De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 589]
| |
Uit de grensgewesten der vaderlandsche geschiedenis.Elise Lagrange, Les Frères Laurillard-Fallot. - Souvenirs de deux officiers du temps de l'Empire. - Bruxelles 1904.Tot in uithoeken moet men het spoor van groote gebeurtenissen vervolgen, om goed te beseffen wat zij geweest zijn. Wat zegt ons de naam Laurillard-Fallot? Niets hoegenaamd. Doch dit is juist wat wij ook eens hebben moeten. Het was een réfugiésfamilie, waarin het geneeskundig beroep erfelijk was. De grootvader was dokter te Rotterdam; de vader (1750-1813) in den Haag. De overgrootvader, Jacob Laurillard, was uit Lauguedoc gekomen. Hij had in 1705, te Montbéliard, Suzanne Fallot gehuwd, die den tweeden naam in de familie bracht. Het is dus geen familie van de groote refuge bij de opheffing van het edict van Nantes; haar Hollandsche geschiedenis loopt over een geslacht minder dan die van de meeste réfugiés. Eerste aanleiding tot het uit de herinneringen op iedere bladzijde sprekende feit, dat de familie zoo weinig verhollandscht was. Tweede aanleiding (zoo niet reeds gevolg): de vader bezocht Frankrijk en ving daar zijn studiën aan, hoewel hij te Leiden (in 1775) promoveerde.Ga naar voetnoot1) Derde aanleiding: die vader huwde eene française, dochter van een Fransch zwerveling, Bertaut de Givonne. Of de kleinzoons hun reis- en treklust van den grootvader van moederszijde hebben gehad? Hij eindigde allerlei wisselend lotgeval | |
[pagina 590]
| |
met paruikemaker van Willem IV te worden en koster van diens hofkapel. Het huis van dokter Fallot moet zekere bekendheid hebben genoten als Fransen milieu in den Haag, zij het van bescheiden pretensiën. Tot de vroegste herinneringen van den oudsten der beide dagboekschrijvende broeders, Louis (geboren in 1783), behoort, dat bij zijn ouders tehuis altijd Fransche kostgangers inwoonden. Hij herinnert zich een kanunnik, een kapitein, twee dames, een chevalier, een comte. Het was de tijd der émigré's, die ook de Republiek overstroomden. ‘J'avais pour précepteur’, zegt Louis, ‘un M. Belville, pour maître de piano le chevalier de St.-Léon, pour maître d'armes M. Fillon. Tous les habitués de la maison étaient français, mes parents l'étaient....’Ga naar voetnoot1) Let wel dat al dit gezelschap zich nog in Holland ophield, nadat wij Bataafsch waren geworden: er is hier sprake van de jaren 1795-'98. De herhaalde beschuldigingen, van Fransche zijde geuit, dat de Bataven personen toelieten die op de lijst der emigranten waren gebracht, schijnen dus allen grond te hebben gehad. Louis Fallot herinnert zich, dat het verblijf ten huize van zijn vader, die als een goedhartig man bekend was, door de uitgewekenen zeer op prijs werd gesteld: de dokter zou hen zeker niet aanbrengen. Allengs verminderde het gevaar, en na Brumaire keerden de vluchtelingen naar Frankrijk terug. ‘Dank heeft geen van hen mij ooit bewezen’, zegt Louis, die er meermalen later te Parijs, ontmoette die hij vroeger aan zijns vaders huis gezien had; en ontmoette op oogenblikken, dat hij wel gaarne eens geholpen ware (hij heeft, met en zonder zijn toedoen, veel in de pekel gezeten). Te midden van deze jaren, 1797, stierf de eerste mevrouw Fallot. Een groot verlies in het gezin van een dokter met drukke praktijk, en met zes jonge kinderen. De jongens bleven zonder toezicht en werden uithuizig. De ‘professeur de piano’, en andere der Fransche vrienden, namen Louis mede naar gezelschappen in de stad waar zij verkeerden. Bij de Fransche petits-maîtres behoorden Fransche petits dames; les demoiselles d'Aigremont, mademoiselle Crépin.Ga naar voetnoot2) ‘J'avais 15 ans, une jolie figure; ces dames me voyaient | |
