De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
Jujutsu, de ‘zachte kunst’.‘De mensch is, bij zijn geboorte, lenig en zwak; bij zijn dood stevig en sterk. Aldus is het met alle dingen... Stevigheid en kracht gaan samen met den dood; zachtheid en zwakte met het leven. Daarom zal hij, die op zijn eigen kracht vertrouwt, niet overwinnen.’ Deze paradox van den grooten Chineeschen wijsgeer Lao-tze is volkomen toepasselijk op dat soort van Japansche vechtof worstelkunst, hetwelk het best bekend is onder den naam van Jiujutsu of Jujutsu. De letterlijke beteekenis van dat woord is ‘zachte kunst’. Hiermede wordt bedoeld: overwinnen in het gevecht door toegeven, zegevieren door buigzaamheid, hetgeen de Engelschen door sleight of body vertalen. Het was en is de kunst der samurai om zonder wapenen te vechten. Wat men op geestelijk gebied onder takt verstaat, - het beheerschen van menschen door hun zwakheden op subtiele wijze tegen henzelve te keeren - is, mutatis mutandis, het grondbeginsel van Jujutsu. Een taktvol geneesheer, die de zwakke zijden van een zenuwlijder kent, een menschkundig diplomaat, die het karakter zijner tegenpartij gepeild heeft, zal zonder moeite gedaan krijgen, wat hij wil, daar waar een ander, trots grooter geleerdheid of wilskracht, in zijn pogingen faalt. Zoo is het ook met hem, die jujutsu verstaat. De kracht der onkundige tegenpartij wordt zwakte; de zwakte van den ander kracht. Het is moeielijk zich te overtuigen van de waarheid, die in deze paradoxen schuilt, indien men het jujutsu niet in toepassing heeft zien brengen of het zelf niet | |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
beoefend heeft. Daar het niet mogelijk is de ‘zachte kunst’ wegens den rijkdom der stof, maar vooral zonder talrijke illustraties of demonstraties eenigszins uitvoerig te beschrijven, kan ik kort zijn. Ik kan hier volstaan met een blik op de geschiedenis van jujutsu, de vermelding der algemeene beginselen en onderdeden dier kunst en haar verschillende scholen om ten slotte te wijzen op het practische nut dier vechtwijze. Jujutsu is een der uitingen van den Oosterschen geest, in dit geval van den Chineesch-Japanschen. Het is een kunst, die misschien nimmer door een Westerling kon zijn uitgedacht en tot een ingewikkeld systeem verwerkt. Het wonderbaarlijke er van ligt, zooals de bekende schrijver Lafcadio HearnGa naar voetnoot1) terecht zeide, vooral in ‘the uniquely Oriental idea which the whole art expresses’. Terwijl de Westersche geest in rechte lijnen schijnt te werken, denkt de Oostersche in gebogen lijnen en cirkels. De ‘terrible legerdemain’, die onverhoeds een arm ontwricht of een been breekt, de ‘touches that kill as by lightning’, de overrompeling des tegenstanders, de duldelooze pijn der zwakkere partij hebben iets duivelsch. Er zijn enkele slagen en schoppen in de verschillende scholen van jujutsu, die de meeste Europeanen - professioneele gauwdieven en inbrekers daargelaten - zich zouden schuwen toe te passen. Voor den Chinees en Japanner zijn zij echter fair play. Jujutsu was in Oud-Japan een der krijgskunsten van den Samurai. Deze kunsten waren: boogschieten, paardrijden, zwaard- en lansvechten en schieten met vuurwapens. Daar al deze kunsten beter worden verstaan door iemand, die jujutsu beoefend heeft, wordt het dikwijls ‘de moeder der krijgskunsten’ genoemd. Van daar, dat ook in den tegenwoordigen tijd onder de Japansche officieren van leger en vloot jujutsu ijverige beoefenaren vindt. Dat het zelfbewust en onverschrokken optreden der Japansche heerscharen daardoor gedeeltelijk te verklaren is, acht ik waarschijnlijk. Het wordt dan ook als ethisch systeem toegepast, meer speciaal onder den naam van Judo, waarover straks meer. Ofschoon jujutsu zich de laatste jaren ook buiten Japan | |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
