De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lombok onder het Nederlandsch bestuur.Op den 31en Augustus 1895 werd het eiland Lombok met de daartoe behoorende kleinere eilanden onder rechtstreeksch bewind van het Nederlandsch-Indische Gouvernement gebracht. Thans kan het dus van eenig belang zijn na te gaan welke vruchten de invoering van ons bestuur heeft afgeworpen. In hoofdzaak is de publieke opinie daaromtrent gunstig gestemd, voorgelicht als zij werd door met plaatselijke toestanden bekende personen of door reizigers, die met onbevangen blik hunne indrukken van de op Lombok waargenomen toestanden verzamelden en bekend maakten. Als dit eiland ter sprake kwam werd de spreekwoordelijke parel aan de Kroon der Koningin nog al eens aangehaald. Elders vinden wij deze beschrijving: ‘Lombok noemt men wel eens 't paradijs van de tropen; alles ademt er rijkdom en vruchtbaarheid.’ En Van Kol zegt over de eertijds verwoeste en verlaten landstreken: ‘Thans wuiven hier de groene rijsthalmen of torsen mannen en vrouwen de rijpe padi naar de voorraadschuren hunner woningen.’ Verder: ‘Tal van klapperboomen staken vreedzaam hun hooge kruinen omhoog; op de velden stond prachtige rijpe padi in overvloed.’ En dat in het land, waaraan voor velen slechts herinneringen zijn verbonden van inlandsch despotisme, verraad en bloedigen krijg. Er zou dus op Lombok door de inmenging van onze bestuursorganen een gunstige ommekeer zijn verkregen. Inderdaad is dit het geval en wanneer ergens in den Indischen archipel sprake mag zijn van ‘gunstig imperialisme’ (Van Kol in de vergadering van de Tweede Kamer 20 Nov. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1902), dan is het zeker ten opzichte van Lombok, waaromtrent ten volle de woorden van den Minister Idenburg gelden, dat er in Indië is een ‘voortstuwende drang om ter wille van de bevolking een eind te maken aan misstanden, waarbij het niet de vraag is: ja of neen, maar wanneer en hoe.’ Dit is een gelukkig verschijnsel te achten en ik ineen niet te stout te zijn met de bewering, dat een kolonie dood is, dat een koloniaal bestuur geen zin heeft, wanneer niet langer wordt gestreefd naar steeds meer geluk, steeds meer welvaart, meer orde en veiligheid voor de inlanders in het bestuursgebied. Dat men bij dit streven, door welke oorzaak dan ook, soms stuit op harden tegenstand, die alleen met geweld is uit den weg te ruimen, valt te betreuren. Dat daardoor geschaad worden de belangen van enkele personen of categorieën van personen is een contrapost. Maar wanneer men door het gewelddadig vernietigen der tegenwerking van enkelen geraakt tot een beteren toestand voor het algemeen en voor de koloniën, dan kan de keuze niet moeilijk zijn; wanneer maar die betere toestand zich uit op tastbare wijze. Bij het opmaken der rekening moet voor beide partijen: de kolonie en de bevolking van de onder bestuur gebrachte streek, voordeel, winst zijn verkregen. Voordeel niet alleen op stoffelijk gebied, maar ook indirect door vermeerderd geluk, waar het de bevolking betreft, en door toeneming in aanzien, achting, d.i. macht voor het koloniaal bestuur. Op dien grondslag zal in het volgende een poging worden gewaagd om de invoering van ons direct bestuur over Lombok te kenmerken als ‘gelukkig imperialisme’ en om het bewijs te leveren van de onjuistheid der zware beschuldiging door den Heer Van Kol in 1901 geuit, thans zeker ten opzichte van Lombok niet meer door hem staande gehouden: ‘in plaats van aan de onder onzen invloed verkeerende volken welvaart te brengen, hebben wij er armoede gezaaid.’ Wij zullen daartoe toestanden en bestuursmaatregelen moeten beschrijven, die onder onze waarneming liggen. Fantasieën over hetgeen op Lombok in den loop des tijds zou hebben plaats gehad bij voortduring van de door ons sedert jaren volgehouden politiek van noninterventie kunnen achterwege blijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de vraag, in hoeverre ook zonder militair geweld tot een behoorlijken toestand op Lombok ware geraakt, valt moeilijk iets met zekerheid te zeggen. Stellig is het, dat zoo spoedige en zoo zuivere resultaten als thans dan niet waren verkregen. De Sassaksche hoofden zijn vast van meening, dat zonder onze tusschenkomst hun volk ten ondergang gedoemd zou zijn geweest, omdat de in verzet gekomen Sassaks, door een jarenlange periode van oorlog, door epidemieën van allerlei aard en hongersnood gedecimeerd, eindelijk hadden moeten bukken voor den veel beter bewapenden overheerscher, die behalve over zijne Baliërs over de hulp van de hem trouw gebleven Sassaks en van zijn vazal uit Karang Assem kon beschikken. Dat op den duur, als de Sassaksche opstand na jaren en jaren in bloed zou zijn gesmoord, ook niet een tijdperk van rust zou zijn aangebroken, waarbij de welvaart langzamerhand was opgebloeid, kan wel worden verondersteld, maar, of die welvaart zoo spoedig en in die mate zou zijn ontstaan als na ons ingrijpen, valt zeer te betwijfelen. Wat nu de beoordeeling van de redenen, die tot ons ingrijpen in de Lomboksche zaken aanleiding gaven, aangaat, zij kan niet juist zijn, zoolang de regeering van Nederl. Indië niet een volledig verslag publiceert over alles wat met de Lombok-expeditie verband houdt, waaruit al de politieke en militaire maatregelen en de overwegingen, die daartoe deden besluiten, kunnen blijken. Men heeft er de regeering meermalen een grief van gemaakt, dat zij niet, evenals de Engelsche gewoon is te doen, het volle licht laat schijnen op al hare daden, zoodat deze met juistheid ter kennisse van het publiek, belangstellenden en deskundigen komen. Inderdaad zou het zeer nuttig zijn, wanneer er over het politieke en over het militaire gedeelte van belangrijke expedities een volledig verslag verscheen. Vooral omdat daaruit veel leering te putten zou zijn voor ambtenaren en officieren, later voor het afwikkelen van soortgelijke kwesties aangewezen. Omtrent oorzaak en verloop der Lombok-expeditie kan thans alleen verwezen worden naar de zekere gegevens van de Koloniale verslagen. Dat daarbij in geenen deele heeft voorgezeten de wensch om zonder meer te geraken tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘gewelddadige uitzetting van onze grenzen’ mag als bekend verondersteld worden. Nadat het Lomboksche Vorstenbestuur onze vredesvoorwaarden had aangenomen, lag het oorspronkelijk in de bedoeling zoowel op West-Lombok bij het Balische Hof als op Oost-Lombok onder de Sassaks een ambtenaar te plaatsen, die eene goede nakoming van de door ons gestelde voorwaarden, vooral in het voorkomen van bloedige botsingen tusschen de twee nationaliteiten, zou hebben te contrôleeren.Ga naar voetnoot1) Overigens was geen inbreuk gemaakt op het zelfbestuur van het Lomboksche rijk, daar de politiek der Indische Regeering van den aanvang af gericht was op de handhaving van het wettig inlandsch bestuur.Ga naar voetnoot2) De verraderlijke overval, waaraan onze troepen in den nacht van 25 op 26 Augustus 1894 bloot stonden, maakte echter verder ingrijpen noodzakelijk en liet niets anders over dan het doen gevoelen van onze overmacht, wijl ook elders in den Archipel het ongewroken blijven van den ons toegebrachten slag als een bewijs van zwakheid zou zijn aangemerkt. Zoo heeft dan de loop der zaken geleid tot de invoering van ons direct bestuur op het eiland Lombok. Waar dus de uitbreiding van ons rechtstreeksch bestuur over Lombok een gevolg is geweest van omstandigheden, geheel onafhankelijk van onzen wil, komt het mij voor, dat voor een juiste beoordeeling van de door ons gevoerde politiek allereerst de vraag moet worden beantwoord: welke zijn de gevolgen geweest van het invoeren van ons gezag op Lombok voor alle daarbij betrokken partijen? Wanneer wij de uitkomsten nagaan van onze bestuursuitbreiding over dit eiland ten opzichte van de daarbij betrokken drie partijen, n.l. 10 het Gouvernement van Ned. Indië en zijne onderdanen; 20 de bevolking van Lombok; 30 het Lomboksche Vorstenhuis en zijn aanhang, dan kan, dunkt mij, daaruit een idee worden verkregen van het min of meer gunstig effect van ons optreden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zullen die gevolgen, voor zoover ze voor ons waarneembaar zijn, moeten nagaan en vangen onze beschouwingen aan met de voor- en nadeelen, die het Gouvernement van Ned. Indië ten dezen heeft ondervonden. Allereerst dus de financieele gevolgen. De Lombok-expeditie heeft gekost f 2,656,917, waarvan zijn gebracht ten laste van de begrooting:
De waarde der van Lombok afkomstige gelden en kostbaarheden werd, met inbegrip van de reeds in mindering der aanvankelijk opgelegde oorlogsschatting van f 450.000, geschat op f 1.700,000Ga naar voetnoot1), zoodat er een tekort van bijna één millioen zou zijn. Gedurende de jaren 1895-1901 vloeide in 's Lands kas op Lombok een bedrag van f 2.430,000 aan Lomboksche baten, terwijl de uitgaven gedurende dat tijdvak bedroegen f 4.221,000, onder welk bedrag alleen het Departement van Oorlog f 1,980,000 eischte, o.a. voor de zeer kostbare, hoewel tijdelijke versterking te Kapitan. Trekt men dit bedrag van de totaal uitgaven af, dan is op Lombok uitgegeven, het Departement van Oorlog uitgesloten: f 2,240,853, waaruit volgt, dat, waren na 1894 geen militaire maatregelen op Lombok meer noodig geweest, dit eiland gedurende het tijdvak 1895-1901 in eigen behoeften had kunnen voorzien. Thans is dit anders en wordt door de medegedeelde cijfers een tekort aangewezen van: f 4.221.095 - f 2.431.143 = f 1.789.952. Onder de ontvangsten kon niet worden gebracht een bedrag aan invoerrechten, dat reeds te Soerabaia of Batavia wordt geheven bij den invoer op die plaatsen van voor Lombok bestemde artikelen, in hoofdzaak kleedjes. Daar Lombok voor een groot gedeelte zijne kleedjes via Java, hetzij uit Nederland, hetzij uit andere Europeesche landen betrekt, zijn de op Java geïnde invoerrechten van voor Lombok bestemde artikelen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet gering te achten. Als ronde som kan dus voor het deficit over de jaren 1895-1901 veilig aangenomen worden f 1.700.000. Dit gevoegd bij de f 1.000.000 van de expeditie geeft als totaal kapitaal, door de Nederl. Indische Regeering in de Lombok-affaire gestoken 2.7 millioen gulden. Om nu de rente te berekenen die van dit kapitaal kan worden verwacht, moeten wij een normaal jaar tot grondslag nemen. Na onze vestiging op Lombok echter is nog geen normaal jaar voorgekomen, wijl nog steeds wordt voortgegaan met het maken