| |
| |
| |
Doods-verzen.
I.
Zooals een knaapje, na zijn taak op school,
Met andre knapen vroolijk spelen mag,
Maar, moede en peinzend na den nijvren dag,
Geen lust bewaarde in ruwen jongensjool
En vliedt der makkers ál te luiden lach
En wandelt traag, alleen met zijn viool,
Door avondbosch, naar verre hut, gedool
In donker troostend met vioolbeklag; -
Zoo wandl ik, luistrend naar het boomgeruisch,
Nu heel mijn taak in 't leven is volbracht,
Door woud van weemoed naar mijn vaderhuis,
Waar kalme slaap - of donkre droom - mij wacht,
In schaduw koel van wilgeloovr en kruis
En veedl, in schemer, melodieën zacht.
| |
| |
| |
II.
Ik stond gebonden, vóor een donkre laan,
Door Angst en Hoop - en wachtte op Vreugde-naken.
Mijn starende oogen werden moe van 't waken,
Veel honderd zonnen zag ik ondergaan.
Tot op een wagen, zwart met zilvren spaken,
Mij wenkte een Engel, blank in licht van maan,
En riep: - ‘Ik kom uw Angst en Hoop verslaan.
Ik ben Gods wil, ik kom uw banden slaken’.
Zijn reuzevleuglen ruischten rond mij heen,
Hij sneed mij los en wees naar 't blauw daarboven,
Dat, lichtdoordrenkt, door 't suizend loover scheen.
Maar 'k blikte omlaag: zijn wagen lag vol schoven:
Mijn dooden waren 't, die hij 't licht kwam rooven. -
En ál mijn wachten was op Dood alleen.
| |
| |
| |
III.
Hoe zou ik vreezen, als een vreemdeling,
Den bleeken broeder van mijn Leven, Dood?
- Hij werd me al vroeg en bleef mijn speelgenoot.
Ik voel zijn adem wen ik teeder zing.
Mij langde Leven rozen, wijn en brood.
Dood bracht mij tranen, in de schemering,
De leste lelie, loover dat verging
En klank van kloosterklokke' en avondrood.
En toch, ik beef, wijl Dood nabij kan zijn.
Nu tulpenvelden purpre' als godebloed,
Narcissenlanden gele' als hemelwijn.
O bleeke Dood! keurt brocder Leven goed
Dat gij mee aanzit aan zijn bloeifestijn
En werpt uw schaduw op zijn lentegloed?
| |
| |
| |
IV.
Ik vroeg het Leven heeml-extase en blij-
Geheimvol lachend, liet hij in mijn schoot,
Uit ruischgebladert, vallen, brandendrood,
Den levensappel. - Doch de dorst dien 'k lij
Werd niet gelescht door vrucht, die Leven bood.
En 'k weende in wanhoop, doch hij sprak: - ‘Wie mij
Niet valt te voet en looft mijn heerschappij,
Die laaft ten lest mijn bleeke broeder Dood’.
Toen rees ik óp van waar ik nederlag,
Mijn treurlied neurende in de schemering.
Ik voelde een lelie vallen en ik zag
Mij vleiend wenken in zijn tooverkring,
Beloftelokkend met zijn liefdelach,
De bleeke Dood, tot hij me in de armen ving.
| |
| |
| |
V.
Ik zat te peinzen bij een vijvervlak
En zag verrijzen, aan den horizon,
In halven cirkel rond een zilvren zon,
Gevleugelde gestalten; - de éene sprak
Tot de andre en wees naar mij, doch plots begon
Een vogel luid te juichen, op een tak,
Zoodat mijn hart van wild verlangen brak
Naar de engelwoorden, die 'k niet hooren kon.
'k Weet wél, die Englen hielden wijs beraad
Of nu mijn ziel was rijp en rein om God
Te aanschouwen. - Englen, wendt uw lichtgelaat
Tot de arme ziel, die de armen boven 't lot
Verlangend strekt naar vleugle' en blank gewaad!
- Droom, wenk van de Englen of daemonenspot?
| |
| |
| |
VI.
