De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |
Rodsjestvenski's vloot.De tocht van de Russische vloot, onder bevel van den admiraal Rodsjestvenski, naar Oost-Azië is eene gebeurtenis van het grootste belang en wel in het bijzonder voor Nederland van beteekenis. Hierom verdient dit feit dan ook, dat wij het in dit tijdschrift wat naderbij beschouwen en de aandacht vestigen op de lessen, welke uit deze gebeurtenis zijn te trekken, terwijl het zaak is de oogen niet te sluiten voor de ernstige waarschuwing, welke voor de toekomst gegeven wordt. De aanleiding tot het zenden van deze vloot is bekend; wij kunnen volstaan met nog even het volgende in herinnering te brengen. Bij het uitbreken van den oorlog tusschen Rusland en Japan, in den aanvang van het jaar 1904, werden al dadelijk, door het snel en verrassend optreden van de Japansche vloot, zware verliezen toegebracht aan de Russische scheepsmacht in Oost-Azië. Gedurende den loop van het jaar werd de Russische vloot al meer en meer gehavend en op het einde van het jaar, bij de overgaaf van Port-Arthur, beschikte Rusland in Azië nog slechts over enkele schepen, welke te Wladiwostok ingevroren waren. Met den aanvang van 1905 was Japan dan ook onbetwist meester ter zee, wat niet slechts van veel belang voor dit rijk is met het oog op de krijgsverrichtingen in Mandsjoerije, maar tevens gelegenheid geeft aan de Japansche vloot om de geleden schade te herstellen en zich weêr geheel strijdvaardig te maken, zoodat zij met gerustheid de toekomst kan afwachten. Dat deze stand van zaken eenmaal zou intreden, was reeds geruimen tijd met tamelijk groote zekerheid te voorzien. Vooral omdat van den aanvang van den oorlog af het grootste deel | |
[pagina 351]
| |
der Russische vloot in die gewesten feitelijk binnen Port-Arthur werd opgesloten gehouden, tenminste in hare vrijheid van beweging in hooge mate werd beperkt. De Russische Regeering was er dan ook al spoedig op bedacht om hare zeemacht in de Chineesche wateren te versterken en ten laatste werd de vloot uitgezonden, welke reeds kort na het verlaten van de Oostzee door het Doggersbank-incident zooveel opschudding in de wereld zou brengen. Ons doel is het niet om na te gaan, welke bezwaren het uitrusten van deze vloot heeft gehad, welke moeielijkheden overwonnen moesten worden, noch hoe ten slotte de vloot is samengesteld en welke waarde zij als krijgsmacht vertegenwoordigt. Dit alles doet hier niets ter zake. Het is voldoende te weten, dat eene talrijke Russische oorlogsvloot de Oostzee verliet om zich, door den Indischen Oceaan, te begeven naar het oorlogsterrein in Oost-Azië; dat een deel dier vloot den weg nam door het Suez-kanaal, het andere de roûte verkoos om de Kaap de Goede Hoop; dat de vloot zich vereenigde in de wateren van Madagascar, waar de bevelhebber bericht zal hebben ontvangen van den val van Port-Arthur. De omstandigheid dat de vloot op hare reis niet in de gelegenheid zou zijn eene Russische haven aan te doen en dat alle Mogendheden verklaard hadden eene volstrekte onzijdigheid in acht te zullen nemen, maakte de aanvulling van den kolenvoorraad zeer bezwaarlijk. En toch bleef die aanvulling noodzakelijk, omdat een hedendaagsch oorlogsschip zonder brandstof machteloos ja bijna hulpeloos is. De verklaring van onzijdigheid legde aan de Mogendheden de moreele verplichting op om de bepalingen van het Volkenrecht in acht te nemen. Deze bepalingen vormen echter geen wetboek in den gewonen zin. Voor het meerendeel zijn het slechts gebruiken, welke ten doel hebben de ruwheden van den oorlog te matigen en de onvermijdelijke nadeelen van den oorlogstoestand te beperken. Voor zoover het de oorlogvoerende partijen betreft door alles te vermijden, wat niet kan leiden tot bereiking van het einddoel van den oorlog. Voor zoover het de onzijdige Mogendheden betreft, door geen uitbreiding aan den oorlog te geven door anderen daarin te betrekken. In zoover verdienen deze bepalingen toejuiching, maar overigens moeten zij niet hooger worden aangeslagen dan zij verdienen. | |