[pagina 591]
| |
d'un bon oeil et voulurent bien se charger de mon éducation. J'ai passé de bien agréables heures auprès d'elles.’ De vader wilde op een gegeven oogenblik niet dat het verder ging en besteedde de twee oudste zoons, Georges en Louis, het huis uit op studie. Georges zou in de medicijnen studeeren, Louis in de theologie. Maar het was gemakkelijker plannen voor de jongens Fallot te maken dan wel die met ze uit te voeren. Het was een ongedurig gebroed. De vader zelf had het indertijd juist zoo gehad. Hij had de eerzame dokterspraktijk niet opgevat zonder eerst militair te hebben willen worden, ja zonder het feitelijk geweest te zijn. De grootvader (de hooger genoemde dokter te Rotterdam) en grootmoeder waren beide vroeg gestorven; hun zoon kreeg toen op eenmaal gelegenheid zijn kop te volgen en ging als kadet bij een regiment. Maar al heel gauw had hij duels, verwondde een superieur, vluchtte het land uit.Ga naar voetnoot1) De tijd omstreeks 1775 echter bracht zulke jongelui aan moeders haard terugGa naar voetnoot2), de tijd omstreeks 1805 strooide ze, in Napoleon's legers, over Europa. In 1805 liet Georges de medische studie, die hij bijna voltooid had, varen, en het volgend jaar ging hij als vrijwilliger mee met het contingent, dat Lodewijk Napoleon voor den oorlog in Noordduitschland stelde. Hij bleef militair en stierf als luitenant van de lanciers te Moskou. Meer weten wij niet van hem; des te meer van de jongere broeders, Louis en Charles. Hun vader wilde, dat een der zoons hem in de praktijk zou opvolgen. Toen Georges dus van medicus soldaat werd, werd Louis van theologant medicus.Ga naar voetnoot3) Een arm Fransch gravinnetje, dat ten huize van zijn intusschen hertrouwden vader gastvrijheid genoot (zij was gerecommandeerd aan koningin Hortense, die haar evenwel niet plaatsen kon) bracht hem in betrekking tot de dames van het hof: Mme de Boubers, Mlle Cochelet. Zij gaven hem hoop op een toekomst bij den medischen dienst des Konings, en hij kreeg een aanwijzing om zijn studie te vervolgen te Parijs. Hij kwam in 1807 terug en kreeg een plaats, doch niet aan | |
[pagina 592]
| |
het hof: het was een voorloopige aanstelling bij het militair hospitaal te Bergen op Zoom, en vervolgens bij het Fransche hospitaal te Middelburg. Onderwijl promoveerde hij te Leiden (1808), en haalde daarna te Parijs zijn brevet van officier van gezondheid in het Fransche leger. Middelburg was wederom zijn bestemming. Het garnizoensleven op Walcheren moet volgens zijn beschrijving een tapage geweest zijn van belang.Ga naar voetnoot1) Het wemelde er van juffrouwen Crépin; duels en drinkgelagen waren er aan de orde van den dag. Smokkelaars en een hoop uit Frankrijk gevluchte bankroetiers, ‘spéculateurs de bas étage’, maakten het gezelschap nog te bonter. ‘On vivait en quelque sorte au jour le jour; on s'y enfonçait jusqu'au cou dans les jouissances matérielles.’ Het Keizerrijk op zijn smalst! Alle Zeeuwsche families die zich respecteerden sloten de Franschen beslist buiten.Ga naar voetnoot2) Den Engelschen inval van 1809 heeft Louis Fallot er niet meer beleefd: hij was in April van dat jaar naar het leger in Oostenrijk verplaatst. Vandaar werd hij naar Spanje versmeten, en van Spanje, als krijsgevangene, naar Engeland; op het eind van 1812 gaf men hem een paspoort naar Frankrijk. Zijn eerstvolgende bestemming was Berlijn; met het geslagen Fransche leger keerde hij naar Leipzig terug en maakte den veldtocht van 1814 mede, die hem achterliet in een nest aan de Loire. In September 1814 was hij in den Haag terug. Bonter afwisseling van lotgevallen dan die van Louis Fallot in die vijf jaren laat zich niet denken. Zij is het deel geweest van duizenden en nogmaals duizenden van de meest onderscheidene Europeesche nationaliteiten. En die allen hadden zich na de restauratie weder in de kleiner, huiselijker wereld van het oude vaderland te voegen. Zij brachten in de wereld van het Heilig | |
