De treffendste en meest onverklaarbare navolging, in den laatsten tijd aan het licht gekomen, is zeker wel die tusschen het versje, dat onder den titel ‘Geloof en Kritiek’ onder de in 1860 verschenen Leekedichtjes van De Génestet voorkomt:
Vrees God, maar vrind, wees niet vreesachtig,
Wees kinderlijk, niet kinderachtig-
en dat van Guido Gezelle, hetwelk, met de enkele verandering van ‘niet’ in ‘nooit’ en van het tweede ‘wees’ in ‘zijt’ letterlijk zoo te vinden is in de omstreeks dienzelfden tijd verschenen Kleengedichtjes.
Men kan over dit onderwerp niet schrijven zonder zich de voorlezing van Beets te herinneren, die, onder den titel ‘Gesprek over letterdieverij, navolging en oorspronkelijkheid’, voorkomt in het 6de deel der Verscheidenheden meest op letterkundig gebied (Haarlem, 1873). In dat levendig en geestig gesprek tusschen de beminnelijke oude mevrouw Van Onlo, de schoonmoeder van Crito, Crito, zijn vrouw en den schrijver zelf, wordt de materie van alle zijden bekeken en toegelicht, en indien de heer Koster, dit gesprek tot voorbeeld nemend, gewapend met de nieuwe gegevens die hem ten dienste stonden, het op zijn beurt had nagevolgd, dan zou hij ons, ook al bleef hij daarbij op een eerbiedigen afstand van zijn illustren voorganger, iets heel wat genietbaarders hebben geschonken dan in dit boekje.
Dat navolging, en zelfs letterdieverij, nog ieders zaak niet is, werd reeds meer dan eens aangetoond. Sarcey deed het in een boutade, naar aanleiding van het plagiaat-plegen waarvan Sardou herhaaldelijk beschuldigd werd: ‘Sardou est un emprunteur, soit. Mais il faut croire que cela n'est déjà pas si facile d'emprunter, puisque ni vous ni moi ne le faisons. Comment! il y avait là une pièce à faire avec les débris de Miss Multon et de la Fiammina, une pièce qui pouvait avoir cent représentations et rapporter cinquante mille francs; vous le saviez et vous ne l'avez pas faite? Vous êtes des idiots, mes amis.’