[pagina 352]
| |
Bij gemis aan eenig dwingend recht is het toch duidelijk, dat geen Mogendheid zich door deze bepalingen meer gebonden zal achten dan haar belang, ja onder bepaalde omstandigheden haar oogenblikkelijk belang, veroorlooft. Dit geldt zelfs voor die enkele onderwerpen van internationaal recht, waaromtrent bepaalde overeenkomsten zijn gesloten. Door deze op te zeggen behoeft een Staat de overeenkomst zelfs niet te schenden; hij krijgt hierdoor immers zijn vrijheid van handelen, zijne vrijwillig tijdelijk beperkte souvereine rechten terug. En hoe zou dit ook anders knnnen zijn? Juist omdat de oorlog voor den Souvereinen Staat wel steeds zal blijven het laatste rechtsmiddel, is het ondenkbaar, dat een Staat zich vrijwillig zal binders - of tenminste blijvend gebonden achten - en hierdoor zich zelf zal beletten om gebruik te maken van alle hulpmiddelen, zooals zijn belang hem voorschrijft te doen. Slechts dwang zal hem zulks kunnen beletten. Zoogoed als voor het individu geldt voor den Staat, dat alleen langs dien weg het eigenbelang zal wijken. Hiermede wenschen wij niet te betoogen, dat alle internationale bepalingen, gebruiken en overeenkomsten geheel doelloos zijn, maar slechts er aan te herinneren, dat de waarde niet overschat moet worden. Moreele beschouwingen en overwegingen van allerlei aard kunnen redenen wezen om de internationale gebruiken te eerbiedigen, maar nooit langer dan het eigen belang zulks gedoogt. Het ware ook zwakheid van den Staat en van hem die op een bepaald oogenblik als vertegenwoordiger van het staatsgezag optreedt, om zich door die gebruiken gebonden te achten, zoodra het belang van de gemeenschap - van de gemeenschap welke hij vertegenwoordigt - gebiedend eischt, dat in strijd daarmede worde gehandeld. Voor de onzijdige Mogendheden geldt in hoofdzaak gelijke redeneering, al zal het voor deze ook veelal gemakkelijker wezen zich stipt aan de voorschriften van het Volkenrecht te houden, omdat haar bestaan niet bedreigd zal worden door zulks te doen. Moeielijker zal het echter vallen aan de regeering van eene onzijdige Mogendheid om door de onderdanen van den Staat de onzijdigheid steeds en in alles te doen eerbiedigen, gesteld zij wenscht werkelijk dat dezen zulks zullen doen. Veelal toch zullen deze onderdanen zich door, ethische en soortgelijke overwegingen niet laten weer- | |
[pagina 353]
| |
houden om de geldende bepalingen te overtreden, zoodra persoonlijk belang dit medebrengt, terwijl het belang der gemeenschap voor velen eveneens een onvoldoend krachtig argument is om eigen belang ter zijde te stellen. Na deze uitweiding over de betrekkelijke waarde van volkenrechtelijke gebruiken, keeren wij thans terug tot ons onderwerp: de reis van de Russische vloot. De kans dat in onzijdige havens aan hare oorlogsschepen niet vergund zou worden den kolenvoorraad aan te vullen, heeft de Russische Regeering niet willen loopen. Voor die aanvulling heeft zij bijzondere maatregelen genomen, wat trouwens toch reeds raadzaam was wegens de enorme hoeveelheid, welke werd vereischt en die het onraadzaam zou hebben gemaakt de eene of andere haven aan te doen, zonder zich vooraf te hebben verzekerd, dat een voldoende hoeveelheid beschikbaar was. Dat de kans bestond, dat door neutrale Mogendheden bezwaar zou worden gemaakt, dat Russische oorlogsschepen zich in hare havens van steenkolen voorzagen, was zeker. Korten tijd na het uitbreken van den oorlog tusschen Rusland en Japan was dit onderwerp overal reeds besproken. Aanleiding hiertoe was gelegen in de omstandigheid, dat vele der als geldend geacht wordende bepalingen van het Volkenrecht in gebruik zijn gekomen onder omstandigheden, welke zeer belangrijk verschillen met latere toestanden. Zoo ook heeft het vraagstuk der kolenvoorziening geheel andere vormen aangenomen in de allerlaatste jaren, terwijl het geheele vraagstuk zelf nog betrekkelijk nieuw