een weg begint te banen, is deze kunst bij de meeste Europeanen ter nauwernood bij naam bekend. Het was door Barton-Wright, aan boord van een stoomschip tusschen Batavia en Singapore, dat ik, ettelijke jaren geleden, toevallig voor 't eerst met jujutsu kennis maakte. Zijn Japansche leermeester, de reeds bejaarde Terajima Kunichiro, zou ook mij laten inwijden in de geheimen dier kunst; en vijftien maanden lang was ik te Kobe zijn leerling. Ook zag ik het jujutsu herhaaldelijk bij de oefeningen der gendarmes te Nagasaki en ook elders in Japan door anderen. Het is opmerkelijk, dat in de ontzaglijk uitgebreide Europeesche en Amerikaansche literatuur over Japan en de Japanners bijkans nimmer melding wordt gemaakt van jujutsu, noch in de werken van blijvende waarde, noch in de boeken der globe-trotters. Van de eigenlijke worstelkunst, door de reusachtige en zwaarlijvige Sumotori beoefend, zijn dikwijls kortere of langere beschrijvingen gegeven. Van het geheel daarvan verschillende jujutsu echter zeer zelden. Zelfs in het standaardwerk over Japan van Prof. Rein is er niets over te vinden. Basil Hall Chamberlain, in zijn voortreffelijk boek ‘Things Japanese’, handelt jujutsu in ongeveer twaalf regels af. Wat mij uit de literatuur over dit onderwerp bekend is, zag in eenige wetenschappelijke en populaire tijdschriften het licht. Daaronder zijn vooral de geschriften van Lindsay en KanoGa naar voetnoot1), von prof. MiuraGa naar voetnoot2), de mededeelingen van ShidachiGa naar voetnoot3) en die van Barton-WrightGa naar voetnoot4) te noemen. Zooals ik reeds zeide, wijdde Lafcadio Hearn in een zijner boeken een hoofdstuk aan jujutsu, dat echter meer als een ‘reverie’ dan als een studie over dit onderwerp is op te vatten. De Japansche oude en nieuwere literatuur op dit gebied is daarentegen zeer rijk, ofschoon naar 't schijnt veel meer in handschriften dan in gedrukte werken. De oorsprong en geschiedenis van jujutsu, de verschillende scholen en methoden worden er uitvoerig in behandeld. | |||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
Sedert den feodalen tijd is het jujutsu bekend geweest, hoewel onder verschillende namen: Yawara, Taijutsu, Kogusoku, Kempo, Hahuda De beteekenis, die men aan die benamingen hechtte, was echter niet geheel dezelfde. Over den oorsprong van jujutsu verkeeren wij in het onzekere. De meeningen dienaangaande zijn verdeeld. Sommigen nemen aan, dat Chin-gen-pin, een Chinees die omstreeks 1659 naar Japan kwam, de vader van jujutsu is. Hij woonde in den Kokushoji-tempel te Yedo en leerde zijn kunst aan drie roninGa naar voetnoot1), Tukuno Shichiroemon, Miura Yojiemon en Terada HeizaemonGa naar voetnoot2), die zich daar tegelijker tijd ophielden. Volgens anderen was Tukuno-zelf de uitvinder van jujutsu. Luidens de Taüroku, een oud handschrift over dit onderwerp, zou daarentegen de Japansche geneesheer Akiyama Shirobei, die zich tijdens de Ming-dynastie in China ophield, aldaar een soort van vechtkunst, hakuda of hakuden, hebben geleerd en die later in zijn vaderland hebben verbeterd. De meening, dat deze kunst van Chineeschen oorsprong zou zijn, wordt overigens door anderen, met echt Japansch jingoïsme, met verontwaardiging verworpen. Van genoemden Akiyama wordt verhaald, dat hij, ten einde zijn kunst te volmaken, 21 dagen lang in den Dazai-Tenjintempel vastte. Daar werden hem 303 handgrepen geopenbaard. En op den 21sten dag van zijn vasten zag hij, dat gedurende een hevige sneeuwbui de takken van alle boomen braken onder het gewicht der sneeuw. Alleen de wilg, wier takken zich bogen, brak niet. Zóó, dacht hij, moest het ook zijn met jujutsu; en de school, die hij daarna stichtte, noemde hij daarom Yoshinryu, d.i. Wilggeestschool. Ook de school, die Tenji-Shinyoryu heet, ontleent haar naam aan den wilgeboom. Wat den oorsprong der ‘zachte kunst’ aangaat, lijkt het mij, met Kano en Shidachi, waarschijnlijker, dat die in Japanzelf dan in China te zoeken is. Wat er ook van zij, zeker is het, dat sedert ongeveer 2½ eeuw jujutsu zich in Japan als een bijzondere kunst heeft ontwikkeld. Wat vóór dien tijd bestond, droeg andere namen en verschilde aanmerkelijk van | |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
