De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Zuidpool-campagne van 1901-1904.In De Gids van April 1902 bracht ik het Zuidpoolvraagstuk ter sprake. De belangstelling in antarktische onderzoekingen, die zoo lang gesluimerd had, was sedert eenige jaren ontwaakt en een nieuwe ‘groote periode’ was aangebroken, die, begonnen met de reeds zoo belangrijke overwinteringen in 1898 van de ‘Belgica’ in het westelijk en in 1899 van de ‘Southern Cross’-expeditie in het oostelijk halfrond, werd voortgezet door niet minder dan vier expeditiën, die toen juist naar de Zuidpoolstreken waren vertrokken of op 't punt stonden te vertrekken. Deze periode beloofde even als de vroegere zoogenaamde ‘groote periode’ van 1838-1843 krachtig te zullen bijdragen tot de oplossing van de nog altijd onbeantwoorde vraag naar den toestand van het zuidelijkste deel onzer planeet. Den 9en September 1904 liep het laatste der terugkeerende poolschepen, de ‘Discovery’, die den 5en Augustus 1901 Engeland had verlaten, de haven van Portsmouth binnen en daarmede was deze zoo gewichtige antarktische campagne voorloopig afgesloten. Telegraaf, dag- en weekbladen, vaktijdschriften hebben ons achtereenvolgens en steeds vollediger omtrent de uitkomsten der verschillende ondernemingen ingelicht, al spreekt 't ook van zelf, dat men eerst na verloop van jaren, wanneer al het uit het zuiden medegebrachte materiaal en de daar verzamelde gegevens verwerkt en gerangschikt zullen zijn, het verkregen resultaat in zijn geheel zal kunnen overzien. Acht jaren toch verliepen er reeds na den terugkeer van de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noorsche expeditie met de ‘Fram’ en nog zijn Nansen en de zijnen op lange na niet gereed met de bewerking der verkregen resultaten. Er is in de geschiedenis van het poolonderzoek een lang tijdvak aan te wijzen, waarin het voornaamste zoo niet het eenige doel, dat men voor oogen hield, was het doen van geografische ontdekkingen, meer in 't bijzonder het bereiken van de hoogst mogelijke breedte. Zelfs thans ligt de tijd, waarin ontdekkingsreizen zoo goed als uitsluitend met dergelijke eenzijdige bedoelingen worden ondernomen nog niet geheel achter ons. Ik behoef toch slechts te herinneren aan de poolreis van den Hertog der Abruzzen met de ‘Stella Polare’ in 1899-1900, aan de herhaalde en nog steeds voortgezette tochten van den onvermoeibaren Amerikaanschen ingenieur Robert E. Peary in Noord-Groenland en Noord-Amerika, aan de expeditiën door den Amerikaanschen millionair Ziegler naar Frans Jozefland uitgezonden. Bij allen was en is het bereiken van een hooge breedte, zoo mogelijk van de Pool hoofdzaak, al het overige bijzaak. Tegenover deze op zich zelf staande ondernemingen kan echter gewezen worden op tallooze andere tochten in het laatste vierdedeel der vorige en in deze eeuw naar de poolgewesten ondernomen, waarbij een natuurwetenschappelijk onderzoek in den ruimst mogelijken zin werd beoogd. Zelfs openbaarde zich tijdelijk een neiging om tot het andere uiterste over te slaan en de geografische ontdekkingen geheel door de physische waarnemingen te doen verdringen, van welke neiging de groote internationale expeditie tot onderzoek der poolstreken in 1882-83 een uitvloeisel is geweest. Sedert is men echter meer en meer tot de overtuiging gekomen, dat geografisch en physisch onderzoek hand aan hand behooren te gaan, dat men het eene moet verrichten en het andere niet mag nalaten. Dit alles neemt evenwel niet weg, dat het meer of minder welslagen van ontdekkingsreizen in het algemeen en van poolreizen in het bijzonder door het groote publiek nog meest in de eerste plaats wordt afgemeten naar den omvang der geografische resultaten, naar de nieuwe landen, kusten, zeeën, die men ontdekt, naar den parallel, dien men bereikt heeft. Deze resultaten zijn het gewoonlijk, die het eerst bekend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontdekkingen der Engelsche Zuidpool-Expedilie 1902-1904.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontdekkingen der Engelsche Zuidpool-Expedilie 1902-1904.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden gemaakt en zoo laat zich dan ook nu reeds een vrij volledig overzicht geven van de aanwinsten door de verschillende expeditiën op geografisch gebied verkregen en van de uitbreiding, die onze kennis van de verdeeling van land en water binnen het eigenlijk zuidpoolgebied, dientengevolge heeft ondergaan. In hoeverre nu vooral van dit standpunt uit beschouwd maar voorts ook in verband met de meer zuiver physische resultaten de antarktische campagne van 1901-1904, waaraan zeer vergaande verwachtingen waren vastgeknoopt, een werkelijk succes is geweest en in hoeverre niet, moge uit de volgende bladzijden blijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.In mijn vorig opstelGa naar voetnoot1) besprak ik in 't kort de inrichting en de beoogde plannen der Duitsche, Engelsche en Zweedsche expeditiën en zette tevens uiteen hoe, spoedig nadat het tot stand komen van alle drie verzekerd was, overeengekomen werd het te onderzoeken gebied te verdeelen ten einde het natuurlijk niet gewenschte geval te vermijden, dat twee expeditiën tegelijker tijd in hetzelfde gebied werkzaam zouden zijn, en hoe de Engelsche expeditie het poolgebied ten zuiden van Australië, de Duitsche dat zuidelijk van den Indischen Oceaan en de Zweden dat zuidelijk van Zuid-Amerika tot het terrein van haar onderzoek zouden kiezen. De Schotsche expeditie, die wat later gereed kwam, min of meer op zichzelf stond en aanvankelijk niet voornemens was te overwinteren, breidde later, wat den duur der onderneming betrof, haar programma uit en nam voor haar rekening het zoogenaamde Weddell-quadrant, d.i. het gebied ten zuiden van den Atlantischen Oceaan, waar de Schotsche walvischvaarder, kapitein Weddell, in 1823 de naar hem genoemde zee ontdekte en daar een breedte van 74° 15' bereikte.Ga naar voetnoot2) Wat nu vooreerst de reisverhalen dezer pooltochten aangaat, deze werden reeds elders met vrij groote uitvoerigheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besproken, zoodat wij ons hier slechts hebben te beperken tot een zeer beknopt overzicht voorzoover dit ter orienteering en tot een recht begrip van het volgende noodzakelijk is. De Engelsche expeditie stak den 5en Augustus 1901 aan boord van de ‘Discovery’ onder bevel van kapitein Rob. F. Scott in zee, kwam in den loop van November d.a.v. te Lyttleton op Nieuw-Zeeland aan en aanvaardde van daar den 22en December den eigenlijken tocht naar het zuiden. Na een buitengewoon voorspoedige reis, waarbij het schip niet meer dan een dag of vijf door den dikwijls zoo bijzonder moeielijk te passeeren pakijsgordel werd opgehouden, liet de ‘Discovery’ reeds den 9en Januari 1902 voor Kaap Adare, het overwinteringsstation van Borchgrevink in 1899, het anker vallen. Den volgenden dag zette kapitein Scott zijn weg voort zuidwaarts langs de oostkust van Viktorialand tot dat den 20en Januari de 3800 M. hooge, werkzame vulkaan Erebus in zicht kwam en twee dagen later bij Kaap Crozier, onder 77° 25' Z. en 169° 10' O. de grens van het tot toen toe bekende deel van Viktorialand, en tegelijk de beruchte in 1841 door Ross ontdekte, hooge ijsmuur werd bereikt. De Engelsche expeditie volgde den muur in oostelijke richting, totdat hij op 155° W. een einde nam, ontdekte daar nieuw land, dat den naam van ‘Koning Eduard VII-land’ kreeg en bereikte, de kust daarvan volgende, op 31 Januari haar verste punt onder 152° 30' W. Op den terugkeer ontdekte men onder 164° W. een plaats, waar