geestelijke beweging van eenige beteekenis, niet binnen de wanden van een tijdschrift was besloten gebleven, maar zich daarbuiten had baan gebroken en dat zelfs andere tijdschriften er niet ongevoelig voor waren gebleven. Dat toch moet het karakter van elk goed letterkundig beginsel, en van het goede in elk letterkundig beginsel zijn, dat het als een zuurdeesem de letterkunde doordringt. De heer Verwey erkent zelf dat dit ook hier geschied is, wanneer hij in de als prospectus verschenen Inleiding tot het nieuwe tijdschrift uitroept:
‘Ga eens na hoe deze onze Geestelijke Beweging die slechts volkomen schijnt te leven in weinig personen, nu al de heele maatschappij van ons land doortrokken heeft. Is er, vraag ik, wel een enkele groep waarin de eerste poëzie, de eerste strijd van De Nieuwe Gids geen sporen naliet? Waar, al is het als mode, de moderne letterkunde geen ingang heeft? Is er één kring waar de geestdrift tot vernieuwing van de samenleving niet doorklinkt, en weerklank vond misschien wel, al was het in tonen van ongevaarlijke menschlievendheid en van onder een kerkelijk klankbord? En naar hoevele zijden zijn kunst en wijsbegeerte werkzame apostelen en verkondigers gebleken, daar waar het naakte woord en de praktische toepassing niet zouden zijn geduld?’
Daar komt nog bij dat, buiten het tijdschrift van Albert Verwey, zich die beweging zeker wel het zuiverst zal hebben voortgeplant in het tijdschrift onder den ouden naam van Nieuwe Gids, waarin twee redacteuren van het oude, Kloos en Boeken, nog tot op den huidigen dag, de een als redacteur, de ander als vast medewerker geregeld schrijven.
En indien dit alles zoo is, wat heeft dan dit nieuwe tijdschrift te beteekenen?
Mij dunkt, die beteekenis kan, ook beschouwd in het licht van Verwey's Inleiding, geen andere zijn dan deze:
Bij mij, Albert Verwey, en bij mij alleen vindt gij den echten ring, de onvervalschte leer van de geestelijke beweging van 1880 in haar zuiverste toepassing. Ik alleen heb die leer ongeschonden bewaard, en alleen voor dat geestelijk werk waarop ik mijn imprimatur heb gezet, sta ik in. Wie dus de geestelijke beweging in haar zuiversten vorm wil genieten, kome tot mij, en wil men van hem die elders werkzaam is weten of hij ‘den Geest van onzen tijd