is, immers eerst kon ontstaan na het gebruik van stoom als beweegkracht voor oorlogsschepen. Volgens de voorheen geldende begrippen mochten de oorlogsschepen van de oorlogvoerende partijen zich in eene onzijdige haven van steenkolen voorzien, voor zoover dit noodig was om onder stoom eene eigen haven te bereiken. Steenkolen werden onontbeerlijk geacht, precies als voedingsmiddelen. Ook in de behoefte hieraan mocht immers de neutrale haven op deze wijze voorzien en dit minimum hulp kon bezwaarlijk geacht worden begunstiging te zijn; slechts in de meest dringende behoefte werd voorzien en deze voorziening droeg dan ook geheel het kenmerk van hulp in nood. Zoo was het standpunt nog kort geleden; maar thans? | |
[pagina 354]
| |
Dat de toepassing van het als regel aangenomen gebruik tot vreemde consequenties in de practijk kon leiden, zou in het bijzonder in dezen oorlog blijken. Zoo werd aangenomen dat Russische schepen te Sabang (Atjeh) komende, aldaar den voorraad mochten aanvullen, voor zoover noodig tot bereiking van de naastbijzijnde Russische haven; dat wil zeggen hunne ruimen konden volladen om zoo mogelijk een der Russische havens in het verre Oosten - Wladiwostok of Port-Arthur - te bereiken. Naar de letter was deze beslissing zeker in overeenstemming met den tot op dat tijdstip algemeen gevolgden regel; maar bezwaarlijk kon volgehouden worden dat op deze wijze geen hulp werd verleend aan Rusland, dat strikte onzijdigheid wend betracht, ook al was men bereid Japansche oorlogsschepen op denzelfden voet te behandelen. Zulk eene opvatting omtrent het verstrekken van brandstof - en van andere artikelen onmisbaar voor de reis - in de havens van onzijdige Mogendheden moest het aan de Russische oorlogsschepen toch mogelijk maken om zonder bezwaar over zee den langen weg afteleggen, welke de Russische havens in Europa van die in Oost-Azië scheidt. Niet anders dan zeer verklaarbaar moet het dan ook worden genoemd, dat Japan tegen deze opvatting protest aanteekende, zoowel als dat de billijkheid hiervan dadelijk werd erkend. Toen van het voornemen der Russische Regeering was gebleken om de moeielijkheid te ondervangen, door hare vloot te doen vergezellen van kolenschepen of deze vooraf naar een aangewezen rendezvous te dirigeeren, opdat de aanvulling van den kolenvoorraad der oorlogsschepen zou kunnen geschieden in open zee of tenminste buiten de territoriale wateren van eenige neutrale Mogendheid, toen meende de Japansche Regeering dat ook hierbij Rusland niet mocht rekenen op medewerking van onzijdige landen. Japan wenschte dat het beschouwd zou worden als plicht van den onzijdigen Staat om te voorkomen, dat schepen met zulk een doel zijn havens verlieten. Ook deze opvatting omtrent de plichten van neutralen schijnt voortaan als juist erkend te zullen worden. Volgens de berichten in de dagbladen namen tenminste reeds Engeland en Duitschland maatregelen in dien zin. Rusland zal er alzoo niet meer op kunnen rekenen koopvaarders te charteren om geladen met steenkolen voor de Russische vloot | |
[pagina 355]
| |
uit onzijdige havens naar zee te vertrekken, zooals reeds herhaaldelijk is geschied. Het schijnt dat de tocht van de Russische vloot groote bezorgdheid heeft gewekt bij de Nederlandsche Regeering, in verband met onze bezittingen in Oost-Indië. De geringe strijdkrachten te water en te land aldaar geven hiertoe ook wel aanleiding, en allicht kan de aanwezigheid in den Archipel van zulk eene machtige vloot tot moeielijkheden van zeer ernstigen aard aanleiding geven. Van welken aard deze zullen kunnen zijn, wenschen wij hier nader uiteen te zetten. De Russische vlootvoogd betracht groote geheimzinnigheid omtrent den te volgen weg en dit is alleszins verklaarbaar. Noodig is het toch, niet bekend te maken welke plaats als rendezvous voor de kolenschepen is aangewezen. Dat is zoowel gewenscht om die schepen niet te bemoeielijken, als om het kolenladen ongestoord te kunnen laten geschieden. Bovendien zal