De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage tot Baedeker's Zuid-Duitschland.Van alle reisgidsen - voor Europa en de rest van het wereldrond - zijn zeker die van Baedeker de meest verspreide. Murray's boeken zijn alleen verteerbaar voor een Engelschman, de ‘Guides Conti’ zijn te lichte kost voor anderen dan Franschen, maar de Duitsche Baedekers zijn inderdaad internationaal. Geen gids past trouwens zóó goed bij de gemiddelde stemming van den met gemiddelde middelen gezegenden reiziger: hij vergeet nooit de geldkwestie - al doet men beter de aloude waarschuwing op het schutblad ‘Nehm nicht viel mit’, met het oog op de hedendaagsche hotelrekeningen, cum grano salis te gebruiken. Daarenboven blaast hij zelfs den meest schroomvalligen reiziger zelfvertrouwen in, door de maestria waarmede deze, dank zijne vingerwijzingen, het huurkoetsierstarief kan vaststellen, en de beslistheid waarmede hij hem leert de fooientemperatuur af te lezen - die twee grootste moeielijkheden in het leven van den niet-millionair-toerist. En daarbij is Baedeker zoo bescheiden! Nooit doet hij door het gloeien van zijn enthousiasme het uwe tot vriespunt dalen; noch staat hij te ratelen bij natuur- of kunstschoon, zoodoende de stemming bedervende; maar hoogstens waagt hij door een heel klein sterretje, evenals een zacht tikje op den arm, uwe aandacht te vestigen op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonder mooie, waarlangs gij - al hadt gij nog zoo veel smaak - onopgemerkt voorbij zoudt snellen, omdat een reiziger vanwege de koortsachtige haast (voortspruitende uit de ons allen aantastende spoorziekte) alleen oog heeft voor het volgende.... Blijft Baedeker zich in alle landen, onder alle hemelsbreedten gelijk, toch weet hij wat in de omgeving past: in Zwitserland laat hij u bergschoenen aantrekken, in Italië slentert hij dagen lang met u door musea, in Amerika, o tempora, o mores! wijst hij fabrieken aan! Waarlijk, geen betere leidsman is denkbaar voor den gemiddelden reiziger, voor den enkel ontspanning en afleiding zoekenden reiziger, in een woord: voor den zomerreiziger. Maar toch.... ook voor dezen zijn de tijden veranderd. Wel leest hij nog met belangstelling de korte inleiding, bij elk land gegeven, welke de politieke geschiedenis en de kunstgeschiedenis in grove trekken schetst; maar dat alles bevredigt hem niet langer; hij wil meer weten: den finantiëelen toestand.... vooral die der steden, den socialen toestand, en zoo hij een echt kind is van zijnen tijd: óók den toestand van het vakonderwijs. En o, hoe karig zijn hieromtrent Baedeker's mededeelingen! Daarom wellicht zal men voor lief willen nemen de volgende bladzijden, welke trachten eenigermate die laatstgenoemde leemte aan te vullen voor dat deel van Duitschland, hetwelk het minst de aandacht trekt - misschien omdat het zoo klein is, en geen reclame maakt - doch dat uit een oogpunt van opvoeding zeker het eerst moet genoemd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Beginnen wij met de plaats, welke in Zuid-Duitschland den reiziger aantrekt als met een magneet: Neurenberg. Neurenberg! de stad der hemelhooge torens en diepe ommuurde grachten, der torenhooge, schots- en scheef op de stratenlijnen staande huizenklompen uit dien heerlijken tijd, toen er nog geen verhandelingen geschreven werden over steden-aestetica - omdat men de steden aestetisch (zooal niet hygiënisch) bouwde! Neurenberg, Protestantsche burcht van verdraagzaamheid, met heiligen-beelden aan de straathoeken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en met zij-altaren in de luthersche bedehuizenGa naar voetnoot1); Neurenberg eindelijk met het ideale Johanneskerkhof, dat - toen ik het bezocht - geurde van het allerwege kwistig gestrooide, door de zon gestoofde dennengroen, waaruit, als uit een groene zee, oprezen de ernstige bruinroode rotsblokken waaronder sluimeren Dürer, Hans Sachs, Veit Stoss, en zoovele andere rusteloos scheppende genieën, nog door hunne kunstig bewerkte metalen naamplaten getuigend van den gloed waarin de Renaissance eenmaal de wereld zette! Doch ter zake! ter zake! Niet dáár ligt onze taak. Haastig uit de straat der logementen - de Koningstraat - over de Museumbrug afgedaald naar de Groote Markt, doch even voordat wij deze bereiken, rechts afgeslagen. Dan bevinden wij ons weldra op een pleintje langs de Peglitzrivier, dat Baedeker zelfs met geen naam verwaardigt, - een verlaten triestig pleintje, stuitende tegen den ouden stadswal. En nog zijn wij er niet heelemaal! Nu - rechts - even vóór dien muur een leelijk smal straatje door - en eerst dan eindelijk staan wij, ter plaatse waar zich dit verbreedt, voor het doel van onzen tocht: het Baierisches Gewerbemuseum. (Pl. E. 2.3). Het is in Baedeker met geen sterretje getooid, en 't wordt maar heel kort in dat reisboek beschreven - anders te handelen zoude ook niet in Baedeker's kader passen - maar wij gaan uit met een ander doel, en dus schrijven wij: ** Beijersche NijverheidsmuseumGa naar voetnoot2). Gij hadt dit Museum natuurlijk ook langs een anderen weg en zelfs een veel mooieren kunnen bereiken; doch de hierboven aangegevene is te verkiezen, omdat gij zoodoende het snelst uit den roes komt waarin ieder, die een greintje gevoel heeft voor beeldhouw- en bouwkunst - en vooral voor schilderachtige stadsgezichten - door het verblijf in Neurenberg wordt gebracht. En om héél zeker te zijn dat de roes niet terugkeere, voer ik u niet naar de tentoonstellingsruimten van het Museum, doch onmiddellijk in de kelderverdieping, welker kille logge steenklompen een scherpe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenstelling vormen met het slanke pilarenwoud daarboven, waarheen een koninklijke trap, belegd met dikken rooden looper, de vuile voeten van den bezoeker voert. Hier in de diepte kunt gij daarentegen niets bederven, - struikel niet in het duister! - en gruw niet als aan 't eind van een kronkelgang een deur geopend wordt, waaruit eene innige mengeling van pek-, leer- en menschenlucht u te gemoet walmt. Doch 't is waar ook: de in de moderne letterkundige school opgevoede mensch is gewoon aan vieze luchten. Nu, dan zal u evenmin doen terugdeinzen wat hier het eerst het oog treft! Een reeks voeten. In gips afgegoten voeten, gelijk gij - hoop ik voor u - in hunne naaktheid nooit in den vleeze hebt gezien. Want welke voeten! 't Zijn wel is waar mannenvoeten, maar met zoo ongelooflijk veel bulten en bobbels, uitstekende knokels hier en vette uitwassen daar, dat als men bij een voet van physionomie mocht spreken, men ongetwijfeld, indien deze afgietsels in de gruwelkamer van het Panopticum werden aangetroffen, tot de ontembare moordzucht van den oorspronkelijken bezitter zoude besluiten. Zulke uiteinden kunnen slechts een gewelddadig uiteinde voorspellen! En toch, ook hier bedriegt de schijn: de bezitters van die voeten ziet gij voor u, ijverig aan den arbeid. Het zijn dood-goeie, maar stoere knapen uit de Beijersche hoogvlakte, die in deze kelderruimte met hunne grove knuisten piekfijne dameslaarsjes in elkaar tooveren, en wel met zulk een razende snelheid, dat zij zich nauwelijks den tijd durven gunnen om den binnentredenden vreemdeling door op te staan den betamelijken groet te brengen, die den Hollandschen bezoeker van Duitsche scholen zoo treft, omdat hij in eigen land van eigen leeninrichtingen wel veel - maar nimmer wellevendheid verwacht. Die mannen - blijkbaar dorpsbewoners - zijn hier van allerwege samengekomen. Het zijn schoenmakersbazen en gezellen uit Opper-Beijeren, de Boven-Pfaltz, Opper-Franken, Middel-Franken en Onder-Franken, Zwaben en Neuburg. Sommigen reisden van verre hierheen - een enkele zelfs vijf uur sporens, wat - aangezien Beijeren niet heel groot is - zooveel beteekent als van bijna de uiterste grens. En terecht komen zij van zooverre hierheen, want wat ik u hier doe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien, is misschien het belangrijkste van het geheele Nijverheidsmuseum, dat veel meer dan een museum van doode dingen - zooals het gewoon begrip museum medebrengt - er een is van levende dingen. Deze samenkomst toch is een zoogenaamde ‘Meisterkurs’, een ** Patroonsleergang voor het schoenmakersbedrijf, een leergang, niet bestemd om patroons te maken, maar om hen die zich reeds als bazen gevestigd hebben of op 't punt staan zelfstandig te worden, in de gelegenheid te stellen de fijne knepen van het vak te leeren. Op hunne eenzame dorpen en in hunne kleine steden toch kunnen zulke lieden hun vak nooit onder de knie krijgen; het zijn en blijven brekebeenen. En dat is een van de vele redenen waarom het hun zoo slecht gaat; want nu trekt veel werk hunne deur voorbij: de kosten toch van vervoer zijn zóó gering geworden (dank zij de moderne transportmiddelen) dat vele klanten liever hunne bestellingen doen in de groote stad. En trouwens, al kenden zij hun vak in de puntjes, hoe zouden zij met de groot-industrie kunnen wedijveren? Het klein-bedrijf eischt daartoe immers heden ten dage de kennis en het gebruik van werktuigen en machinale inrichtingen - de hand alléén kan niet meer concurreeren; en nu weten die dorpelingen wel van hooren zeggen dat er dergelijke hulpmiddelen voor het ambacht bestaan, doch het ontbreekt hun aan gelegenheid om daaromtrent ondervinding op te doen - zelfs al bezitten zij, wat dikwijls niet het geval is, voldoend kapitaal om zich die werktuigen aan te schaffen. En zoo sukkelen zij voort, steeds verder achteraan komende, en de zegeningen verwenschende van den nieuweren tijd, welke hun slechts onspoed brengt. Dit nu wil de patroonsleergang verhelpen; het is in alle opzichten een aanvullingscursus: de baas leert er hetgeen hem aan vakkennis ontbrak, en tevens maakt men hem vertrouwd met de vindingen van den nieuweren tijd, laat hem zelfs zijne concurrenten van de groot-industrie bezoeken, opdat hij zich beter rekenschap kunne geven van de macht waarover zijn vijand beschikt - en dus beter begrijpe waarom zijn eigen schoen hem knelt. Hard wordt er gewerkt op dien patroonsleergang! Want deze gebaarde leerlingen weten hoe kostbaar de oogenblikken zijn! Al wordt voor den cursus een slappe tijd uitgezocht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en