men op den ijsmuur kon komen en den 4en Februari vond hier een opstijging plaats van den medegenomen kabelballon, tot onderzoek van het achter den muur gelegen terrein. Vier dagen later had de ‘Discovery’ haar overwinteringskwartier gekozen en wierp zij haar anker uit op 77° 51' Z. en 166° 42' O., niet ver van den Mount Erebus. Hier werd het observatorium gebouwd en werden de wetenschappelijke waarnemingen begonnen. De winter ging zonder bezwaren voorbij; de gezondheidstoestand, die aanvankelijk te wenschen overliet, vermoedelijk, naar gemeld wordt, ten gevolge van ondoelmatige voeding (niet zeer verklaarbaar na de overvloedige ondervinding, die men op dit punt bij de vele poolexpedities uit den nieuweren tijd opdeed), was later bevredigend, zoodat alle waarnemingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de eerste plaats de magnetische en meteorologische, volgens het vastgestelde programma konden worden uitgevoerd. Bovendien werden in de omgeving van het station en naar verder weg gelegen punten talrijke sledetochten ondernomen, die, zooals verder zal blijken, het glanspunt dezer expeditie vormen. Den 23en Januari 1903 slaagde de Engelsche stoomwalvischvaarder ‘Morning’, die van uit Engeland ter opsporing van de ‘Discovery’ was gezonden, er in zich met haar in verbinding te stellen; na aanvulling van de proviand en den kolenvoorraad van de ‘Discovery’ keerde hij den 2en Maart naar Nieuw-Zeeland terug terwijl kapitein Scott, die niet in staat was zijn schip uit het ijs te bevrijden, zich met 41 man voor een tweede overwintering gereed maakte. Ook deze ging zonder bezwaren voorbij; nieuwe sledetochten in verschillende richtingen werden ondernomen, een tweede jaarreeks van magnetische en weerkundige waarnemingen werd verkregen en allerlei ander wetenschappelijk werk verricht. Den 5en Januari 1904 kwam de tweede hulpexpeditie, bestaande uit de twee schepen ‘Morning’ en ‘Terra nova’ aan den rand van het pakijs, waarin de ‘Discovery’ lag ingesloten, aan; maar eerst den 14en Februari slaagden zij er in met behulp van dynamiet zich een doortocht te banen en het poolschip te bereiken. Ook de ‘Discovery’ gelukte het thans zich te bevrijden; zij aanvaardde met de beide andere schepen den terugtocht. Den 1en April kwamen allen behouden te Lyttleton aan en den 9en September d.a.v. was de ‘Discovery’, na een afwezigheid van ruim drie jaren, in Engeland terug. De ‘Gauss’, het stoomschip der Duitsche expeditie, verliet de haven van Kiel den 11en Aug. 1901. Chef der expeditie was de bekende geoloog Prof. Dr.E.v. Drygalski, commandant van de ‘Gauss’ kapitein Hans Ruser. Na een kort oponthoud van 11-16 September te Porto Grande (Kaap-Verdische eilanden) en een lange door tegenwind en windstilte bemoeielijkte reis kwam het schip eerst den 24en November, ruim een maand later dan men verwacht had, te Kaapstad aan, vanwaar het den 7en December weer vertrok, met bestemming naar Kerguelen-eiland. Onderweg werd den 25en December een landing gedaan op Possession-eiland, het grootste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Crozet-eilanden; den 31en December bereikte de ‘Gauss’ de oostkust van Kerguelen en den 2en Januari 1902 liep zij de Observatory-baai aldaar binnen. Hier waren de kort te voren uit Australië aangekomen leden voor het op Kerguelen te vestigen magnetisch-meteorologisch hulpstation reeds bezig zich in te richten om weldra een aanvang te kunnen maken met de wetenschappelijke waarnemingen, die, in verband met de observaties der hoofdexpeditie in het eigenlijk antarktisch gebied, zouden worden gedaan. Den 31en Januari verliet de expeditie Kerguelen; vier dagen later had zij Heard-eiland en daarmede het werkelijk zuidpoolgebied bereikt. Verder z.o. stoomende meende men te kunnen constateeren, dat het in 1840 door Wilkes geziene maar sedert nooit teruggevonden Terminationland niet bestond; den 14en Februari stuitte de ‘Gauss’ het eerst op ijs en acht dagen later werd het schip in 't gezicht van een met zwaar ijs bedekte, onbekende kust ingesloten op 66°30' Z. en 89°48' O., waar het den winter doorbracht, gedurende welken alle gewenschte physische waarnemingen gedaan en verschillende sledetochten in de omgeving en ook naar het nieuw ontdekte land, dat men ‘Keizer Willem II-land’ noemde, ondernomen werden. Den 8en Februari 1903 brak door storm het ijs op en werd het schip bevrijd, geraakte evenwel in de eerste dagen van Maart opnieuw ‘bezet’; ditmaal echter slechts voor korten tijd, maar daar inmiddels het gunstige reisseizoen reeds verstreken was, besloot men naar het noorden terug te keeren. Den 8en April verliet de ‘Gauss’ het ijsgebied voorgoed, liep Kerguelen, St. Paul- en Nieuw-Amsterdam eiland aan; en zonder een enkelen man door ziekte of ongeluk verloren te hebben, kwam de expeditie den 31en Mei te Durban in Zuid-Afrika aan, vanwaar via Simonstad en Kaapstad de reis naar Europa werd aanvaard. Het hulpstation op Kerguelen werd overeenkomstig het programma den len April 1903 opgeheven; het stoomschip ‘Stassfurt’ haalde de leden af en ontscheepte ze den 16en dier maand te Sydney, behalve Dr. J. Erzensperger, den chef van het station, die een paar maanden te voren aan beri-beri was gestorven. De avontuurlijkste der expedities was de Zweedsche, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder leiding van Dr. Otto Nordenskjöld, een neef van den beroemden noordpoolonderzoeker A.E. Nordenskjöld, aan boord van de ‘Antarctic’, commandant kapitein Larsen, den 16en October 1901 Gothenburg verliet. Van Gothenburg ging de reis naar Buenos-Aires en den 24en December van daar, na eenig oponthoud op Stateneiland, waar het met de verschillende expedities samenwerkende hulpstation der Argentijnsche Regeering was gevestigd, en op Nelson-eiland, een der Zuid-Shetland eilanden, verder zuidwaarts door de Bransfieldstraat met de bedoeling te trachten een doorgang te vinden ten zuiden van Louis-Philippe-land en zoo het eigenlijk onderzoekingsgebied der expeditie, de oostkust van Grahamland (Koning Osker-land), te bereiken. De veronderstelde doortocht bleek echter niet te bestaan en na twee dagen stoomens bevond de ‘Antarctic’ zich aan den ingang van de Gerlachestraat aan de westkust van Grahamland. Zij keerde hier terug, voer nu noordelijk om Louis-Philippe-land heen en bereikte zoo Koning Oskar-land, waar echter reeds onder den poolcirkel het ijs een verder zuidwaarts doordringen belette. Daar men ook oostwaarts het ijs niet om kon varen en het inmiddels reeds Februari geworden was, keerde de ‘Antarctic’ hier om en besloot Nordenskjöld op het Schiereiland Snow-land aan de zuid-oostkust van Louis-Philippe-land zijn winterkwartier te vestigen. Den 21en Februari 1902 verliet de ‘Antarctic’ Snow-land, Nordenskjöld met de overige voor de overwintering bestemde leden der expeditie achterlatende en kwam den 26en Maart na een kort oponthoud in Vuurland te Porte Stanley op de Falkland eilanden aan, om vandaar den 11en April naar Zuid-Georgië af te reizen, alwaar zij den 22en dier zelfde maand in de Cumberlandbaai het anker liet vallen. De eerstvolgende maanden werden nu door het deel van den aan boord gebleven wetenschappelijken staf, onder leiding van Dr. Andersson doorgebracht met een onderzoek van de noordoostkust van Zuid-Georgië. Den 15en Juni verliet het schip dit eiland, kwam den 4en Juli weer in Port-Stanley voor anker om daar de rest van den zuidelijken winter door te brengen. Den 5en November begon de ‘Antarctic’ haar tweede reis naar het zuiden om Nordenskjöld en de zijnen weer van het winterstation aftehalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ijstoestanden waren bijzonder ongunstig en eerst eind December was het schip tot de noordspits van Louis-Philippe-land gevorderd. Daar de kans om verder te komen zeer klein scheen, gingen Andersson en twee anderen den 29en December hier aan wal om te trachten met een slede en proviand langs de oostkust Nordenskjölds winterkwartier te bereiken. Zij slaagden hierin evenwel niet en zagen zich genoodzaakt, na ongeveer 100 K.M. te hebben afgelegd, naar het punt, waar de ‘Antarctic’ hen aan wal had gezet en hen zoo noodig weer aan boord zou nemen, terug te keeren en, toen het schip niet verscheen, aldaar te overwinteren. Zij bouwden van steenen een hut, met robbenvellen gedekt en voedden zich met pinguins en robben. De ‘Antarctic’ was inmiddels in haar strijd met het ijs te gronde gegaan: zij was in het zware ijs van de Erebus en Terror-golf aan de oostkust van Louis-Philippe-land, den 31en December bezet geraakt; hevige ijspersingen hadden haar vernield en den 12en Februari 1903 zonk zij, kapitein Larsen en zijn bemanning, nadat zij gelukkig booten, proviand e.a. uitrusting hadden kunnen redden, op het ijs achterlatende. Dezen slaagden er in na zestien dagen het even zuidelijk van Joinville-land gelegen kleine Paulet-eiland te bereiken, waar ook zij in een uit steenen gebouwde hut den herfst en daaropvolgenden winter doorbrachten, zoodat nu de geheele Zweedsche expeditie in drie deelen was gesplitst. Op Snow-land was in dien tusschentijd alles naar wensch gegaan. In den winter van 1902 had Nordenskjöld met zijn staf geregeld alle in het internationale programma opgenomen waarnemingen uitgevoerd, een groote verzameling plantenen dierenfossielen bijeengebracht, de omgeving van het station opgenomen en een sledetocht naar ‘Koning-Oskarland’ gedaan, waarbij een breedte van 66° Z. werd bereikt. Toen in den zomer van 1902-1903 de verwachte ‘Antarctic’ niet kwam opdagen moest men zich voorbereiden op een tweede overwintering; ook deze ging, dank zij voldoende uitrusting en aanvulling met versch vleesch van pinguins en robben, zonder bezwaar voorbij en reeds begon men aan een mogelijke derde overwintering te denken toen de redding kwam. In Europa had men zich, toen alle verdere berichten van de expeditie uitbleven, natuurlijk ongerust gemaakt en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den loop van 1903 werden verschillende expeditiën tot ontzet uitgezonden. Een Zweedsch schip, de ‘Frithjof’, kapitein Gyldèn, verliet 25 Augustus Geestemünde met bestemming naar het zuiden; de Argentijnsche Regeering zond de kanonneerboot ‘Uruguay’, onder bevel van kapitein Irizar, terwijl ook een Fransche Zuidpoolexpeditie, die den 23en Augustus onder leiding van Dr. Charcot aan boord van de ‘Français’ Havre verliet, de opdracht kreeg zich in de eerste plaats de opsporing der verloren gewaanden ten doel te stellen. Afgesproken was, dat de schepen elkander vóór of op den len November 1903 in Uschuwaia aan de zuidspits van Vuur-land zouden treffen om dan te zamen den tocht naar het zuiden te ondernemen; maar toen de ‘Frithjof’ en de ‘Français’ niet op den bepaalden datum aangekomen waren, ging de ‘Urugnay’ alleen en, daar de ijstoestanden aanmerkelijk gunstiger waren dan in 1902, had kapitein Irizar het succes, reeds den 8en November Snowland te bereiken, waar hij niet alleen Nordenskjöld en zijn lotgenooten, maar ook de afdeeling van Andersson in gezondheid aantrof, welke laatste na haar overwintering op Joinville-land er in geslaagd was den 16en Oktober Nordenskjöld's winterkwartier te bereiken. Het toeval wilde, dat op den avond van denzelfden dag, waarop het schip bij het station verscheen, ook kapitein Larsen met vijf man, den 31en Oktober van Paulet-eiland vertrokken, op Snowland aankwam, zoodat nu ook het verblijf der derde afdeeling bekend was. Den 10en November scheepten allen zich op de ‘Urugnay’ in, die den volgenden dag de op Paulet-eiland achtergebleven schipbreukelingen aan boord nam, waardoor nu alle deelnemers aan deze merkwaardige expeditie weer vereenigd waren; allen op één na, den Zweedschen matroos Wennersgaard, die, tengevolge eener hartaandoening, het slachtoffer van de overwintering op Paulet-eiland was geworden. Den 2en December viel de ‘Urugnay’ te Buenos-Aires binnen, vanwaar Nordenskjöld en de zijnen een week later de terugreis naar Europa aanvaardden. Den 25en Oktober 1902, dus ruim een jaar later dan de drie andere expedities, vertrok ook de Schotsche onder leiding van den arts en natuurkundige W.S. Bruce, aan boord van den stoomwalvisschvaarder ‘Scotia’, commandant kapitein | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Robertson. In den loop van Januari 1903 kwam de expeditie te Porte-Stanley op de Falklands-eilanden aan en nadat hier proviand en kolenvoorraad voor twintig maanden voldoende waren aangevuld, zette de ‘Scotia’ den tocht naar het Zuiden voort. Na een landing en een kort verblijf op de Zuid-Orkney-eilanden ging het schip, daar een recht zuidelijke koers weldra door ijs belet werd, eerst in oostelijke richting verder, maar slaagde er ten slotte toch in den 21en Februari onder 17° 12' W. een breedte van 70° 25' Z. te bereiken. Hier raakte het in het ijs bezet, kwam echter na eenige dagen weer vrij en keerde naar de Zuid-Orkney's terug, waar de expeditie in de aldus gedoopte Scotia-baai overwinterde, er een magnetisch-meteorologisch station van den eersten rang oprichtte en alle waarnemingen volgens het internationale program ten uitvoer bracht. In veilige haven ingevroren, lag de ‘Scotia’ hier acht maanden, van 25 Maart tot 23 November, en toen zij tegen 't laatst van November los kwam, voer zij, een zestal leden der expeditie op het winterstation achterlatende, naar de Falkland-eilanden en naar Buenos-Aires om andermaal te approviandeeren. Na eenige weken keerde het poolschip naar de Scotiabaai terug met drie door de Argentijnsche Regeering uitgezonden wetenschappelijke mannen, die met den Schotschen meteoroloog R.C. Mossman voornemens waren een tweeden winter hier door te brengen. 22 Februari 1904 stoomde de ‘Scotia’ andermaal naar het zuiden, kruiste een tijd lang in de Weddell-Zee, slaagde er in 3 ₽ graad zuidelijker te komen dan den vorigen zomer, n.l. tot 73° 55', waar op 20° W. een vaste ijsbarrière, die zich naar het oosten en naar het westen zoo ver men zien kon voortzette, een verder zuidwaarts stoomen volslagen onmogelijk maakte. Na ternauwernood aan een insluiting in het ijs ontkomen te zijn, kon de ‘Scotia’ eindelijk den 22en Maart haar koers weer noordelijk nemen en na het zoo goed als onbekende, eenzame Gough-eiland op 40° Z. en 10° W. gelegen, te hebben aangedaan en verder stoomende langs de veertigste parallel, kwam de expeditie den 5en Mei te Kaapstad aan, vanwaar zij korten tijd later naar Europa terugkeerde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Uit het bovenstaande beknopte overzicht van het verloop der vier ontdekkingstochten laat zich al dadelijk afleiden, dat van het standpunt van den geograaf gezien, de uitkomsten der Engelsche expeditie ontegenzeggelijk verreweg het belangrijkst zijn. Al is ook evenmin door deze als door een der andere reizen het antarktisch vraagstuk opgelost, al kan dus ook deze expeditie niet als tegenhanger van Nansen's beroemden tocht met de ‘Fram’ genoemd worden, toch is niet te ontkennen, dat de ontdekkingen van kapitein Scott en zijn staf onze voorstelling van het antarktisch vastland, welks bestaan nu nauwelijks meer een hypothese kan genoemd worden, althans voor zoover het