschappelijke ontwikkeling. In een dergelijk stelsel zou toch, wat de onbereden wapens betreft, in gewone omstandigheden het blijvend gedeelte geleidelijk kunnen en moeten verdwijnen en daarvoor, bijvoorbeeld, in plaats komen twee lichtingen, jaarlijks met vier-maandsche oefeningen, terwijl in de overige vier wintermaanden geen miliciens onder de wapenen zouden zijn. Wij zouden dien gedeeltelijk vrijen tijd van vier maanden een uitkomst achten, want de troepen-officier en de beroepsonderofficier hebben, bij hun langjarige, eentonige, inspannende taak van onderwijzer of administrateur, afwisseling en verfrissching noodig. De wenschelijkheid daarvan wordt overal ingezien - de vacanties aan universiteiten en scholen zijn zeker niet uitsluitend ingesteld ten behoeve der leerlingen. Zij zijn niet minder noodig voor het onderwijzend en opvoedend element, om buiten sleur te blijven en een behoorlijk wetenschappelijk peil te bewaren, om zekere wangedrochten der routine, die ‘afstomping’, ‘sleur’ en ‘boot-afhouden’ heeten en die men in onze organisaties wel eens om den hoek ziet gluren, buiten te houden. Het is dus geen weelde in ons vredes-leger den beroepsaanvoerders jaarlijks gelegenheid te geven den geest te verfrisschen, nieuwe denkbeelden te ontvangen, en aldus veerkracht te behouden bij hetgeen dagelijks, jaar in jaar uit, in wanhopige eentonigheid terugkeert. Het bepingelen op verlof, het zoogenaamd ‘woekeren met den tijd’ en de overbelaste zomer-tableaux der dagelijksche diensten van de laatste jaren, werken het tegendeel uit van hetgeen men zich voorstelt. Indien men zich niet tevreden stelt den schijn voor het wezen te nemen, krachtsaanwending niet verwart met arbeid, zouden die zomer-tableaux belangrijk ontlast kunnen worden. Wat zou het militair genie van Napoleon geworden zijn, indien hij in de vormingsjaren van zijn luitenants-tijd, in plaats van eenigen tijd vrij te zijn in Parijs, van te kunnen studeeren, zien en opmerken buiten het leger, in het woekermet-tijd-régime ware terecht gekomen dat ons vredes-leger achter zich heeft? Hoe zou dat régime geoordeeld hebben over een Clausewitz, die in de beteekenisvolle dagen van omtreeks 1800-13 tijd had, om als leerling der krijgsschool | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de universiteit te Berlijn de colleges van Prof. Kiesewetter over logica te volgen? Een officier die college loopt in logica! Maar, men bestudeere zijn nog steeds niet verbeterd werk: ‘Vom Kriege’, eer men zijn oordeel in deze uit. ‘Daher wohl - zegt Frhr. von der Goltz - stammt seine streng logische methode und seine dialektische Schärfe!’ Er ligt ook aan de Nederlandsche universiteiten, in 't bijzonder voor onze officieren, een schat van kennis als voor het grijpen. Was het blijvend gedeelte eenmaal weg, dan zou daarmede tegelijkertijd het spook van bezighouden verjaagd zijn, dat de militaire waarde van dat blijvend gedeelte snel doet dalen en dat onder-officier en officier, gedurende de wintermaanden, nog steeds van uit de kazernes toegrijnst. ‘En de kader-opleiding dan?’ zal men uitroepen. Die kader-opleiding 's winters is, zoo ze niet theoretisch blijft, in het algemeen slechts fraai op papier. Maar die theoretische opleiding zal, indien men gedurende de wintermaanden bijv. het kader van een geheele divisie dat daarvoor in de termen valt in één groote kazerne vereenigt, onder daarvoor bekwaam personeel, dan ook uitstekend kunnen worden. Als hier van kader sprake is, wordt daarmede uitsluitend bedoeld onderofficiers-kader - de beroeps-korporaal hoort in de moderne weermacht niet meer thuis. Als zorggedragen wordt, dat het organiek aantal plaatsen voor vrijwillige onderofficieren goed bezet is en bezet blijft, dan kan men zich bepalen tot militie-kader en den graad van korporaal, onlangs in het Handelsblad met grond ‘vijfde wiel aan een wagen’ genoemd, afschaffen. Wij hebben één goede onderofficiers-school noodig voor alle wapens, zooals wij één Militaire Academie hebben voor de officiers-opleiding. Bij den troep tegelijkertijd miliciens oefenen en onderofficieren opleiden is, reeds onder de bestaande omstandigheden, niet meer uitvoerbaar. En bestaat, wat bij een behoorlijke en logische regeling der vooroefeningen mogelijk en waarschijnlijk is, ons geheele voetvolk eenmaal uit vier- of zelfs uit zes-maanders, dan kan van een onderofficiers-opleiding dàarnaast zeker geen sprake meer zijn. Ook hier is vereenvoudiging uitvoerbaar en noodzakelijk.
G. Polvliet. |
|