van bruggen, gevangenissen, woningen en bureau's van ambtenaren en andere Gouvernementsgebouwen, wat dus buitengewone uitgaven veroorzaakt. Wanneer wij echter trachten uit de ons bekende cijfers voor 1901 de buitengewone factoren te verwijderen, dan kan men een denkbeeld krijgen van inkomsten en uitgaven, die zouden hebben plaats gevonden, indien normale omstandigheden hadden geheerscht. Beschouwen we allereerst de uitgaven, die hebben bedragen f 469.000. Hieronder is begrepen een bedrag van f 196.000 aan buitengewone uitgaven, vereischt voor de op 1 Januari 1902 opgeheven militaire bezetting, voor het eskader, dat op de Lomboksche reeden ankerde en voor nieuwe uitvoeringen van het Departement van Burgerlijke Openbare Werken, zoodat de normale uitgaven van het jaar 1901 kunnen worden teruggebracht tot f 273.000. Hiertegenover stond in 1901 een bedrag van f 253.000 aan inkomsten, waaronder aan Landrenten f 160.000 en aan In- en Uitvoerrechten f 72.000. Zoodat men kan concludeeren, dat onder normale omstandigheden door het Gouvernement van Ned. Indië op de post Lombok in 1901 nog een schade zou zijn geleden van f 20.000. In één opzicht is dit cijfer onjuist, omdat onder de uitgaven wel de onkosten van het Post- en Telegraafkantoor zijn opgenomen, terwijl de netto ontvangsten (winsten) zich niet laten berekenen uit de door dat kantoor gestorte bedragen, waaronder gelden ontvangen wegens postwissels enz. Na 1901 begonnen reeds de inkomsten de uitgaven te overtreffen. De Landrente bracht in 1902 ± f 15.000 meer op dan in 1901, de In- en Uitvoerrechten f 9500, de opium in verband met de verhoogde prijzen ± f 1000, wat totaal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene verhooging gaf van f 25.500. Zoodat 1902 ongetwijfeld een gunstig saldo zal aanwijzen, ofschoon juiste cijfers hier niet kunnen worden medegedeeld. Rijst dus het vermoeden, dat in de op 1902 volgende jaren eerst nog maar een gering batig saldo zal zijn verkregen, later, wanneer het door onze ambtenaren verbeterde landrentesysteemGa naar voetnoot1) over geheel Lombok zal zijn toegepast, kan men de opbrengst der Landrente op ten minste f 300.000 schatten, terwijl ook een geleidelijke stijging van de In- en Uitvoerrechten is waar te nemen. En over enkele jaren, na het tot stand komen van de volledige Landrenteregeling over geheel Lombok, kan men het batig slot per jaar in verband met bovenstaande cijfers gerust op ± f 135.000 taxeeren. Waaruit zou volgen, dat het kapitaal in de Lombok-affaire gestoken, ad 2.7 millioen, dan een jaarlijksch percentage van 5 pCt. zou opleveren. Hierbij is niet gerekend op het immer voortzetten van den bouw van nieuwe waterstaatswerken en ongetwijfeld zal deze zich binnen afzienbaren tijd tot enkele nog noodig gebleken bruggen kunnen beperken, in tegenstelling van de belangrijke bedragen,Ga naar voetnoot2) die in het eerste decennium na onze vestiging op Lombok zijn besteed voor een algeheele stichting van de afdeelings-hoofdplaats en de twee overige onderafdeelings-hoofdplaatsen, zoo mede voor een groot aantal bruggen in de voornaamste verkeerswegen, waarover hieronder nader zal worden gehandeld. Trouwens waar het kapitaal, door de Ned. Indische Regeering aan Lombok besteed, zoo groot is, zal men, zich tevreden stellende met een jaarlijksche rente van b.v. 3 pCt., boven de gewone uitgaven nog een jaarlijksche som van ± f 54.000 beschikbaar krijgen voor allerlei verbeteringen, waaronder ook de uitvoering van Waterstaatswerken kan worden gerekend. Is alzoo aangetoond, dat de financiëele gevolgen van de Lombok-annexatie voor de Regeering alleszins bevredigend kunnen worden geacht, dan wil dit niet zeggen, dat dergelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gunstige resultaten een noodzakelijk vereischte zijn voor het bewijs van het volstrekte nut, door de Regeering met de bestuursvestiging op Lombok verkregen. Immers ook al zou gebleken zijn, dat een zeer gering of geen percentage met het oorspronkelijk kapitaal zou worden behaald, dan nog zou de Regeering op goede resultaten kunnen bogen, in verband met de vele indirecte voordeelen voor haar, voor haar onderdanen in andere deelen van de Kolonie en voor vele ingezetenen in het Moederland door de bestuursuitbreiding over Lombok verkregen. Het zal zeker zeer moeilijk zijn tot eene waardeering van die indirecte voordeelen te geraken en men kan dan ook niet anders doen dan eenige factoren aangeven, die op zulke voordeelen wijzen. Tegenover deze voordeelen zij hier met weemoed gewezen op het verlies van 20 officieren en 219 minderen, die hun leven lieten in dienst van het Ned. Ind. Gouvernement bij den op Lombok gevoerden strijd, - zoo ook op het groote leed aan hunne verwanten daardoor berokkend. Op Lombok vinden thans ongeveer 25 Europeanen in Landsdienst een bestaan, terwijl ook een 10-tal particulieren er hun brood verdienen. Javaansche ambtenaren en beambten zijn er ongeveer 75 werkzaam, afgescheiden van ruim 200 politiesoldaten, ook van andere eilanden afkomstig, terwijl ook eenige van Bali overgekomen landsdienaren op Lombok emplooi vinden. Wanneer de drie inlandsche scholen voldoende onderlegd inheemsch personeel afleveren, zullen ook Sassaksche en Balineesche jongelieden in 's Lands dienst zeker een betrekking kunnen krijgen, wat thans nog uitzondering is, daarbij de inlandsche Hoofden buiten beschouwing latende. Voor het Java-eskader levert de reede van Ampenan een gezonde ligplaats met goeden ankergrond, tevens een gunstig ontspannings- en oefeningsterrein voor de bemanning onzer oorlogsschepen, zoodat de vloot er een groot gedeelte van het jaar aanwezig is, wanneer hare diensten niet worden vereischt. De inbezitneming van Lombok, eertijds het machtigste van de zich zelf besturende Balische rijken, deed ook op Bali een gunstigen terugslag gevoelen en gaf ons indirecten steun bij het streven om misstanden in de rijkjes op Bali te verbeteren, zoodat sedert onze invloed ten goede daar zeer is toegenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog werd Lombok een belangrijke afnemer voor de Nederlandsche industrie. Niet alleen dat de Waterstaatswerken (ijzeren bruggen) voor een groot deel hunne materialen uit het moederland betrokken, ook de bevolking, die door onze bestuursinvoering tot welvaart kwam, vroeg meer en meer om de producten van de Nederlandsche nijverheid, in hoofdzaak kleedjes, ofschoon ook de buitenlandsche fabrikaten veel ingang vonden. Een beeld hiervan kan geven de stijgende som van de invoerrechten, die bedroegen in:
Was de uitvoer van handelsartikelen in de jaren vóór onze komst zeer gering geworden en voor zoover die nog bestond voor een groot deel in vreemde handen, na 1895 bloeide de uitvoerhandel belangrijk op als een gevolg van den overal rustig uitgeoefenden landbouw. Had vóór onze komst de bevolking in een groot deel van het eiland honger, zoodat rijst daar zelden of nooit werd genuttigd, daarna kreeg ieder volop rijst als hoofdvoedsel en kon worden uitgevoerd aan rijst in
En dat, terwijl in den beginne na onze komst rijst moest worden ingevoerd van elders om de hongerigen te spijzigen en de rijstuitvoer in 1896 werd tegengegaan om het op het eiland geteelde product voor de inboorlingen verkrijgbaar te stellen. Een ander belangrijk uitvoerproduct is de copra, de gedroogde kokosnoot, waaromtrent de volgende cijfers mogen worden medegedeeld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl de katoencultuur voor een groot deel voorziet in de eigen behoefte aan garens (weefsels) der bevolking, heeft toch ook nog een uitvoer van katoen voor de Europeesche markt plaats. Deze bedroeg in:
Voor de inlandsche markten in andere streken van den Archipel dienen de uitvoerproducten tabak, uien en de kleurstof mengkoedoe, waarvan de tabak, die in zeer groote hoeveelheden wordt verscheept, vooral een belangrijke bate voor de inlandsche verbouwers afwerpt. Voorts heeft nog een min belangrijke uitvoer plaats van huiden, aardnoten, kemiri, maïs en gedroogde visch. In verband met dezen uitvoer worden thans de Lomboksche havenplaatsen door een aanzienlijk aantal stoom- en zeilschepen aangedaan nl. in
Kan uit deze opgaven blijken, welke plaats Lombok thans inneemt als leverancier van waardevolle producten voor de Europeesche markt (copra, katoen) en als rijstschuur voor andere minder bevoorrechte streken van Indië, dan is daarmede nog niet gezegd, dat zulks te danken is aan ons ingrijpen in de Lomboksche zaken. Maar met zekerheid kan toch worden beweerd, dat, ook al was na verloop van vele jaren weer eens een toestand van rust geboren op Lombok, zonder onze inmenging, dan nog de uitvoerGa naar voetnoot1) niet die vlucht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou hebben kunnen nemen als thans het geval is, omdat aan het inlandsch bestuur steeds de middelen zouden hebben ontbroken, die wij in toepassing konden brengen, n.l. de handhaving van veiligheid voor persoon en goed, het tot zijn recht laten komen van ieders werkkracht en energie ten eigen bate, het opnemen van Lombok in het wereldverkeer, het scheppen van alle noodige verkeersmiddelen, lichte en billijke belastingen. Al die factoren en nog vele andere, zooals afwering van epidemieën, algemeen toegepaste vaccinatie, wegneming van den druk, door de Baliërs op de Sassaks uitgeoefend, afschaffing van de slavernij, heeling van door de opstanden geslagen oeconomische wonden, hebben er toe bijgedragen, om dit land in weinige jaren te doen worden van een alang-alangvlakte, waarin roovers en brandstichters rondzwierven, tot een aaneenschakeling van welige akkers, bebouwd door nijvere landlieden. Toonden wij aldus aan, dat er voor Nederlandsch-Indië en voor Nederland in alle opzichten, d.w.z. direct en indirect, voordeelen zijn verbonden aan de invoering van ons bestuur op Lombok en dat handel, scheepvaart en nijverheid daarvan den gunstigen terugslag ondervinden, dan kan dit ook nog blijken uit de volgende opsomming van invoerproducten. Er wordt op Lombok ingevoerd, behalve een groote hoeveelheid kleedjes van allerlei soorten, o.a. aardewerk, bier, boter, blikwerk, drogerijen en medicijnen, eetwaren, gambir, garens, gedistilleerd, glaswerk, ijzerwerk, koperwerk, kramerijen, lampen, lucifers, manufacturen, meubelen, meel, mineraalwater, papier, petroleum, sigaren, thee, verfwaren, vuurwerk, wijn, zeep, zout, ijzer in staven. Een groot deel van dezen invoer komt de Nederlandsche industrie ten goede en is dus ook van belang voor den Nederlandschen werkman.