het zoogenaamde Ross-qaudrant betreft, aanmerkelijk hebben gewijzigd. In de eerste plaats is het geheimzinnige van den beruchten ijsmuur van Ross grootendeels verdwenen. Men heeft niet alleen het einde er van bereikt maar zelfs een blik kunnen slaan op 'tgeen er achter ligt. Toen de ‘Discovery’ steeds verder oostwaarts stoomende, den 29en Januari 1902 160° W. had. bereikt, nam men waar, dat het voorkomen van den muur begon te veranderen: in plaats van den zoo karakteristieken, over groote afstanden horizontale bovenrand verschenen nu golvende sneeuwhellingen, die hooger en hooger werden en langzamerhand zich tot 500 M. verhieven; de diepte der zee aan den voet van den ijsmuur, tot nu toe gemiddeld 540 M., nam af tot 200 M. en minder en verraadde daardoor reeds de nabijheid van land. Weldra begonnen zwarte rotsen uit de eindelooze, witte massa van ijs en sneeuw op te steken en onder 155° W. was de muur ten einde. Verder oostelijk verhief zich het reeds in 1842 door Ross aldaar vermoede land, dat Koning Eduard VII-land gedoopt werd. Op de twee volgende dagen werd de 6-900 M. hooge kust tot 152° 30' W. in kaart gebracht; Scott teekent haar op zijn voorloopige kaart tussen 76° Z. 152° 30' W. en 77° 30' Z. 155° W. Op het meest oostelijk punt, waar zwaar, gesloten pakijs, dat tegen het land aanlag, een verder voortgaan in die richting belette, waren van het N.O. naar het Z. talrijke hemelhooge, met sneeuwbedekte spitsen zicht- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baar, klaarblijkelijk ook land, maar het was niet mogelijk dit met zekerheid verder uit te maken. De kabelballon, die eenige dagen later onder 164° W. op den ijsmuur werd opgelaten, steeg tot 250 M.; zoover men van deze hoogte naar het zuiden kon zien deed het achter den muur gelegen terrein zich voor als een ijsvlakte met evenwijdige, ongeveer oost-west verloopende golvingen; land kon niet worden waargenomen. Zeer opmerkelijk was het dat, terwijl het schip ongeveer een etmaal in den inham van den ijsmuur lag, waar een diepte van 567 M. werd gelood, al dezen tijd het hoogteverschil tusschen het ijs en het schip geen verandering onderging, want daaruit moet noodzakelijk het gevolg worden getrokken, dat de ijsmuur met het getij op en neer ging en dus op het water dreef. Deze belangrijke uitkomst werd later ook nog op geheel andere wijze bevestigd: de door de Engelschen bij het overwinterings-station verrichte boringen, waarbij de temperatuur van de ijsmassa op verschillende diepten werd bepaald, leerden, dat de warmtegraad tot op zekere diepte afnam om daarna tot aan de grootste bereikte diepten (35 M.) gestadig weer toe te nemen, wat niet anders verklaard kan worden dan door aan te nemen, dat de ijsmassa op (relatief warm) water rust. Bovendien bleek, dat, althans tot op een afstand van 250 K.M. zuidwaarts v.h. station, d.i. tot ± 79° Z., het ijsveld zich bewoog, want een aldaar in November 1903 aangelegd provianddepot had zich een jaar later 556 M. noordwaarts verplaatst. De ijsmuur, die zich dus van 168° O. tot 155° W. uitstrekt en waarvan de hoogte wel is waar, zooals we reeds zagen, soms over groote afstanden gelijk blijft, wisselt overigens af tusschen 9 en 70 M.; deze geweldige ijsmassa moet dus volgens de bevindingen der Engelschen worden beschouwd als de uiterste grens van het binnenijs, dat in de reusachtige bocht tusschen Viktoria- en Koning Eduard VII-land van het hooge antarktische vastland in zee wordt geschoven. Gedurende het eerste jaar werden uit het winterkwartier niet minder dan 17 sledetochten ondernomen met een gemiddelden duur van 25 dagen; de twee grootste waren die van kapitein Scott, luitenant Shackleton en Dr. Wilson over het groote ijsveld zuidwaarts, welke van 2 November 1902-3 Februari 1903 d.i. 94 dagen duurde en die onder aanvoering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van luitenant Armitage naar het bergland van Viktoria, van 29 November 1902 tot 19 Januari 1903. Vooral de tocht van Scott was een onderneming van den eersten rang en de daarbij verkregen resultaten moeten des te meer gewaardeerd worden, omdat de reizigers te kampen hadden met zeer groote moeielijkheden: het onbruikbaar worden der honden, waarschijnlijk tengevolge van bedorven voedsel, en een ernstige longaandoening van een der deelnemers, luitenant Shackleton. In het tweede jaar werden, ofschoon toen reeds alle honden gestorven waren, eveneens een aantal sledetochten over aanzienlijke afstanden volbracht; de belangrijkste daarvan was ook ditmaal die onder leiding van den commandant Scott, die er in slaagde 440 K.M. ver in Viktorialand binnen te dringen en aldaar onder 78° Z. een lengte van 146 ½° O. te bereiken, terwijl door andere officieren der expeditie over het ijsveld zuidwaarts van het winterkwartier nieuwe tochten gedaan werden, zich uitstrekkende tot 80° Z. Als hoofduitkomsten der verschillende tochten worde hier het volgende vermeld. De twee bekende vulkanen Erebus en Terror verheffen zich niet op het vaste land van Viktoria, maar op een tamelijk klein eiland, terwijl ten Z.W. daarvan nog een drietal nog kleinere eilanden Wit-, Zwart- en Bruineiland gedoopt, zijn gelegen; de geheele eilandengroep is van het vaste land gescheiden door een straat, waarvan men tot nu toe alleen den noordelijken ingang kende, die als Mc. Murdoc-baai op de kaarten stond geteekend. De kust van Viktorialand buigt niet zooals tot nu toe aangenomen werd bij Kaap Crozier op 77° Z. oostwaarts om, maar zet zich naar het zuiden voort, vormt onder 79° Z. de sterk vooruitspringende smalle kaap ‘Bluff’, waarop zich een ruim 3000 hooge berg, die Mount Discovery werd genoemd, verheft en volgt verder ongeveer den 162en lengtegraad O.v. Gr. Tot 82° 17' Z., de grootste tot op heden bereikte zuidelijke breedte,Ga naar voetnoot1) heeft Scott met sleden deze kust gevolgd; hoogere en lagere gedeelten wisselden met elkander af en op vier of vijf plaatsen vertoonden zij diepe, met ijs gevulde inhammen. Meer binnenwaarts werd het land hooger en, evenals in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds vroeger geziene meer noordelijke deelen van Viktoria-land, verheft zich ook hier, op eenigen afstand van de kust, een evenwijdig daarmede verloopende bergketen. Op het zooeven genoemde verst zuidelijke punt, dat de ontdekkers den 30en December 1902 onder 163° O. bereikten, zagen zij oostwaarts de eindelooze zich achter den ijsmuur uitstrekkende sneeuw- en ijsvlakte, in het westen verhieven zich bergtoppen tot 4000 M. en hooger en zoover het oog reikte zette, minstens tot 83° 30', de bergketen zich zuidwaarts voort. De in beide jaren naar het westen ondernomen tochten, waarbij lengten werden bereikt van 157° 26' en 146° 30' O., deden het binnenste van Viktorialand kennen als een met ijs bedekte hoogvlakte van ± 2700 M. hoogte met een opgebogen oostrand, die naar de Rosszee steil afvalt; deze hoogvlakte is door diepe dalen doorsneden, door welke goed geïndividualiseerde, d.i. onderling niet samenhangende gletschers het binnenijs naar zee afvoeren. De Parry-mountains, de bergketen, die Ross in zijn reisverhaal vermeldt en op zijn kaarten teekent, zuidelijk van Kaap Crozier, tot 79° Z. en misschien daarover, en waarvan de Erebus en de Terror de noordelijkste voorposten zouden zijn, schijnen volgens de Engelschen niet te bestaan, wat zeker moeielijk in overeenstemming is te brengen met de meestal zoo nauwkeurige en betrouwbare waarnemingen van Ross. Nadere en uitvoeriger berichten zullen hierin later nog meer licht moeten brengen. Terugkeerende naar lagere breedten had de Engelsche expeditie ten slotte nog de gelegenheid voor goed uit te maken, dat de drie Russel-eilanden, die Ross in 1841 onder 67° 28' Z. en 165° 30' O. meende ontdekt te hebben als een nieuwe schakel tusschen Viktoria- en Wilkes-land, niet bestaan. Zooals reeds door sommigen geloofd werd zijn ze identiek met de Balleny-eilanden onder 66° 44' Z. en 163° 11' O., wat zich gemakkelijk laat verklaren door de omstandigheid, dat Ross zich hier op een te grooten afstand bevond en te slecht weer had om een voldoend nauwkeurige plaatsbepaling te kunnen doen. Bij deze belangrijke geografische resultaten der Engelsche expeditie staan die der Duitsche ver achter en het is niet te loochenen, dat in dit opzicht de reis van de ‘Gauss’ eene groote teleurstelling ia geweest, die slechts eenigszins gecom- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