duurt hij slechts een viertal weken - het lapwerk thuis kan bezwaarlijk wachten, en menige klant wordt allicht ontevreden als hij of in 't geheel niet, of enkel door het achtergebleven jongmaatje wordt geholpen. Daarenboven kan op 't platte land het bestier van 't bijbedrijf: de landbouw, moeielijk den sterken vaderarm missen. De baas studeert dus als 't ware met de wanhoop in 't hart, en niet zelden ziet men den een of anderen deelnemer den leergang voor korteren of langeren tijd af breken, soms wel voor goed weggaan, omdat de toestand dáárginder geen langere afwezigheid gedoogt. En dan de kosten! Zoowel de zichtbare als de onzichtbare; want al is het schoolgeld zéér matig (zeven gulden) men moet dan toch te Neurenberg in de kost gaan; de zaken staan al dien tijd stil, en er wordt niets verdiend; hoe moet het huisgezin eten? De cursus veroorzaakt dus een deficit, dat menigeen niet bij machte zou zijn te dragen, boden niet Staat en andere officieele lichamen de reddende hand. Al naarmate de draagkracht wordt niet enkel het leergeld kwijtgescholden, doch worden den deelnemer behalve de reiskosten ook de andere uitgaven vergoed - eene ondersteuning welke tot 12 gulden in de week kan stijgen. Om eenig denkbeeld te geven van de kosten aan dergelijke patroonsleergangen verbonden, diene dat bijv. het viertal schoenmakerscursussen, welke in 1903 gehouden werden (latere geldelijke gegevens staan niet ten dienste) aan uitgaven voor onderwijzend personeel, materieel, enz. ongeveer f 2300 vorderden, terwijl aan ondersteuningen f 990 werd uitgegeven en een bedrag van f 125 aan schoolgeld werd kwijtgescholden. Elke cursus kostte derhalve gemiddeld f 854, en aangezien er gemiddeld 8 personen aan deelnamen, komt iedere leerling dus op f107 te staan. Dit bedrag is zeker niet gering, doch hoeveel wordt daarvoor niet geboden! Een arts wijdt den schoenmaker in de geheimen van den voet in; een scheikundige bespreekt de bewerking van het leder, de lakken, smeer- en vetmiddelen, de lijm en de andere grondstoffen van het vak; een leeraar in het handelsrekenen onderwijst het boekhouden en het vakrekenen, de zoo gewichtige prijsbepaling (Kalkulation); een gipsvormer leert voeten afgieten, en niet minder dan drie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ervaren meester-schoenmakers, specialiteiten in de verschillende onderdeelen van het vak, geven onderricht in het maatnemen, het patroonteekenen, uitsnijden, vervaardigen van de verschillende deelen van schoen en laars, het vermaken van leesten naar den voet van den klant en het werken op de machine, terwijl ten slotte - zooals reeds werd medegedeeld - verschillende groot-bedrijven bezichtigd worden. Geen wonder dus, zoo een Beijer met minder zielsangst dan andere aardbewoners in een nieuwen schoen stapt, en het al te zeer van ontmoedigde berusting getuigend gezegde: ‘wien de schoen past, trekke hem aan!’ - dáár niet bekend is. Laten wij ten slotte mededeelen, dat als eenige voorwaarden voor de deelneming aan dezen leergang gesteld zijn een leeftijd tusschen 24 en 45 jaren alsmede voldoende kennis van de praktijk om de lessen met vrucht te kunnen bijwonen, en dat hoewel reeds zelfstandig gevestigde schoenmakers (bazen) de voorkeur hebben, ook gezellen worden toegelaten, liefst zulke, die zich later zelfstandig kunnen vestigen. Van de 32 schoenmakers bijv. die in 1903 aan de Neurenbergsche patroonsleergangen deelnamen, waren er 8 patroons, de overige gezellen - de meeste dezer namen later aan het meesters-examen deel (waarover straks), dat echter in geen verband staat tot den cursus.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Op den eersten aanblik staat men verbaasd over de vrijgevigheid van de bevoegde machten in zake zulke patroonslessen. Onze gedachtengang is geheel gericht op de opvoeding van het kind, en daarvoor hebben wij schatten over. Maar waar gaat het heen, zoo wij ook volwassenen moeten ondersteunen? Doch men vergeet dat wij leven in een tijdperk van overgang. Al werd het geheele aankomende geslacht van handwerkers op vakscholen naar den eisch onderwezen, dan nog zoude - aannemende dat de gemiddelde arbeidslevensduur tot het zestigste jaar strekt - eerst ruim veertig jaren na dezen de laatste knoeier en brekebeen afscheid nemen van zijne geachte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
clientèle. Nog veertig jaren lang is dus voort te sukkelen, al zal ieder jaar de toestand iets gunstiger worden, omdat van lieverlede het geschoolde geslacht opschuift en de rijen aanvult, welke de ouderdom dunt. Maar waarom zouden wij zoo lang geduld nemen, en door de scholen voor jongeren enkel voor ons nageslacht zorgen; waarom niet tevens voor onszelven, voor het thans actieve deel van het menschdom gezorgd? Het tegenwoordige geslacht bekostigt immers alle uitgaven, zachts dat het geld ook ten deele voor eigen bate worde besteed! Daarenboven kan de klein-nijverheid niet twintig, zelfs geen tien jaren wachten; zoo ergens, dan is het hier geen toevenstijd, want zoo het tegenwoordige geslacht der handwerkers niet in staat wordt gesteld de aanvallen van de groot-industrie af te slaan, en het steeds kleiner wordende terrein voor verder afbrokkelen te behoeden, dan zal het toekomende geslacht vanzelf met leege handen staan en geen markt vinden voor zijne arbeidskracht. De opvoeding der bazen, de patroonsleergangen zijn dus inderdaad een eerste eisch van dezen tijd.Ga naar voetnoot1) In Beijeren sedert enkele jaren ingevoerd, in Baden geregeld gehouden sinds 1884; in Wurttemberg eveneens ongeveer dagteekenend van laatstgenoemd jaar - worden dergelijke patroonsleergangen in de meest uiteenloopende vakken gehouden, nu eens vele, dan weinige, al naarmate de behoefte. Want dit is een groot voordeel van dergelijke losse cursussen - zij komen en gaan, en houden tred met de ‘vraag’; heel anders dan bij vakscholen - waarbij de vis inertia een zoo groote rol speelt, en welker uitgaven niet zoo elastisch stijgen.... en dalen kunnen. Zoo bijv. heeft zich in vroeger jaren het Beijersche Nijverheidsmuseum veel moeite gegeven om het bronsgieten weder tot eere te brengen - een vak, voormaals te Neurenberg, blijkens de reeds genoemde grafplaten, zoo voortreffelijk beoefend, doch van lieverlede geheel in verval geraakt. Toen eenmaal, dank zij den steun van het Museum, dit vak wederom op de vorige hoogte was gekomen, heeft de directie hare bemoeiingen in die richting gestaakt; en enkel de fraaie beelden in de galerijen van het gebouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herinneren als een trofee aan de behaalde overwinning.Ga naar voetnoot1) Dit moge ook tevens tot bewijs dienen dat het niet enkel de gewone nijverheidsvakken zijn, welke zich in de bescherming van het Museum verheugen. Toch betreffen de meeste patroonsleergangen meer de gewone nijverheid: het timmermansvak, het smidsambacht (in zijne vele onderdeden: vuurwerker, bankwerker, slotenmaker, enz.), het schildersambacht (decoratie-, marmer- en letterschilderen), het kleermakersvak, het meubelmakersvak, dat van den horlogemaker, van den metaalbewerker, en eindelijk dat van den loodgieter - een vak, dat sedert de nieuwere begrippen omtrent huisrioleering, den aanleg van gas- en waterleiding en van electrische schellen, een zoo geheel andere beteekenis heeft gekregen, en dan ook een nieuwen naam voert (installateur). En bij hoevele loodgietersbazen schiet niet de noodige kennis van al dat nieuwe te kort, - zooals de huiseigenaar maar al te gevoelig in zijne beurs bemerkt! Doch in welk vak schieten de patroons niet te kort, tengevolge van den verbazenden vooruitgang der techniek? Eenige jaren geleden bijv. was linoleum een nog genoegzaam onbekend materiaal. Heden ten dage kan men in bijna alle huizen in letterlijken zin over die vloerbekleeding vallen (o! noodlottige boen- en was-zucht!). Doch weinige behangers weten het linoleum naar den eisch te leggen. Fluks dus een patroonsleergang voor behangers georganiseerd, enkel om hen met dit materiaal vertrouwd te maken. Elke cursus (er zijn er meerdere gehouden) duurde vier dagen, en telde 12 deelnemers. En zelfs nog iets korter duurde de leergang in een ander ‘mode’ vak: het houtbeitsen. Deze wijze van kleuren van den natuurlijken houtvezel vindt in den nieuweren meubelstijl allerwege toepassing; het is geen heksenwerk, doch zonder behoorlijke aanwijzing niet wel uit te voeren: in twee dagen tijds wordt menig Zuid-Duitscher die kunst geleerd. Zoo bijzonder kort durende leergangen zijn natuurlijk eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitzondering; de meeste nemen veertien dagen, drie, vier weken in beslag;Ga naar voetnoot1) niet gaarne strekt men die cursussen over grooter tijdsruimte uit - trouwens dan zoude allicht de ijver verflauwen en het doel: ‘aanvullen’ verloren gaan. Geen getuigschriften worden dan ook uitgereikt bij den afloop; hoogstens een bewijs van deelneming - ook van belang voor die patroons, die hunne knechten den leergang op hunne kosten doen bezoeken: beproefde gezellen, die zoodoende beter het meesterknechtschap kunnen uitoefenen. Doch om hun ter wille te zijn, die gaarne den meestertitel willen verwerven, heeft het Nijverheidsmuseum eene regeling getroffen met het officieele lichaam, waarvan de ** Meestersexamens uitgaan: de ‘Handwerkskammer’ - Kamer van Klein-nijverheid - zoodat onmiddellijk na het eindigen van den patroonsleergang de deelnemers het meestersexamen kunnen afleggen. Dit spaart niet enkel reiskosten uit, doch ook tijd, - want terwijl in gewone omstandigheden wie Meester worden wil een proefstuk onder toezicht moet vervaardigen, kan de afloop; hoogstens een bewijs van deelneming - ook van belang voor die patroons, die hunne knechten den leergang op hunne kosten doen bezoeken: beproefde gezellen, die zoodoende beter het meesterknechtschap kunnen uitoefenen. Doch om hun ter wille te zijn, die gaarne den meestertitel willen verwerven, heeft het Nijverheidsmuseum eene regeling getroffen met het officieele lichaam, waarvan de ** Meestersexamens uitgaan: de ‘Handwerkskammer’ - Kamer van Klein-nijverheid - zoodat onmiddellijk na het eindigen van den patroonsleergang de deelnemers het meestersexamen kunnen afleggen. Dit spaart niet enkel reiskosten uit, doch ook tijd, - want terwijl in gewone omstandigheden wie Meester worden wil een proefstuk onder toezicht moet vervaardigen, kan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