de commandant der Russische vloot er stellig de voorkeur aan geven tamelijk onverwacht in de nabijheid van Japan te verschijnen, op tijd en plaats door hem zelf te bepalen, dan bij voorbaat de Japansche vloot nauwkeurig omtrent zijne plannen in te lichten. Zoolang de Japansche vloot omtrent de Russische plannen in het onzekere verkeert, heeft de Russische vloot ook weinig kans door den vijand lastig gevallen te worden. Deze geheimzinnigheid verliest echter veel van hare waarde, zoodra de Russische vloot zich vertoont op plaatsen, waaruit met tamelijk groote zekerheid besloten kan worden omtrent hare verdere plannen. De vloot zal zich dus niet moeten vertoonen in Straat Sunda of Straat Malakka, waar zij onmiddellijk opgemerkt en van hare verschijning door de telegraaf aan de geheele wereld kennis gegeven wordt. Het komt ons hierom waarschijnlijk voor dat de Russische vloot bezuiden Java en de kleine Sunda-eilanden langs zal loopen, om vervolgens door een der straten in den omtrek van Timor, door de Moluksche zee en ten Oosten van de Philippijnen haar weg om de Noord te vervolgen. Op deze wijze zal de buitenwereld geruimen tijd onbekend kunnen blijven met de plaats waar de vloot zich ongeveer ophoudt en zal het aanvullen van den kolenvoorraad binnen de grenzen van den Indischen archipel kunnen geschieden, zonder dat | |
[pagina 356]
| |
derden aanvankelijk daarvan iets te weten komen. Op de Timor-eilanden wonen toch bijna uitsluitend inlanders, terwijl de stoomvaart - alle middelen van gemeenschap - gering is in de parages waar de vloot zal passeeren. De kolenschepen znllen het opgegeven rendezvous wel geheim houden en dit zal hun gemakkelijk zijn gemaakt door verzegelde orders omtrent de plaats van bestemming en verder te nemen maatregelen, welke eerst in zee geopend mochten worden. Op de aangegeven wijs zal het kunnen gebeuren dat de Russische vloot den Archipel doorstoomt, zonder dat men daar iets van bemerkt en dit is voor die vloot van zooveel waarde, dat de admiraal nagenoeg zeker dezen weg zal nemen. Of hierin, meer bepaald in het overnemen van de kolen, dan eene overtreding van de bepalingen omtrent de onzijdigheid zal moeten worden gezien, eene tekortkoming van Nederland als neutrale Mogendheid? Deze vraag is niet stellig te beantwoorden, indien zij zoo algemeen wordt gesteld. Het is toch zeer twijfelachtig of de groote waterwegen in den archipel en in het bijzonder de Moluksche zee als Nederlandsch territoir zijn te beschouwen. Maar neemt men aan dat zulks wel het geval is of heeft het kolenladen plaats in de territoriale wateren van een of ander eiland, dan zeker zou hieruit volgen dat neutraal terrein geschonden werd.... door Rusland. Zonder voorkennis der Regeering of van een harer ambtenaren geschied, kan zulk een op zich zelf staand feit door Japan bezwaarlijk als begunstiging van Rusland door eene onzijdige Mogendheid worden beschouwd. Voor iedere onzijdige Mogendheid toch zal het steeds onmogelijk wezen om binnen haar gebied elke ongeoorloofde handeling te voorkomen, al blijft het plicht zooveel als doenlijk is hiernaar te streven. In de onzekerheid, welke weg door de Russische vloot genomen zal worden, is het hoogst onwaarschijnlijk dat de Japansche vloot haar te gemoet zal gaan.Ga naar voetnoot1) In ieder geval zou zij zich hierdoor van hare basis verwijderen, wat zeer ongunstige gevolgen zou kunnen hebben en zeker de aan- | |
[pagina 357]
| |