penseerd wordt door de vele physische en biologische gegevens en verzamelingen, die door deze voorbeeldig uitgeruste expeditie met haar schitterenden staf van natuuronderzoekers zijn bijeengebracht. In het gedeelte der antarktis, dat de Duitsche expeditie tot het terrein harer werkzaamheid had gekozen, waren de moeilijkheden oneindig grooter dan die in het Ross-quadrant; bereikte de Engelsche expeditie om zoo te zeggen zonder slag of stoot een breedte van bijna 78° Z., die zij nu verder als uitgangspunt voor haar sledetochten kon nemen, de ‘Gauss’ ontmoette reeds zwaar ijs onder 63° 52' Z. en zag zich gedwongen onder 66° 30' te overwinteren, dat is ruim twaalf graden noordelijker dan de ‘Discovery’, en terwijl de Engelschen hun prachtige tochten in den zomer deden waren de Duitschers in dit jaargetijde machteloos door den, in verband met de zooveel lagere breedte, weeken toestand van het ijs. In 't gezicht van het nieuw ontdekte ‘Keizer Willem II-land’, in de Posadawskybaai, heeft de ‘Gauss’ overwinterd. Slechts op één punt heeft men de kust betreden, namelijk op 66° 48' Z. en 89° 30' O., alwaar men den sneeuwvrijen, 366 M. hoogen Gaussberg beklom, terwijl bovendien een opstijging van den kabelballon tot 500 M. hoogte gelegenheid gaf om een klein deel van het met ijs bedekte land te overzien. In de Posadawskybaai eindigt het landijs met een bijna 100 K.M. langen, 30-40 M. hoogen, steilen rand; binnenwaarts stijgt het snel zoodat reeds op 3 à 4 K.M. van den rand de hoogte 200 M. en meer bedraagt; de ijsbedekking bleek hier niet zeer dik te zijn, want vlakke gedeelten wisselden af met steile hellingen en de golvingen van de onderlaag maakten zich overal kenbaar. Naar het N.O. onder 66° Z. en 93° O. zagen de Duitschers hoog land liggen, dat jammer genoeg onbezocht moest blijven. De mogelijkheid bestaat, dat dit land identiek is met het bewuste Termination-land van Wilkes, want al is het ook waar, dat van de plek, vanwaar in 1840 de Amerikaansche zeevaarder het in Z.W. richting meende gezien te hebben, 64°1' Z. en 97° 37' O., voor de officieren der ‘Gauss’ geen land zichtbaar was, de meening van Drygalski, dat het daarom niet bestaat, is, naar het schijnt, voorbarig. De breedte van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zooeven bedoelde, van den Gaussberg uit geziene kust komt overeen met die van Terminationland, slechts de lengte verschilt 3° of ± 140 K.M. maar dit verschil kan gemakkelijk verklaard worden door aan te nemen òf dat Wilkes, die het land slechts onduidelijk en van verre zag (hij spreekt in zijn reisverhaal van ‘appearance of land’) zich hetzij in zijn bestek, hetzij in den afstand eenigszins vergist heeft, òf dat het door de Duitschers geziene land de ook door Wilkes onderstelde oostelijke voortzetting van Termination land is. Wel schijnt ook de mededeeling van Drygalski, dat hij op de plaats, waar Wilkes de N.W. voortzetting van het land aangeeft, diepten loodde van 3165 en 3452 M., tegen het bestaan van Termination land te pleiten, maar meer naar het Z.W. bij het naderen van Keizer Wilhelm II-land neemt de diepte eveneens zeer snel af, zoodat de mogelijkheid niet is buitengesloten, dat ook noordwaarts van Termination land een plotselinge inzinking van den bodem optreedt. In ieder geval is er vooralsnog geen voldoende grond om aan te nemen, dat Wilkes ijsbergen of wolken voor land heeft aangezien en dientengevolge zijn Terminationland van de kaart te schrappen. Al is dus ook alles bij elkaar genomen het geografisch resultaat den Gauss-expeditie gering, geheel zonder belang is het toch niet, want door de ontdekking van Keizer Willem II-land, heeft de kust van Wilkes-land zich naar het Westen belangrijk uitgebreid en is het nu in hooge mate waarschijnlijk geworden, dat zich van uit den Indischen Oceaan geen breede zeearm in de richting van de Zuidpool uitstrekt. Tegenover de geringere geografische uitkomsten staan voorts de zeer belangrijke oceanografische onderzoekingen, waardoor de expeditie met de ‘Gauss’ een waardige tegenhanger geworden is van de zoo bekende Duitsche diepzee-expeditie met de ‘Valdivia’ in 1898-99, want zoowel op haar uit- en thuisreis als gedurende haar verblijf in het antarktisch gebied heeft zij zich voortdurend bezig gehouden met een gedetailleerd onderzoek der door haar bezochte zeeën en als resultaat van dat onderzoek een schat van gegevens omtrent gesteldheid van bodem en oppervlakte, omtrent temperatuur, dichtheid, ijstoestanden, stroomingen enz. mede naar huis gebracht, die bij een nadere bewerking ongetwijfeld o.a een belangrijken ommekeer zullen brengen in onze tot nu toe zeer onvolledige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorstelling van de toestanden in de Indisch-antarktische zee. Van bijzonder veel belang zijn de topografische ontdekkingen der Zweedsche expeditie. Hebben de Engelschen onze kennis van een deel der antarktis uitgebreid, de Zweden hebben die van een ander deel zeer aanmerkelijk verbeterd en de tochten van de ‘Antarctic’ in 1902 en in 1903 tot haar ondergang, benevens de sledereizen van Nordenskjöld en van Andersson hebben de kaart van den ten zuiden van Amerika gelegen uitgestrekten archipel, die na de reis van Larsen in 1893-94 en na de Belgische expeditie van 1898-99 reeds telkens belangrijk gewijzigd moest worden, andermaal een ingrijpende verandering doen ondergaan. De eerste belangrijke ontdekking van Nordenskjöld was wel deze, dat Louis-Philippe-land geen eiland is, door een breede straat van Graham-land gescheiden, maar, dat er aan de westzijde een doorloopende kustlijn is, zoodat de door de Belgen ontdekte Gerlache-straat slechts de voortzetting is van het Orleanskanaal aan de westkust van Louis-Philippe-land. De verbinding van dit laatste met Graham-land komt tot stand door een hooge, door groote gletscherdalen verdeelde bergketen, die verder landwaarts in een met ijs bedekte hoogvlakte overgaat. Aan de oostzijde is Louis-Philippe-land aanmerkelijk verkleind, daar groote stukken er van zelfstandige eilanden bleken te zijn, zooals Ross-eiland met den hoogen Mount Haddington en het zuidelijk daarvan gelegen Snow-eiland, waarop Nordenskjölds winterkwartier was gevestigd. In Oktober 1902 ondernam Nordenskjöld, vergezeld van den Argentijnschen marineluitenant Sobral en één matroos, een sledetocht naar de oostkust van Graham-land, in 1893 door Larsen ontdekt en door hem Koning Oskar II-land genoemd. Hij volgde deze kust zuidwaarts tot 66° Z., dus niet zoo ver als Larsen, die indertijd met de ‘Jason’ tot 68° 10' kwam, maar hij was toch in staat haar tot aan Kaap Framnaes in kaart te brengen en de door Larsen van zijn schip af gemaakte opnamen in vele opzichten aan te vullen en te