candidaat thans volstaan met inlevering van het tijdens den patroonsleergang vervaardigde werkstuk - voor den loodgieter bijv. een topbekroning (naald), voor den meubelmaker een ingelegd tafeltje, enz. enz. En hoewel die meestertitel geen voorrechten van beteekenis geeft, is het zelfbewustzijn van den handwerker dermate wederom ontwaakt, dat de langen tijd geminachte titel wederom tot eere is gekomen. Want deze geldt niet meer als eene herinnering aan dagen van misbruiken en willekeur, doch, dank zij het examen, als een bewijs dat men inderdaad het vak zijner keuze meester is. Slechts in één vak schijnt men nog niet aan den meestertitel te hechten: in het kappersvak. Friseur en Coiffeur klinken veel deftiger! Misschien hangt die onverschilligheid ook samen met het feit dat, in Zuid-Duitschland althans, dit vak nog niet overvoerd is. De reden hiervan zal wel zijn, dat in geen vak het publiek zich zoo moeilijk laat bedotten. Dat uw loodgieter uwe rioleering slecht heeft aangelegd zult gij eerst na jaren bemerken bij een verstopping; de man ligt dan misschien al op 't kerkhof; knoeit uw schilder - eerst na tijden bladdert de verf af; een meubel valt eerst uit elkaar lang nadat de rekening is betaald - tenminste indien gij behoorlijk aan uwe verplichtingen voldoet -; maar zijt gij 's morgens slecht geknipt, dan hebben 's middags reeds al uwe magen en vrienden daaromtrent de noodige kritiek uitgeoefend. In het kappersvak heeft dus een brekebeen geen toekomst; wat echter niet wegneemt, dat het vak geleerd moet worden. Integendeel! Ga even mede, dan zult gij zien, waar en hoe. Dicht bij het machtige Mouthuis, dat met zijne honderde dakvensters getuigt van de gewezen handelsgrootheid van Neurenberg, ligt de kleine Klarakerk; rechts daarvan - op een binnenplaats - staat een twee verdiepingen hoog huis; wellicht een overblijfsel van vroegeren kloosterbouw. En die kloosterachtige indruk wordt versterkt door het zien van de groep mannen, die voor de deur wacht - ongeschoren, ongewasschen schamelen, - echte werkeloozen van beroep, die blijkbaar geduldig wachten totdat het hunne beurt is om de offergave te ontvangen. Die offergave is hier echter negatief: hun wordt niets gegeven, doch iets ontnomen. Treedt binnen en gij zult het zien. Een twintigtal armen zitten er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds neder in het kleine zaaltje.... in gemakkelijke stoelen, met welbehagen opsnuivende de geparfumeerde atmosfeer. En een twintigtal kleine jongens - het vak schijnt niet aantrekkelijk te zijn voor mannen van gestalte, wellicht wegens het bukken - jongens in hagelwitte pakjes gestoken, hanteeren ijverig scheermes en kwast. Ik hoop dat ons deftig binnentreden geen hand heeft doen beven.... Boven is het veiliger, daar wordt naar den eisch gekapt - en niets is vermakelijker dan een man met boeventronie en uitstralenden neus, gehuld in den hagelwitten kapmantel, zichzelf welbehagelijk te zien bekijken in den grooten kapspiegel, welke voor hem op tafel staat. Het is alsof er een nieuwe wereld voor hem opengaat, terwijl een in 't wit gedoste pygmee den ruigen haarbos, die wellicht nimmer kam noch borstel voelde, ontwart en sierlijk fatsoeneert. Glimlach niet! er is wellicht geen Toynbeewerk waarvan zulk een opvoedende kracht uitgaat. Cleanliness is godliness gelooven de Engelschen, overtuigd dat wie zijn lichaam in eere houdt - des geestes tempel - zulks ook den geest zal doen. En Booker T. Washington, de groote negeropvoeder van Tuskegee, is het zoo volkomen eens met deze moderne levens-opvatting, welke eene zoo scherpe tegenstelling vormt met de middeneeuwsche lichaamsverachting, dat het eerste instrument hetwelk hij zijnen kroesharigen discipelen in handen geeft.... een tandenborstel is. ‘Het Evangelie van den tandenborstel’, gelijk generaal Armstrong, de groote weldoener van het negerras, placht te zeggen, is een der geloofsartikelen van Tuskegee; - alzoo schrijft hij. ‘Geen jongen mag op onze school blijven, die niet een tandenborstel gebruikt. In later jaren kwamen zelfs dikwijls candidaten zich aanmelden, die geen andere bagage bij zich hadden dan dat toiletartikel. Zij hadden van vroegere leerlingen vernomen hoezeer wij gesteld waren op het gebruiken van een tandenborstel - en daarom, bij wijze van aanbeveling, meenden zij dat werktuig te moeten medebrengen.’ ‘Het is aardig om te zien - aldus vervolgt Washington - welk een invloed de tandenborstel heeft op het beschavingswerk. Op zeer weinige uitzonderingen na, heb ik opgemerkt dat indien wij een jongen zóó ver krijgen dat hij uit eigen beweging een nieuwen tandenborstel koopt, als de eerste of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede is zoek geraakt, men dan voor zijn toekomst niet meer behoeft te vreezenGa naar voetnoot1). Doch wij dwalen af: niet het arbeiders onderwijs, doch dat van den middenstand is het thema dezer bijlage - al is het verschil tusschen beide standen, nabij de grens zóó gering, dat veel wat den eenen stand baat geeft, zulks ook den anderen doet. Heeft trouwens niet Thorbecke een vijftigtal jaren geleden ter gelegenheid van zijne - toen vruchtelooze - poging tot afschaffing van den vleeschaccijns getracht zijne landgenooten deze waarheid in te prenten? ‘De middenstand - aldus verklaarde hij - is het ware bolwerk tegen een overhand toenemende armoede. Zoo wij dat gedeelte des volks bevestigen, zoo wij beletten dat er inbreuk op worde gemaakt door de laagste klassen der maatschappij, zal het allengs door opneming in zich, die klasse binnen nauwe grenzen brengen, die zich van hare zijde uitbreidende, een kanker wordt der maatschappij.’ Bleven deze woorden toenmaals vrijwel onopgemerkt, en dringt eerst thans hier te lande die waarheid door, in Duitschland, - vooral in het Zuiden - is men zich sneller bewust geworden van hoeveel belang het is den nijveren middenstand in den strijd om het bestaan te steunen. En de hierboven beschreven patroonsleergangen zijn daartoe zeker een der beste middelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Doch niet enkel voor de bazen zelven of voor hunne clientèle zijn die patroonsleergangen van belang. Misschien ligt wel hunne grootste beteekenis in hetgeen zij indirect voor de leerlingen doen. Want alleen een goed meester kan goede leerlingen vormen, en ten slotte is het vraagstuk van het leerlingwezen dan toch het belangrijkste van de klein-nijverheid. Maar ook in dit opzicht kan de klein-nijverheid voordeel trekken uit een bezoek bij hare concurrente: de groot-industrie. Immers ook bij deze is het leerlingvraagstuk van groote beteekenis; doch kapitaal-krachtig en niet enkel kapitaal-krachtig, maar ook gewoon te organiseeren en het initiatief te nemen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft deze niet gewacht op de hulp van den Staat, doch zelf de oplossing van het vraagstuk ter hand genomen. En men moet erkennen: zij is in die oplossing bijzonder gelukkig geslaagd. Dit springt als 't ware in het oog bij een bezoek aan de Neurenbergsche ** Fabrieksvakschool van de vereinigte Maschinenfabrik Augsburg und Maschinenbaugesellschaft Nürnberg, een fabriek van werktuigen en spoorwegmateriaal, welke niettegenstaande haren te langen titel, inderdaad tot de grootste inrichtingen van Duitschland behoort. Het is een reusachtige fabriek, gelegen in een der voorsteden van Neurenberg, aan den zoom van een bosch. Zij beslaat een oppervlakte van 36 hectaren - een landgoed derhalve - doch met gebouwen beplant in plaats van met boomen - gebouwen, welke ver uit elkander staan, eenvoudig, ruim, vol licht en luchtig, alle fonkelnieuw. Toch is deze fabriek allerminst als een paddestoel uit den grond geschoten gelijk zoovelen, dank de vooze groeikracht van verwaterd kapitaal. Reeds in 1837 werd de grondslag van deze instelling gelegd, toen kort na de opening van den eersten Duitschen spoorweg - het nu nog als curiosum bestaande boemellijntje Neurenberg-Furth, - de koopman J.T. Klett op het denkbeeld kwam om zich op de machine-industrie toe te leggen en daartoe een drietal Engelsche werkkrachten liet overkomen. Voortdurend nam de eerst bescheiden inrichting in omvang toe, doch haren grooten bloei dankt zij aan een.... letterkundige en voormalig boekhandelaar; wederom een bewijs voor de juistheid van Villemain's stelling dat: ‘la littérature mène à tout.... à condition d'en sortir’. Het was nl. Klett's schoonzoon - de met diens eenig kind gehuwde Theodor Kramer - later als baron von Kramer-Klett in den erfelijk en adelstand verheven - dien het huwelijkstoeval als een ijzerindustrieel van den eersten rang deed ontpoppen. Veertig jaren ongeveer bestierde hij de fabriek, welke thans aan een tienduizendtal mannen werk verschaft en 35 millioen Mark per jaar omzet. Een staat in den Staat derhalve, een afgesloten geheel - en dus met eigen behoeften van onderwijs en opvoeding.... en óók met de noodige middelen om die behoeften te bevredigen. En bij de organisatie van dit onderwijs kwam von | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kramer-Klett zijne dubbele ervaring, als man van de theorie en als man van de praktijk, te stade. Niet van iederen jongen kan een ambachtsman gemaakt worden: 't is niet voldoende te vragen of een jongen meer of min ‘hoofd’ heeft - van bijna even groot belang is het te weten of de jongen meer of min ‘zit’ heeft. En dus richtte von Kramer-Klett twee scholen op. De eene - minder eigenaardig ‘Fabriksschule’ genoemd - geeft in den trant van onze burgeravondscholen aan een 160tal kinderen van arbeiders en beambten gelegenheid zich in een tweejarigen cursus verder te bekwamen in de gewone leervakken en het Fransch. Een deel der scholieren - de talentloozen (wat de meeste menschen immers zijn!) - valt na afloop van den leertijd voor goed af, verdwijnt in de arbeidersen klerkenmassa; het betere deel: de jongens waar wat in zit, wordt toegelaten tot de fabrieksvakschool, de Lehrlings-Fortbildungsschule, terwijl aan het kleinste deel: de bijzonder begaafden - een 20 à 30 tal - de weg geopend wordt naar een dier vele middelbare inrichtingen van onderwijs, welke Duitschland rijk is: de Realschule, de Industrieschule, de Lateinschule, het Gymnasium, de Baugewerkschule, de Kunstindustrieschule, de Landwirthschaftschule - zelfs enkelen: de hoogst talentvollen, daartoe in staat gesteld door studiebeurzen der fabriek, brengen het, al naarmate van hunnen aanleg, tot de Technische Hoogeschool, de Universiteit of de Kunstacademie. Want de geest blaast waarheen hij wil, en wie in een fabriek het levenslicht ziet, is daarom nog niet tot nijverheidsman geboren. Maar zorgde von Kramer-Klett zóó voor de algemeene belangen van het personeel, de school welke zoowel de belangen van het aankomend geslacht als die van de fabriek zelve behartigt: de fabrieksvakschool is het meest onze aandacht waardig. Hoewel deze een 125tal leerlingen telt, en de scholieren tijdens hunnen vierjarigen leergang, al naarmate aanleg en keuze, opgeleid worden tot bankwerkers, vormers, modelmakers en teekenaars, zult gij te vergeefs naar een uitgebreid schoolgebouw zoeken. Want de praktische lessen worden in de fabriek zelve gegeven. Wat het theoretische onderwijs betreft, dit is zóó voortreffelijk, dat de inrichting het voorrecht heeft hare leerlingen te zien vrijgesteld van het volgen der verplichte tweejarige ‘Knabenfortbildungs- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schule’, een voorrecht dat te hooger op prijs wordt gesteld omdat... (in Duitschland is 't al even als bij ons), de mannen der praktijk niet veel sympathie hebben voor het zoogenaamd herhalingsonderwijs, gegeven door Volksschul-leeraren, wien het bij al hunne toewijding dan toch te zeer ontbreekt aan de kennis der praktische eischen om vruchtdragend onderwijs te kunnen geven. Slechts van één deel van het verplichte herhalings-onderwijs zijn de leerlingen der fabrieksvakschool niet vrijgesteld: het godsdienstonderwijs des Zondags, - zeer eigenaardig de Christenlehre genoemd. Verder zijn de jongens heelemaal fabrieksjongens. Niet alleen leven zij als zoodanig in de fabrieksatmosfeer, maar zij worden als zoodanig ook van meet af aan betaald. Het eerste jaar ontvangen zij 4 Pfennig per uur (natuurlijk alleen voor de uren gewijd aan de praktijk); elk jaar stijgt dit bedrag met 2 Pfennig. En de fabriek kan dit betalen, omdat zij de jongens niet zet aan nutteloozen arbeid, maar dadelijk aan werk dat het bedrijf gebruiken kan - wat alleen mogelijk is omdat er bij diens grooten omvang natuurlijk ook aan heel veel eenvoudigs behoefte is. En niet enkel geeft de fabriek een uurloon, doch daarenboven nog wekelijks extra één Mark zakgeld. Hoe royaal! zal men uitroepen. Het is echter slechts eene droevige noodzakelijkheid; en niet dan na rijp beraad en bittere ervaring is de Directie tot deze uitgave overgegaan. Want het bleek overtuigend dat zelfs op zóó jeugdigen leeftijd de eenige gevoelige straf is: de geldstraf, en aangezien deze alleen kan toegepast worden op een kapitalist, bleef er niets anders over dan den leerling tot kapitalist te maken. Zoo is de jongen dus geheel ingelijfd in de fabriek, en volkomen in overeenstemming hiermede worden de theoretische lessen enkel gegeven in de vroege morgenuren (6-8 uur) en in den avondstond (5-7 uur); overdag mag niets ontnomen worden aan den arbeidstijd der handen. Natuurlijk gaan de scholieren niet dadelijk de fabriek in. De vormers bijv. werken twee jaren lang in een eigen vormerij, waar zij zelfs het gieten leeren, - want al behoort zulks later niet tot hunne taak, een goed vormer moet ten volle vertrouwd wezen met de eischen van de gieterij. Eerst in het derde jaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden zij in de groote fabrieksvormerij toegelaten en daar, ieder afzonderlijk of paarsgewijze, toegevoegd aan oudere werklieden. En opdat men verzekerd zij dat deze het vereischte toezicht zullen uitoefenen, en vooral er scherp op letten dat de jongen de noodige vlugheid in 't werken krijge - dat groote struikelblok van alle schoolopvoeding - wordt het eigenbelang van de oudere vormers in dienst gesteld. De jongens worden nl. bij den stukarbeid (Accordarbeit) geplaatst; de oudere werklieden zorgen dus wel dat het werk vlug en naar den eisch ga - wat den leerling trouwens ook te stade komt, aangezien hij zoodoende tot 16 à 20 Mark per week kan verdienen. Waarlijk, een aardig leerlingsloon! De modelmakers-leerjongen wordt geplaatst in een lokaal waarin ook eenige oudere ervaren modelmakers staan. Zij krijgen ieder een eigen werkbank en eigen taak. Doch de oudere gezel verlaat nu en dan zijn werk om een oog te houden op dat van den achter hem staanden jongen en dezen, zoo noodig, terecht te wijzen. Heeft de leerling zijn werkstuk gereed, dan moet hij het ‘lakken’, dat wil zeggen: verwen met bepaalde kleuren, die gieter en bankwerker zullen aanwijzen, welke deelen met meer of met minder zorg te behandelen zijn. Ook dit verwen zal later niet meer zijn taak wezen, daartoe dienen bepaalde werklieden; doch het stelsel is: den leerling zooveel mogelijk het geheele vak te leeren. Evenals de aanstaande modelmakers worden ook de bankwerkersleerlingen geplaatst dicht bij oudere gezellen, die zij later - evenals in de vormerij geschiedt - bij het stukwerk moeten bijstaan, omdat ook zij den zweepslag niet ontberen kunnen, welke alleen dat stukwerk geven kan. Bij de aanstaande machine-teekenaars gaat zoo iets bezwaarlijker; toch wordt er op gelet, dat ook zij zich oefenen in vlugheid, door hen snel te laten schetsen machines en machineonderdeelen, waartoe in deze fabriek de groote voorraad teekeningen, modellen en werkstukken natuurlijk alle gelegenheid geeft. Maar de beste zweepslag van alle, de grootste prikkel, is de fabriek zelf. Om dit te begrijpen moet gij u zulk eene naar Amerikaanschen bouwtrant opgetrokken nieuwe fabriek voorstellen. Geen sombere lokalen, laag van verdieping, waar zich in onafzienbare lengte de eindelooze rijen draaibanken voort- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zetten en de lucht verdonkerd wordt door de ontelbare drijfriemen, noodig voor het overbrengen van de kracht van het stoomwerktuig - ware fabrieksgevangenissen, waar niets oog en geest kan afleiden; maar één groote, vroolijke tentoonstellingshalle met glazen wanden en glazen dak, héél hoog, héél luchtig. Op den vloer dier halle in bonte mengeling werktuigen van allerlei soort en grootte - scheepsmachines en landmachines - in alle staten van afwerking; een oogenvreugd en tentoonstelling op zich zelf - waarboven zich de reusachtige loopkraan uitstrekt, welke, zich over de geheele lengte van het gebouw voortbewegende, de gietstukken naar de verschillende boor- en schaafmachines verplaatst - of, omgekeerd, indien de gietstukken te log zijn, naar deze brengt de boor- en schaafmachines. Langs de vier zijden van de halle loopt, evenals bij een tentoonstellingsgebouw, een breede galerij; op deze zijn in vier rijen de draaibanken geschaard, welke - daar zij door electriciteit bewogen worden - slechts weinige overbrengingen vereischen. De leerjongen, die daar werkt en een oogenblik poost, ziet onwillekeurig in de groote ruimte neer op al die bedrijvigheid - een leerschool op zichzelf, waar iederen dag nieuwe dingen op te merken zijn, zich nieuwe moeilijkheden voordoen, en waar hetgeen hij vervaardigt heeft, wordt aangebracht en in gebruik gesteld. Zoo blijft zijne belangstelling gaande, verruimt zich zijn gezichtsveld, ontwikkelen zich tegelijker tijd hand en hoofd! Zulk een fabrieksschool is inderdaad een school des levens en vormt een scherp contrast met de gewone ambachtsschool. Van den aanvang af beseft de leerling dat tijd geld is; nooit verricht hij onnutten arbeid, d.w.z. arbeid waarvan hij het nut niet inziet - en dat is een der eerste voorwaarden om van een jongen goed werk te verkrijgen. Gelijk de psychologie van den smaak leert, dat niets zoozeer de vertering bevordert als eene goede toebereiding van de spijzen, - de geur van het gebraad bijv. door suggestie de speekselklieren tot sterkere afscheiding en dus tot betere werking prikkelt -, zoo ook worden geest en spieren opgewekt, indien zij werken met een doel. Daarbij komt nog dat die leerlingsarbeid - omdat hij waarde vertegenwoordigt - door de controleurs even scherp onderzocht wordt, als die van den volslagen werkman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En arbeidende naast dien volslagen werkman, heeft de leerling daarenboven steeds in diens arbeid een maatstaf voor hetgeen hij moet trachten te bereiken met het eigen werk. Voor den leerling in deze vakschool der groot-industrie is het dus alsof hij, even als bij de klein-nijverheid het geval is, onder het directe toezicht werkt van een patroon. Nog in andere opzichten zijn aan eene dergelijke fabrieksopleiding voordeelen verbonden. De jongeling kan zich beter rekenschap geven of het soort werk hem op den duur zal bevallen, evenals de directie beter kan beoordeelen of de jongen voor het werk geschikt is. De leerling kan dientengevolge beter zijne keuze bepalen, of bij gebleken ongeschiktheid de opleiding staken. Ook de directie kan harerzijds beter eene keuze doen, en daarenboven - door niet meer candidaten aan te nemen, dan zij vermoedt noodig te zullen hebben in eenig bepaald onderdeel van hare nijverheid - voorkomen dat grootste gevaar van den tegenwoordigen tijd: de overbevolking. Staat niet in al deze opzichten de fabrieksvakschool boven de gewone vakschool? Niet het minst bedenkelijke toch van scholen door Rijk of Gemeente gesticht, is het kweeken van een kunstmatige vraag. Er zijn toch maar al te veel ouders die niet weten wat zij met hunne kinderen moeten aanvangen, en zulks geldt niet alleen de hoogere standen, uit welke bijv. menig jongeling, die anders in de rechten zoude gestudeerd hebben, ingenieur wordt enkel en alleen omdat de plaats zijner inwoning wèl een Hoogere Burgerschool, doch geen Gymnasium rijk is. Zoo ook noodigt als 't ware de oprichting van een school in 't timmeren, schilderen of smeden, arbeider en ambachtsman uit hunne kinderen in deze vakken op te leiden - om 't even of er vele of weinige vooruitzichten zijn in 't bedrijf. En de school neemt aan zoolang er plaats is; vraagt niet of er overbevolking zal ontstaan, integendeel is er trotsch op indien uitbreiding noodig blijkt. Het gevaar moge gering zijn geweest zoolang het aantal dergelijke scholen nog zeer klein bleef, bij den snellen was in ambachtsscholen welke thans in ons land wordt waargenomen, kan bij den kleinen kring van vakken, waarin zij zich bij voorkeur bewegen, de toestand weldra ernstig worden. Neemt bijv. de bouwlust af, waarop alle teekenen duiden, dan zal het menig vader | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