Wat nu de bevolking van Lombok betreft, deze dankt aan onze bestuursuitbreiding over haar eiland in de eerste plaats welvaart. Voor ieder die Lombok bereist is dit duidelijk. Men rijdt daar langs goede wegen, door vruchtbare akkers, besproeid door snelvlietende waterleidingen, of door boomgaarden, omringd met goed onderhouden heggen of rasterwerk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men ontmoet stroomen van marktgangers of optochten met muziek, die zich naar een feest begeven. Elders is de bevolking rustig aan den veldarbeid of op de erven bezig. Hier treft men lange reeksen lastpaarden aan met landbouwprodukten beladen. Daar worden groote kudden vee door de jongens gehoed. Alles maakt een blijden, welvarenden, rustigen indruk. Maar ook voor hen, die cijfers wenschen om dezen indruk te versterken, zijn gegevens voorhanden. Boven werd reeds gewezen op den belangrijken uitvoer van allerlei producten. In geld omgezet blijkt, dat de uitvoer in 1901 van het rijstproduct één millioen gulden, van copra een half millioen, van tabak twee ton, van katoen een halve ton aan de bevolking opbracht, dus afgescheiden van haar eigen behoefte aan die producten. Toenemende welvaart bleek ook uit de stijgende cijfers van de invoerrechten, en voor hem, die de Sassaks gedurende de afgeloopen jaren kon gadeslaan, was duidelijk waar te nemen, hoe de kleeding veel verbeterde. Men zag algemeen netter kleedij, niet zelden overgaande tot stoffen van weelde, als zijde en fluweel. Het aantal en de omvang van de feesten, gegeven bij besnijdenis-, huwelijks- en doodenplechtigheden is toenemende. En hiermede verband houdende, nam ook het gebruik van dierlijk voedsel, met name rund- en buffelvleesch, toe. In de onder-afdeelingen Midden- en Oost-Lombok te samen werden geslacht in 1899: 1992 runderen en buffels, in 1900: 2481; - terwijl op het geheele eiland in 1900 werden geslacht 3609 runderen, 2201 buffels en 5882 varkens, waaruit kan blijken, dat in West-Lombok betrekkelijk zeer veel dierlijk voedsel wordt gebruikt. De uitvoer van huiden is dan ook toenemende. Zoo werden uitgevoerd uit Ampenan in:
Een andere factor, overigens niet zonder bedenking, wijst ook op stijgende welvaart, nl. de stijging van het aantal bedevaartgangers, dat bedroeg in: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het tijdvak 1896-1902 gingen dus naar Mekkah 1058 personen, terwijl van daar terugkeerden 550 personen. Aangezien slechts van enkelen bekend is, dat zij in het heilige land zijn gebleven, ligt het vermoeden voor de hand, dat ongeveer 40% van deze lieden aan ziekten overlijdt of op andere wijze verdwijnt. Waar met zekerheid kan worden aangenomen, dat ieder dezer pelgrims f 500 medeneemt naar Mekkah en ook niet zelden gedurende zijn verblijf aldaar zich nog geld laat toezenden door zijn familieleden, dan mag men vaststellen, dat per jaar ± een ton gouds aan het vermogen van het eiland wordt onttrokken door de bedevaart alleen. Toch komt bij verscheiden inlanders ook nog kapitaalvorming voor, daar de Baliër van huis uit zuinig is, een eigenschap die ook bij de meeste Sassaks wordt aangetroffen. Menigeen begraaft een pot met rijksdaalders op zijn erf of in den aarden vloer van zijn woning. Anderen koopen vee of sawahs of lossen hunne bouwgronden, in de afgeloopen tijden van rampspoed verpand, weer in. Vooral bij de Baliërs doet zich dit laatste verschijnsel veel voor, meestal nadat zij hebben voldaan aan hunne verplichtingen ten opzichte van hunne overledenen, waarvan de lijkverbranding op belangrijke onkosten komt te staan. Hoe het niet voorkomen van opiumgebruik, dat reeds onder het Vorstenbestuur was verboden, welk verbod door ons streng wordt gehandhaafd, de welvaart ten goede komt, zal duidelijk zijn. Het gebruik van inlandsche spiritualiën is echter algemeen in zwang en neemt op feesten soms belangrijke verhoudingen aan. De mohamedaansche Sassaks zijn op die dranken (in hoofdzaak wijn, uit den arènpalm getapt) even verzot als de Hindoe-Baliërs. Dit gebruik geeft echter geen aanleiding tot liederlijke tooneelen, hoogstens tot geanimeerde gesprekken, en kan dan ook niet als een volkszonde of als een struikelblok bij oeconomischen vooruitgang worden aangemerkt. De veestapel heeft in de jaren, voorafgaande aan onze komst, een groote vermindering ondergaan; rooverbenden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slachtten het vee dat zij aantroffen; verbrande dorpen werden verlaten; geheele landstreken bleven braak en onbeheerd; ploegvee werd daar niet meer gebruikt; veeziekten heerschten; kortom, de vroeger zoo belangrijke veestapel ging zeer achteruit. Na onze komst is dat veranderd; de veestapel floreert, al komt hier en daar soms eenige ziekte onder het vee voor. Men schat thans den veestapel zeer ruw op 36,000 runderen, 32,000 karbouwen en 7500 paarden. Toch komt men nog vee te kort en heeft er invoer plaats. In 1901 werden meer ingevoerd dan uitgevoerd 58 paarden, 2296 runderen, 654 buffels, 338 geiten; in 1902 70 paarden, 1591 runderen, 224 buffels, 923 geiten. Ook deze invoer van vee wijst op een streven naar kapitaalvorming door de bevolking en is een gunstig verschijnsel. Voor vele Balineesche gezinnen levert de varkensfokkerij een goede bron van inkomsten op en niet zelden komen ook Chineesche wangkangs deze dieren opkoopen. Zoo werden uitgevoerd in 1902: 2395 varkens en in 1902: 820. De binnenlandsche handel is op het eiland zeer levendig. Op de meeste passers wordt dagelijks markt gehouden. Heeft de import en de export plaats door handelaren van uitheemschen landaard, Armeniërs, Chineezen, Arabieren, Maleiers, Boegineezen, de binnenlandsche handel is geheel in handen van de inheemsche bevolking, voor een groot deel Balineesche vrouwen, die voor den handel bijzondere eigenschappen schijnen te hebben. Zeer groote credieten worden haar door de importeurs verleend. Men treft ze op alle passers aan, ook in de Sassaksche streken en de belangrijke rijsthandel van het eiland is voor een groot deel in haar handen. De uitheemsche exporteur, op de havenplaatsen gevestigd, koopt de rijst na den oogst voor 75, 80, 85 of 90 pekoe per kojang; later in April, d.i. anderhalve maand vóór den nieuwen oogst, wel voor 105 à 108 pekoe, welke prijzen overeenkomen met respectief f 3.75, f 4, f 4.25, f 4.50, f 5.25 à f 5.40 per pikol. De Balische opkoopsters, die op de passers of aan de huizen der landbezitters de rijst vaak in zeer kleine hoeveelheden opkoopen, verdienen gewoonlijk van 25 tot 45 cent per pikol, soms ook minder. Vele landbouwers bewaren hun product, dat niet voor eigen gebruik noodig is, totdat de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijstprijzen zijn gestegen, en in 't algemeen blijkt bij al deze handelsoperaties, dat de inlander van Lombok daarvoor zeer geschikt is, - tenminste de vrouwen, want de mannen bemoeien zich met den handel niet en hebben in den regel geen verstand van prijzen. Werd dus boven aangetoond, dat uit allerlei verschijnselen kan worden besloten tot een wederopbloei van de welvaart, die nog steeds toenemende is, dan moet hier ook iets worden gezegd van de maatregelen, door ons bestuur genomen, om daartoe te geraken. In de eerste plaats diende orde en veiligheid te worden gebracht in een land, waar gedurende lange jaren opstand had geheerscht met al de wreede gevolgen daarvan. Waar voor handhaving der orde soms militairen noodig waren, kwam het in den aanvang nog belangrijke garnizoen te hulp, overigens deden ook de aan de ambtenaren toegevoegde gewapende politie-dienaren goede diensten; langzamerhand werd de verantwoordelijkheid voor de handhaving van orde en veiligheid meer en meer op de inlandsche hoofden overgedragen, ieder in zijn ressort, terwijl zij, zoo hunne eigen middelen te kort schoten, op de krachtdadige hulp van ons bestuur en de militaire macht konden rekenen. Gevangenissen van tijdelijke materialen werden opgericht en verwijdering van ongewenschte elementen, hetzij bij wijze van politieken maatregel, hetzij bij veroordeeling tot tenarbeidstelling voor meerdere jaren, kwam zeer menigvuldig voor. Hoe was het gesteld met orde en veiligheid, toen wij de bestuurstaak aanvaardden? In Oost-Lombok was het Balische juk afgeschud en hadden de Sassaksche hoofden ieder over een aantal gezinnen het bestuur behouden of aanvaard. Allerlei uit Midden- en West-Lombok gevluchte individuën of resten van geheele dorpsbevolkingen hadden zich hier reéds tijdelijk gevestigd; sommigen vertoevend bij hunne familieleden, anderen weer zwervende van dorp tot dorp. Ziekten, als gevolg van hongersnood en slechte woningtoestanden, decimeerden de bevolking. Niet zelden vond men in tuinen of langs de wegen lijken van onbekende zwervelingen uit andere deelen van het eiland. De aanwezigheid van allerlei slechte elementen, elders met het Balisch bestuur in botsing gekomen, maakte, dat de veiligheid veel te wenschen overliet. De Sassaksche hoofden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