[pagina 593]
| |
Verbond een beginsel van onrust en ontevredenheid mede, dat voor de stabiliteit van het te Weenen nieuw gefatsoeneerd Europa weinig goeds voorspelde. Met dat Louis Fallot in Franschen dienst zulk een groot heerschap geworden was, of zijn geest op zijn vele omzwervingen zoo buitengemeen verrijkt had. Zijn veroveringen waren meest van amoureuse natuur geweest. De vrouwen te Weenen! Eenmaal had hij zijn kwartier gehad bij een Hongaarsche gravin, die het aan haar stand verplicht rekende den roturier niet in haar eetzaal te dulden, maar hem gretig ontving in een ander vertrek van haar huis....Ga naar voetnoot1) En van haar geestelijke familie bleken meer getitelde dames te Weenen.Ga naar voetnoot2) Evenwel niet alle: er zijn ook twee lieve freules von Hildebrandt, die Herrn von Fallot inwijden in Goethe en Schiller.Ga naar voetnoot3) Een avontuur met een actrice te Augsburg had een onaangenamen nasleep.Ga naar voetnoot4) Ma in Espania! ‘Parlerai-je de Mariquita? Pourquoi pas?.... Mariquita était une Andalouse pur sang, une Andalouse superbe.... J'étais tellement aveuglé par la passion que pendant mon séjour à Aldea del Obispo, je fis plusieurs fois, seul, sur un cheval de louage et sans autre arme que mes mauvaises espingoles, le trajet de Ciudad Rodrigo, quoiqu'il y eut sept lieues d'Espagne, qui en valent bien dix de poste, ayant un passage fort dangereux à franchir....’Ga naar voetnoot5) In Engeland had de held overvloedig tijd om te bekoelen. Om de verveling te verdrijven richtten de krijgsgevangenen er een liefhebberijtooneel in; Louis Fallot was directeur. De gentry uit den omtrek werd uitgenoodigd en verscheen er gaarne. ‘Nous représentâmes Le Joueur de Regnard, Le Chanoine de Milan, Le Sourd ou l'Auberge pleine, Le Tartuffe; quand soudain arriva du Transport Office défense de continuer.’Ga naar voetnoot6) Een van de gentlemen van het gehoor reciproceerde de genoten beleefdheid. ‘A la suite d'une invitation cérémonieuse adressée aux prisonniers collectivement par M. Thistleswaithe, un de nos invités à notre théâtre, occupant une magnifique propriété à trois lieues de Bishops Waltham, une députation de trois dont je faisais partie fut désignée par eux pour s'y rendre. La réception fut splendide; toute la livrée était in fiocchi; les dressoirs de la salie à manger | |
[pagina 594]
| |
étaient couverts de vermeil et d'argenterie.... Quand, à l'époque de mon renvoi en France, j'allai voir mes anciens hôtes de Bishops WalthamGa naar voetnoot1), j'avais prévenu M. Thistleswaithe du jour de mon arrivée et témoigné le désir de lui serrer la main; il m'envoya sa voiture, me fit faire un excellent dîner, et avec une délicatesse infinie et sous le plus gracieux prétexte, il m'offrit et me fit accepter une grande houppelande, a box coat, qui me fut bien utile pendant la traversée....’Ga naar voetnoot2) Weinig minder gemouvementeerd was intusschen het leven geweest van den anderen broeder, Charles. Geboren in 1787, was hij in 1800 leerling geworden der artillerieschool in den Haag en deed in 1804 het officiersexamen, maar moest lang op een plaats wachten, die hij ten slotte bekwam bij de genie. Zijn eerste veldtocht was die van 1806, waarop hij