berouwen zijn zoon timmerman of schilder te hebben gemaakt; en zelfs staat het te vreezen dat de smid-bankwerker, nu nog het meest gezochte voortbrengsel van de ambachtsschool, weldra geen plaatsing meer zal vinden - tenzij onze industrie zich krachtiger dan tot nu toe ontwikkele. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Wat nu kan de klein-nijverheid leeren uit het wèlslagen van de fabrieksvakschool? M.i. dat voor haar de oplossing van het leerlingvraagstuk niet te zoeken is in de school, doch in de werkplaats, want deze werkplaats is voor haar bedrijf wat de fabriek is voor de groot-industrie. Het komt er slechts op aan de gelegenheid tot opleiding in die werkplaats in hare soort even goed te maken als de gelegenheid tot opleiding in de fabriek. En dat kunnen de patroonsleergangen in hooge mate bevorderen. Niet alleen dat zij den bazen de noodige kundigheden bijbrengen, maar tevens verschaffen zij eene ongezochte gelegenheid om na te gaan welke patroons de meeste geschiktheid bezitten om zelf als leermeester op te treden. Door aan zulke bazen het houden van leerlingen gemakkelijk te maken, sticht men als het ware kleine werkplaats-leerscholen, die overal over het land verspreid, allerwege de handvaardigheid tot hooger peil voeren. Vooral in Baden wordt in dezen geest gehandeld; in dat zoo kleine land, hetwelk op het gebied van vak-onderwijs in Nederland zelden ter sprake komt, doch allerwege in Duitschland als voorbeeld wordt geroemd - wel een bewijs, dat niet altijd de grootte van een land diens intellectueele waarde bepaalt. Dáár, in dat Groothertogdom, wordt aan bazen, die als leermeesters geschikt zijn bevonden, een zeker bedrag per leerling toegekend, waarvan de grootte natuurlijk afhangt van de omstandigheden, en tusschen f 90 en f 360 schommelt.Ga naar voetnoot1) Aangenomen wordt hierbij, dat tijdens den driejarigen leertijd (de meest voorkomende) de leerling het eerste jaar aan zijn baas geld kost, het tweede zich bedruipt, het derde daarentegen zijn leermeester voordeel aanbrengt. Geregeld wordt de ***Lehrlingswerkstätte gecontroleerd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij niet enkel op den materieelen toestand van den leerling gelet wordt, doch ook op de huiselijke omgeving. Want van niet minder belang dan de kunde van den baas is de geschiktheid der bazin; en waar - zooals in Duitschland van oudsher zede is - de leerling inwoont bij den meester, is de opvoeding in de huiskamer het noodzakelijk complement van de opleiding in de werkplaats.Ga naar voetnoot1) Doch hoe nuttig en noodig eene dergelijke rondgaande contrôle van intiemen aard zij, ook de openbare mag niet gemist worden. Daarom zijn deze leerlingen verplicht eenig werkstuk in te zenden op de groote **Algemeene tentoonstellingen van leerlingswerkstukken, welke jaarlijks gehouden worden. Op deze tentoonstellingen zijn die leerlingen niet de eenige inzenders. Alle leerlingen in den lande mogen hieraan deelnemen, doch voor de overigen is de deelneming vrijwillig. Zoo groot is de toeloop, dat men Baden in vier deelen heeft moeten verdeelen, welke ieder een eigen tentoonstelling houden. - Elke tentoonstelling duurt een week, en hiertoe wordt steeds een andere plaats aangewezen, opdat de algemeene belangstelling gaande blijve. Elke is door de tijdsruimte van een week gescheiden van die in eenig ander deel, opdat de verschillende jury's in staat zullen zijn alle tentoonstellingen te bezichtigen. En deze jury's hebben een zware taak te vervullen, want de uitslag is van groot belang. Met minder toch dan f 8000 stelt de Regeering jaarlijks aan geldprijzen beschikbaar - wat zeker wel eenigszins den ijver der tentoonstellers verklaart, immers niet minder dan 2500 leerlingen nemen aan deze tentoonstellingen deel. En zulks in een land, dat nog geen derde van ons inwonertal rijk is!Ga naar voetnoot2) Zedemeesters van zekere richting mogen bij het vernemen van dezen prijsstrijd vrij het paedagogische hoofd schudden, zelfs de onschuldige Gretchen was reeds overtuigd: Nach Grolde drängt,
Am Grolde hängt
Doch alles. Ach, wir Armen!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Trouwens bedoelde paedagogen bewijzen deze waarheid ook, zoodra er kwestie is van hun salaris!) Op de groote beteekenis van dergelijke tentoonstellingen kan niet te zeer de nadruk gelegd worden. Want hier geldt waarlijk niet het spreekwoord: ‘Mann kann des Guten zu viel haben.’ Integendeel, juist dat in kort tempo terugkeeren, waarborgt een zuiver overzicht van den toestand. Want worden tentoonstellingen met groote tusschenruimten gehouden, dan bestaat er allicht neiging om te werken op vertoon - de meer beruchte dan beroemde tentoonstelling van ambachts-, teeken- en industriescholen, eenige jaren geleden te 's Gravenhage gehouden, kon hiervan getuigen! En al moge zulk werken op vertoon den geregelden gang van het onderwijs schaden - zoo 't slechts een enkelen keer is, zetten zich meester en leerling over dat bezwaar heen. Maar worden die tentoonstellingen periodiek, dan kan men er het werk niet meer op inrichten, men moet wel geven wat men heeft, - om 't even of het goed of slecht is. En zoodoende verschaft de jaarlijksche tentoonstelling aan de leerlingen der klein-nijverheid diezelfde scherpe controle, welke in de fabrieksvakschool verkregen wordt door het onderzoek van den meesterknecht.
Patroonsleergang, leerlingswerkplaats, en tentoonstelling... mèt prijzen geven aan den leerling van de klein-nijverheid, wat de fabrieksvakschool geeft aan dien van de grootindustrie: het onderricht overeenkomstig de eischen der praktijk, de bedrijfsatmosfeer, de contrôle en....den prikkel. Nog slechts één element ontbreekt, en dan is de gelijkenis volkomen. Het praktische onderwijs moet aangevuld worden door het theoretische onderwijs. - Hoe hiervoor te zorgen? Want dit te geven, ligt niet op den weg van den patroon. Ook in dit opzicht is het fabrieksvoorbeeld na te volgen, dat dit deel van het onderricht overlaat aan de school - doch dan ook aan een school gegrond op de eischen der praktijk. Het komt er slechts op aan hiervoor goede onderwijskrachten te vinden - en aangezien men ook op dit punt in Baden bijzonder naar wensch slaagde, is het geraden daar het onderzoek verder te vervolgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het beste is wel zelf zulk een school te bezoeken, en daarom noodig ik u uit mij te vergezellen naar Karlsruhe, de rustige, huiselijke residentiestad, met de eenvoudige ouderwetsche gebouwen, welker aanblik zoo weldadig aandoet, na het oogenbad in modernen wansmaak dat men op reis - en helaas niet enkel dáár - moet ondergaan. Ook de bedoelde school: de **Gewerbeschule - wat het best te vertalen is door Lagere Nijverheidsschool - is in zulk een onaanzienlijk gebouw gehuisvest; het is er nu zeer stil, want op het uur waarop gewoonlijk een vreemdeling zijne onderzoekingstochten aanvangt, zijn de lessen reeds afgeloopen. Deze toch vangen reeds om half zeven aan (voor den aankomenden arbeider trouwens geen vroeg uur)Ga naar voetnoot1) en eindigen op sommige dagen om tien uur, op andere om half twaalf. Alleen 's avonds, van half zeven tot half negen, heerscht er wederom groote drukte: dan zijn de teekenlokalen en de werkplaatsen bezet. De school telt niet minder dan 780 leerlingen, ingedeeld in acht verschillende leergangen, die elk op hunne beurt - omdat de studie eene driejarige is - in drieën verdeeld zijn. In het geheel bezit de school dus 24 afdeelingen. Zoovele lokalen is de school niet rijk; óók niet zoovele leerkrachten, dat al die jongens gelijktijdig onderwezen kunnen worden. Maar zulks is ook niet noodig: elke klasse ontvangt maar twee dagen in de week les, zoodat men volstaan kan met een derde deel van de ruimte, welke anders beschikbaar moest wezen. En het aantal onderwijzers is ook nog om een andere reden klein. Men gaat nl. uit van het beginsel, dat, wil de leerling in de weinige uren, welke aan het theoretische onderricht besteed kunnen worden, een goed in evenwicht zijnd onderwijs ontvangen, dit alleen te bereiken is door het geheele onderricht zooveel doenlijk aan één persoon op te dragen - en wat zeker niet minder noodig is: aan een persoon, die ten volle met de eischen der praktijk vertrouwd is. En zoo ziet men het voor den Nederlander zeer vreemde verschijnsel dat de leeraar, die les geeft in het werktuigkundig teekenen en het schetsen van machinedeelen, óók den leerling helpt opstellen maken, leert brieven schrijven, huur- en andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
