De Gids. Jaargang 68
(1904)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
Vrouwenkiesrecht.Uitbreiding van kiesrecht zit in de lucht, ze is niet lang meer tegen te houden, zij zal een daad zijn van verstandig toegeven aan een drang van beneden, aan den eisch om recht voor de uitgeslotenen, wanneer de thans heerschende groep der Nederlanders er binnenkort eindelijk toe overgaat hunnen landgenooten niet langer hun rechtmatig aandeel in de volksvertegenwoordiging te onthouden. Het artikel van prof. Krabbe in De Gids van Mei zal zeker bij menigeen die overtuiging wekken. Helder wordt daarin uiteengezet, hoe de taak der volksvertegenwoordiging is een afspiegeling te zijn van het collectief rechtsgevoel des volks. Zonderling genoeg echter wordt vooralsnog door den schrijver aan de Nederlandsche vrouwen het recht ontzegd tot de samenstelling dier volksvertegenwoordiging mede te werken. Zij hebben, naar prof. Krabbe beweert, geen aandeel in de vorming van het rechtsbewustzijn der natie. En dat waarom? ‘Zij vertoonen zich niet op de markt des levens.’ Met deze uitspraak bedoelt de schrijver zeker, dat men tot nog toe weinig vrouwen ziet op vergaderingen van kiesvereenigingen, al zijn die openbaar en al worden er algemeene belangen behandeld; mogelijk ook doelt hij op het bedroevend klein aantal leden (± 1500) der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Maar dan zou ik toch eens willen vragen, of dat wel een goede maatstaf is van de belangstelling en toewijding der vrouwen in 't algemeen voor de ‘res publica,’ het bestuur van stad en staat, en of men ze op dien grond wel mag blijven uitsluiten. Is de tijd niet gekomen, zoodra er een herziening en | |
[pagina 470]
| |
uitbreiding van het kiesrecht staat plaats te hebben, om nu ook de grootste helft der bewoners van ons land rechtstreeks voor haar eigen belangen en rechten te laten opkomen en tevens den staat te redden uit den toestand van halve wees met enkel vaders, maar geen moeders? De Nederlanders mochten, dunkt mij, wel eens beginnen te bedenken, welk onrecht zij begaan en van welke voordeelen zij zich berooven door die voortdurende uitsluiting der vrouwen van het medezeggenschap in staats-, provincieen gemeentebestuur. Men mag zich ten minste wel eens rekenschap geven van het gewicht der redenen, van de al of niet steekhoudendheid der gronden, welke tot nog toe worden aangevoerd om de grootste helft van de inwoners des lands verre te houden van elken rechtstreekschen invloed op de wetten, waaronder alle burgers leven. Hiertoe een bijdrage te leveren van het standpunt der met den huidigen toestand ontevreden vrouwen, ziedaar het doel van dit opstel. Ben ik soms partijdig, dat zal in 't belang eener rechtvaardige beoordeeling geen kwaad kunnen, immers de tegenpartij is jaren- en eeuwenlang aan 't woord geweest, en men wil thans misschien wel eens luisteren naar hetgeen de vrouwen zelven hebben in te brengen. | |
I.‘Politiek stemrecht voor de vrouwen is nog geen eisch des tijds,’ zegt de Groningsche hoogleeraar, die zoo onweerlegbaar het recht ook der niet-bezittende klasse op vertegenwoordiging in het staatsbestuur heeft aangetoond, ‘omdat de vrouwen zich niet vertoonen op de markt des levens.’ Is dat waar? Op de arbeidsmarkt vertoonen zij zich wel, en in zoo groot aantal, dat de mannen ernstig gevaar in hare concurrentie zien en zelfs hier en daar de uitsluitend aan hen behoorende staatsmacht te hulp nemen om die gevreesde mededinging te keeren. Volgens de laatste beroepstelling van 1899 waren er in ons land 483,532 vrouwen werkzaam in 283 beroepen, van de gemakkelijkste en minst gesalarieerde tot de moeilijkste, die de langste opleiding eischen en dan ook vaak goede verdiensten opleveren. Die opleiding | |