Gebluscht, de lichten vóor het leeg tooneel,
Gevallen, 't scherm, verlaten-zwart de zaal. -
Ik aarzel huivrende in het voorportaal.
Dan slaat de Nacht haar mantel Van fluweel
Rondom mijn eenzaamheid. Tooneelgestraal
En tranen fel om tragisch-waar gespeel
Verblinden nog mijn brandende oogen, streel
Ze koel, o donzen donker waar ik daal!
Hoe draal ik nog en duizl in duister bang!
Veel duizende andre zijn mij voorgegaan,
'k Hoor vér hun stemmen, 'k bleef alleen, al lang.
O zwarte Nacht! nu zie ik ster noch maan,
Maar wieg mijn ziel met zachten neuriezang
En blijf uw mantel veilig rond mij slaan!
| |
| |
| |
VII.
Gelijk een moeder heldemoedig strijdt
Met boozen Dood, die 't kind haar rooven wil,
Haar liefde hoonend met zijn koningsgril,
Tot Dood haar ziel van bleeke vrees bevrijdt; -
Haar brood smaakt bitter, doch haar ziel wordt stil.
De moede handen in den schoot geleid,
Hoort zij 't geruisch der Zee van de Eeuwigheid
En voelt den wind van vleugelengetril; -
Zoo streelde ik lang uw weeke peluw zacht
En laafde uw koorts met koele medicijn
En waakte en zong en zorgde, heel den nacht,
En wiegde u teeder, weenende om uw pijn,
O Levensdroom! doch nu 't is ál volbracht,
Wiekt óp mijn ziel tot waar mijn dooden zijn.
| |
| |
| |
VIII.
Hoe zal ik vullen tusschen leve' en dood
Den leegen stillen bangen schemertijd?
Van leven moe, tot sterven niet bereid,
Zag ik tot grauw versombren 't avondrood.
Voor sprookjeswaan, die 't argloos kind verblijdt
Met wachte' op wondren, werd ik veel te groot.
Aard, neem mij weder in uw moederschoot
En laat mij slapen in uw veiligheid.
Eens leek mij 't leve' een altijd volle wel
Van liefde-extase en vromen hemeldroom
En melodie van ruischend rijmenspel.
Doch roze en palm ontzonke' al lang mijn loom-
Geslagen hande', alleen nog rest mij wel
Een lied zóo droef dat ik te zingen schroom.
| |
| |
| |
IX.
Ik wil mijn lijden nemen uit Gods hand,
Als vroom-gedwee, een kind, dat schreit van pijn,
Uit moeders hand, de bittre medicijn,
Die donkre droomen van zijn sponde bant.
Ik weet, mijn droeve ziel moet licht en rein
Gelouterd worde' in fellen smartebrand,
Aleer ze aanschouwe 't blauw Extaseland,
Waar louter engle' en blanke zielen zijn.
O leer mij kalm berusten in Uw wil,
Als 't kindje in moeders liefde en wijsheid! Geef
Me alléen geloof in U, dan word ik stil.
En zoo 'k van twijfl en woede oproerig beef
En wring de hande' en slaak een wilden gil,
God, fluister enkel: - ‘Wacht! - vrees niet! - Ik leef!
| |
| |
| |
X
Vraag niet Mijn naam, vraag niet vanwaar Ik kom,
O blanke Ziel gedoemd tot droeven staat
Door Leven sluw, dat sluipt met laag verraad!
Ik vecht u vrij en geef u 't Rijk weerom.
Doch zoo door 't Leven ge u verleiden laat
Met argwaan ruw te ontwijden 't heiligdom,
Waar u zal lijde' uw reine Bruidegom,
Weet dat uw Held voor eeuwig u verlaat.
Gedenk hoe Psyché met haar lamp verloor
Erôs, gedenk hoe 't Paradijs ontviel
Eva, die Weten boven God verkoor!
Gedenk hoe Elsa bleef alleen! verniel
Het godsplan niet! leen niet aan Leve' uw oor!
Wees louter vroom vertrouwen, blanke Ziel!
|
|