min of meer door vroegere positie berekend om het bestuur te voeren, heerschten soms zeer willekeurig, ontslagen als zij waren van de contrôle hunner Balische meesters, dezen niet zelden, vooral waar het machtsmisbruik betrof, tot voorbeeld nemende. Steeds diende men bedacht te zijn op invallen van Baliërs of Balischgezinde Sassaks en uitgebreide beveiligingsmaatregelen, zelfs bij een beperkten landbouw in de nabijheid der versterkte dorpen, waren vaak noodig; menigmaal was men genoodzaakt, de lijken binnen de muren der desa's te begraven. Er heerschte onveiligheid, onrust, schaarschte van voedsel en een centraal gezag ontbrak op vele plaatsen, zoodat allerlei persoonlijke ambities tot haar recht konden komen. Als een bolwerk van de Balische macht bleef in het Oosten Koetĕ Radjĕ bestaan, een desagebied, door den Balischen poenggawa I Dewa Gdé Pinatih, wiens naam hier met eere zij genoemd, uitstekend bestuurd. Verwant met de Sassaksche grooten uit die streken, gezien bij zijne onderhebbenden en mild gezind jegens ieder, aan zijne zorgen toevertrouwd, wist hij tot aan de laatste dagen van het Vorstenbestuur hier de Balische macht hoog te houden, ondanks de bedreiging met gewapende invallen uit al de omliggende Sassaksche landstreken. De zeer uitgebreide Sassaksche bevolking van Koetĕ Radjĕ bleef hem trouw en hield hare rasgenooten, die rondom met invallen dreigden om ook hier de vorstelijke macht te niet te doen, buiten hare grenzen, verknocht als men was aan den Balischen poenggawa, die ook na onze inbezitneming van het eiland hier nog steeds een welkom onthaal heeft gevonden en die zich ook toen in herhaalde bezoeken van zijne voormalige onderhoorigen mocht verheugen. Ten Westen van Koetĕ Radjĕ en Sikoer begon de ‘verwoeste streek.’ Over een uitgestrektheid van ± 200 vierkante palen was het land zoo goed als tot woestenij geworden; al naarmate de oorlogskans keerde, hadden Baliërs en Balisch-gezinde Sassaks of wel in opstand gekomen Sassaks de dorpen verbrand, de bewoners gedood of verjaagd, de irrigatiewerken vernield. Het land werd een alang alang-vlakte, voor zoover het uit rijstvelden had bestaan, de tuinen verwilderden, allerlei struiken en boomen schoten er wortel. Zwervende rooverbenden maakten deze landstreek onveilig en loerden op transporten van levensmiddelen, voor het hof bestemd. Moord en doodslag waren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier aan de orde van den dag, losloopend vee werd gestolen en geslacht: er heerschte in deze landstreek volslagen anarchie, geweld en list vierden er hoogtij. Na de opstanden van Sakrĕ, Prajĕ, Kĕdiri en Zuid-Babak, die elkander opvolgden, was ook in het Zuiden van het eiland de Balische macht zeer geslonken. Wel veroverde Anak Agoeng Gdé Djilantik van Karang Assem weder Kĕdiri, wel dreigden de Balische benden steeds met nieuwe krijgsverrichtingen, die, naar men algemeen aanneemt, ten slotte ten gevolge zouden hebben gehad, dat de Balische macht ten langen leste zich weder over het geheele eiland had verspreid, maar toen wij ingrepen, was het met den Balischen invloed nog zeer treurig gesteld. De opstand der Sassaks had van dezen het uiterste gevergd, zij waren om zoo te zeggen aan het einde van hunne krachten gekomen, maar ook de Baliërs hadden zeer gevoelige verliezen geleden. En wanneer de Sassaksche hoofden hun heilloozen naijver, die ook nu nog voor een deel bestaat, hadden terzijde gesteld, en, vast aaneengesloten onder een centraal gezag, de Baliërs hadden bestreden, zouden dezen zeker al hunne krachten hebben moeten inspannen, om den Sassaks het hoofd te bieden. Alleen in West-Lombok bestuurden de Baliërs nog met vaste hand, ofschoon ook daar te Sĕkarbela in 1893 een opstand uitbrak onder den rook van de Balische hoofdsteden. Die opstand werd echter in het begin van 1894 reeds weder bedwongen, nadat de jeugdige Balische prinsen zich gedurende eenige maanden in de beschieting van Sĕkarbela, die als een soort sport werd beschouwd, hadden verlustigd. Overigens was West-Lombok ten noorden van de Babak nog steeds de reduit van de Balische macht; daar bleef het vruchtbare land steeds bebouwd; daar vormden de belastingen steeds nieuwe bronnen voor het aanschaffen van krijgsbehoeften; daar vonden de strijders, die naar de Oostelijke landschappen werden gezonden, weder tijdelijk rust en konden zij zich weder van proviand voorzien, alvorens op nieuwe expedities uit te gaan. Hier was het Balische bestuur op hechter grondslagen gevestigd, eensdeels als een gevolg van een behoorlijk bestuur der Balische grooten, die door het hof konden worden gecontroleerd, ten andere, doordat er een familieband was ontstaan tusschen vele Baliërs en hunne Sassaksche onderhoorigen, daar de Baliërs in vele gevallen met Sassaksche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meisjes huwden en hunne kinderen veelal door Sassaksche bedienden werden opgevoed. Deze innige verhouding van de Balische en Sassaksche elementen in West-Lombok bleek dan ook tijdens den tegenstand, die onze troepen hebben ondervonden: zij hebben zoowel het geweervuur van Baliërs als van Sassaks te verduren gehad. Ofschoon er dus in de streken, waar de Balische invloed nog heerschte, eenigszins sprake kon zijn van orde en veiligheid, kunnen we gerust constateeren, dat vóór onze komst op Lombok elders opstand, anarchie, willekeur heerschten en rooverbenden een groote rol speelden. Bij onze inbezitneming van het eiland had ons gezag, dat zich boven de Balische en Sassaksche partijen stelde, in de eerste plaats als plicht te vervullen: het stichten van orde, het alom doen heerschen van veiligheid en regel. Dank zij de krachtige hand, die dat gezag handhaafde, dank zij de toewijding van de gewapende politiedienaren, dank zij de militaire medewerking, waar die noodig bleek, dank zij de uitgebreide macht der bestuursambtenaren, die ook als voorzitters van de rechtbanken hun invloed konden doen gelden, is in weinig jaren het land van slechte elementen gezuiverd en heeft men alom gevoeld, dat persoonlijke grieven slechts voor den bevoegden rechter mogen worden aanhangig gemaakt, doch niet met kris en klewang mogen worden beslecht. De administratieve indeeling van het land in onderafdeelingen, districten, desagebieden en dorpsgemeenten, aan het hoofd waarvan verantwoordelijke en bezoldigde hoofden werden geplaatst, was een instrument, dat bij de handhaving van orde en veiligheid goede diensten kon bewijzen. En ons systeem van administratieve ressorten, door geografische grenzen nauwkeurig bepaald, bleek dan ook groote voordeelen te bezitten boven het oude inlandsche, dat bepaalde gezinnen onder een bepaald hoofd stelde, een systeem, dat, zooals licht te begrijpen is, veel bezwaren met zich brengt. Bij de invoering van orde en veiligheid volgens onze westersche begrippen komt men soms in botsing met het inlandsche rechtsbewustzijn en wel hoofdzakelijk op twee punten. In de eerste plaats dient de inlander er aan te gewennen, dat bij ons een menschenleven zeer hoog wordt gewaardeerd, ook bij het opleggen van straf. Het inlandsch recht beschermt in vele gevallen doodslag of moord b.v. bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betrapping op heeterdaad van diefstal, overspel, inbraak in een huis of de aanhoorigheden daarvan, in 't algemeen bij de bescherming van persoon, eigendom of familieeer. Dan tiert het wraakrecht nog welig en het verschil in menschenwaarde van de leden der verschillende kasten en graden in die kasten brengt met zich mede, dat een hooggeborene zoo goed als straffeloos een minwaardig individu kan dooden of laten dooden, terwijl omgekeerd de gruwelijkste straffen het gevolg van zulk eene levensberooving zijn. Menig hooggeplaatst Baliër is dan ook in de eerste jaren na ons optreden zeer geschokt door de zware straf, opgelegd voor het in hun eigen oog eenvoudige feit, een minderwaardig man uit het volk overhoop te hebben gestoken, omdat deze een verliefden blik op een hooggeboren meisje had laten vallen. Allengs gewent men aan onze begrippen over bescherming van het menschenleven als zoodanig. Veediefstal tiert onder de bewoners van Bali en Lombok zeer welig. Ondanks zware straffen, daarop gesteld, ondanks een veepassenstelsel bij vervoer en contrôle op verkoop en slachten van vee, ondanks verscherpt politietoezicht blijft dit misdrijf hier, evenals in ons direct gebied op Bali, aan de orde van den dag. De omstandigheden werken dezen diefstal zeer in de hand. Groote kudden vee grazen in de bosschen en op de eindelooze vlakten der hooglanden, meestal slechts bewaakt door eenige knapen. Ook bij het verdwaald raken of omkomen van een stuk vee in het bosch wordt veelal aangifte van diefstal gedaan. Daar in die wouden kan door boschloopers en zoekers van boschproducten zeer gemakkelijk een stuk vee worden geslacht zonder dat een onderzoek licht brengt. En het schijnt wel, dat volgens het inlandsch rechtsbewustzijn het stelen van een stuk vee niet veel gewetenswroeging met zich brengt. Aangifte van veediefstal, hetgeen dus in verband met het bovenstaande nog niet steeds wijst op werkelijken diefstal, kwam op Lombok voor:
Een ander volksmisdrijf is het oogsten van te velde staand gewas door dieven, die veelal des nachts hun slag slaan, hetzij om de jonge padi voor veevoeder te gebruiken, hetzij om tijdens den oogst het gestolen product arglistig bij het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te drogen staand gesneden gewas op hun eigen veld te voegen. Tijdens het Vorstenbestuur en vooral in de troebele tijden van opstand en volksoorlogen kwam het veel voor, dat geheele benden aan het oogsten togen van aan anderen toebehoorende velden en niet zelden werd de eigenaar met de wapens in de vuist verdreven. Dat komt thans niet meer voor; elke diefstal van gewas te velde wordt met de ten dienste staande middelen vervolgd en zoo mogelijk voorbeeldig gestraft. Vooral nadat de velden, eenige jaren door de Sassaks onrechtmatig beheerd, weder aan de rechtmatige Balische eigenaren waren teruggeven, werd dit allengs beter. Ook werkte het geregeld waterschapsbestuur, dat nu de landbouwbelangen behartigt, hiertoe zeer mee. Hetzelfde geldt van waterdiefstal uit de irrigatiekanalen, die ook door speciaal daarvoor aangewezen waterschapsbeambten en door de benadeelde ingelanden meestal tot klaarheid wordt gebracht, waarna de schuldige wordt gestraft. Omtrent de veiligheid onder het Balische bestuur, de zekerheid van persoon en goed, het recht en de straffen uit dien tijd ware nog veel mede te deelen; hier werd slechts getracht een schets te geven van den toestand bij onze komst op het eiland, om dan te kunnen constateeren, dat thans de veiligheid volstrekt niet achterstaat bij eenig ander deel