contracten sluiten, hem het boekhouden onderwijst en het vakrekenen, alsmede hem inwijdt in de kennis der grondstoffen. En wat nog meer verbaast: een dergelijke leermeester vindt zijne veelomvattende taak zóó van zelf sprekend, dat men zich afvraagt hoe het mogelijk is, dat er ooit anders over die kwestie is gedacht! Natuurlijk eischt een dergelijke taak eene zeer degelijke voorbereiding - eene voorbereiding voor welke in Duitschland gelegenheid te over wordt gevonden in de voortreffelijke **Baugewerkschulen - de middelbare scholen voor de bouwkundige en werktuigkundige vakken - welke, even oud of bijna even oud als de technische hoogescholen, met een genoegzaam even groot budget begiftigd worden en in genoegzaam even groote gebouwen gehuisvest zijn. Deze voorzien niet enkel de praktijk van het onmisbare opzichtersmateriaal doch tevens de Lagere Nijverheidsscholen van de noodige leerkrachten. Alleen voor zeer speciale vakken en voor die welke van meer algemeenen aard zijn, zooals natuurkunde en.... burgerkunde (kennis van wetten welke op het handwerk betrekking hebben: die betreffende de verzekeringen, de vakvereenigingen, enz.) worden afzonderlijke leeraren aangesteld; al het andere onderwijst de technicus. En wat is ook natuurlijker dan van den technicus te vorderen, dat hij goed kan brieven schrijven, contracten stellen, goed vakrekenen, goed boekhouden - en wat den technicus-leeraar betreft, te eischen dat hij deze vakken zoodanig kan doceeren als voor den aankomenden prakticus het meest dienstig is? Begrijpelijker wijze kan de technicus niet alles. Komt een bakkersjongen in de klasse, dan kan hij hem niet leeren het versieren van taarten (ook dat geschiedt op de school; waar ik fraaie guirlandes van gespoten suiker zag aangebracht op bruine kartonnen schijven, die den koek moesten verbeelden). Noch kan hij bijv. den schildersleerling het glasschilderen onderwijzen; daartoe zijn specialisten noodig. Doch behoort dat alles dan tot de theoretische opleiding, zal men vragen? Men bedenke hierbij echter, dat wat voor smid en metselaar zijn het potlood en de houtskool, voor den banketbakker is de suikertuit, en voor den schilder het penseel. Trouwens ook voor de meer gewone ambachten geeft de school eenig werkplaats-avondonderricht. Zoo bijv. ziet men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den toekomstigen metselaar er keurig met kleine steentjes - die zij zelf uit een soort klei vervaardigen - heele poppenhuizen optrekken; iets wat op den eersten aanblik kinderachtig schijnt, doch zeer noodig is in een land, waar veel met natuurlijke steen gewerkt wordt en de gewelfbouw in eere is. Een bont allegaartje bezoekt de Karlsruher Lagere Nijverheidsschool. Zulks is begrijpelijk, omdat ieder leerling in eenig handwerk daar ter stede verplicht is (tot den 18-jarigen leeftijd toe) die school te bezoeken. Alsdus bepaalde de gemeenteraad, welke daartoe volgens de algemeene Duitsche Gewerbeordnung - de Bedrijfswet - de bevoegdheid bezit. Dit is eene bevoegdheid, waarvan trouwens vooral in Zuid-Duitschland (met uitzondering van Wurttemberg) zeer vele gemeenten gebruik maken. Of leerbaas en leerling zich zonder morren in dezen dwang schikken? Dit is eene vraag, waarop het antwoord in nauw verband staat tot het gehalte van het onderwijs. Wat de groote Nijverheidsscholen betreft - gelijk die te Karlsruhe, waar men vanwege het aanzienlijk aantal leerlingen deze in rubrieken heeft kunnen verdeelen, zoodat althans de meeste een speciaal voor hen passend onderwijs ontvangen,Ga naar voetnoot1) waar men daarenboven over voldoende technische leerkrachten beschikt - bij deze kan het antwoord niet anders dan bevestigend luiden. De bedreiging dat leerlingen, die niet geregeld de school bezoeken, bij herhaald verzuim verwezen zullen worden naar de ‘Zwangschule’, waar - als straf! - geen teekenen wordt geleerd, is voldoende om de jeugd zoet te houden. Want teekenen wil ieder graag! Wel eene vingerwijzing voor de richting waarin ook ten onzent het onderwijs in 't algemeen is te sturen. Doch waar de gemeenten finantieel niet krachtig genoeg zijn om een Lagere Nijverheidsschool te onderhouden (de Staat draagt ongeveer ⅓ in de onkosten) en men zich ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoegt met eene ‘Gewerbliche Fortbildungsschule’, laat het bezoek niettegenstaande den dwang veel te wenschen over. Eene dergelijke school is uitsluitend avondschool; de cursus duurt in den regel twee jaren - de verplichte lesuren zijn 5 tot 10 in getal per week - en de gewoonlijk eenige leerkracht bestaat uit een onderwijzer van de volksschool ter plaatse, die daartoe in de vacantie een opleidingscursus van eenige weken heeft doorgemaakt. Dit is zeker niet de meest gelukkige oplossing, want welke ook de verdiensten mogen zijn van den onderwijzer der lagere school - noch door opvoeding noch door omgeving is hij voor de praktijk geschikt, en ongetwijfeld is hier in een andere richting de oplossing te zoeken, bv. door het aanstellen van technische wandelleeraren. Terecht verwerpt dan ook m.i. Wurttemberg dien vakschooldwang, deze is slechts geoorloofd te achten indien een onderricht wordt aangeboden dat inderdaad aan de eischen der praktijk voldoet.... en dan is de dwang heelemaal overbodig. Ten slotte worde door enkele cijfers duidelijk gemaakt, hoezeer het middelbare en lagere vak-onderwijs ter harte gaat aan het kleine Baden - dat nog niet de halve oppervlakte van ons land beslaat, en welks budget beneden het vierde deel van het onze blijft! Blijkens een overzicht, in 1902 samengesteld ter gelegenheid van een groote tentoonstelling van vakonderwijs, waarmede het vijftigjarig bestier van den Groothertog waardiglijk gevierd werd, telde het land toenmaals: twee kunstnijverheidsscholen met 527 scholieren, een middelbare bouw- en werktuigkundige school (Baugewerkschule) met 521 scholieren, een horlogemakersvakschool met 66 scholieren, een houtsnijdersvakschool met 33 scholieren, twee scholen voor machinisten en monteurs, en een school voor werkmeesters in het bouwvak (Monteur- und Balierschulen) te samen met 35 scholieren, 45 lagere nijverheidsscholen (Gewerbeschulen) met 9750 scholieren, 186 nijverheidsavondscholen (Gewerbliche Fortbildungsschulen) met 1902 scholieren, 21 lagere handelsscholen (Kaufmännische Fortbildungsschulen) met 2518 scholieren. De totale uitgaven van den Staat voor dat onderwijs bedroegen f 324,000 's jaars. Wat het den gemeenten kostte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat niet opgeteekend; alleen wordt vermeld, dat de totale uitgaven voor de 45 lagere Nijverheidsscholen per jaar f 294,000 bedroegen, derhalve f 30 per leerling, of - daar de cursus drie jaren duurt - feitelijk f 90 per hoofd. Waarlijk, niet ten onrechte geldt Baden op het gebied van het vak-onderwijs in Duitschland voor een model-land! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Doch hoe nuttig en noodig ook patroonsleergangen, leerlingswerkplaatsen en nijverheidsscholen mogen zijn, de kleinnijveraars zijn nog in vele andere opzichten te steunen, zullen zij den strijd met de groot-industrie kunnen volhouden, of juister gezegd: zich blijvend dat werkterrein kunnen verzekeren, waarop zij staatkundig en economisch recht hebben, omdat zij dáár aan de gemeenschap betere diensten bewijzen dan de fabrieksnijverheid. In de eerste plaats is het noodig hun te leeren zich te organiseeren; want ook hier geldt het ‘Eendracht maakt macht’. Als eenling staat de handwerker - hoe deugdelijk ook onderlegd - steeds machteloos tegenover het kapitaal. Alleen door zich met zijns gelijken te verbinden, kan zijne kracht aanzwellen tot de reuzenkracht, welke de groot-industrie belet hare landpalen te verlaten en zijn gebied te overweldigen. De organisatie van het handwerk, zóó noodig om het staatkundig en economisch evenwicht in de nijverheid te herstellen, maakt sedert jaren deel uit van het program der Duitsche regeeringen; doch vooral in de laatste tijden is in dit opzicht veel tot stand gebracht, dat alleszins navolgenswaardig mag heeten. Echter ligt het meeste daarvan buiten het kader van deze schets, welke den titel getrouw, slechts zich tot het tastbare bepaalt, en dat zijn de ‘Gewerbe-vereine, Innungen, Zwangsinnungen, Handwerkergenossenschaften en Handwerkskammern’ - de nijverheidsvereenigingen, de patroonsvereenigingen, de gilden met verplichte toetreding, de handwerkersvennootschappen en de Kamers van Klein-Nijverheid niet - evenmin als de tallooze credietvereenigingen, welke bijv. wat de Beijersche betreft, in de ‘Zentral Handwerker Genossenschaftskasse’ hare algemeene Bank vinden, welke bank | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op hare beurt wederom aan de zoogenaamde ‘Preussenkasse’ of de Preussische Zentral Genossenschaftskasse te Berlijn is aangesloten. Om eenig denkbeeld van deze laatste instelling te geven, welke niettegenstaande haren naam, haren werkkring uitstrekt over geheel Duitschland (opgericht in 1895), diene dat zij thans over 50 millioen Mark kapitaal beschikt, door 52 centraalkassen met ruim negenduizend landbouw- en nijverheidsvennootschappen in verbinding staat en een jaarlijkschen omzet aanwijst van 8.675 millioen Mark. Slechts op één punt kan ik u hier tot gids verstrekken: Wil mij daartoe vergezellen naar Hersbruck, een stadje, dat op een half uur sporens westwaarts van Neurenberg is gelegen, in het dal van de Pegnitz. 't Is een klein plaatsje - heelemaal van het type waarmede de ‘Jugend’ ons zoo vertrouwd heeft gemaakt: de huizen met hooge puntgevels, de straten met hobbelig plaveisel, ten deele nog omgeven door de oude omwalling en gelegen tusschen zacht glooiende bergen. Het telt niet meer dan 4100 inwoners, maar toch is er de nijverheid - gelijk overal in den omtrek van Neurenberg - sterk vertegenwoordigd. Want niet minder dan vijftien meubelmakerspatroons, vier timmermansbazen, drie houtdraaierspatroons en twee figuurzagerspatroons (van welken de meesten verscheidene gezellen in dienst hebben) vinden hier hun brood door te werken ten deele voor de omgeving, ten deele voor den Neurenbergschen exporthandel. Een vijftal jaren geleden heeft het grootste deel van bovengenoemde patroons een ‘Werkgenossenschaft der vereinigten Schreiner’ gevormd en, met behulp van een voorschot der Regeering, gezamenlijk een aantal werktuigen voor de houtbewerking aangeschaft, welke zij om beurten, naar gelang van behoefte, gebruiken. Stel u niet voor een weidsch fabrieksgebouw - een tamelijk groote schuur is voor dit doel ingericht. Daar zijn opgesteld een cirkelzaag, een handzaag, een vlak-machine, een schaafmachine, een boormachine, een frais-machine en een slijpsteen - in eene ruimte van ongeveer tien meter lang en evenveel meters breed. De meeste dier werktuigen zijn in vollen gang, en hooren en zien vergaat, terwijl de kleine houtsnippers lustig rondspringen door het lokaal. Nauwelijks is de eene patroon gereed, of een andere komt aanrijden - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze met een boerenwagen, gene met een handkar, een derde met een kruiwagen; al die vervoermiddelen gevuld met planken, balken, of klein goed, dat de eene of andere bewerking moet ondergaan vóórdat het te huis, in de eigen werkplaats, verder voor de eindbestemming gereed wordt gemaakt. Want dit gemeenschappelijk atelier dient alleen voor de