hij de regeering bestrijdt met argumenten, die slechts zijn naaste geestverwanten kunnen goedkeuren, staat als tweede woordvoerder de heer Van Welderen Rengers op, om zijnerzijds een ‘tegen’ aan het kabinet-Kuyper voortehouden, doch op andere motieven berustend dan de oppositie van zijn mede-afgevaardigde uit Friesland. Dit verschijnsel deed zich zoowel bij de Hooger Onderwijswet als bij de Lager Onderwijsnovelle voor.
Het debat over het Hooger Onderwijs stond hoog en, eerlijk gezegd, ter rechterzijde nog hooger dan ter linkerzijde. Dat komt, omdat schering en inslag van de redevoeringen van den heer Van Houten, waar zij de onderwijs-politiek dezer regeering betreffen, is zijn fel anti-clericalisme. Hoogescholen van priesters - zoo heette het - zullen ontstaan en gedijen, wanneer het bijzonder Hooger Onderwijs gelijke rechten ontvangt als het openbare. Hoemet deze uitlating te rijmen is de bij repliek door den heer Van Houten geuite bewering, dat hij niet is tegen gelijkstelling van bijzondere en Rijksuniversiteiten, mits zij geen van alle den effectus civilis aan haar doctorale graden verbonden zien, is niet te begrijpen. Als dàt alles is wat men tegen de Hooger Onderwijswet heeft, vanwaar dan zulk een storm? Vanwaar dan bij de vorige Eerste Kamer die opoffering van eigen leven, waardoor het land nu ook in de eerstvolgende parlementaire periode aan een kerkelijken Senaat vastzit? Hadt gij en uw partijgenooten dat maar eerder gezegd - aldus zeer ter snede de Premier, die bijzonder op dreef was - dan hadden wij misschien op dien grondslag tot overeenstemming kunnen komen.
De redevoering, die ongetwijfeld het hoogst stond, ook uit een wetenschappelijk oogpunt, was die waarmee Dr. Woltjer het wetsontwerp verdedigde. Hij bestreed de voorstelling dat men aan de bijzondere Universiteiten gekneld zal zitten in het dogma, met deze wedervraag: welke wetenschap, ook aan de vrijzinnige zijde, kan het zónder eenig dogma stellen? En hij bleek daarbij thuis te zijn in de natuurwetenschappelijke literatuur als weinigen in de Kamer. Tegen deze principieele rede had de woordvoerder der linkerzijde, vooral als hij filosoof wil heeten, een principieel verweer moeten stellen. De heer Van Houten deed het niet.
Des te verdienstelijker van een leek als de heer Stork om den heer Woltjer voortehouden, dat ter linkerzijde breken met een