vulling van brandstof voor de schepen zal bemoeielijken, terwijl bovendien de kans geloopen wordt, dat de Russische vloot op een gegeven oogenblik dichter bij Japan zou blijken te zijn dan zijzelf is. Een gevecht, tusschen de vloten der oorlogvoerenden, in den Indischen archipel, moet dan ook uitgesloten worden geacht. Wel is het mogelijk, dat zich hier en daar snelloopende Japansche kruisers vertoonen als verkenners en om eventueel voor de Russische vloot bestemde kolenschepen aan te houden. Dit laatste zal, indien het aanhouden op Nederlandsch territoir geschiedt, intusschen schending wezen van de souvereine rechten eener onzijdige Mogendheid door Japan. Onze plicht gebiedt ook eene dergelijke handeling te voorkomen, al geldt ook hier dat iedere ongeoorloofde handeling niet steeds is te voorkomen. De taak van verkennen, aan bedoelde geïsoleerd optredende Japansche kruisers toegekend, brengt mede, dat zij zich onmiddellijk terugtrekken zoodra de Russische vloot te nabij komt. Welke weg de Russische vloot ook neemt, zeker blijft het plicht van den neutralen Staat haar, binnen de grenzen van zijn gebied, te observeeren en zoo mogelijk iedere ongeoorloofde handeling te verbieden, zoo noodig krachtdadig te beletten. Over welke macht beschikt nu Nederland hiertoe in Oost-Indië? Er bevinden zich daar thans 2 pantserschepen (Koningin Regentes en Prins Hendrik), 4 pantserdekschepen (Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant) en 6 torpedobooten. Bovendien eenige flottielje-vaartuigen, welke echter niet bestemd en niet geschikt zijn voor een strijd met een buitenlandschen vijand. Het pantserdekschip Zeeland, thans op reis naar Oost-Indië, komt wellicht nog daar vóór de komst van de Russische vloot in den Archipel. Niet waarschijnlijk is het, dat zulks ook zal gelukken aan het eveneens voor Oost-Indië bestemde pantserschip De Ruijter, hetwelk heden uit het Nieuwediep vertrokken is, tenzij dat de Russische vloot zich zeer geruimen tijd in den Indischen Oceaan blijft ophouden. Wanneer de Russische vlootvoogd voornemens is in de wateren van den Indischen archipel zijne schepen van kolen te voorzien en met dit doel de kolenschepen aanwezig zijn, dan zal hij zich niet storen aan de herinnering onzerzijds, | |
[pagina 358]
| |
dat zulks hem niet geoorloofd is, omdat hierdoor de onzijdigheid van Nederland zou worden geschonden. En hij kan zich daaraan ook niet storen, tenzij dat wij de macht hebben om hem te beletten zijn voornemen uit te voeren; de zaak zelf - de aanvulling van den kolenvoorraad - is voor hem immers eene kwestie van het allergrootste belang, eene levenskwestie voor zijne vloot. Die macht nu bezitten wij stellig niet. Onze macht bepaalt zich tot 2 pantserschepen en 6 torpedobooten, want bij een gevecht met de Russische vloot zullen onze kruisers (de pantserdekschepen) vrijwel waardeloos geacht moeten worden,Ga naar voetnoot1) De aanwezigheid van deze soort schepen bij ons eskader in Oost-Indië is steeds verdedigd geworden op grond, dat eene vijandelijke vloot in den Archipel het zwakst zal wezen in hare verbindingslijnen met de buitenwereld en dat den vijand door snelloopende kruisers hier het meeste nadeel zal kunnen worden toegebracht, terwijl hij niet geacht kan worden meester ter zee te zijn, zoolang als die verbindingslijnen voor hem hoogst onveilig zijn. Al zijn wij beslist tegenstanders van kruisers bij ons eskader in Oost-Indië, zoo moet toch billijkheidshalve erkend worden, dat in die redeneering veel waarheid is. In het geval met de Russische vloot ontbreken echter de verbindingslijnen. Deze scheepsmacht wenscht zich niet langer dan onvermijdelijk is in den Archipel op te houden, maar zoo spoedig mogelijk hare reis te vervolgen. Voor de kruisers als zoodanig is in dit geval geen taak weggelegd en als tegenstander zal de Russische admiraal deze schepen dan ook geen beteekenende waarde toekennen. In het voor ons gunstigste geval - de De Ruijter blijft buiten beschouwing - zal hij tegenover zich zien 2 pantserschepen en 6 torpedobooten. Zeker, het ware niet noodig tegenover de Russische vloot eene ongeveer gelijke strijdmacht te stellen, maar zóó krachtig zou deze dan toch moeten wezen, dat de Russische vlootvoogd besloot zijn voornemen op te geven en liever te trachten op andere wijze den kolenvoorraad aan te vullen. Hij zou hiertoe echter de kans moeten hebben om bij een | |
[pagina 359]
| |