evenwel niet veel verder kwam dan Munster; zijn tweede onder Chassé in Spanje (1808-'09). Na de inlijving had hij achtereenvolgens dienst te la Rochelle; bij den aanleg van versterkingen op het eiland Ré; in Catalonië; geruimen tijd op Oléron; sedert den zomer van 1813 in de Illyrische provinciën, waar hij het bracht tot commandant der genie bij een fransch legercorps, en het kruis van het eerelegioen verwierf. In December 1813 voerde de oorlog hem terug naar Italië, waar hij nog diende toen de vrede van Parijs gesloten werd. In Juli 1814 was hij weer in den Haag. Hij had, nog op Ré en Oléron, met Hollandsche makkers gediend en was niet in die mate verfranscht als zijn broer Louis. Ook was hij tot den datum der inlijving officier geweest van het Hollandsche leger, en had dus meer aanspraken op plaatsing dan zijn broeder, die lang vóór 1810 vrijwillig den Franschen dienst verkozen had. De juiste datum van zijn terugkomst in den Haag was 21 Juli 1814; gaat men nu na dat hij binnen de maand zijn aanstelling had bij het Nederlandsche leger (18 Aug. 1814), dan is men niet ongeneigd te denken dat het nogal schikte. Evenwel wekte die aanstelling de hevige verontwaardiging op van Charles Fallot. Hij werd namelijk aangesteld tot eersten luitenant, terwijl hij bij de Franschen reeds eenigen tijd kapitein geweest was. Hij zag | |
[pagina 595]
| |
er een achteruitzetting in, en dit niettegenstaande de aanstelling luidde: ‘tot eersten luitenant, met rang en traktement van kapitein’. Men zou zoo denken dat er een onoverkomelijk geachte hinderpaal moet zijn geweest, om Charles Fallot onmiddellijk met den rang en het traktement van kapitein ook den naam daarvan te geven; een moeilijkheid b.v., voortspruitende uit een wanverhouding tusschen het aantal kapiteinsplaatsen dat men bij de genie wilde openstellen, en het aantal kapiteins dat zich aanbood; het heeft ook niet lang geduurd of onze man was weer kapitein. Zoo zou het mogelijk zijn dat men van de zijde van het legerbestnur niet te kort geschoten was in de vervulling van een naar Charles Fallot beweert van te voren hem gedane onderhandsche toezegging, van hem te zullen plaatsen overeenkomstig zijn rang en ancienneteit. Hij vatte de zaak echter anders op en zag er in dat men hem als soldaat van het Keizerrijk achteruitzetten wilde. Het was toen een moeilijk geval voor Oorlog: allerlei aanspraken werden gemaakt, en door côterieën waarvan men geen enkele stelselmatig voor het hoofd kon stooten. Er waren officieren van het oude leger der Republiek, die in '95 geen dienst hadden willen nemen onder Bataafsche vlag; er waren er die voor korter of langer tijd dienst hadden genomen bij de Engelschen, de Oostenrijkers, de Russen; er waren er die persoonlijke betrekkingen hadden tot den Souvereinen Vorst uit de jaren van diens ballingschap; er waren er die gehoor hadden gegeven aan de roepstem van het Algemeen Bestuur in November 1813. Tegenover die allen stonden de officieren die onder Napoleon gediend hadden. Zij waren trotsch op hun veldtochten en kenden den oorlog; zij wilden niet achterstaan bij de oude pruiken. In billijkheid konden zij zich over achteruitzetting, althans van den Souvereinen VorstGa naar voetnoot1), niet beklagen: de carrières van een Chassé, van den Bosch, de Eerens zijn daar om het te bewijzen; ook in het civiele bleek van stelselmatige miskenning der oud-keizerlijke ambtenaren geen spoor. Intusschen bestond er in den aanvang een buitengemeene gevoeligheid tusschen | |
[pagina 596]
| |