van onze koloniën in Oost-Azië. Thans kan ieder zich vrijelijk op reis begeven over het eiland, koopvrouwen trekken zonder mannelijk geleide naar de verst afgelegen dorpen, kinderen reizen van Oost naar West, ieder oogst het door hem geplante gewas en ieder huwt zijne kinderen uit aan wie het hem goed dunkt. Men heeft er zich over verwonderd, dat de Sassaks, die door onze Regeering waren geholpen in hun strijd tegen de Baliërs en waren bevrijd van het Balische juk, toch in de eerste jaren van onze bestuursvestiging nog hier en daar opstootjes verwekten of andere ongeregeldheden pleegden. Zoo zelfs, dat de militaire macht eenige malen heeft moeten optreden om de wederspannige elementen te vernietigen of tot orde te dwingen. Daartegenover staan dan de Baliërs, die na hunne nederlaag zich steeds uiterst loyaal hebben gedragen en waarvan de grootste medewerking is ondervonden bij het in 't leven roepen van ordelijke toestanden en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het beramen van middelen tot opbeuring van de welvaart. Toch zou bij bekendheid met de toestanden op Lombok die verwondering niet geheerscht hebben. Dat de Baliërs dienen geprezen te worden om hunne uitmuntende houding staat boven allen twijfel verheven; zij hebben door hunne kennis van zaken, door verdraagzaamheid, door het innemen van een zuivere positie tegenover hun nieuwen souverein de grootste medewerking verleend aan de bestuursambtenaren. Ook in dezen hebben zij getoond een hoogstaand volk te zijn, een der meest respectabele volken, die den Archipel bewonen, zich schikkend in het onvermijdelijke en zich wijdend met al hunne kennis en energie aan de middelen van bestaan, die hun gebleven waren. Een geestdoodend, op anderen met minachting neerziend Mohamedanisme belette hen niet, het goede in hunne overheerschers te waardeeren en met dezen mede te werken tot het in bloei brengen van hun land. Ter kenschetsing van hunne ideeën moge hier de mededeeling volgen, dat zij, tot een jong Europeesch bestuursambtenaar over hun ouden Vorst sprekende, dezen betitelden als ‘uw vader’ en over de prinsen als ‘uw broeder’, terwijl de hoofden zich ‘uw volgeling’, de kleine man zich ‘uw onderdaan’ noemde. Men was er na eenige jaren algemeen van overtuigd, dat het Europeesch bestuur niet was gekomen om het eiland ten eigen voordeele te exploiteeren, doch dat de ambtenaren met de hoofden en met het volk de middelen beraamden en hielpen uitvoeren, die tot meerdere welvaart van de geheele bevolking konden leiden. Trouwens de Balische gemeente was geheel op de Europeesche ambtenaren aangewezen, waar ze hulp van buiten af noodig had om zich weder te herstellen van de verpletterende slagen haar door onze militairen toegebracht. Rondom de Baliërs huisden overal de Sassaks, die, nu zij zich geheel onafhankelijk zagen gemaakt van hunne vroegere heerschers, niets liever wilden dan dezen zooveel mogelijk ten eigen natte afhandig te maken. Hulp was van die zijde, zonder dat overgang tot den Islam daarmede gepaard ging, voor de Baliërs niet te verwachten, veelal het tegenovergestelde. Vandaar dan ook, dat de Baliërs aansluiting zochten bij het Europeesch bestuur, dat - zij zagen het voorbeeld van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bali - het Hindoeïsme ongemoeid liet en dat - zij gevoelden dit wel - sympathie had voor hunne kennis en energie en voor hun verdraagzamen godsdienst van bloemenoffers, meer dan voor het dorre, dogmatische in het Mohamedanisme, dat met zijn eentonigen mantel van zelfverheffing hunne domme Sassaksche broeders bedekte. En dan, het bleef niet bij sympathie - het kwam tot daden. Volgens het Balische oorlogsrecht is de grond in een veroverd land eigendom van den veroveraar, die desgewenscht wel een klein deel daarvan voor levensonderhoud laat voor de oorspronkelijke bewoners, aan wie in ruil daarvoor zware belastingen worden opgelegd, doch die overigens het land voor zich en zijne gunstelingen behoudt. Deze souverein echter niet alzoo; hij trachtte allen onrechtmatig door anderen bezeten grond op te sporen en gaf dien terug aan den rechtmatigen eigenaar; hij hielp niet-grondbezitters aan terreinen ter ontginning, hij verschafte ploegvee, hij liet de armen geld verdienen aan de wegen en wie niet werken kon van ouderdom kreeg leeftocht in die bange jaren van nooddruft, toen steden en dorpen waren verwoest en de akkers door de Sassaks, weleer hunne slaven, waren genaast. Wat nood, of men aan den nieuwen souverein een lichte belasting had af te dragen in landrente en in arbeid voor wegenonderhoud; wat nood, wanneer deze souverein zwaar strafte, als iemand, hoe gering ook van afkomst, werd beleedigd in persoon of eigendom? Wat nood, wanneer een ambtenaar eens, falende in de keuze van middel of persoon, iets deed, wat beter ongedaan ware gebleven? Men had het gezien: niet het voordeel van den souverein, geen persoonlijk belang speelde hier de hoofdrol, men streefde naar het welzijn van de geheele bevolking van het geheele eiland. En dat was het groote verschil met het oude régime: de belastingen voor den vorst; de vorstendiensten voor den vorst; de vorst over alles heer en meester, vóór alles eigen voordeel beoogende. Men wist het bovendien, hoe de bevolking op Bali het Nederlandsch bestuur prees boven dat hunner eigen vorsten. Men had gehoord, hoe de wegen en bruggen er daar uitstekend uitzagen en hoe druk de pasars waren bezocht. Dat alles verzoende, dat alles deed gemakkelijk aanpassen aan den nieuwen toestand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men kan ieder Europeesch ambtenaar, die op Lombok heeft gediend, de Baliërs hooren prijzen; niet, omdat zij gemakkelijk zijn te besturen (men kent hun groot aantal, veel schrijfwerk veroorzakende civiele zaken); niet, omdat hunne maatschappij zedelijk zoo hoog staat, maar omdat men in den Baliër gemakkelijk ontdekt: den mensch vatbaar voor recht en onrecht, voor vreugde en zorg, voor lof en berisping, niet het minst vatbaar voor sympathie. En ofschoon die mensch op alle eilanden van den archipel leeft, ofschoon hij voor den taalkundigen Europeaan overal is te ontdekken, bij den Baliër, wiens ziel nog niet is besmet met eenig dogma van Islamiet of Farizeër, komt hij u spoedig met open gelaat tegemoet, lachend en opgewekt, bij intuitie gevoelende, dat ook gij bemint de bloemen en waterbeken en bergen en bosschen en dat ook gij zijt een mensch als hij. Hiermede wil men niet zeggen, dat de Sassaks ook niet met ons bestuur waren ingenomen. Integendeel! De hoofden en ook het meerendeel der bevolking zagen zeer goed in, dat thans een tijdperk van welvaart en geluk zou aanbreken. Maar toch waren er onder de Sassaksche bevolking nog wel elementen, die in een ongeregelden staat van zaken meer belang hadden dan in een toestand van orde, als door ons bestuur geëischt. En juist dergelijke elementen, in hoofdzaak Arabieren, godsdienstleeraars, bendehoofden, gekrenkte grooten waren het, die de herhaalde onlusten of opstootjes hebben veroorzaakt. Deze waren geen uitingen van de Sassaksche bevolking in haar geheel, maar plaatselijke of persoonlijke wanordelijkheden. Wanneer door ons krachtdadig optreden dergelijke elementen waren vernietigd of gedwongen, het hoofd te buigen, dan was de orde weer hersteld en prees de Sassaksche bevolking de weer ingetreden rust en de bevrijding van lastposten, die hare goede verhouding tot ons bestuur en de ons goedgezinde hoofden trachtten te verbreken. Daarbij kwam nog, dat sommige Sassaks nog altijd de verwachting koesterden, dat thans op Lombok een uitsluitend Mohamedaansch rijk zou worden gesticht; anderen weder hadden niet het noodige inzicht in onze zeer machtige middelen, om de orde in geval van nood te handhaven, en meenden, dat de samenwerking der Sassaks met de Kompanie als eerste factor had gegolden bij de overwinningen onzer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troepen. Nu is het bekend, dat die samenwerking in hoofdzaak heeft bestaan in het plunderen en vernielen van Balische eigendommen, nadat onze troepen ergens waren doorgedrongen. Ofschoon het feit, dat de Balische gemeente geheel was omsloten door Sassaksche vijanden, die zich na de komst onzer troepen vermenigvuldigden, indirect wel veel moet hebben bijgedragen tot onze overwinningen. Men had de zekerheid, dat na de verovering der ‘strategische objecten’, die de hoofdplaatsen Mataram en Tjakra Negara vormden, het verzet zou zijn te niet gedaan, omdat de Baliërs zich niet konden verspreiden over het eiland, dat bijna geheel door hun vijandige Sassaks werd bewoond. Nog anderen achtten zich door de keuze en aanstelling van bepaalde hoofden gekrenkt of wilden hun gezag niet erkennen. Ieder, die in den tijd van anarchie of opstand eenige persoonlijke macht had bezeten en die thans boven hem gestelde hoofden had te gehoorzamen, was minder ingenomen met den nieuwen gang van zaken. En al deze ontevreden elementen vonden elkander reeds spoedig en vormden met roovers, dobbelaars en hanenvechters benden, die de rustige bevolking brandschatten, allerlei onregelmatigheden begingen en zich soms niet ontzagen, aanvallen te doen op de bestuursvestigingen. Vooral te Praja waren leden van enkele voorname families, die niet wilden luisteren naar door ons aangestelde hoofden en zich aan de spits van oproerige benden plaatsten. Ze vonden een schuilplaats in de bij Praja gelegen bosschen, totdat ze door politie of militaire macht daaruit waren verdreven of zich hadden onderworpen. Thans is de militaire macht van Lombok verdwenen; ruim 200 met karabijn en klewang bewapende inlandsche politiedienaren zijn aangewezen, om, waar zich gewelddadig verzet mocht voordoen, dat terneder te slaan en die macht is zeer voldoende voor haar taak berekend. Zij dient daarvoor berekend te zijn: telken jare, als de rijstoogst is binnengehaald, strooien