treffen met ons eskader beteekenend verlies te lijden en hierdoor zijn eigen vloot ernstig verzwakt te zien, nog vóór dat het doel van de reis bereikt was of eene ontmoeting met den vijand had plaats gehad. Dat gevaar bestaat thans voor de Russische vloot niet; onze macht zal zoo gering wezen, dat van daadwerkelijk verzet onzerzijds geen sprake zal kunnen zijn, dit in ieder geval doelloos zal wezen en de Russische admiraal allerminst zich zal laten intimideeren door de macht, welke kracht moet bijzetten aan ons verlangen. De tocht van de Russische vloot toont nu reeds overtuigend aan, dat er bij ons eskader in Oost-Indië geen plaats is voor kruisers, dat allereerst pantserschepen in voldoend aantal noodig zijn. Er blijkt nu door een concreet geval, dat in zekeren zin nog hooger gevechtseischen aan dat eskader gesteld moeten worden voor de handhaving der onzijdigheid dan voor den verdedigingsoorlog. Ofschoon om andere redenen, doet zich in Nederland precies hetzelfde verschijnsel voor. En noch hier, noch daar onderschatte men de handhaving der neutraliteit, want het tekort schieten in onze verplichtingen hieromtrent zal voor ons wel steeds het meeste gevaar opleveren om in oorlog te geraken. De val van Port-Arthur heeft de vraag doen rijzen: hoe zal het nu gaan met Rodsjestvenski's vloot? Reeds vóór het vertrek van deze vloot uit de Oostzee werd tamelijk algemeen - waarschijnlijk ook in Rusland zelf - verwacht, dat Port-Arthur vallen zou nog vóór dat deze vloot in de Chineesche wateren aangekomen was. Zekerheid bestond hieromtrent intusschen niet en dit maakte het verklaarbaar, dat de Russische Regeering de kans wilde wagen, omdat de komst van de vloot de krijgskans zou kunnen doen keeren en in ieder geval de verhoudingen bij Port-Arthur en in het algemeen in het verre Oosten voor Rusland veel minder ongunstig zou maken, dan deze in den laatsten tijd reeds waren en nog in veel hoogere mate zouden worden bij eventueel verlies van Port-Arthur. De Russische Regeering zal nu hebben te beslissen of de vloot, welke thans bij Madagascar is, hare reis zal vervolgen of naar Europa terugkeeren. Aan beide oplossingen zijn groote bezwaren verbonden. Laat men de vloot terugkeeren, dan ontstaat behoefte aan steenkolen op plaatsen, waar die aan- | |
[pagina 360]
| |
vankelijk niet werd verwacht. Kolenschepen zullen dan gezonden moeten worden naar den Atlantischen Oceaan, de Middellandsche Zee en de Noordzee. Tenminste indien de onzijdige Mogendheden bezwaar blijven maken, om aan de Russische schepen gelegenheid te geven zich in hare havens van kolen te voorzien. Aangezien werkelijk nu het doel van den tocht zou wezen de naaste haven van het eigen land te bereiken en het bezwaarlijk bevoorrechting van Rusland genoemd zou kunnen worden, indien hierbij hulp werd verleend, is het geenszins onmogelijk, dat thans tegen dit kolenladen geen bezwaar zou worden gemaakt. Ja, die hulp zou Japan zelfs aangenaam moeten zijn, indien het vooruitzicht daarop deed besluiten de Russische vloot terug te doen keeren. In de Oostzee-havens is die vloot voor Japan toch geheel onschadelijk en geeft dit land gelegenheid alle krachten te besteden aan den oorlog in Mandsjoerije zelf. Een groot bezwaar voor Rusland blijft dan echter, dat de reis van de vloot geheel doelloos is geweest, dat het meesterschap ter zee in Oost-Azie onvoorwaardelijk aan Japan wordt gelaten en dat bij eventueele onderhandelingen over den vrede de positie van Rusland veel zwakker is dan die zou wezen, indien zich een krachtige vloot in de nabijheid van Japan bevond of daarheen onderweg was. Meenen de onzijdige Mogendheden ook op de terugreis aan Rodsjestvenski's vloot geen vergunning tot kolenladen te mogen geven en blijven zij eveneens het vertrek van kolenschepen voor die vloot bemoeielijken, zoo mogelijk zelfs beletten, dan zal de voorziening in de behoeften der vloot niet alleen veel moeite, maar ook veel tijd kosten. Wij mogen toch aannemen, dat voor die terugreis aanvankelijk geen maatregelen werden getroffen, tenminste geen kolenschepen reeds vertrokken zijn en dit zoo zijnde, zullen alzoo de kolen uit Russische havens moeten worden verscheept. Hiertoe zullen die (Engelsche) kolen daar eerst in voldoenden voorraad moeten wezen en dan nog zal een lange weg moeten worden afgelegd. En toch, de tijd dringt, want het verbruik van kolen is enorm, ook al stoomt de Russische vloot met zoo zuinig mogelijk kolenverbruik; zelfs al ligt zij ten anker, dan blijft het nog aanzienlijk. Ten anker! Waar? De onzijdige havens zijn, tenzij voor een zeer kort oponthoud, gesloten voor haar | |