de oude en de nieuwe school; de herinneringen der beide broeders Fallot zijn daar vol van. Veel meer moeite dan Charles had aanvankelijk Louis. Mogen wij hem gelooven, dan hadden bij de regeling van den sanitairen dienst de belangen der oude pruiken wezenlijk de overhand. Hij moest wachten tot zijn oud-leermeester, professor Brugmans, de inspectie van het dienstvak verkreeg, hetgeen samenviel met de gelukkige omstandigheid van een uitbreiding van het personeel, toen het leger op oorlogsterkte gebracht werd na de landing van Napoleon. Hij werd benoemd te Venloo, en, in September 1845, te Namen. Vervolgens was hij gedurende anderhalf jaar te Maastricht geplaatst (1816-'17); daarna voorgoed weer te Namen. Curieus zijn de mededeelingen over de maatschappij en het maatschappelijk verkeer in dezen hoek van het land: Maastricht-Luik-Namen. De tegenstelling tusschen oude en nieuwe school was hier niet tot bijzondere dienstvakken beperkt, maar doortrok de geheele samenleving, en werd verscherpt door de aanwezigheid van een overgroot aantal bonapartistische réfugié's uit Frankrijk. De herinnering aan het Keizerrijk beteekende blijkbaar in dezen hoek geheel iets anders dan in het Noorden. ‘Hier c'était la St. Napoléon ou Notre Dame d'août, comme tu voudras, mais sous les deux noms grande fête dans le pays’, begint een brief van Charles Fallot van 16 Augustus 1820Ga naar voetnoot1). Maastricht is verdeeld in twee kampen, in het eene waarvan men Fransch, in het andere waarvan men Maastrichtsch spreekt.Ga naar voetnoot2) Onze vriend, die met de Maatstrichtsche aristocratie weinig punten van aanraking heeft, komt vanzelf meer bij de Fransche partij terecht; hij is ook een groot vrijmetselaar en daarbij een vroolijk gezel, en komt meermalen in het gezelschap van Fransche ballingen, zonder daar een bedoeling mede te hebben. Wat overkomt hem op een goeden dag? ‘Je reçus une assez grosse lettre par laquelle on m'affiliait à je ne sais plus quelle société secrète; diplôme, mot de passe, signe de reconnaissance, rien n'y manquait. Je pense que le nom de la société était: ‘l' Epingle noire.’ Le but était l'affranchissement des peuples; les moyens: l'association active; à l'heure donnée: l'insurrec- | |
[pagina 597]
| |
tion. Tout cela tracé en caractères de feu’.Ga naar voetnoot1) De procureur des konings diende hem weldra de vermaning toe, ‘de ne plus voir si souvent les exilés.’ Loge, bonapartisme, liberalisme, dit alles liep in elkander om, en een vreemdeling en protestant mocht goed toezien dat hij niet betrokken raakte in twijfelachtige verbindingen. Men begrijpt na de lezing dezer herinneringen beter, hoe de bekende faux-pas van den Prins van Oranje mogelijk is geweest, voor welker gevolgen de energieke tusschenkomst van zijn koninklijken vader hem juist bij tijds behoedde. Het was een tijd van liedjes à la Béranger, en beide broeders dichtten er van geheel Bérangerschen draai en strekking. Louis Fallot begeleidde zichzelf op de guitaar, en dit talent maakte hem tot huisvriend in het gezin van den notaris Buydens te Namen. Hij trouwde in 1817 de tweede dochter. Dit huwelijk met een ketter ging niet zoo vlot van de hand. De oudelui maakten geen bezwaar, maar terwille van twee pastoors in de familie en van drie devote tantes moesten de convenances gered worden. ‘La mère en aurait fait bon marché sans la crainte de se faire mal voir en ville.’Ga naar voetnoot2) Dus zou de dispensatie uit Rome worden afgewacht; doch zij verscheen niet. Twee bekenden, een abbé die van alle markten thuis heette te zijn, en een liberaal geprezen pastoor uit Brussel, hadden hun bemiddeling toegezegd, maar werden spoedig door den minnaar verdacht van niet te goeder trouw te zijn.Ga naar voetnoot3) Goede