uitvoering van die soort bewerkingen, waartoe de hulp noodig is van machines, die ieder op zich zelf niet zoude kunnen bekostigen, of die een patroon te onvoordeelig zouden zijn, aangezien hij er niet voortdurend arbeid voor heeft. De andere, goedkoopere werktuigen: de draaibanken, figuurzagen enz., welke de patroon van den ochtend tot den avond aan den gang kan houden, heeft hij thuis staan; deze gemeenschappelijk te bezitten, zoude geen zin hebben. Voor de werktuigen van de werkvennootschap betaalt de gebruiker per minuut arbeidens volgens een vastgesteld tarief. Zij worden door een zuiggasmachine van betrekkelijk groote afmetingen gedreven; enkele patroons (leden en niet-leden van de werkvennootschap) hebben de overtollige kracht van het drijfwerktuig gehuurd, en gebruiken deze in de ruimte boven het atelier. Dáár, in die kleine zolderkamertjes, staan tal van draaibanken en figuurzagen, waarmede grootendeels kinderspeelgoed wordt vervaardigd. Kinderspeelgoed! Oogenlust niet enkel voor den jeugdige van leeftijd, maar ook voor den jeugdige van harte omdat het hem zoovele goudblonde lokken, zoovele reine kinderstemmetjes, zooveel kindervreugd voor den geest toovert, - wie u heeft gezien in staat van wording, voor hem rijzen geen vredige tafreelen op. Hij ziet mannen - den ganschen dag - in bedompte lokalen, gebogen over rusteloos gonzende draaibanken, waarlangs met koortsachtige haast de beitel glijdt; schijnbaar enkel door aanraking - als ware het met een tooverroede, - de pijlsnel rondwentelende houten staven vervormende tot al die kleine voorwerpen, welke aan den ongeoefende evenvele uren arbeids zouden kosten als seconden aan deze mannen. Honderd vier en veertig dozijn van die houten eieren - van welke ieder kindertooverdoos er slechts één bevat - worden op de draaibanken van dien eenen baas per dag vervaardigd! Wat dozijnen en dozijnen gretige kinderhanden moeten eenmaal naar die houten ovale doosjes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grijpen, die nu achteloos op een hoop zijn geworpen - zullen deze arbeiders zeker zijn van hun dagelijksch brood! Werkt deze baas in zijn zoldervertrek met zes gezellen; in een ander staat een patroon met twee knechten, dag in dag uit, bilboquets te draaien, terwijl zijne vrouw in een klein afgeschoten hokje deze politoert en ter verzending gereed maakt. Gelukkig voor hen, dat zij kinderspeelgoed maken; artikelen dus, die altijd in de mode blijven! Vervaardigden zij stoel- of tafelpooten of andere voorwerpen van huiselijk gebruik, dan zoude het er bedenkelijker met hunne broodwinning uitzien - want de nieuwe modestijl wil niets meer weten van gedraaide voorwerpen, en dus maken vele houtdraaiers thans moeilijke tijden door. Zeker, het dag in dag uit vervaardigen van bilboquetballetjes is weinig minder geestdoodend dan het staan aan een machinaal weefgetouw, en als het - gelijk hier - geschiedt in een vertrek waarin de anderen eveneens niets anders doen dan balletjes maken voor bilboquets, dan is er weinig wat deze soort handwerksnijverheid onderscheidt van de fabrieksnijverheid - doch dit geval is dan ook een uiterste, en daarenboven is het tòch dezen mannen aan te zien, in kleur en gestalte, dat zij geen fabrieksarbeiders zijn, maar dorpelingen - mannen van de klein-nijverheid, die straks, als zij de wrerkplaats verlaten, wederom de schop zullen opnemen en hun land bebouwen. Slappe tijden staan dan ook niet voor hen gelijk met geheele werkeloosheid, de moederaarde is hun steeds een toevlucht, die de stedenbewoner niet meer kent. Nog duidelijker komt het landelijke, huiselijke karakter van deze industrieën uit bij het bezoek aan Lauf, een ander klein oud stadje, een weinig dichter bij Neurenberg aan dezelfde rivier gelegen, - waaromheen op de heuvels zich een landbouwende industrie-bevolking heeft genesteld. Moesten in Hersbruck de draaiers en figuurzagers vanwege de beweegkracht hokken op den zolder van het algemeene werktuiglokaal, hier kunnen de leden van de ‘Werkgenossenschaft der vereinigten Handwerker’ in hun eigen woningen blijven. Want, gelijk op vele kleine Zuid-Duitsche plaatsen, heeft hier de electriciteit hare intrede gedaan, en tegen een zeer matig tarief verschaft de gemeente of de ondernemer de noodige drijfkracht. En zoo vindt men electrisch bewogen draaibanken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zagen en boorwerktuigen op de meest onverwachte punten. Zie dat huisje - een hutje bijna - midden op het bouwland, waarheen een smal voetpad voert, tusschen heggen besloten. Bij het openen der deur valt gij bijna over de electrische draaibank, waaraan de man staat te werken, terwijl aan een tweede bank zijne vrouw het door hem vervaardigde politoert. Nu en dan staakt zij deze bezigheid om naar den pot te kijken, welke in hetzelfde vertrek te vuur staat, terwijl de kleinere kinderen aan haar rokken hangen en de grootere - 't gezin is natuurlijk zeer talrijk - zich aan de eenige tafel van 't vertrek bezig houden met teekenen. En de gezel - want zelfs deze kleine baas heeft een helper - werkt aan een andere electrische draaibank in een afzonderlijk vertrekje, zeker ten einde de huiselijke intimiteit niet te verstoren. 't Is zoo weinig poëtisch wat deze man vervaardigt, dat ik het nauwelijks durf neerschrijven: handvatsels voor scheerkwasten; en zeker zoude ik u liever in dit hutje de vrouw schetsen gezeten aan het ouderwetsche spinnewiel, welks snorren zooveel huiselijker klinkt dan het brutale, aan fabrieken herinnerende gegons van de electrische draaibank. En ook had ik u liever den man getoond, dorpskunstenaar, vol geduld en toewijding dat beeldhouwwerk snijdende, hetwelk de harten onzer voorvaderen verheugde. Maar... in zulke poëtische omgeving zou nu geen pot te vuur staan; de echtelieden hoogstens aan hun kroost droog brood kunnen geven - en dus zoude het vredige tafreel toch spoedig verstoord worden, de man naar de eene, de vrouw naar de andere fabriek moeten sjokken, ten einde den pot weer te vuur te krijgen, bewaakt door de achtergelaten kinderen, met al de verschroeiende gevolgen van dien, uit krantenberichten ons al te wel bekend! Dan nog maar liever deze allermodernste oplossing van het vraagstuk! - trouwens deze echtelieden zijn hoogst tevreden. Want dank de toepassing van de electriciteit op de draaibanken, verdient het huisgezin dagelijks een gulden meer en is de werkdag, welke vroeger van 6 uur 's morgens tot 's avonds 7 uur duurde, nu ingekort met 2 uren. En daarenboven: hoe afgemat was men vroeger, door dat den geheelen dag de draaibank in beweging brengen met den voet! Allerwege hoort men zoo in dat boerendorp juichen over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de invoering der electriciteit. Dáár - in die schuur bij een boerenwoning, - vervaardigt een baas met drie helpers op electrische draaibanken duizenden soldatenspiegels - genoeg voor heele legerkorpsen - kleine ronde doosjes met een spiegeltje er in. Elders heeft zelfs een baas een afzonderlijk gebouwtje gesticht, waar hij met zijne gezellen op zeven electrische draaibanken de in Rusland en het geheele Oosten zoo algemeen gebruikte telramen vervaardigt. In een afzonderlijk vertrek zitten zes vrouwen; vijf hunner zetten de telramen in elkander, nadat de zesde de balletjes blauw, rood, geel, wit of groen heeft geverfd. Haar tafel is door de ontelbare spatten verf tot een meesterstuk van kleurenpracht geworden.. dat een bewonderaar der pointillisten met goud zoude bedekken! En uit één mond verklaren allen, dat zij, dank de electriciteit, bij veel minder vermoeienden arbeid tot een derde meer verdienen! En niet alleen de houtdraaiers hebben de nieuwe kracht in dienst genomen. Ook de meubelmakers en timmerlieden. De een heeft zich een enkel werktuig - bijv. een zaagmachine aangeschaft; de ander een volledig stel boor-, zaagen schaafwerktuigen, en zelfs een nieuw gebouw opgetrokken, teneinde deze te kunnen plaatsen. Want niet enkel worden machines gekocht (of gehuurd), maar de verdiensten nemen, dank zij deze, zoodanig toe, dat men de oude, bedompte schuren door nieuwe - maar dan ook duurdere - luchtiger werklokalen durft vervangen. Doch hoe komen deze mannen aan het noodige geld en het nog noodiger crediet? Zie hier in 't kort de geschiedenis van de Lauf'sche werkvennootschap - welke weinig verschilt van die der andere Beijersche vennootschappen van klein-nijveraars. Een vijftal jaren geleden werd zij, op aansporing van den ter plaatse wonenden groot-industrieel A. Barth (die er ook de leiding van op zich heeft genomen) opgericht als vennootschap met beperkte aansprakelijkheid; d.w.z. ieder lid - er waren er ruim een dertigtal - stortte zestig gulden als aandeel (het Geschäftsantheil)Ga naar voetnoot1), en verklaarde zich aansprakelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor een verder bedrag van f 180 (de zoogenaamde Haftsumme). Bij mogelijk failliet gaan van de vennootschap is dit het uiterste bedrag dat ieder lid gerechtelijk gedwongen kan worden bij te betalen. Oppervlakkig gezien is dus deze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op één lijn te stellen met onze naamlooze vennootschappen met niet volgestorte aandeelen; doch in werkelijkheid houdt genoemde soort van vennootschappen het midden tusschen dergelijke voor kapitalisten bedoelde naamlooze vennootschappen en de gewone coöperatieve vereenigingen, welke voor arbeiders bestemd zijn. Want terwijl bij de naamlooze vennootschap met niet volgestorte aandeelen de aandeelhouder van zijne verplichting om bij te storten eerst wordt ontslagen wanneer het hem gelukt zijn aandeel over te doen aan een ander door de Directie goed te keuren credietwaardig persoon, kan bij de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de uittreding aan 't einde van elk jaar geschieden en houdt alle verplichting tot aanzuivering van een eventueel tekort op de dienstjaren vóór de uittreding twee jaren na dato op. Deze vorm van vennootschap is dus bijzonder geschikt voor eene vereeniging van klein-nijveren, die hun gering - doch bij die geringheid tòch in grootte verschillend - persoonlijk vermogen niet wel in eene gewone coöperatieve vereeniging kunnen wagen, doch die aan den anderen kant een te wisselvallig bedrijf uitoefenen, dan dat zij met hun klein kapitaal de in tijd onbeperkte aansprakelijkheid kunnen dragen der naamlooze vennootschap met niet volgestorte aandeelen. Het is dan ook zeker aan dit laatste toe te schrijven, dat bij de Handwerker-vennootschappen bijna algemeen deze vorm van maatschap is aangenomen, wat o.a. bij de landbouw-vennootschappen, met hun minder aan wisseling onderhevig bedrijf, niet het geval is.