[pagina 361]
| |
en gelegenheid om in open zee te ankeren is er niet veel, zoolang de vloot nog in den Oceaan is. Tegen den terugkeer der Russische vloot, ofschoon misschien de verstandigste maatregel en voor ons zeker de meest gewenschte oplossing brengende, bestaan dus stellig zeer groote bezwaren. De mogelijkheid is zelfs niet uitgesloten, dat de schepen een neutrale haven zouden moeten inloopen en daar zich langer dan geoorloofd is ophouden, op gevaar af van daar ontwapend te zullen worden. Aannemende het zeker voor de Russische vloot gunstigste geval, dat zij in goeden staat en ruim van alles voorzien ten noorden van onze Indische bezittingen is gekomen, dan blijft van af dit oogenblik toch de zorg voor nieuwe aanvulling bestaan en wordt, tenminste wat de brandstof betreft, de behoefte aan aanvulling met iederen dag meer dringend. Hoe zal het den bevelhebber gelukken in deze behoeften van de vloot te voorzien? - Ver van Japan leverde de aanvulling betrekkelijk nog weinig bezwaar op, maar thans in open zee wordt zij bijna ondenkbaar; tenzij dat de kolenschepen reeds bij de vloot zijn, in welk geval toch ook aan dezen voorraad een einde komt. En het zal aan de Japansche kruisers niet moeielijk vallen om te beletten, dat kolenschepen zich bij de Russische vloot voegen, gesteld al dat deze weten waar de vloot precies te vinden is. De Russische vloot toch beweegt zich nu los van iedere basis in of nabij de Japansche wateren? Met welk doel? Om de Japansche vloot te verslaan of om eenige Japansche plaats aan te tasten? Maar door de Russische vloot te ontwijken, slechts te zorgen dat zij geisoleerd blijft, heeft de Japanscde vloot reeds veel kans, dat de schepen geleidelijk afvallen en zoo zij den Japanners dan niet in handen vallen, op neutraal terrein zullen moeten wijken en zich laten ontwapenen. Wellicht zal het gros der Russische vloot ten slotte een Japansche haven aantasten, maar steeds geobserveerd door de Japansche vloot zal hiermede niet licht succes en vrij zeker geen maritieme basis worden verkregen, waaraan toch voor eene hedendaagsche vloot al zeer spoedig dringend behoefte is. Waar de Japanners door uitstel alles moeten winnen, juist omdat de Russen geen uitstel kunnen lijden en de | |
[pagina 362]
| |
eersten dus een gevecht slechts dan zullen aanvaarden, indien onder voor hen bijzonder gunstige omstandigheden kan worden gestreden, daar is een spoedig treffen niet waarschijnlijk maar de toestand der Russische vloot wel zeer ongunstig te achten; ten minste zoolang de haven van Wladiwostok niet vrij van ijs is. Zullen de Russen dit tijdstip kunnen afwachten? Zullen zij lang genoeg hiertoe in den Indischen Oceaan en in den Archipel zich ophouden? Op deze vraag is voorloopig nog geen antwoord te geven en voor ons doel is zulks ook niet noodig. Voldoend duidelijk blijkt reeds dat eene groote Mogendheid, met een zeegebied aan den Grooten Oceaan, onmogelijk tevreden kan wezen met havens aan de Oostzee en aan genoemden Oceaan, eene haven, welke gedurende ongeveer de helft van het jaar door het ijs is gesloten, terwijl de toegang tot hare havens in het Zuiden door een tractaat aan hare oorlogsschepen niet geoorloofd is, de Zwarte Zee hierdoor geheel gemaakt is tot eene binnenzee. De behoefte aan eene ijsvrije haven in het verre Oosten was dan ook de onmiddellijke aanleiding tot de bezetting van Port-Arthur en nu het succes der Japansche wapenen deze plaats voor Rusland waarschijnlijk blijvend