raad was duur; eindelijk had men het geluk te Maastricht een priester te vinden, die nog uit de dagen van olim in het bezit was van een pauselijke vergunning om gemengde huwelijken te sluiten in de barrièresteden. ‘Moyennant quatre louis (jamais il n' avait eu semblable aubaine) il donna sa bénédiction’. Onze dokter kwam er, voornamelijk zeker dank zij zijn huwelijk, goed in te Namen; hij werd er een van de vocalen der liberale partij. Een groot man te Namen was de baron de Stassart, Haagscher gedachtenis, die in deze gedenkschriften voorkomt als een beminnelijk causeur en zeer populair man, braaf met zichzelf inge- | |
[pagina 598]
| |
nomen, maar in de rumoerige dagen van 1830 van wezenlijke verdienste voor het behoud der openbare orde. De revolutie maakte hem gouverneur der provincie, en hij zou de burgerwacht inspecteeren op het marktplein. De blauwe kiel was toen het ambtsgewaad zelfs voor een gouverneur der provincie. De baron had die dan ook plichtmatig aangeschoten. Maar wat bengelde daar op het blauw? Al 's mans decoratiën....Ga naar voetnoot1) Zelfs Louis Fallot, hoe weinig Hollander hij dan ook gebleven was, liep in die dagen van Hollanderhaat nog een oogenblik persoonlijk gevaar. Maar de Stassart hield hem de hand boven 't hoofd, en weldra dreef het over. Aan terugkeeren naar Holland heeft hij geen oogenblik gedacht. Hij had nu en hield een drukke burgerpraktijk te Namen, en ging in 1847 - zonder de wetenschap vaarwel te zeggenGa naar voetnoot2) - rentenieren te Brussel. Hij is er eerst in 1873 overleden. Had niet een onhandigheid zijner vrouw, die argeloos in de kaart der tegenpartij speelde, de zaak doen mislukken, hij zou in 1847 Belgisch kamerlid geworden zijn voor de liberalen te Namen.Ga naar voetnoot3) Ook Charles Fallot is Belg geworden. De voornaamste werken waren onder Willem I op te richten aan het Zuiderfrontier, en daar was dan ook al dadelijk de ‘eerste luitenant met rang van kapitein’ geplaatst: zijn eerste opdracht was het ontwerpen van versterkingen voor Meenen en Yperen.Ga naar voetnoot4) Lag er bedoeling in, dat hij onmiddellijk na het bekend worden der landing van Napoleon daar vandaan gehaald werd en in den Bosch verstopt? Eerst in October 1815 keerde hij naar Meenen terug. Er werden in de eerstvolgende jaren millioenen en millioenen in de zuidelijke frontiersteden verwerkt; gedurig kwamen de koning en Wellington inspecteeren. De plannen die te Meenen werden uitgevoerd, waren grootendeels van Charles Fallot afkomstig, en toen zij gereed waren werd hij gedecoreerd met de Willemsorde. Intusschen diende hij zonder eenige opgewektheid: er was geen onderling vertrouwen in het bont samengestelde officierskorps van het Nederlandsche leger, | |
[pagina 599]
| |
en bij de genie schijnt het zoo mogelijk erger geweest te zijn dan elders. Aan de tracasserieën was geen einde; in het bizonder werden de officieren aan de grens scherp bevit. Of het altijd vitterijen waren? Ons komt het door Charles Fallot als doodonschuldig voorgestelde feit, dat hij in eeu gezelschap te Rijssel (een stap over de Fransche grens; hij zat er elken vrijen dag) een door hem vervaardigd spotlied had gezongen op de geboorte van den hertog van Bordeaux, niet zonder bedenking voor. Het gaf waarlijk geen pas, dat een Nederlandsch officier, dienaar eener regeering die tegenover Frankrijk in een zeer moeilijke positie was geplaatst, op Franschen bodem liedjes introduceerde als het volgende: Un Bourbon est né dans Paris
La chose paraît toute claire
Et grâce au doigt de St.-Louis
Il n'a pas fait mal à sa mère.
Souffrez-vous bien, Madame
L'enfant est-il pressé?