geldzoekende profeten en profetessen geruchten rond over de wederopstanding van den een of anderen vorstentelg, die den heilstaat op Lombok zal brengen, doch zich voorloopig tevreden stelt met de aanbieding van een geschenk in rijst of geld door de lichtgeloovige Sassaksche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goê-gemeente. Elders verkoopen kwakzalvers met kaftan en tulband heilmiddelen, die onkwetsbaar maken, zelfs tegen de bajonetten van de kompanie; ginds mokt een aspirant-grootwaardigheidsbekleeder tegen de benoeming van een ander tot het ambt, waarop hij had gehoopt. Dergelijke elementen verwerven onder de domme Sassaks spoedig aanhang en dienen dadelijk na hun optreden onschadelijk gemaakt te worden. Want anders zijn ze in staat, den lichtgeloovigen Sassakschen boer te bewegen, hun tot volgeling of aanhanger te dienen, eene functie, die steeds zeer nadeelig afloopt en waarvoor de eenvoudige dus tijdig dient te worden beschermd. Om tot ons oorspronkelijk betoog terug te keeren: tot de baten, die onze bestuursvestiging op Lombok voor de bevolking medebracht, behoort behalve orde en veiligheid de groote verbetering van de verkeersmiddelen. Waar vroeger de eenvoudige vlaggestok met de Lomboksche vlag de ligging van Ampenan aanwees aan de door straat Lombok stevenende schepen, verrijst nu een ver-zichtbaar havenlicht, waarvan het vuur den veelal in den vroegen morgen ter reede ankerende stoomers gedurende den nacht reeds tot baken diende. Ook aan de Oostkust te Laboean Hadji werd door havenverlichting en betonning een juiste ligplaats voor groote schepen aangewezen. Een in zee op schroefpalen gebouwde landingspier biedt te Ampenan gelegenheid voor sloepen, die reizigers het landen kunnen vergemakkelijken. Van West- naar Oostkust voert een prachtige, breede, voor het grootste deel goed beschaduwde rijweg, uitmuntend geschikt voor vervoer per as; deze verbindingsweg tusschen de havenplaatsen Ampenan en Laboean Hadji is ruim 60 K.M. lang, terwijl men op beide genoemde plaatsen rijtuigjes kan huren, om den tocht door het eiland te maken. Een tweede rijweg, voor rijtuig- en karrentransport geschikt, voert van Tjakra Negara naar de onderafdeelingshoofdplaats Praja en bereikt bij Kopang weer den hoofdweg door het eiland. In West-Lombok ten Zuiden van de Djangkok kan men voorts alle voorname desa's per as bereiken; daar is een geheel net van rijtuigwegen ontstaan, dat tot allerlei schoone uitstapjes in deze welvarende landstreek uitnoodigt en nimmer den terugweg langs dezelfde route noodig maakt. Ook in Oost-Lombok wordt het voor karrentransport ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikte wegennet hoe langer hoe grooter, al naar mate een gereed gekomen brug weder nieuwe trajecten opent. In verband daarmede zijn er reeds ± 200 rijtuigen voor personenvervoer op het eiland en neemt het aantal buffelkarren voor het transport van producten of handelsgoederen ook hand over hand toe. Tijdens het Vorstenbestuur bestonden er reeds vele wegen op het eiland; vooral waren de hoofdroutes breed en flink aangelegd, doch niet voor vervoer per as geschikt en slechts hier en daar op de daarin voorkomende vrij steile hellingen verhard. Thans beschikt men over een net van goed onderhouden grindwegen, die, wat de hoofdroutes betreft, voor een groot deel langs de oude tracés zijn aangelegd. Vele nieuwe wegen, die de voornaamste dorpen met elkaar verbinden, zijn echter aangelegd en al de bestaande paden verbreed tot goede wegen. Deze wegenaanleg droeg niet alleen bij, om de welvaart weer op te beuren, ook de veiligheid werd er zeer door gebaat. Door de ambtenaren van de Burgerlijke Openbare Werken, waarvan een in West-Lombok, de ander in Oost-Lombok is gevestigd, werden belangrijke sommen verwerkt. Het voor rijtuigvervoer geschikte wegennet is geheel van ijzeren of steenen bruggen en duikers voorzien, hetgeen heel wat zeggen wil in een land als Lombok, dat in alle richtingen wordt doorsneden door rivieren, zijriviertjes en waterleidingen. Voorts werden drie bestuursvestigingen gesticht met ambtenaarswoningen, gevangenissen, politiekazernes, hospitalen, scholen enz. en deze etablissementen, op ruime schaal gebouwd, zijn thans vriendelijke woonplaatsen, die met hunne parken en pleinen tot de schoonste verblijfplaatsen van Ned.-Indië kunnen worden gerekend. Van zeer veel nut voor de bevolking waren de door de bestuursambtenaren in de wegen gelegde betonbuizen voor den doorlaat van honderden kleine waterleidingen. Vroeger maakte de bevolking van arènstammen, opgestapelde steenen of boomen dergelijke kleine duikers, die echter zeer veel onderhoud en jaarlijksche vernieuwing behoefden, wat een zware last was voor de ingelanden der waterschappen; thans, nu deze duikertjes in de voornaamste wegen overal door betonbuizen, veelal door gestraften gegoten, zijn vervangen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt dit de bevolking zoowel door het vervallen onderhoud als door het verkregen betrouwbaar en sterk materiaal in de verkeerswegen ten goede. Want het vervoer per as stelt aan dergelijke kunstwerkjes nog grooter eischen dan het eertijds uitsluitend voorkomend vervoer per lastpaard. Deze dieren zijn nog van groot nut bij het transport van goederen over niet voor karrenvervoer geschikte wegen. Zij zijn zeer sterk en dragen lasten van 2 à 2 ½ piko]; zij worden goed onderhouden en zien er veel beter uit dan de lastpaarden op Java. Eene andere verbetering, die veel bijdroeg om de welvaart te doen opleven, was het verlichten van den belastingdruk door ons bestuur, vooral in de eerste jaren na onze komst, toen ieder zooveel mogelijk in de gelegenheid werd gesteld, om de resultaten van eigen arbeid ten eigen voordeele aan te wenden. Inderdaad waren de belastingen onder het Vorstenbestuur vrij drukkend te noemen. De Vorst eischte als landrente van de occupanten van domeingronden - en daartoe behoorde het geheele eiland met uitzondering van die gedeelten, welke vroeg of laat als erfelijk individueele bezittingen aan particulieren of bijzondere vereenigingen waren geschonken of gelaten, - nominaal de helft van de bruto opbrengst der velden voor zich. Dit was hetzelfde aandeel, dat ook de particuliere grondbezitters van hunne pachters vroegen, en zoo blijkt dan ook ten dezen het privaatrechterlijk standpunt van den souverein ten opzichte van de ingezetenen. Er bestond echter ter zake een groot onderscheid tusschen souverein en particulier grondeigenaar en ook hierin kenmerkten zich de beginselen van het Vorstenbestuur door ruime opvatting en royaliteit, waar het aan den kleinen man op te leggen lasten betrof. Zoo werd b.v. bij den belastingaanslag aangenomen, dat per uitgestrektheid van één tenah à 800 petjarakèn (één petjarakèn was onder het Vorstenbestuur 729 M2) gemiddeld een oogst werd verkregen van 400 bossen padi ter zwaarte van 1300 kepengs of inlandsche duiten elk (± 8 2/3 kati). Toch wist men zeer goed, dat de werkelijke opbrengst veel meer bedroeg, zoodat particulieren dan ook vaak 250 bossen eischten van één tenah, bij hunne pachters in gebruik. Bovendien verleende de vorst nog een afslag van 50 bossen padi van het nominaal door lam den day | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iederen landrenteplichtige verschuldigde ad 200 bossen, als compensatie van de door hen te praesteeren vorstendiensten, tevens om te voorzien in hunne levensbehoeften gedurende die praestatie, zoodat als regel in het Westen van het eiland 150 bossen per tenah diende te worden afgedragen aan den vorst, hetgeen gemiddeld als 25% van de bruto-opbrengst kon worden aangemerkt, omdat in de praktijk boven aangegeven oppervlakte werd vervangen door een ‘bewerkingsaandeel’, dat dikwijls varieerde in grootte en vaak niet meer dan 3600 M2 besloeg. In het oog der bevolking was deze heffing niet te zwaar, ten eerste omdat volgens haar rechtsbewustzijn den vorstelijken landheer eigenlijk ½ van de brutoopbrengst toekwam, ten tweede, omdat de na den rijstoogst geteelde tweede gewassen aan geenerlei heffing waren onderworpen en ten volle den landbouwer ten goede kwamen. Vele gebruiken, vooral in afgelegen streken van Lombok nog voorkomende, wijzen er op, dat inderdaad de landrentebelasting in origine eene stilzwijgende overeenkomst was tuschen landheer en pachter, tusschen Vorst en onderdaan, om ieder ½ van de productie te bekomen. In sommige streken in Noord-Lombok oogst nog zoowel landheer als pachter de helft van het te velde staande gewas. Doch het ver verwijderd wonen der landheeren van de door hen in pacht gegeven akkers en nog meer de vorstelijke positie ten opzichte van den kleinen landbouwer maakten, zooals van zelf spreekt, noodzakelijk, dat een bepaalde hoeveelheid van het product aan den landeigenaar diende te worden afgedragen. Dat deze belasting toch door de bevolking meestal als drukkend werd aangemerkt, vindt zijne oorzaak in meerdere redenen, vooral omdat bij de heffing allerlei vexatiën door hoogere en lagere hoofden voorkwamen, terwijl veel te weinig rekening werd gehouden met de omstandigheden, waaronder de verschillende bouwgronden verkeerden ten opzichte van irrigatie en andere factoren, die op de productie influenceeren. Die te zware belastingdruk en de factoren, die bij de belastingheffing als verkeerd werden aangetroffen, moesten worden verbeterd en geëlimineerd. De verlichting in belastingdruk werd door ons bestuur op verschillende wijzen aangebracht. In de eerste plaats werd bij de berekening der landrente van geïrrigeerde gronden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gevraagde hoeveelheid bosseu rijst niet meer geheven per bewerkingsaandeel of per oude tenah, die ± 5832 M2 besloeg, maar per oppervlakte van 7200 M2, bij de inlandsche metingen ingevoerd door de lengtemaat, de depa agoeng, vast te stellen op 3 M. in stede van 2.7 M. onder het