de thans heerschende methoden. Trouwens tusschen de eigenlijk Chineesche vecht wijzen en de door Japanners gewijzigde methoden schijnen aanmerkelijke verschillen te bestaan. Het thans in Japan beoefende jujutsu zou zelfs in China niet meer bekend zijn. Uit de mij bekende literatuur over jujutsu is de studie van den Japanschen neuroloog Miura de uitvoerigste en meest wetenschappelijke. Daarom wil ik hem in 't bijzonder volgen bij de uiteenzetting van het wezen van jujutsu. Deze kunst dan berust in hoofdzaak op de volgende beginselen:
Bij het bestudeeren dier verschillende wijzen van aanval en verdediging, alsook der methode van bijbrengen, zou men kunnen denken, dat een geneesheer, speciaal anatomisch en physiologisch ontwikkeld, daarvan de uitvinder was. Ik geloof echter, dat er veel minder theoretisch wetenschappelijke kennis dan empirie bij jujutsu ten grondslag ligt. In den tijd, waarin die kunst ontstond, was bovendien de wetenschappelijke kennis van het menschelijk lichaam uiterst gering. Van een nervus medianus en musculus gastrocnemius hebben | |||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||
zeker zeer enkele beoefenaren van jujutsu gehoord en toch weten allen een ondragelijken druk op die punten aan te wenden. Wanneer verder een Japanner door het toebrengen van een slag op zekere punten van de borstkas zijn vijand bewusteloos maakt, dan weet hij niet dat hij de experimenten van Meola, Riedinger e.a. herhaalt: de bloedvaten der longen worden verwijd, de bloedtoevoer naar den linker hartventrikel wordt belemmerd en de algemeene bloeddruk zinkt. Of wel, dat hij door zekere stooten onder de ribben en onder den navel het ‘Klopfversuch’ van Goltz in toepassing brengt. Men kan bij jujutsu in 't algemeen vier hoofdafdeelingen onderscheiden, waarvan de drie eerste ieder in een groot aantal ‘parades’ - aanvallen en tegenaanvallen, grepen, slagen, stooten, enz. - bestaan, welke alle afzonderlijke namen dragen en naar de verschillende scholen weder anders genoemd worden.
Bij ieder dier afdeelingen kunnen wij niet lang stilstaan, want in bijzonderheden te treden zou een boekdeel vullen. Evenals in de Europeesche schermkunst, onverschillig van welk wapen, het ‘lessen slaan’ der verschillende afdeelingen naar een bepaalde volgorde geschiedt, gaat ook de eerstbeginnende in jujutsu achtereenvolgens alle parades door, waarbij randori, kata en atemi op allerlei wijzen gecombineerd worden. In de school van mijn leermeester Terajima waren er meer dan zeventig. Dit combineeren geschiedt natuurlijk ook bij oefeningen man tegen man, die niets anders dan een spiegelgevecht zijn en ook in het werkelijk gevecht. Daarbij worden aanval en tegenaanval geheel gericht naar de omstandigheden van het oogenblik. Wellicht in meer dan in eenig | |||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||