Ah: dit la bonne dame,
Il est dejà passé, ... etc. etc.Ga naar voetnoot1)
Nadat de werken te Meenen waren afgeloopen, was Charles Fallot te trotsch om overplaatsing te vragen naar een garnizoen waar meer voor hem te doen zou zijn, en aangeboden werd hem zulk een overplaatsing niet. Het werd nu een vegeteeren, een cijfertjes invullen op staten. De reusachtige werken, tegen Frankrijk aangelegd, waren impopulair: men gevoelde te zeer, dat men ze gebouwd had op bevel van anderen; de genie werkte er niet met lust aan, en zoo zij haar best deed, had zij er bij volk en regeering toch geen dank van.Ga naar voetnoot2) In 1826 verzocht Charles zijn ontslag uit den dienst en ging bij zijn broer wonen te Namen; hij werd | |
[pagina 600]
| |
spoedig ingenieur bij den aanleg van wegen voor eene ‘Grande Compagnie du Luxembourg’, die in 1830 uiteenviel evenals Luxemburg zelf. Kort na het afslaan van den aanval der Hollandsche troepen in September '30 was hij met zijn broer te Brussel. Te lang om geheel uit te schrijven, maar anders wel merkwaardig is de beschrijving van wat hij er zag. ‘Non seulement on rencontrait en foule de ces figures sinistres qui à chaque commotion populaire semblent sortir de terre et qu'alors la France nous envoyait avec une si touchante libéralité, mais les bourgeois de Bruxelles, d'ordinaire si pacifiques et si curieux de loisir, se croyant de grands guerriers sur la foi des journaux, auraient cru déroger s'ils n'avaient été moustachés et enharnachés de sabres, pistolets, carabines.... Beaucoup portaient des têtes de mort et des ossements en sautoir à leurs chapeaux et à leurs boutonnières... Des volontaires venaient demander des souliers pour les revendre au savetier du coin... La prise de possession des emplois constituait une des faces les plus bouffonnes de la situation: ils appartenaient aux audacieux’. Men biedt Charles een plaats aan van divisiechef aan het ministerie van oorlog. Hij vraagt, wat hij te doen heeft? ‘Faire arriver les munitions et délivrer des bons aux volontaires pour aller boire aux cabarets’. - ‘Quant à un registre d'ordre, un répertoire de correspondance, des états et des situations, un ordre quelconque enfin, il n' y en avait pas et personne ne semblait se mettre en devoir d'en établir.’ Een officier der genie van het Keizerrijk kon geen lust hebben ‘de s'embarquer daus une pareille boutique’. - Gemoedelijker ging het te Namen toe; de ‘association patriotique’ aldaar gelijkt als twee druppels water op die bij Fritz Reuter, waarin Bräsig constateerde dat de armoede kwam van de povertéGa naar voetnoot1). - Merkwaardig | |
[pagina 601]
| |
(maar naar ik gelooven moet, niet in allen deele nauwkeurig) is het verhaal der kennismaking, in het begin van 1831, met Joseph Lebeau, op het oogenblik dat hij een brief voorlas van Lafayette, waarin deze voor de hem door Lebeau (op eigen autoriteit) aangeboden kroon bedankte, maar aanried zijn aangehuwden neef, de Mérode, te nemen, die echter op dat oogenblik in de gijzeling zatGa naar voetnoot1). - Het Hollandsch hart kan zich, zoo het verkiest, ophalen aan het relaas van den schrik dien de Tiendaagsche Veldtocht onder de blauwkielen verwekte. Het legerbestuur, zegt Charles Fallot, was ellendig; niemand zorgde te Brussel voor een behoorlijke directie der opgeroepen versterkingen. ‘Les gardes civiques de Namur, arrivés à Tirlemont, se trouvèrent seuls et sans commandement; plus de la moité abandonnèrent le drapeau à la première attaque des Hollandais. Nous avons distingué un capitaine qui avait donné deux tonnes de bière pour se faire élire et qui courut de Tirlemont à Namur, par la traverse, sans s'arrêter, dès qu'il entendit les coups de fusil....’Ga naar voetnoot2) Doch dit waren alles de kinderstuipen der Belgische vrijheid; Hollanders mogen nooit voorbijzien dat zich opmerkelijk snel een in vele opzichten uitstekend geordende stauit dezen baaierd heeft opgeheven. In 1834 richtte de minister van oorlog, baron Evain, een militaire academie op en stelde er Charles Fallot als professor aan. Hij doceerde er tot zijn dood in 1842. Van een vierden zoon, Antoine, wordt een enkele maal in de gedenkschriften van Louis en Charles gewag gemaakt. Hij was in 1815 onder de Hollandsche vrijwillige jagers at en korten tijd daarna ambtenaar aan het departement van financiën. Van de dochters bleef er één, Suzanne, in leven. Zij huwde dokter van Deventer te Amersfoort, en werd moeder en grootmoeder van geen onbekende landgenooten. Mevrouw Elise Lagrange, die op hoogen leeftijd de gedenkschriften van haar oom en vaderGa naar voetnoot3) uitgegeven heeft, is de | |
[pagina 602]
| |
laatstovergeblevene Laurillard-Fallot in België. Men zou op hare welkome uitgave geen aanmerking weten te maken, dan dat het Hollandsch, dat in de brieven van Charles aan zijn zuster Suzanne een enkele maal voorkomt, hier en daar vrij erg mishandeld is geworden.
H.T. Colenbrander. |
|