verbeteren. Volgens Nordenskjöld moet de oostkust van Grahamland belangrijk westwaarts worden teruggeschoven; er vóór ligt een uitgestrekt 40-50 mijlen breed, vlak ijsveld, dat waarschijnlijk als een zoogenaamde voorlandgletscher moet worden beschouwd. De door Larsen ontdekte drie Zeeleeuwen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of Robben-eilanden, benevens het grootere Robertson-eiland, die allen door Larsen belangrijk in grootte schijnen te zijn overschat, moeten volgens Nordenskjöld beschouwd worden als ijsvrije bergtoppen, die boven het lager gelegen binnenijs uitsteken, evenals zulks o.a. in het Groenlandsche binnenijs het geval is, waar dergelijke toppen bijzonder karakteristiek zijn en met den aan de Eskimo's ontleenden naam van noenataks worden bestempeld. Het zelfde zou ook gelden voor den onder 66° Z. bij Framnaes zich verheffenden Jasonberg, die dus niet met het eigenlijke Graham-land zou samenhangen. Op de tweede zomerreis der ‘Antarctic’, in November en December 1903, werden belangrijke hydrografische onderzoekingen gedaan in de Bransfieldstraat, die de Zuid-Shetlands-eilanden van Louis-Philippe-land en Joinville-land scheidt, werd geconstateerd, dat Middle-eiland, 't welk op vroegere kaarten midden in die straat is geteekend, niet bestaat (men loodde op de plek, waar het verondersteld werd te liggen 1450 M.) en dat Trinity-eiland zeer belangrijk verkleind moet worden, en werden eindelijk nog de kusten van het Orleanskanaal van Astrolabe-eiland af tot aan Kaap Murray (Kaap Nuyt van de Belgen) in kaart gebracht. Ook buiten het eigenlijk antarktisch gebied hebben de aan boord gebleven leden van den wetenschappelijken staf nog belangrijke waarnemingen gedaan; in April 1902 o.a. hielden zij zich bezig met een onderzoek van de nog zoo goed als onbekende zee tusschen de Falklands-eilanden en Zuid-Georgië en in de daaropvolgende maanden van laatstgenoemd eiland zelf en zijn omgeving, waarbij de door de Duitsche expeditie, die hier in den winter van 1882 en 83 in de Royal-Bai haar meteorologisch station had, verkregen uitkomsten werden uitgebreid. De Schotsche expeditie eindelijk komt in zooverre met de Duitsche overeen, dat zij meer een oceanografisch dan geografisch karakter had. De Schotten echter namen een dankbaarder taak op zich dan de Duitschers, daar zij tot terrein van hun onderzoek het tot nu toe zoo goed als volslagen onbekende Weddel-quadrant kozen, waardoor zij van te voren welhaast zeker waren, dat zij niet alleen per schip een relatief hooge breedte zouden kunnen bereiken maar ook, dat alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door hen verkregen uitkomsten voor de wetenschap nieuw zouden zijn. De Weddelzee toch schijnt, evenals de Rosszee bij Viktorialand, een poort te zijn, waardoor men het geheimzinnig zuidpoolgebied binnendringt. De Schotsche walvischvaarder James Weddell bereikte hier in 1823 onder 33° 30' W. de buitengewoon hooge breedte van 74° 15' en vond daar een volkomen open, ijsvrije en bevaarbare zee; daar evenwel het vangen van traandieren en niet het doen van wetenschappelijke onderzoekingen Weddell's doel was en geen andere zeevaarders na hem onder dezen meridiaan zoover zuidwaarts zijn doorgedrongen, zoo bleef 80 jaar lang de Weddellzee een open vraagstuk, dat nu, althans voor een niet onbelangrijk deel, door de mannen van de ‘Scotia’ is opgelost. Het hoofdresultaat der Schotsche zuidpool-expeditie is wel de ontdekking van land op een plaats, waar men dit niet vermoed had. Onder 72° 25' Z. en 18° W. stuitte namelijk de ‘Scotia’ op een reusachtigen ijsmuur, dien het schip over ongeveer zes lengtegraden tot 73° 55' Z. en 24° W. vervolgde tot dicht bij het uiterste punt dus van Weddell, vanwaar deze nergens land heeft kunnen zien. Volgens Bruce is deze ijsbarrière niet ongelijk aan die van Ross bij Viktoria-land en is zij zonder twijfel evenals deze te beschouwen als de rand van het antarktisch vastland bedekkende binnenijs. Zeer belangrijk zijn voorts de vele hydrografische opnamen door de Schotsche expeditie in de Weddellzee gedaan; vooral de loodingen, daar deze ook hier weer, even als verder in het oosten aan den rand van 't vastland, diepten aanwijzen van 4000 en meer meters. Naar het schijnt moet worden aangenomen, dat deze diepten samenhangen met die, welke men in de IJs-zee ten zuiden van den Indischen Oceaan vond, want Bruce toonde aan, dat de tusschen den Atlantischen Oceaan en de IJszee bestaande drempel, waarvan Zuid Georgië, de Sandwich-eilanden en de Bouvet-eilanden de hoogste punten zijn, wel is waar onder 32½° en 34½°, waar hij onder 60° Z. diepten vond van niet meer dan 2427 en 1081 M. een uitlooper schijnt te vormen, maar dat deze onder 69° Z., alwaar hij gemiddeld 4500 M. loodde, weer is verdwenen. Behalve de zoo juist genoemde mogelijke uitzondering is de diepte der Weddellzee opmerkelijk gelijkmatig, daar de overige door de Schotten gedane loodingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitkomsten gaven, die schommelen tusschen 4200 en 5000 M. Het belang der Schotsche ontdekkingen valt onmiddellijk in 't oog, wanneer men een blik slaat op een Zuidpoolkaart en rondgaande de plaatsen overziet, waar thans met zekerheid de aanwezigheid van land werd aangetoond of waar men dit meent te hebben gezien. Juist in het Weddell-quadrant bevond zich tot nu toe de grootste gaping, want tusschen Grahamland onder ± 60° W. en Enderbyland onder ± 50° O., dat is in een 110 lengtegraden omvattenden boog, is slechts één enkele en dan nog zeer vage aanduiding van land, nl. op ongeveer 70° Z., waar in 1820 de Russische zeevaarder von Bellinghausen en in 1831 de Engelsche robbenjager Biscoe tusschen ongeveer 10° en 20° O. dit onduidelijk hebben meenen te zien. Door de ontdekkingen van de ‘Scotia’ nu is deze gaping op verdienstelijke wijze aangevuld en in verbinding met het vinden van Keizer-Willem II-land door de Duitsche en van Koning-Eduard VII-land door de Engelsche expeditie, zien wij thans den omtrek van het de Zuidpool omgevende vastland belangrijk scherper geteekend dan dit voor korten tijd nog het geval was, wat als een hoofdresultaat der internationale campagne moet beschouwd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Zagen wij in voorstaande bladzijden, dat de geografische resultaten der onderscheidene expeditiën zeer verschillend van omvang zijn, wat het andere deel der haar opgedragen taak betreft, het doen van systematische waarnemingen der physische toestanden vooral van klimaat en aardmagnetisme, daarvan kunnen wij wel aannemen, dat het door alle expeditiën met gelijke nauwkeurigheid is vervuld. Zelfs de voorloopige, verkort en deels onvolledig gepubliceerde uitkomsten der meteorologische waarnemingen, door de Engelsche expeditie gedurende twee volle jaren (8 Febr. 1902-14 Febr. 1903), door de Zweedsche 20 maanden (21 Febr. 1902-9 Nov. 1903), door de Duitschers een jaar (14 Febr. 1902-8 Febr. 1903) en door de Schotten van April-October 1903 gedaan, zijn oorzaak, dat wij nu een althans eenigermate juiste en volledige voorstelling bezitten van het zeer bijzondere klimaat van het zuidpoolgebied, waarmede een door de meteorologen lang gevoelde leemte zeer gelukkig is aangevuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men, zooals in onderstaande tabel is geschied, de in het zuiden waargenomen gemiddelde temperaturen stelt naast die, welke men op ongeveer overeenkomstige breedten in het noordelijk halfrond aflas, dan komt men op eenvoudige wijze al dadelijk tot de erkenning van een paar hoofdtrekken van het antarktisch klimaat.