ander denkbaar gevecht, van welken aard ook, is bliksemsnel partijtrekken een eerste vereischte bij jujutsu. Miura legt de grondbeginselen der vier afdeelingen, te beginnen met randori, ongeveer als volgt uit. Zooals bekend is, kan de mensch zonder inspanning rechtop staan, wanneer de loodlijn, getrokken uit het zwaartepunt van het lichaam, valt binnen het vlak, dat door de voetzolen wordt ingenomen. Bij rechtopstaande houding ligt het zwaartepunt, volgens den eenen in de tweede heiligbeenwervel, volgens den ander boven de verbindingslijn der beide heupgewrichten en de loodlijn, getrokken uit het zwaartepunt en vallend bij den achterkant van het steunvlak, n.l. de voeten. Hoe verder men de voeten op den grond van elkaar plaatst, des te breeder wordt het steunvlak, terwijl bij verschillende houdingen van het lichaam de positie der zwaartelijn ten opzichte van het steunvlak gedurig verandert. Wanneer nu de zwaartelijn buiten het steunvlak komt te liggen, moet het lichaam vallen. Van daar, dat het bij jujutsu een hoofdbeginsel is, het lichaam zooveel mogelijk recht te houden of, zooals men zegt, ‘de kracht in den navel of in het onderlijf te concentreeren.’ Ter andere zijde streeft men er naar, het rustende zwaartepunt van den tegenstander te verplaatsen en zijn steunvlak te verkleinen door lichaamswendingen, trekken of drukken, buigen of strekken der ledematen, welke bewegingen de tegenpartij volgen moet om niet te vallen. Is daarbij het minimum van mogelijken tegenstand bereikt, d.w.z. is de tegenstander op het punt zijn evenwicht te verliezen, dan brengt men de hefboomwerking in toepassing, die men versterkt door drukken en trekken. Een paar voorbeelden. Bij zekere parade trekt men eerst zijn tegenpartij naar zich toe en dwingt hem een paar schreden te doen. Op het oogenblik, dat het zwaartepunt des lichaams op één been rust, brengt men zijn eigen rechterdij tegen die des tegenstanders en terwijl men die als hypomochlion gebruikt, trekt men aan de rechtermouw en drukt op den schouder. Op deze wijze draait de tegenstander om zijn lengte-as, verliest zijn evenwicht en stort ter aarde. Barton-Wright beschrijft en beeldt een geval af, ontleend aan de Shindenfudo-school, waarin eveneens het hypomochlion-principe in toepassing | |||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||
wordt gebracht. Men grijpt zijn tegenpartij bij den kraag, of wat als zoodanig dienst doet, en plaatst zijn voet ter hoogte van diens knieholte. Men trekt met de hand en drukt te gelijkertijd met den voet en de tegenpartij stort onvermijdelijk achterover. Het is vooral bij randori, dat de voor den eerstbeginnende zoo uiterst moeielijke kunst van vallen, zonder zich te bezeeren, te pas komt. Men streeft er naar zoo licht mogelijk op den sterk gebogen rug te vallen, daarbij den val brekend door met hand en voet op den grond te slaan. Op die wijze valt men nooit op het hoofd en veert het lichaam als 't ware elastiek bij het raken van den grond. Is de tegenpartij eenmaal gevallen, dan tracht men door een zekere methode (katame of shime) het opstaan te beletten. Daarbij worden vooral het dichtsnoeren van de keel door middel der kleederen en verdraaiing (torsie) der ledematen in toepassing gebracht. Bij tegenstand kan men daardoor, zonder veel inspanning, dislocatie en fractuur doen ontstaan. Het is hier, dat een scherpe grens tusschen randori en kata niet te trekken is. Kata bestaat vooral, zooals wij reeds zagen, uit het aanvatten des tegenstanders op een wijze, die voor hem òf zoo pijnlijk is, dat zij onmiddellijk verlammend werkt, òf hem louter mechanisch dwingt een greep los te laten en dergelijke. Men kan daarbij natuurlijk offensief en defensief te werk gaan. Een paar der eenvoudigste voorbeelden van kata zijn de volgende, ontleend aan de mij van nabij bekende school en die ook bij Barton-Wright, ofschoon gewijzigd, ter sprake komen. Indien men op een zeer eenvoudige manier een indringer wil verwijderen, grijpt men met de rechterhand diens rechterpols en draait daarbij diens rechterarm met de buigzijde bovenwaarts. Daarop plaatst men zijn linkervoet dicht bij den indringer, steekt den linkerarm onder diens rechterarm en grijpt hem daarbij ter hoogte van de borst bij zijn jas of buis. Daarop drukt men met de rechterhand 's tegenstanders arm naar omlaag en voert hem weg. Men kan desnoods den druk zóó sterk doen worden, dat men het elbooggewricht der tegenpartij kan luxeeren of breken. Men | |||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||