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch met een stamkapitaal van slechts enkele duizende Marken had de Lauf'sche vennootschap weinig kunnen uitrichten. Hier trad echter de Staat reddend tusschen beiden. Sedert eenige jaren nl. geeft de Beijersche regeering aan dergelijke vennootschappen aanzienlijke voorschotten tegen zeer lage rente, onder gemakkelijke voorwaarden van afbetaling; en zelfs voegt zij daarbij een belangrijke gift, teneinde daarmede de noodzakelijke verliezen der eerste exploitatiejaren te dekken. Zoo ontving dan ook de Lauf'sche vennootschap ruim f 10.000 als voorschot tegen 2 % rente en daarenboven f 1800 als gift - welke laatstbedoelde som op het reservefonds is geboekt, en daar nog op aanwezig is, want reeds het eerste jaar werd winst behaald, en sedert is het reservefonds steeds grooter geworden.Ga naar voetnoot1) De verdere behandeling der geldelijke aangelegenheden van deze vennootschap valt buiten het kader van deze schets, die evenmin stil kan staan bij de verschillende beschouwingen waartoe dergelijke ondersteuning van Staatswege aanleiding kan geven. Want door een klein-nijveraar te voorzien met kapitaal, maakt men dezen nog niet tot kapitalist - d.w.z. verkrijgt de klein-nijveraar niet tevens die eigenschappen waardoor de kapitalist (niet te verwarren met rentenier, gelijk zoovele oningewijden doen) zijn geld, of juister datgene wat hij er voor gekocht heeft, rentegevend weet te maken. Want het is niet voldoende werktuigen te bezitten, men moet arbeid weten te vinden voor die machines, welke meer werk verzetten kunnen dan de vroegere hand-nijveraars zonder hare hulp afleverden; machines, die ook meer werk verzetten moeten, zullen zij de kosten goed maken. En dat werk moet opgespoord worden - van allerwege, en zoo iets heeft de klein-nijveraar niet altijd geleerd; integendeel, hij is van oudsher gewoon dat de klanten hem in den winkel opzochten. Een andere geest moet dus over hem vaardig worden - en zoo is het begrijpelijk dat bij den zeer jeugdigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leeftijd der met staatshulp opgerichte werk-vennootschappen diegene het best gedijen, welke, gelijk die te Hersbruck en te Lauf, het voorrecht hebben eene krachtige leiding te bezitten, eene leiding van buiten af; deze in den reeds genoemden groot-industrieel, gene in den König: Bezirksassessor J. Frank. Want, óók dit is karakteristiek voor een stand welke zoo langen tijd niet georganiseerd was: de klein-nijveraars zijn te wantrouwend onder elkander, te licht geraakt, dan dat zij een leider van het eigen slag zouden gehoorzamen. Dat een enkele aldus ondersteunde werkvennootschap volkomen mislukte, waarbij ook onvoorziene omstandigheden in het spel kwamen, heeft, en terecht, de Beijersche regeering niet afgeschrikt om voort te gaan op een weg... welken men niet had behoeven te betreden, indien de 19e eeuw de belangen der klein-nij verheid meer ter harte had genomen. Doch men was evengoed dáár, als hier te lande, verblind door den glans, welke afstraalde van de groot-industrie.
En nu zijn wij weder te Neurenberg, in het Nijverheidsmuseum. Van de nijverheidsmusea hebben wij ons trouwens gedurende dit uitstapje slechts weinig verwijderd. Want die Musea zijn in Zuid-Duitschland de middelpunten van de beweging in de klein-nijverheid, om 't even of dat museum, gelijk het Neurenbergsche, eene particuliere instelling is met staatssubsidie, of gelijk die te Stuttgart en te Karlsruhe een staatsorgaan. Van die Musea gaan de patroonsleergangen uit; dáár kunnen bij de aan de instelling verbonden ingenieurs, chemici en bouwkundigen de klein-nij veraars op allerlei gebied raad vragen; dáár vinden ze de chemische, mechanische en electrische laboratoria, waar zij hunne grondstoffen en hulpmiddelen kunnen doen onderzoeken; dáár kunnen zij in de uitgebreide boekenverzameling, aangevuld door tal van tijdschriften, zich op de hoogte stellen van hetgeen hun niet zichtbaar voor oogen kan gevoerd worden; terwijl het zichtbare aangeboden wordt door de blijvende tentoonstelling van met zorg uitgekozen voorwerpen op alle gebied van nijverheid en door de telkens afwisselende tentoonstelling van de nieuwste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werktuigen van allerlei soort en voor allerlei vakken. Doch ik wil u dit alles niet verder beschrijven - het is de taak van den gids om aan te wijzen, opmerkzaam te maken, te prikkelen tot bezoek, niet om de reis overbodig te maken. Integendeel, alles wat hier te zien is, roept ons als 't ware toe: ‘Reis! verplaats u! zie rond met eigen oogen!’ Want de wereld is anders geworden, terwijl wij thuis zaten, en meenden door boeken lezen ons op de hoogte te kunnen stellen. Welk een ongehoord feit in de Nederlandsche technische wereld: dat op initiatief van de Maatschappij van Nijverheid uitzenden van drie Delftsche hoogleeraren naar de tentoonstelling te St. Louis! Doch de zoo bereidwillige hoogleeraar, die mij rondvoerde door het op technisch onderwijsgebied zoo rijke Stuttgart, de ziel der middenstands - beweging aldaar: Prof. H. GiesslerGa naar voetnoot1), was niet alleen een half jaar in Amerika geweest in verband met de organisatie van die tentoonstelling, maar had indertijd eveneens de tentoonstelling te Chicago voor staatsrekening bezocht; en niet alleen hij, doch ook andere geleerden, en opzichters en zelfs werklieden, - gelijk ik trouwens overal in Baden, in Wurttemberg, in Beijeren personen ontmoette, door de Regeering uitgezonden naar de meest verschillende landen en plaatsen (soms bij tientallen tegelijk) ten einde met het dáár geziene en ondervondene het eigen land te verrijken. Eigenlijk reist en verplaatst zich heel Duitschland! Kom op het meest afgelegen plekje en spreek er slechts enkele woorden: de kellner of Gastwirth zal dadelijk aan uw accent u als Hollander herkennen, want hij heeft ten onzent een of twee jaren gediend en noemt u vele bekende namen; wordt gij ten middagmaal genood in Brussel bij een Fransch sprekend Belgiër, tien tegen een zal zich achter tafel een mannelijke of vrouwelijke Duitscher bevinden, die daar tijdelijk is gekomen, minder om de belooning dan wel om zich de Fransche taal eigen te maken. En hoevele bonnes, gouvernantes en onderwijzers gaan niet om dezelfde reden in Frankrijk in dienstbetrekking? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch ook in eigen land blijft men niet stil zitten op één plaats: de gezel zwerft van de eene stad naar de andere alvorens zich voor goed aan een meester te binden; de student blijft niet den geheelen studietijd door aan één academie hokken, doch bezoekt er verschillende, gaat liefst zelfs ver van huis: blijkens de statistiek over 1904, studeerden van de honderd Saksers er 20 buiten de grenzen van hun land, van de honderd Wurttembergers 35, van de honderd Badenaars 29, van de honderd Beijeren 13 en van de honderd Pruisen - elke Pruisische provincie is een koningrijk op zich zelf! - niet minder dan 23. Zoo verruimt zich de blik van den Duitscher in alle standen der maatschappij; wordt hij te eerder bereid gevonden om het nieuwe aan te nemen, zonder daarom zijn nationaal zelfgevoel te verliezen - integendeel, dit groeit door en met de vermeerdering in welvaart en macht, welke de noodwendige gevolgen zijn van deze wereldwijsheid. In plaats dan ook van een unicum te zijn, moeten reizen als die van onze professoren naar St. Louis een jaarlijks terugkeerende post zijn op het budget van de Polytechnische school, en niet alleen op dát schoolbudget: de leeraren onzer ambachtsscholen zouden in staat moeten wezen tentoonstellingen te bezichtigen als die der Badensche leerlingen, ten einde hun werk te toetsen aan dat van het buitenland; aan verdienstelijke patroons der klein-nijverheid en meesterknechts zouden toelagen mogelijk moeten maken het bezoeken van een nijverheidsmuseum, gelijk dat te Stuttgart - van de drie Zuid-Duitsche nijverheidsmusea in vele opzichten voor den vreemdeling het meest aantrekkelijke,Ga naar voetnoot1) En zoo hier de nadruk wordt gelegd op het bezoeken van inrichtingen in kleine Duitsche staten, zoo is zulks omdat, welbeschouwd, dáár voor ons meer valt te leeren dan in Pruisen of Oostenrijk - wereldrijken, met welke wij ons in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen enkel opzicht kunnen meten - allerminst finantieel. Kleine staten en steden doen te veel als kleine jongens: zij hebben enkel oog voor den grooten broer, en wanen zich evenzeer volwassen, - wat hun in den regel slecht bekomt. Een nuchtere overweging leidt er toe liever voeling te zoeken met zulke, die in gelijke omstandigheden verkeeren, en die dezelfde moeilijkheden hebben op te lossen als wij. Of dan in eigen land niets goeds is te vinden? Ongetwijfeld zoude het ten hoogste onbillijk wezen alle hier te lande tot nu toe gedane pogingen tot opwekking onzer nijverheid voor niets te achten. De twee musea te Haarlem: het Koloniale Museum en dat van Nijverheid; het bureau voor Handelsinlichtingen te Amsterdam - om niet van onze kunstnijverheids- en vakscholen te gewagen - zijn kernen waaromheen zonder bezwaar kan, maar dan ook moet worden voortgebouwd. Doch nog al te zeer heerscht in toongevende kringen de meening van welke Dr. Sarphati zich den tolk maakte, toen hij in 1858, den Koning toesprekende bij het heien van de eerste paal voor het Paleis van Volksvlijt, den handel noemde als hoofdbron van bestaan, maar de nijverheid, evenals den landbouw, goed voor de.... provincie. Onze tijden van handelsmonopolie zijn geheel voorbij; zonder nijverheid en - daar ons land geen groot-industrie heeft van beteekenis - zonder een krachtig ontwikkelde klein-nijverheid kan ons steeds in getal toenemend volk niet langer bestaan.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|