Er blijkt dan namelijk, dat 1e de gemiddelde jaartemperatuur in de antarktis in alle gevallen aanmerkelijk lager is en 2e dit verschil niet zoo zeer is toe te schrijven aan een strengeren winter dan wel aan een aanzienlijk lagere zomerwarmte, en zeer kenmerkend voor de zuidpoolstreken is het, dat daar zelfs het zomergemiddelde, 't welk in het noorden overal positief is, steeds beneden het nulpunt blijft. Deze lage zomengemiddelden bewijzen tevens, dat niet alleen het Engelsche maar ook de beide andere stations, ofschoon mathematisch het Duitsche juist op den drempel van het eigenlijk antarktisch gebied en het Zweedsche er geheel buiten lag, toch een echt poolklimaat hadden. Een andere opmerkelijke bijzonderheid vindt men in de buitengewoon groote en snelle schommelingen, waaraan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
temperatuur in deze streken onderhevig is. Om één voorbeeld te noemen: op het Zweedsche station begon de 17e Juli 1903 om 1 uur v.m. met een temperatuur van - 29.8° en om 10 uur n.m. stond de thermometer erop + 4.1°, een verschil dus van 33.9° in den tijd van 21 uur. In 't algemeen waren, in den winter meer dan in den zomer, schommelingen van 20° tot 30° binnen het etmaal in 't geheel niet zeldzaam. Hoogst interessant waren volgens Dr. Bodman, den meteoroloog der Zweedsche expeditie, de relatief hooge temperaturen, die bijna plotseling en zonder dat eenig voorafgaand verschijnsel ze aankondigde soms met de permanente koude kwamen afwisselen, wat wel op bijzonder sprekende wijze geïllustreerd wordt door het bijna ongelooflijke feit, dat terwijl de allerlaagste temperatuur van - 41°.1 den 6en Augustus 1902 werd afgelezen een jaar later bijna op den zelfden datum, nl. den 5en Augustus 1903, dus in 't hart van den antarktischen winter het absolute maximum van + 9.3° werd waargenomen, een zoo zonderling verschijnsel, dat men sterk geneigd zou zijn aan een vergissing te denken, wanneer niet stellig werd verzekerd, dat deze volkomen is buitengesloten. De ramp der ‘Antarctic’, die oorzaak was, dat Nordenskjöld en zijn staf niet van hun station konden worden afgehaald, is der meteorologie ten goede gekomen, want zij dankt daaraan een bijna volledige tweede serie van jaartemperaturen, die, zooals reeds vermoed werd, bewees, dat het eerste jaar, met name de eerste lente buitengewoon streng en dus abnormaal was, wat o.a. ten duidelijkste daaruit blijkt, dat de gemiddelde temperatuur van Oktober 1902 - 12.7°, van Oktober 1903 daarentegen - 6.4° was. Het feit, dat in 1902 de ‘Antarctic’ bij haar tocht naar het zuiden op onoverkomelijke ijshindernissen stuitte en in de Erebus en Terror-golf bleef steken, terwijl het volgend jaar de ‘Uruguay’ zonder eenige moeite en reeds zeer vroegtijdig het Zweedsche winterkwartier bereikte, wordt door deze omstandigheid genoegzaam verklaard. Als regel, afgeleid uit vroegere waarnemingen, geldt, dat in het zuidpoolgebied de lente kouder is dan de herfst en voor het gebied ten zuiden van Z. Amerika komt dit dus uit al is het verschil dan ook buitengewoon groot, wat vermoedelijk aan locale oorzaken moet worden toegeschreven, maar voor andere deelen van de antarctis schijnt het jaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1902 op andere wijze abnormaal te zijn geweest, want èn de ‘Gauss’ èn de ‘Discovery’-expeditie hadden zooals uit het bovenstaande tabelletje blijkt een herfstgemiddelde lager dan het lentegemiddelde en dat deze afwijking, zoowel op Viktoria-land als op Keizer Willem II-land optrad schijnt er op te wijzen, dat beide, ofschoon 76° in lengte verschillende, tot het zelfde meteorologisch gebied behooren, wat mogelijk als een nieuwe aanwijzing kan beschouwd worden, dat zij onderling door binnenijs verbonden zijn en dus deelen uitmaken van een en 't zelfde vastland. Zooals wij boven gezien hebben overwinterde de Schotsche expeditie in de Scotia-baai op de Zuid-Orkney's. Als een zeer opmerkelijk feit kan het worden beschouwd, dat het expeditieschip hier op de geringe breedte van 61°, ongeveer overeenkomende met die van Bergen in Noorwegen, van 25 Maart tot 23 November 1903, dat is acht maanden lang, in het ijs lag ingesloten. Dit feit wijst even als de tijdens de overwintering gedane temperatuurswaarnemingen, die als uitkomst het betrekkelijk zeer lage achtmaandelijksche gemiddelde van -7° gaven en het zeer lage jaargemiddelde door de Belgen en de Zweden bij Grahamland gevonden op het bestaan van een zich ver noordwaarts uitstrekkenden Zuid-Atlantischen uitlooper van het koude zuidpoolgebied, binnen welken uitlooper onder 54° 26' Z., dus nog meer noordelijk, ook de geheel met ijsbedekte Bouvet-eilanden zijn gelegen. Een ander, niet minder belangrijk kenmerk van het klimaat der zuidpoolstreken is het veelvuldig en aanhoudend optreden van stormen. Bezaten reeds van oudsher de zuidelijke zeeën in dit opzicht een zekere beruchtheid, het spreekt van zelf, dat al weer na de verschillende overwinteringen ook dit verschijnsel in zijn geheele duidelijkheid aan den dag is getreden, want juist in den winter blijken deze stormen het veelvuldigst en hevigst te zijn. Een paar bijzonder sprekende cijfers, uit de voorloopige mededeelingen van het Zweedsche station berekend, mogen om dit aan te toonen hier volstaan. Van 1 Maart 1902 tot 1 Maart 1903 waren er niet minder dan 233 dagen, waarop de wind gedurende een of meer uren een snelheid van 10 of meer dan 10 M. per seconde verkreeg en 83 dagen, waarop deze gelijk aan of grooter dan 20 M. per seconde was. De zomer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maanden waren betrekkelijk zeer kalm en gedurende December 1902 en Januari en Februari 1903 klom slechts in de laatste maand twee maal de snelheid tot 20 M. Daarentegen waren de wintermaanden het stormachtigst; in Juni, Juli en Augustus 1902 bereikte op 33 dagen de wind een snelheid van 20 of meer M. per seconde, waarbij voor korten tijd de bijna ongeloofelijke snelheid van 37 M. werd geregistreerd, ja gedurende de eerste 10 dagen van Juni 1902, was de geheele gemiddelde snelheid bijna 20 M. en op den 9en Juni had men den stormachtigsten dag van de geheele overwintering met een daggemiddelde van 25 M. Bedenkt men, dat dergelijke geweldige en onafgebroken stormen altijd vergezeld gingen van lage temperaturen, dan kan men zich eenigzins een voorstelling maken van den waarlijk ontzettenden klimatologischen toestand, waartegen men zich bij een verblijf in deze streken heeft te wapenen. Tot de lastigste waarnemingen in de poolstreken behoort het meten van de hoeveelheid gevallen neerslag, althans wanneer deze uit de juist zoo veelvuldig voorkomende fijn-korrelige sneeuw bestaat. Ik herinner mij hoe gedurende onze overwintering in de Karazee in 1882-83 het ons een voortdurende ergenis was, dat deze fijne, letterlijk alles doordringende sneeuw, als dreef zij den spot met onze waarnemingen, zich rondom den regen- en sneeuwmeter ophoopte maar dezen zelf voorbij ging en geheel ledig liet. Dit bezwaar schijnt werkelijk onoverkomenlijk, waardoor het dan ook ondoenlijk wordt de hoeveelheid gevallen neerslag in millimeters uit te drukken. Slechts kan men het aantal dagen en uren bepalen, waarop er neerslag is en de soort daarvan nader omschrijven. Alleen van het Zweedsche station zijn daarover voor 't oogenblik eenige uitkomsten bekend gemaakt, waaruit blijkt, dat van Mei 1902 tot en met October 1903, d.i. in 549 dagen, er 393 voorkwamen met en 156 zonder neerslag, zoodat in dit opzicht het zuidpoolgebied alles behalve misdeeld is. Ook onze geologische en natuurhistorische kennis van de antarktis is, naar het zich laat aanzien, door de laatste Zuidpoolreizen belangrijk verrijkt, al spreekt 't wel van zelf, dat het groote gewicht juist van de op dit gebied verkregen resultaten eerst na jaren kan blijken, wanneer het mede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebrachte, zeer omvangrijke materiaal wetenschappelijk zal onderzocht zijn. De groote sledetochten der Engelschen, ondernomen zuidwaarts