kan hierin wijziging brengen doordien men zijn eigen linkerarm krachtig sluit en met de hand doet rusten op zijn rechterarm, waardoor de arm der tegenpartij als in een ring komt te liggen. De druk is zoodoende nog krachtiger en de kans van losrukken vervalt geheel. Wanneer iemand door een ander bij zijn baard wordt gegrepen, of voor aan zijn jas, dan grijpt hij met zijn rechterhand diens hand en tegelijker tijd met de linker diens elleboog. Daarop draait men met beide handen den arm des aanvallers om zijn lengte-as. Deze torsie is zóó pijnlijk, dat de aanvaller tot loslaten gedwongen is. Atemi of sappo is de gevaarlijkste afdeeling van jujutsu. Vandaar, dat men bij de oefeningen en in het spiegelgevecht voorzichtig moet te werk gaan. Er zijn zekere plekken van het menschelijk lichaam, waarop een zelfs niet al te hevige slag of stoot bewusteloosheid, hersenschudding en dood tengevolge kunnen hebben. De juiste kennis dier vulnerabele plekken is bij atemi het eerste beginsel. De handen, somtijds slechts één of meer vingers, de elbogen, voeten en knieën worden daarbij aangewend. Onder de bijzonder gevoelige plaatsen mogen hier genoemd zijn: de neuswortel: een plaats tusschen neus en mond, de omgeving der borsten, het uiteinde van het zwaardvormig verlengsel des borstbeens, de maagkuil dus. Verder op den rug, de zesde en zevende borstwervels, in de buikstreek onder de valsche ribben en onder den navel. De wijzen, waarop men den neergevallen vijand het opstaan belet, rekent men tevens tot atemi, ofschoon deze onderscheiding m.i. willekeurig is, daar men het bij randori in toepassing brengt, en het met kata veel punten van aanraking heeft. Ook de verschillende manieren waarop men zijn tegenstander verworgen kan, kunnen, dunkt mij, gedeeltelijk onder de drie eerste hoofdafdeelingen gerangschikt worden. Een strenge onderscheiding lijkt mij hier willekeurig toe. Zoowel de hedendaagsche meesters als de oude samurai konden hun halsspieren dermate uitzetten en doen verstijven, dat zij als 't ware een pantser om de luchtpijp vormen, dat niet in te drukken is. Ik zag er meer dan eens proeven van. Mijn leermeester Terajima, b.v., op den grond uitgestrekt, een lange stok over zijn keel geplaatst. Op beide uiteinden van | |||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||
den stok drukten twee personen gelijktijdig met alle kracht, zonder Terajima's luchtpijp te kunnen indrukken. Voorts kan men zijn vijand door vingerdruk achter de ooren, tusschen den onderkaak en het tepelvormig uitsteeksel, omlaag houden; evenzoo tusschen de insertie-plaatsen der musculi sternocleidomastoidei en rechts of links boven den musculus omohyoideus. Veel van het kwaad door randori, kata en atemi, alleen of gecombineerd, teweeggebracht, kan worden verholpen, bezworen, door kwatsu of kappo, de vierde afdeeling van jujutsu. Het bestaat in wijzen van behandelen van schijndooden en bewusteloozen, reponeeren bij ontwrichtingen enz., wier beginselen ieder geneesheer bekend zijn. Naar hetgeen ik er van gehoord en gezien heb, heeft kwatsu in het jujutsu-systeem, althans uit een Westersch oogpunt, de minste waarde. En toch wordt er in Japan betrekkelijk meer ophef van gemaakt dan van de eigenlijke vechtkunst. Met een geheimzinnig waas wordt dit soort van esoterische opwekkings- en heelkunst overtogen. Ja, er zijn oude meesters, die niet dan onder belofte van geheimhouding en tegen extrabetaling hun kunst aan anderen willen leeren. Wij willen thans een blik slaan op de verschillende scholen van