Vorstenbestuur. De tenah d.i. de vlakteëenheid over welke een vast aantal bossen padi als landrente verschuldigd is, werd dus thans ruim 23 % grooter dan voorheen. In de tweede plaats werden nu bossen padi ter zwaarte van 1200 kepengs, d.i. 8 kati, gevraagd in stede van ter zwaarte van 1300 kepengs als onder het vorstenbestuur. Ten laatste, en dit was wel de voornaamste vermindering in de belasting, mocht ieder belastingplichtige buiten bemoeienis der hoofden om in stede van een bos padi ook 60 kepengs of het equivalent in zilver aan den Europeeschen belastinginner afdragen. En daar nu, vooral na het ontstaan van de drukke scheepvaart en de vestiging van vele handelaren op de havenplaatsen, de rijstprijzen zeer stegen, zoodat per bos niet zelden meer dan het dubbele van den door den belastinginner vastgestelden prijs werd behaald bij vrijen verkoop, spreekt het van zelf, dat nimmer in natura de belasting werd afgedragen, doch steeds in het equivaleerende ruilmiddel. De belastingdruk is hierdoor belangrijk verlicht, hoeveel is niet met juistheid aan te geven, doch men kan veilig aannemen dat op deze wijze ongeveer het ⅓ van de belasting van 't Vorstenbestuur wordt geheven, waar tegenover staat, dat thans niemand meer bij wijze van gunstbetoon door de hoofden of hofbeambten wordt vrijgesteld en dat ook geene onwettige voordeelen door de machthebbenden in het land worden genoten bij hunne diensten in het belang van de belastinginning. Later, toen over betere gegevens kon worden beschikt, toen het inlandsch personeel beter was opgeleid, toen uitgebreide onderzoekingen en opmetingen hadden plaats gehad en ook de welvaart aanmerkelijk was vooruitgegaan, werd de landrente vastgesteld op 100, 90, 80, 70 of 60 tjatoe's (= 4 kati of 2 ½ kilo) ontbolsterde rijst van den laatsten oogst per tenah van 7200 M2, al naarmate een der 5 klassen, waartoe de belastingschuldige akker behoorde. Tevens werd het aequivalent, waartegen in inlandsch of wettig ruilmiddel kon worden betaald, meer en meer met de werke- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke marktwaarde in overeenstemming gebracht, in verhouding tot de toenemende draagkracht van de bevolking. De niet geirrigeerde bouwgronden, te onderscheiden in boomgaarden en bouwvelden, werden onder het vorstenbestuur belast met 2000, respectief 1000 kepengs per tjoetak van ± 5832 M2. Thans voerde men ook hierbij een klassenverdeeling in en werden belast:
Door de klassenverdeeling werd ook deze belasting veel billijker en minder drukkend, ofschoon de eerste klasse een weinig hooger werd aangeslagen dan onder het vorstenbestuur, toen het ook reeds de bedoeling was, een veel zwaarder belasting te heffen van de beste boomgaarden, te berekenen naar het aantal vruchtdragende boomen. Daar in de eerste klasse vallen de rijkste klapper-aanplantingen en de ‘type tuinen’ met allerlei vruchtboomen beplant, is deze belasting zeer licht te noemen. Andere belastingen vervielen geheel. Zoo de panoembastoja, eene belasting, die door het Vorstenbestuur werd geheven van al de ingelanden van een irrigatiegebied, waar tegenover de Vorst dan op zich nam, den hoofddam te onderhouden, terwijl de ingelanden als 't ware het irrigatiewater kochten. Zoo werd in de Gebong-bevloeiing, een der voornaamste irrigatiegebieden van Lombok, van ieder ingeland 500 kepeng geheven, hetgeen een totaal aan belasting vertegenwoordigde van 7600 × 500 = 3,800,000 kepengs. De Vorst besteedde het onderhoud van den hoofddam uit voor 760,000 kepengs, zoodat op deze wijze een voordeel ten koste van de ingelanden werd verkregen van meer dan 3,000,000 kepengs, toenmaals een waarde vertegenwoordigende van ± {itf} 6250.- Deze belasting, die elders in natura werd geheven, waaraan vele vexatiën waren verbonden, werd geheel afgeschaft en al de ingelanden kregen een gelijk aandeel in het onderhoud van den hoofddam. De Vorst, bedeeld met de meest uitgebreide macht tot het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opleggen van straffen, tot het beschikken over leven en dood, have en goed, hield er zeer draconische strafbepalingen op na, b.v. de doodstraf gesteld op niet of onvoldoende opvolgen van vorstelijke bevelen. Toch had dit alles niet ten gevolge, dat er goed gediend werd door hoofden en beambten. Vele misbruiken kwamen voor tegen 's Vorsten wil, soms in 's Vorsten naam. De oorzaak lag in den geest, die min of meer elk inlandsch bestuur bezielt, onvoldoende contrôle op de directe ondergeschikten, die het vertrouwen genieten, de gemakzucht van dezen, om de behandeling van gewichtige zaken over te laten, het te weinig met eigen oogen en ooren onderzoeken van de staatsbelangen. We willen nu niet eens spreken over de bloedige tooneelen, die gedurende den opstand der Sassaks van weerszijden voorkwamen, van moord, brandstichting, oplichting van personen, enz. Dat zijn de gewone uitingen van den strijd tusschen inlandsche volken of stammen: de oorlog, langdurig gerekt, met wreedheden en plagerijen van kleine groepen tegen elkander, ieder op voordeel of op wraak belust. Doch ook waar nog orde heerschte, werd uit ons oogpunt gezien dikwijls slecht gediend: bevelen werden niet of onvoldoende opgevolgd, allerlei vexatiën gepleegd, zelfs de persoonlijke inkomsten van den Vorst genaast. Ofschoon op dit alles meestal de doodstraf stond, hield de niet ongegronde hoop, dat dergelijke misbruiken niet aan 't licht zouden komen, ze in stand. Een der oorzaken daarvan was, dat de kleine man veel te veel onder den invloed van de over hem gestelde hoofden stond; deze hoofden zelf namen veelal de vorstelijke macht voor zich over. Ze zorgden, door allerlei persoonlijke diensten en vriendelijkheden, bij den Vorst in het gevlei te blijven, zoodat hunne onderhoorigen zich meestal wel wachtten, zich over hen te beklagen. Wanneer echter een hoofd het al te bont maakte, hetzij tegen een onderhoorige van aanzien of tegen een geheele groep van onderhoorigen, zeiden dezen hem hunne gehoorzaamheid op en kwamen bij een invloedrijk man in het rijk of soms ook bij den Vorst zelven hun beklag doen. Dat was hun recht, waarvan niet zelden gebruik werd gemaakt, en dit bekend was als ‘metilas’ of ‘metilar’, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zeer nuttige zaak in de toen heerschende toestanden, die vaak voor de beleedigden of verdrukten goede resultaten opleverde. Wanneer toch een namens den Vorst ingesteld onderzoek aan 't licht bracht, dat de in verzet gekomenen gegronde redenen hadden, zich over de handelingen van hun hoofd te beklagen, werden ze niet zelden onder de bevelen van een ander gesteld; in het tegenovergestelde geval werden zij goed of kwaadschiks gedwongen de bevelen van den over hen gestelden persoon op te volgen. Gewoonlijk echter ging men niet tot ‘metilar’ over of daarvoor bestonden overwegende redenen. ‘Metilar’ tegen den vorst was opstand, die diende te worden onderdrukt, want een andere vorst, onder wiens bestuur men liever had willen wonen, zooals dat op Bali wel kan voorkomen, was er op Lombok niet. Zelfs in den tijd, toen er nog onderscheiden Balische rijken op Lombok waren n.1. Karang Assem, Mataram, Pagoetan en Pagesangan, werd ‘metilar’ van de onderdanen van eenig vorst steeds als opstand beschouwd en als zoodanig tegengegaan (tjongah). Wat nu de hoofden betreft, men trof onder de Baliërs uitstekende elementen aan om een min of meer invloedrijke positie te bekleeden en ook onder de Sassaks kwamen deze wel voor, maar toch had men eenige moeite met het kiezen van geschikte Sassaksche hoofden over al de dorpsgebieden, die werden gecreëerd. Veel meer dan onder het Vorstenbestuur werd thans van hen geeischt: het meerdere wegenonderhoud, juiste handhaving van politie, veel bezoek aan de onder hen ressorteerende nederzettingen en dat alles hand aan hand gaande met scherpe contrôle over hun gedrag en hunne verhouding tot de onderhoorigen. Zij hadden allen een vrij moeilijke school te doorloopen door aan te leeren van het Europeesch bestuur, wat dit hun als taak oplegde of onder bedreiging van straf ontzegde. Van veel nut was ook de door vele onzer ambtenaren aangenomen gewoonte, om in de dorpen met den kleinen man te gaan praten of met den landbouwer op zijn akker over allerlei aangelegenheden te spreken. Spionnen werden zoo weinig mogelijk gebruikt; men trachtte ieder hoofd van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bewustzijn zijner verantwoordelijkheid te doordringen en den kleinen man steeds te doen blijken, dat van zijn recht om billijke klachten direct bij het Europeesch bestuur in te brengen kon worden gebruik gemaakt, terwijl hij dan van een onderzoek verzekerd kon zijn. De inlandsche scholen, waarvan er voorloopig één in elk der drie onderafdeelingen werd opgericht, zullen ook voor de vorming van de volkshoofden veel ten goede kunnen werken. Over 't algemeen leert ieder Balineesch kind van zijne ouders of famieleden het hanteeren van het schrijfmes en het lezen van lontargeschriften en dit kan ook van de aanzienlijke Sassaks worden gezegd. Maar daarnaast geven de scholen onderricht in Maleisch, lezen en schrijven der Latijnsche letterteekens en rekenen. Ook bevorderen zij gevoel van orde en voortdurende vlijt door van de jonge inlanders een geregeld schoolbezoek gedurende eenige jaren te vragen. Zoo worden de grondslagen gelegd voor het beantwoorden van den eisch, die het Nederlandsen Bestuur aan een hoofd van eenigen invloed meent te moeten stellen, n.1. het lezen van eenvoudig gestelde dienstorders, passen enz. zoomede het opteekenen en verzamelen van gegevens, de bevolking betreffende. Daar nu zooveel mogelijk werd bevorderd, dat in de eerste plaats de kinderen der familiën van aanzien, uit wie de hoofden later gerecruteerd zullen worden, de school bezoeken, zoo zal in de toekomst het hoofdengehalte ook ten dezen opzichte verbeteren. In den