over het groote ijsveld op vrij grooten afstand van de oostkust, en oostwaarts over het binnenijs van Viktorialand, waren uit den aard der zaak van geen overwegend geologisch belang, slechts gelukte het een der officieren bij een dier gelegendheden in een diep ingesneden gletscherdal door te dringen, dit nauwkeurig geologisch te onderzoeken, er overblijfselen van een voormaligen plantengroei te verzamelen en er aanwijzing te vinden van een voormaligen hoogeren ijstand. Daarentegen heeft de Engelsche expeditie in den omtrek van het station dus op Erebus-eiland en op de naastbijzijnde deelen der kust belangrijke onderzoekeningen gedaan en uitgebreide verzamelingen gemaakt,een zeer dankbare arbeid daar, behalve een korte landing aan den voet van den Terror in Februari 1900 door Borchgrevink, dit terrein voor onderzoek nog volkomen braak lag. Wij kunnen dus mettertijd een uitvoerig verslag over dit zoo bijzonder belangrijk vulkanisch gebied verwachten. De geologische werkzaamheden der Duitsche expeditie bepalen zich tot een onderzoek van de eenige plaats, waar Keizer Willem II-land betreden is, namelijk de omgeving van den Gaussberg. Volgens den geoloog der expeditie, Dr. Philippi, is genoemde uit zwartbruine leucitbasaltlava opgebouwde berg een zoogenaamde homogene vulkaan, d.w.z. het product van één enkele uitbarsting; later onderging hij onder invloed van het ijs, waarmede de berg, zooals uit het vinden van erratische blokken kan worden afgeleid, eens overdekt was, ingrijpende veranderingen, terwijl nog later snelle dagelijksche temperatuurswisselingen, splijting door vorst, stormen en andere atmospherische krachten, het hare bijdroegen om het verweeringsproces steeds verder te doen voortgaan en den berg ten slotte geheel met een puinmantel te bedekken. Van plantengroei was hier geen sprake; slechts vond men, door een dunne ijslaag bedekt, een paar korstmossen en een wiersoort op de overblijfselen van een in den bodem vast gevroren zeehond. Van groot belang zijn de geologische en palaeontologische onderzoekingen der Zweden. Jammer, dat verreweg het grootste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeelte der kostbare verzamelingen, ook op het gebied van zoölogie en botanie, gedurende de tweede reis der ‘Antarctic’ bij Vuurland en Grahamland bijeengebracht, met het schip ten gronde gingen. Daartegenover staan evenwel de buitengewoon belanrijke vondsten van Nordenskjöld op Seymour-eiland even noordelijk van zijn winterkwartier: hier toch ontdekte hij een rijke laag beenderen van vogels en andere gewervelde dieren, benevens talrijke overblijfselen van hoogere planten, die alle wijzen op prachtige bosschen met een rijke fauna van plantenetende dieren en vogels, die eenmaal deze thans in een troostelooze ijswoestenij herschapen eilanden bedekten. Ook in de omgeving van het winterkwartier van Andersson en de zijnen, aan de noordkust van Louis-Philippe-land, werden vele goed bewaard gebleven overblijfselen eener rijke flora van Cycadeeën, Conifeeren en Varens gevonden. Door deze ontdekkingen werd voor de eerste maal het bewijs geleverd, dat evengoed als de hoog noordelijke breedten ook de antarktis een diep ingrijpende klimaatsverandering heeft ondergaan. Tot de verdiensten der Schotsche expeditie eindelijk behooren nog de nauwgezette geologische onderzoekingen op de zoo goed als onbekende Laurie- en Saddle-eilanden, die tijdens de overwintering in de Scotia-baai werden gedaan, waarbij de ontdekking van graphiet leerde, dat de groep der Zuid-Orkney's tot de alleroudste formatiën behoort. Behalve de steile gedeelten waren de eilanden geheel met ijs en sneeuw bedekt en de geheele vegetatie bepaalde zich tot enkele mossen en korstmossen, terwijl van grassen, die er volgens Weddell (1823) zouden voorkomen, geen spoor werd gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n="4" IV.Wij mogen van de in deze bladzijden geschetste zeer veelzijdige uitkomsten der Zuidpool-campagne niet afstappen zonder te wijzen op den invloed, dien zij reeds begonnen is uit te oefenen op het toekomstig onderzoek der antarktische gewesten. Het is vooral de Regeering van Argentinië, die na de door haar verleende medewerking aan de Zweedsche en Schotsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
expeditiën en aangemoedigd door het succes van de ter redding van Nordenskjöld uitgezonden ‘Urugnay’, zich voor een wetenschappelijk en ook voor een praktisch onderzoek van het zuidpoolgebied bijzonder is gaan interesseeren. Vooreerst is besloten het meteorologisch station in de Scotia-baai op de Zuid-Orkney's, althans nog gedurende eenige jaren, in wezen te houden. Wij zagen reeds boven, hoe de ‘Scotia’ op haar tweeden tocht naar het zuiden daar in Februari 1904 een drietal Argentijnsche waarnemers onder leiding van den Schotschen meteoroloog Mossman, aan wal zette. Nadat deze mannen zich van hun taak hadden gekweten, werden zijn in Januari l.l. door de ‘Urugnay’ afgehaald, die na ter aflossing een anderen staf van waarnemers te hebben achtergelaten, den 30en dier maand met hen te Punta-Araenas terugkeerde. In de tweede plaats is te Buenos-Ayres een ‘Compania Argentina de Pesca’ opgericht, die zich ten doel stelt in de antarktische zeeën de jacht op traandieren (walvisschen en robben) uit te oefenen. Voor de leiding dezer onderneming heeft men kapitein Larsen, den gezagvoerder der ‘Antarctic’, gewonnen, die reeds in September 1904 met den nieuwgebouwden stoomwalvischvaarder ‘Fortuna’ Sandefjord in Noorwegen met bestemming naar het zuiden heeft verlaten. Op Zuid-Georgië, dat als steunpunt voor het jachtbedrijf is gekozen, zal een traankokerij worden opgericht, terwijl twee zeilschepen een geregelde verbinding tusschen dit eiland en Buenos-Ayres zullen onderhouden. Het is te voorzien, dat vooral onder leiding van een man als Larsen geen gelegenheid ongebruikt zal gelaten worden om deze handelsonderneming ook aan de wetenschap dienstbaar te maken. Tot slot moge hier terloops nog melding gemaakt worden van de reeds boven even ter sprake gekomen Fransche expeditie, die zoo juist uit de Zuidpoolzee is teruggekeerd. Deze onderneming, in hoofdzaak wel een navolging van de Belgische expedite van 1898-99, werd voor een belangrijk deel door den leider Dr. J.B. Charcot zelf bekostigd, met steun van de Fransche Regeering en van particulieren. De expeditie, die zich ten doel stelde onderzoekingen te doen langs de oostkust van Grahamland en zoo mogelijk in de omgeving van het in 1821 door den Russischen zeevaarder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
von Bellinghausen ontdekte en in 1890 door de Gerlache mogelijk zeer van verre geziene Alexanderland, verliet aan boord van het stoomschip ‘Français’ Havre den 23 Augustus 1903. De voorlaatste berichten werden door robbenvangers in een cairn aan de Oranjebaai (Vuurland) gevonden; zij waren gedateerd op 28 Januari 1904 en dus door Charcot, die den 15en Januari Uschuaia op Vuurland verliet, aldaar gedeponeerd, nog vóór hij zijn eigenlijken tocht naar het Zuiden begon. Toen meer dan een jaar verliep zonder dat men verder iets van de expeditie vernam, begon men zich reeds ongerust over haar te maken, totdat juist dezer dagen (6 Maart) een telegram uit Buenos-Ayres meldde, dat schip en bemanning behouden in een Argentijnsche haven waren aangekomen. Volgens dit telegram heeft de expeditie overwinterd bij het op 65o 12' Z. en 63o 58' W. gelegen Wandel-eiland, een der door de Belgische expeditie ontdekte Danebrogs-eilanden; zij is in de gelegenheid geweest verschillende deelen van de oostkust van Grahamland te onderzoeken en Alexanderland terug te vinden, zonder het evenwel te kunnen bereiken. Uitvoeriger berichten kunnen nu binnenkort worden verwacht. Als geheel op zichzelf staande onderneming, wier werkzaamheid niet samenvalt en ook geen verband houdt met die der boven besproken expeditiën, behoort trouwens deze Fransche zuidpoolexpeditie niet meer tot ons eigenlijk onderwerp: de antarktische campagne van 1901-1904.
J. Mar. Ruys. |
|