jujutsu, waarvan er reeds enkele genoemd werden. Het aantal scholen is zeer groot; naar men zegt meer dan honderd. Dit is te verklaren doordien bijna iedere meester van naam, zoowel voorheen als thans, een school wilde vormen en dien met een bijzonderen naam bestempelen. Toch berusten alle ongetwijfeld op dezelfde grondbeginselen en de verschillen zijn waarschijnlijk niet groot. Het ligt in den aard der Japanners om zich in haarkloverijen te verdiepen, draadfijne onderscheidingen te maken, die te classificeeren en van nieuwe namen te voorzien.Ga naar voetnoot1) Die manie van would be uitvindingen en ontdekkingen is jujutsu niet kunnen ontgaan. Bij het vormen van vele dier scholen is men ongetwijfeld eclectisch te werk gegaan. Verschillende methoden van aanval en afweer werden aan onderscheidene scholen ontleend en in | |||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||
het oneindige gecombineerd. Enkele scholen onderscheiden zich waarschijnlijk in hoofdzaak slechts door een anderen naam.Ga naar voetnoot1) Als oudst bestaande school geldt Takenouchiryu.Ga naar voetnoot2) Men zegt, dat zij gesticht werd in 1532 door T. Hisamori, geboortig uit Sakushu, hetgeen echter twijfelachtig is. Ofschoon men in deze school kogusoku leerde, d.i. de kunst van aanvatten, hetgeen eenigszins van het eigenlijke jujutsu verschilt, staat het vast, dat Takenouchi-ryu eenigen tijd vóór de komst van den reeds vroeger genoemden Chinees Chin-gen-pin gesticht werd. Deze school kan men dus veilig beschouwen als de oorspronkelijke, uit welke alle andere scholen van jujutsu zich ontwikkelden. Daarop volgt als oudste school Kito-ryu, door Fukuno Shichiroemon, omstreeks het midden der 17e eeuw, gesticht. Met deze school staat die van Jikishin in nauw verband. Terada Kanemon, een tijdgenoot van Fukuno, was haar stichter. Of Fukuno Terada's leermeester geweest is dan wel omgekeerd, is onzeker, doch beiden schijnen tot elkander in betrekking te hebben gestaan. Hoewel men kan aannemen, dat zoowel Fukuno als Terada van de Chineesche vechtwijze Kempo hadden gehoord, waren zoowel Kito- als Jikishin-ryu in aanzijn vóór de komst van Chin-gen-pin. Kyushin-ryu, waarvan de juiste tijd der stichting, door Inugami Nagakatsu, niet bekend is, kan men als een vertakking van Kito-ryu beschouwen. Daarop volgen twee nauwverwante scholen, Sekigucki- en Shihukawa-ryu, aldus genoemd naar hun stichters. Andere belangrijke scholen zijn de reeds genoemde Yoshin- en Tenji-shinyo-ryu. De oorsprong der Yoshin-school wordt, volgens sommigen, niet aan Akiyama Shirobei, doch aan Miura Yoshin toegeschreven. Vandaar, dat zij ook onder den naam van Miura-ryu bekend is. Als een der scholen, die zich uit Yoshin-ryu ontwikkelde, noem ik Shin-no-shinto-ryu. | |||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||
In Japan zijn Yoshin- en Tenji-shinyo-ryu de meest verspreide en populaire scholen. De reden daarvan is te zoeken in het feit, dat hun grondbeginselen eenvoudig zijn en dat de beide beroemde meesters dier scholen, Totsuka Hikosuke en Iso Mataemon, ten tijde der laatste omwenteling, hun verblijf te Yedo (Tokyo) hadden. Van andere scholen, hoe goed ook, werd minder gehoord omdat hun invloed zich tot de provincie bepaalde. Shidachi wijst er tevens op, dat nagenoeg alle jujutsu-scholen in Centraal-Japan hun oorsprong namen. De school, wier grondbeginselen ik onder Terajima Kunichiro leerde, heet Shinden fudoryu, hetgeen vrij vertaald zou beteekenen: ‘Door-God-geleerde-onwankelbare-school’. Mijn leermeester werd het eerst in de kunst van jujutsu onderricht door Yata Onseisai, in Shimagawara te Miyako (Kyoto), nu ongeveer vijftig jaren geleden. Ik wees er reeds op, dat het Bartitsu niets anders is dan Shinden fudoryu. De Japanner Kano Jigoro te Tokyo, een expert in de