En hij is ook bijna ondergegaan in de philisterwereld die in hem haar poëet wilde erkennen. Want hij had wel wat verwante eigenschappen. De verstandige burgervader die in pathos poëzie zag, en die het ideale wel wou, mits tot de dichtkunst beperkt; die de kolommen van een Griekschen tempel bewonderde als ze tot voorhal dienden voor een beursgebouw, en die zich graag liet roeren door een voorstelling op de planken, wanneer ze hem daarenboven iets te denken gaf, - die verstandige burgervader, en ook de huismoeder met haar huismoederlijke eischen, konden bij den dichter terecht en hebben van hem genoten. Maar de persoon van den dichter behoorde toch niet tot huns gelijken, en zijn werk, ondanks zijn populariteit, verheft zich boven hun greep.
Schiller heeft een oprechtheid van leven en een kracht van ontwikkeling die hem buiten de burgermaatschappij plaatst, in den kring van de menschen met genie.
Hij groeide op in een tijd toen de wereldgeschiedenis een schot kreeg, evenals 't in onze dagen gebeurde, - toen de enge banden van het geïsoleerde kleine verdrukte leven gingen wegvallen, en toen het groote enthousiasme voor de toekomst in de harten zijn intrek nam - de jeugdroes van de moderne ontwikkeling, die thans voor ons altoos met desillusie is gemengd.
Schiller was de enthousiast. Hij was zich bewust van het komende groote leven, hij gevoelde het als de totaliteit, als de harmonie, als de eenheid van zijn diep hartstochtelijken aard. En dat maakte hem tot een rebel tegen de beëngende tyrannie van zijn omgeving. ‘In tyrannos’ is zijn devies. Zijn werk is een verzet, een aanklacht, een geweldsprong in de vrijheid (Die Räuber, Fiesko, Kabale und Liebe). Zoo is ook zijn leven.
Maar toen hij de vrijheid voor zich begon te veroveren, hoe breed, hoe koninklijk vatte hij zijn taak toen op! Voor de machthebbers van de wereld, voor verleden en toekomst legde hij zijn bekentenis bloot in zijn Don Carlos, als markies Posa.
Onderwijl trok de vrijheid de wereld binnen, de revolutie begon in Frankrijk. Het werd voor Schiller een tijd van bezinning en bedenking. Hij had de dertig jaren achter den rug en trad in het gewone, maatschappelijke leven. De studie werd bij hem hoofdzaak en de behoefte om den drang van zijn persoonlijkheid voor zijn denken te rechtvaardigen. Het vage van zijn geest moest aangevuld, het vlottende van zijn aard tot staan gebracht. Geschiedenis was zijn studieveld en de oudheid leerde hem tucht.
Toen sloeg hij, in de volle kracht van zijn leven, als zijn veertigste jaar naderde, weer de hand aan het groote dichtwerk. Hij schonk aan Duitschland in dat werk een dramatische letterkunde, grondslag voor de ontwikkeling van een nationaal theater,