[pagina 471]
| |
wordt haar gelukkig in Nederland niet moeilijk gemaakt, en reeds is 1/10 der studeerenden aan onze hoogescholen van het vrouwelijk geslacht. Onderwijzeressen zijn er meer dan onderwijzers, en in dienst van den staat bij post en telegraaf zijn talrijke vrouwelijke beambten werkzaam. Hier echter worden haar veel meer hinderpalen in den weg gelegd dan haren manlijken mededingers: nu eens bepaalt de minister, dat slechts twee van de 25 plaatsen voor vrouwelijke aspiranten beschikbaar zijn, hoe zeer zij ook bij het vergelijkend examen mogen uitblinken; dan weder komt een Koninklijk Besluit haar verbieden in het huwelijk te treden op straffe van verlies harer betrekking. Onwillekeurig vragen wij ons af, of ook erkende staatsburgers, gewapend met het kiesbiljet, aldus bij Koninklijk Besluit zouden geregeerd worden en of de volksvertegenwoordiging, immers ‘de afspiegeling van het rechtsgevoel des volks,’ dat dan zonder protest zou dulden. Zoo ook waar vrouwen in dienst der gemeente zijn. Verleden jaar is het in Urk, Idaarderadeel en Delft, dit jaar reeds weder in Zwolle en Veendam voorgekomen, dat onderwijzeressen wegens huwelijk of aanstaand moederschap onverwachts, zonder haar verzoek en zonder gebleken ongeschiktheid voor haar werk, plotseling door den gemeenteraad ontslagen werden. Die gemeenteraad bestaat alleen uit mannen en laat zich om het prestige van den man-kostwinner te handhaven verleiden tot onrechtvaardigheid tegenover een goede ambtenares, vergetend, dat onnoodige mutatiën van personeel nooit in het belang van een school kunnen zijn. Niet dat dìe raadsleden, die zulk een besluit nemen, het slecht meenen met de betrokken persoon of de vrouwen in 't algemeen. Och neen, maar zij denken uit allerlei bij hen bestaande sociologische, zedelijke en misschien godsdienstige overwegingen: ik zou niet wenschen, dat mijn vrouw of dochter een gesalarieerd beroep vervulde, - en nu gebruiken zij eenvoudig hun macht om dat eveneens de onderwijzeres in kwestie te beletten. Het is geen kwaadwilligheid, die dergelijke raadsbesluiten in het leven roept, het is eenzijdigheid. Het bestuur over een bevolking uit mannen èn vrouwen bestaande behoort niet in handen van één sekse gelegd te worden. Vinden wij dus tegenwoordig in Nederland vrouwen in | |
[pagina 472]
| |
dienst van staat en gemeente en ook in vele soorten van vakken werkzaam, waaruit blijkt, dat zij als nuttige leden der maatschappij belang hebben bij alle wetten, welke die beroepen regelen, wij kunnen toch nog wel andere en gewichtiger redenen dan de verdediging harer eigen belangen aanvoeren voor het toekennen van het staatsburgerschap aan de Nederlandsche vrouwen. Zie, al moeten wij het prof. Winkler volmondig toegeven, dat er lang niet zooveel vrouwelijke als manlijke genieën geweest zijn, die de wereld met één sprong soms een grooten stap vooruitgebracht hebben, wij behoeven toch slechts in ons eigen land rond te zien om vrouwen te vinden, die op het gebied van kunst en wetenschap een lang niet verwerpelijke plaats innemen. Mij dunkt, een onbevooroordeeld mensch zal in ons land en in onzen tijd niet meer ernstig kunnen of willen volhouden, dat de vrouw verstandelijk en zedelijk gemiddeld zóóveel lager staat dan de man, dat dit haar uitsluiting van elken invloed op politiek en wetgeving zou kunnen rechtvaardigen. Wel hoort men daartoe andere argumenten bezigen hoofdzakelijk