verloren deed gaan, zal door dit rijk zeker reeds spoedig worden uitgezien naar eene andere haven in het Oosten. Deze haven zal minstens bruikbaar moeten wezen - of zijn te maken - voor repareeren en dokken der schepen. Waar het die haven zal vinden? Ook dit is nog niet te zeggen maar onmogelijk is het zeker niet, dat het oog gericht zal worden op den Indischen archipel. De omstandigheid dat ons bestuur hier op vele punten nog slechts nominaal is, maakt die kans niet geringer. Dat nominaal bezit zal steeds voor ons gevaar opleveren, omdat aan eene bezetting, door wien dan ook, een schijn van recht gegeven kan worden, hetgeen met minder bezwaar tot de inbezitneming zal doen overgaan. En toch hoe weinig waarde eenig eiland of deel hiervan voor ons rechtstreeks moge hebben, eenmaal door ons als bezit beschouwd kunnen wij nooit veroorloven, dat een ander zich eigendunkelijk daar vestigt. Zulk een voorbeeld zou al te veel tot herhaling of navolging prikkelen. En juist in verband met de nieuwste opvattingen omtrent de verplichtingen van neutralen (beletten van levering door | |
[pagina 363]
| |
onderdanen en van vervoer van oorlogsbehoeften uit de havens van onzijdige Mogendheden) zal voortaan geen enkele Mogendheid, die handels- of andere belangen in het verre Oosten daadwerkelijk wenscht te kunnen verdedigen, buiten een piedà-terre kunnen voor hare oorlogsschepen in Azië. Het uitbreken van vijandelijkheden zou immers die schepen binnen zeer korten tijd in een toestand kunnen brengen, welke ieder actief optreden uitsloot. Het komt ons dan ook een onafwijsbare eisch voor, dat met kracht de reorganisatie van onze zeemacht wordt ter hand genomen, dat gebroken wordt met het systeem de zaak in min of meer gewijzigden vorm gaande te houden. Aan het eskader in Oost-Indië moeten veel hoogere eischen worden gesteld dan tot heden het geval was en aangezien hieraan zonder verhooging van uitgaven slechts voldaan kan worden, indien gelijktijdig de reorganisatie der zeemacht in haren geheel en omvang ter hand wordt genomen, behoort hiertoe eindelijk te worden overgegaan. Bij die algeheele hervorming van 's lands weermacht te water, mag niet geschroomd worden te laten vervallen wat zijn tijd heeft gehad. Hoe verdienstelijk of doelmatig iets in het verleden ook was, zoo kan dit nooit recht geven op voortbestaan, zoodra het doelloos of zelfs maar ondoelmatig is geworden; in dit bijzonder geval te minder, omdat het dan dadelijk nadeelig is. Zonder misplaatste waardeering van hetgeen historisch geworden is, behoort voldaan te worden aan de nieuwe eischen, welke door de geheel gewijzigde omstandigheden en verhoudingen worden gesteld. De tocht van de Russische vloot toont afdoend aan, dat niet zonder grond in later jaren meermalen gewezen werd op toekomstige gebeurtenissen, al werd weinig jaren geleden door zeer velen nog onwaarschijnlijk geacht het verschijnen van gepantserde eskaders in Azië. Maar nevens eene krachtige aansporing om het eskader in Oost-Indië te brengen op de vereischte sterkte, is die gebeurtenis eene ernstige waarschuwing om, door uitbreiding van rechtstreeksch bestuur, krachtiger eigendomstitel te verkrijgen dan op menig punt het uitsluitend nominaal bezit ooit zal kunnen geven. De politiek van onthouding, die nog steeds zooveel invloedrijke aanhangers in ons land heeft, is | |
[pagina 364]
| |
een groot gevaar voor den vrede en voor ons overzeesch bezit. Ernstig hiertegen te waarschuwen is dan ook zeer gewenscht, want wij zijn overtuigd, dat alleen geringschatting van eigen kracht en het niet-zien van de bijna onvermijdelijke gevolgen dier onthouding, de oorzaken zijn dat zij wordt aangeprezen als toppunt van koloniaal beleid. Vergeten wij niet dat Neêrlands toekomst, niet minder dan het heden en het verleden, gelegen is in de eilanden-zee van tropisch Azië. Wij kunnen in Indië niet te sterk wezen, daar ligt onze welvaart en beteekenis en.... de taak onzer zeemacht.
J. P. van rossum.
14 Januari 1905. |
|