kunst, stichtte ongeveer twintig jaren geleden een nieuwe school, die hij Kano-ryu of Kokodan-Judo noemde. Ofschoon het woord judo niet nieuw is, heeft Kano er de voorkeur aan gegeven boven den naam jujutsu. Terwijl dit laatste uitsluitend als vechtsysteem geleerd werd, heeft Judo tevens ten doel de goede moreele en intellectueele eigenschappen aan te kweeken. Het is, evenals BushidoGa naar voetnoot1), een ethisch systeem, en daarmede in beginsel ten nauwste verwant. Eerbied en vriendelijkheid, trouw en oprechtheid worden er den jongeling ingeprent. Ook het ‘bushi no nasake, de teederheid van den krijger’ uit Bushido geldt er als leerstelling. En het mannelijk devies der Saxoborussen, het eerste studentencorps van Duitschland, ‘Virtus sola bonorum corona’ had ook dat van Bushido en Judo kunnen zijn. Deze vereeniging van bijkans vrouwelijke zachtheid en mannelijke kracht verklaart, dat de teêre kersebloesem het embleem van den samurai is. Zelfbeheersching is een der eerste beginselen der ethica van Judo. Zich nimmer laten meesleepen of uit het veld slaan, onder alle omstandigheden koel en zich zelven meester te blijven als een Indiaansch opperhoofd of een Javaansch | |||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||
edelman, - dát wordt ook den Japanschen discipel geleerd. Zelfbewustheid, matigheid, voorzichtigheid, volharding, het oefenen der aandacht en opmerkzaamheid en nog veel meer worden hem voorgehouden en als de jonge man, na een zekeren graad te hebben verkregen, de langjarige oefenschool van Judo verlaat, dan treedt hij gestaald het leven in. Het bewustzijn van zulk een kennis te bezitten, is een groote zedelijke kracht. Het is als een tooverschild, dat men onafscheidelijk met zich draagt, meer waard dan de vergankelijke schatten der aarde. De jongelingen van Sparta, de Indiaansche braves werden niet beter voorbereid voor hun taak dan de Japansche jongeren door Judo. En als er een kunst is om mannen te vormen, dan ken ik geen betere. Een volk, dat vele aldus geschoolde zonen telt, heeft een groote moreele kracht, waarvan men in Europa niet droomt. Over 't algemeen gesproken, is hij die jujutsu volkomen verstaat, onoverwinnelijk tegenover een vijand zonder vuurwapens; zelfs wanneer die hem in lichaamskracht ver overtreft. Een zeer behendig beoefenaar der ‘zachte kunst’ is zelfs voor de blanke wapenen van een tegenstander niet vervaard. Talrijk zijn de verhalen omtrent kunststukjes en tours de force van beroemde meesters. Die zich daarvoor interesseert, kunnen wij naar Lindsay en KanoGa naar voetnoot1), alsook naar ShidachiGa naar voetnoot2) verwijzen, die daarvan eenige staaltjes meêdeelen. Zooals ik reeds zeide, leeren alle Japansche kadetten voor leger en vloot jujutsu, of judo. Te Tokyo speciaal het laatste, terwijl op vele andere plaatsen de politie, volgens diverse scholen, min of meer in de ‘zachte kunst’ geoefend is. Evenzoo de gendarmes. Aan de GakushinGa naar voetnoot3) en de keizerlijke universiteit der hoofdstad wordt judo geleerd, zoowel als aan eenige andere zoogenaamde ‘academies’. In Engeland en Amerika wordt jujutsu langzamerhand meer en meer bekend. Barton-Wright en later een paar Japansche mannen van het vak hebben daartoe te Londen het hunne gedaan. De president der Vereenigde Staten, Roosevelt, en zelfs diens echtgenoote, hebben het jujutsu | |||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||
geleerd. De politie te New-York ontvangt er onderricht in en meer dan één fiere dochter der groote republiek kan door haar kennis van jujutsu mannelijke beschermers ontberen. In het Land der Rijzende Zon heb ik vele dingen onderzocht en onder het goede, dat ik heb behouden, behoort de ‘zachte kunst’, die ook in Nederland ten volle verdiend bekend te worden.
Dr. Herman ten Kate. |
|