beginne was het voor den inlander moeilijk te begrijpen, dat het onderricht op de scholen zoo langen tijd vereischte: men had zich voorgesteld, reeds in eenige weken afgestudeerd te zullen zijn en het kwam voor, dat menig leerling na korten tijd weer de school in den steek wilde laten. Allengs zal ook dit verbeteren en de onderwijzers zijn in 't algemeen tevreden over de scherpzinnigheid hunner leerlingen, wat ook te verwachten was van een helderdenkend, op velerlei gebied van een goed verstand blijk gevend volk, als de bewoners van de zustereilanden Bali en Lombok. Ook ten opzichte van het rechtswezen verkeert de bevolking thans in menig opzicht in veel beter conditie dan tijdens het Vorstenbestuur. Het zou hier veel te ver voeren en een geheele behandeling van de Lomboksche volksinstellingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en gebruiken vereischen, om deze stelling uitvoerig te bewijzen. Wij geven hier slechts enkele punten aan. Wanneer de Vorst of zijne naaste omgeving kennis kreeg van eenig misdrijf, werden er gewoonlijk bepaalde beambten of hoofden aangewezen, om een onderzoek in te stellen en zoo noodig eene straf te bepalen. Bij misdrijven, met doodstraf bedreigd, en dat waren er zeer vele, waren het gewoonlijk priesters, die met de behandeling van de strafzaak werden belast; bij kleinere misdrijven spraken meestal de djĕedjĕenĕengs, vorstelijke procureurs en justicieren, recht. Men kan wel zeggen, dat de rechtsmacht voor het grootste gedeelte bij dezen berustte en dat slechts in zeer gewichtige zaken priesters als rechters fungeerden. De doodstraf door middel van de kris of door verdrinking werd dagelijks toegepast en executies op de sema's (begraafplaatsen, tevens voor lijkverbranding bestemd) lokten bestendig de nieuwsgierige voorbijgangers. Belastingschuldigen, die achterstallig of onwillig tot betaling bleken, werden niet zelden te Tjakra Negara in de gevangenis gezet, een vunzig verblijf, waar de familie voor hun dagelijksch onderhoud had te zorgen, bij in gebreke blijven waarvan de aangehoudenen niet zelden, met zware kettingen bevracht, stierven. Soms ook werd den gevangenen gelast, steenen te bakken of kleimuren te maken in de paleizen of lustverblijven, doch dan werd van wege den vorst in hun voedsel voorzien. Thans spreken over het geheele eiland in alle zaken van eenig belang colleges van priesters of hoofden recht onder voorzitterschap van een Europeesch ambtenaar, die er voor waakt, dat daarbij niet wordt afgeweken van onze eischen, aan billijkheid en rechtvaardigheid gesteld. De doodstraf komt thans hoogst zelden voor en wordt, waar het inlandsch recht dit eischt, in zake kastenvermenging en sommige gevallen van overspel, steeds door verbanning vervangen. De gevangenissen zijn thans uit hygienisch oogpunt uitmuntend en de gewone Indische arbeidsstraf, met verstrekking van voldoende voedsel en kleeding gepaard, doet de veroordeelden thans onder aanmerkelijk betere voorwaarden leven dan voorheen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroeger kwam het meermalen voor, dat de hoofden op eigen gezag zware boeten oplegden of door het stellen van zware voorwaarden hunnerzijds eene vervolging beloofden te voorkomen. Thans, nu het geheele bestuur veel hechter in één hand is geconcentreerd, nu overal controle wordt uitgeoefend en van het recht van vrije klacht bij de Europeesche ambtenaren zeer gemakkelijk kan worden gebruik gemaakt, behooren dergelijke misbruiken tot de groote uitzonderingen. Meer in theorie dan in werkelijkheid heeft de afschaffing der slavernij door ons bestuur heilzame gevolgen gehad voor de bevolking, omdat de slavernij, zooals die op Lombok bestond, volstrekt niet overeen kwam met wat men in de Westersche landen onder dat woord verstaat.Ga naar voetnoot1) In 1906 zullen alle pandelingen vrij zijn: dan is de pan delingschap van de 60 menschen (n.l. 1 Sassak en voor 't overige Endehneezen, Sumbawaneezen of Mandareezen), die voor een schuld, varieerende van f 12.50 tot f 175, in een toestand van lijfeigenschap waren geraakt, geheel vervallen. De slavernij van niet-inheemsche slaven is reeds afgeschaft; ofschoon er voor 216 van deze lieden op de begrooting van het jaar 1902 een som van f 13,800 was gebracht als schadeloosstelling voor de meesters, heeft niemand van hen dergelijk geld willen aannemen. ‘Op zulk geld zou geen zegen rusten; immers de zoogenaamde slaven waren reeds huisgenooten geworden, op het familieërf van den meester geboren en met hunne kinderen groot gebracht; lief en leed had men te zamen gedeeld,’ zoo redeneerde men. Inheemsche slaven waren er bij de registratie 967 mannen, 883 vrouwen, 467 jongens, 466 meisjes, totaal 2783 slaven. Allengs zal deze categorie verdwijnen, want niemand wordt meer slaaf geboren; in de practijk echter zullen ook de afstammelingen dezer inheemsche slaven kleine diensten blijven praesteeren aan hunne voormalige meesters, evenals dat bij de niet-inheemsche slaven het geval was: de band blijft bestaan, ondanks ons Bestuur, omdat die band niet knellend is en omdat veelal geen der beide partijen dien wenscht te verbreken, ook al is daartoe thans gelegenheid. Wel een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijs voor de zachtmoedigheid dezer menschen, die hen zeer gunstig onderscheidt van de blanke slavenhandelaren van weleer in Amerika. Hier worde nu nog gewezen op een grooten zegen, die de bewoners van Lombok aan ons Bestuur te danken hebben, n.l. de verbetering in den gezondheidstoestand. Tijdens het Vorstenbestuur, ook vóór de troebele tijden van opstand, woedden periodiek hevige pokkenepidemieën, zoo zelfs, dat de menschen hun leeftijd aanduidden naar het aantal, dat ze daarvan beleefd hadden. En men nam aan, dat om de zeven jaren over 't algemeen een groote sterfte door de pokziekte optrad. Zeer velen ontmoet men ook thans nog, op wier gelaat de duidelijke sporen van de ziekte zichtbaar zijn. Dit is nu uit. Dank zij de alom ingevoerde vaccinatie komt deze ziekte niet meer voor en de inlander is zoo overtuigd van het nut der koepokinenting, dat de moeders zich geheel vrijwillig aanmelden met hare kinderen om deze te laten vaccineeren. Ook voor andere kwalen maakt de inlander gaarne gebruik van onze Europeesche medicijnen en de drie Javaansche dokters hebben handen vol werk, om overal, waar hunne hulp noodig is, die te verleenen. Wanneer, ook in verband met andere vroeger veelvuldig heerschende ziekten, eene vergelijking kon worden gemaakt tusschen de sterfte onder de inlanders vóór en na onze vestiging dan zou zeker blijken, dat de gemiddelde leeftijd thans meer dan het dubbele bedraagt van dien onder het Vorstenbestuur. De vermeerderde welvaart vooral, gepaard met goede voeding, behoorlijke huisvesting en rust, doet de individuën veel sterker worden en het aantal kinderen, onder ons Bestuur geboren, is zeer groot, zooals bij de vaccineinspectie kan blijken. Duizenden gezonde kinderen worden dan vertoond en voorzeker moet de bestuurder bij al zijne maatregelen gedachtig zijn aan de snelle uitbreiding, die het bevolkingstal thans ondergaat, dank zij de gunstige levensvoorwaarden, die na onze komst zijn ontstaan. Zoo is dan nu aangetoond, dat ook voor de bevolkiug de vestiging van ons Bestuur een bron van welvaart en geluk is geweest. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijft nog de derde, bij deze aangelegenheid betrokken partij: het vorstelijke hof en zijne omgeving. De leden van het vorstenhuis zijn verdwenen: gesneuveld, gestorven, verbannen. Hun geslacht leeft nog op Lombok voort in een enkele verre, vrouwelijke bloedverwante; overigens is het geen factor meer, waarmede op 't eiland rekening wordt gehouden. Zijn invloed is vernietigd.... ten koste van het menschengeluk en de menschenlevens der vorstelijke personen en hunne directe omgeving. Een hofstoet, levend van 's Vorsten gunsten, van 's Vorsten tafel veelal, is thans op eigen krachten aangewezen. De eertijds bijna almachtige kring van hoofden en grooten wordt thans streng gecontroleerd en heeft veel van zijne kracht ingeboet. Ongetwijfeld leden het Vorstenhuis en zijne omgeving door onze inmenging groote schade.
Het zijn enkele honderden, die verloren; het zijn vele duizenden, die wonnen. Wij mogen met weemoed die weinigen gedenken, met vreugde zien we het lot van die velen. Het is de loop der geschiedenis: de weinige dragers van geluk door macht ten achter gesteld door het geluk van het algemeen. Wanneer wij ten slotte de rekening opmaken en zien, dat Nederlandsch-Indië en indirect Nederland, dat de geheele bevolking van Lombok voordeel hadden bij de vestiging van het Nederlandsch gezag op het eiland, dan mag hier gesproken worden van ‘gelukkig imperialisme’. Dan mag deze koloniale expansie worden toegejuicht. Ons optreden bleek te voldoen aan het desideratum, door Prof. de Louter gesteld en waarmede ook Van Kol instemt: ‘Koloniaal bezit is een bron van macht en invloed, als er evenredigheid is tusschen de hulpmiddelen van het moederland en zijne koloniale verantwoordelijkheid’. Ons optreden is te vergelijken met ‘de beschermende hand, die wij hebben uitgestrekt, om den zwakke te steunen’ en ‘het gebruik van onze macht, om recht te verschaffen aan den rechtslooze’. (Van Kol.) Wanneer dan ook de vreemdeling, in staat om met kennis van zaken te oordeelen, bij zijn bezoek aan Lombok een warme hulde brengt aan ons bestuur, dan is die hulde welverdiend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland heeft daar het bewijs geleverd, groot te kunnen zijn op koloniaal gebied. Ons volk heeft daar getoond, dat het als van ouds het talent bezit, Oostersche landen en volken te regeeren. Moge het ook elders, waar de omstandigheden tot uitbreiding van gebied nopen, steeds met dit talent weten te woekeren, tot eer van Nederland, de geregeerden ten zegen!
J.C. van Eerde. |
|