Doch al is men een liefhebber van lichte tapijten - zelfs bij donkere meubelen (niet al te donker natuurlijk), toch laat zich het betoog van den heer Thorn Prikker prettig lezen en stemt tot denken; en zoo is het - ik herhaal dit - het geheele boek door.
En wat vooral zoo pleizierig stemt, is dat dit geschrift ons een riem onder 't hart steekt. Wie de plaatjes heeft bekeken, welke het boek versieren, en den tekst heeft gelezen (die gelukkig geen beschrijving levert bij de plaatjes!) legt het boek neer met de overtuiging, dat er werkelijk, niettegenstaande alle gebrek aan officieele belangstelling, zich een heele reeks degelijke Nederlandsche kunstnijveraars heeft weten te ontwikkelen, en dat ons land waarlijk goed op weg is om althans op dit gebied weer tot de eerste te worden gerekend. Zoo zwaartillend behoeven wij althans niet te zijn als de heer Thorn Prikker, die zijne inleiding aldus besluit: ‘We gelooven niet, dat Nederland zijne moderne kunstnijveren wel zoo waardeert als dat het geval is in het buitenland. Velen trokken dan ook heen, naar Duitschland, zelfs naar Amerika, en misschien, als dat zoo doorgaat, zal in het vaderland slechts de tweede rang overblijven. Het gebeure echter niet, zonder dat gezegd kan worden, dat er althans eenmaal met waardeering over hen gesproken werd. Ziedaar misschien de eenige rechtvaardiging van dit boekje.’
‘Het werd overigens geschreven met de hoop, dat eenige lezers er door gebracht worden tot aandachtige beschouwing van goed Nederlandsch werk, zich zoodoende opvoedende tot individueele d.i. werkelijke appreciatie.’
Welnu, wordt het doel dezer aankondiging bereikt, dan zullen niet eenigen, maar velen hier te lande het den schrijver volkomen beamen, dat er in Nederland goed... en véél goed werk gemaakt wordt. En de tijden zijn niet meer zoo ver af, waarin de kunstnijveren, die tot schade en schande van ons land, naar Duitschland en Amerika moesten trekken, wederom, en wel met groote waardeering, zullen ingehaald worden.
R.P.J. Tutein Nolthenius.