ontleend aan de taak en de roeping der vrouw. Nu mogen wij zeker wel vertrouwen, dat professor Winkler in de werken van Letourneau, Havelock Ellis en andere geleerden de verklaring zal vinden, hoe overal tot op onze eeuw de vrouwen te zeer onderdrukt en gebonden waren om haar genie (zoo zij dat al hadden) tot ontwikkeling te brengen. En wat die andere beschouwingen betreft over de schoonheid, belangrijkheid en onmisbaarheid van de roeping der vrouw in het huishouden en haar daarbij behoorend afstand doen van alle macht in staats- en stadsbestuur aan den man, die kunnen wij hier niet grondig bespreken, daar ons onderwerp zich bepaalt tot den politieken kant van het vrouwenvraagstuk. De vrouwenbeweging als geheel, met haar economischen grond en economisch doel, is heel wat verder reikend en meer omvattend dan de enkele vraag, die ons thans bezig houdt, nl. of de tijd reeds gekomen is, dat de vrouwen in Nederland aandeel krijgen in volksvertegenwoordiging en wetgeving. Ter beantwoording van deze vraag behoeven wij ons niet te bemoeien met diepzinnige theorieën, maar alleen om ons heen te zien. Te meer daar | |
[pagina 473]
| |
die theoretische beschouwingen, waarop Amerika en Engeland ons onthalen bij iedere discussie over een voorstel om vrouwen toe te laten tot schoolcommissies, gemeenteraden en andere bestuurslichamen, elkander vrijwel vernietigen. De een is tegen vrouwenkiesrecht, omdat iedere vrouw toch aan haar man of broer zal vragen, hoe zij stemmen moet, zoodat enkel het aantal vóór- en tegenstemmers verdubbeld zal worden en overigens niets zal veranderen, - de ander is er tegen omdat die vrouwen zoo ontzettend ontevreden zijn en, als zij de macht krijgen, stellig al het bestaande omver zullen gooien. De een voorspelt, dat de vrouwen zoo onverschillig zijn, dat er geen enkele zal gaan stemmen, al geeft men haar het recht daartoe, - de ander heeft gegronde vrees, dat de nieuwe kiezeressen, wier aantal immers grooter is, de mannen geheel zullen overstemmen. De eene kenner van het vrouwelijk hart weet te vertellen, dat het steeds vol blauwe idealen is en dat men geen staatsmacht moet toekennen aan personen, die zich door allerlei fraaie en verre voorspiegelingen laten innemen, - de andere daarentegen heeft altijd gezien, hoe vrouwen steeds op het nabijliggende en praktisch grijpbare alleen letten en voor geen vèrstrekkend, veelomvattend plan vatbaar zijn, enz. enz. Wij gunnen den tegenstanders van vrouwenkiesrecht het genoegen elkander met de wapenen uit hun eigen àrsenaal te verslaan; en wij zien intusschen zeer goed in, dat hetgeen werkelijk nog bijna overal de vrouwen doet uitsluiten is: haar eigen onverschillig heid. Wie echter goed op de teekenen der tijden let, ziet in dat nevelgordijn van bekrompen seksepolitiek scheuren komen, en ziet, hoe het hier en daar geheel wegwaait en optrekt. Is men in Europa reeds zoo ver? Zal ons land ook in dit opzicht, gelijk zoo vaak, achteraan komen? Waarlijk, de Nederlandsche vrouwen zijn niet meer onverschillig - indien zij dat al ooit geweest zijn - voor het welzijn van de gansche gemeenschap. Zij blijven niet onbewogen bij het lijden en het onrecht, die vaak het deel der armen zijn. Men mag philanthropie afkeuren om allerlei redenen, maar men moet toch erkennen, dat zij vaak goed bedoeld is en dat zij menigmaal hun, die haar uitoefenen, de oogen opent voor onze sociale misstanden. Welnu, er is | |
[pagina 474]
| |
hier te lande bijna geen philanthropie, of er werken dames aan mede: tehuizen voor kinderen, Toynbeevereenigingen, naai- en Zondagscholen, volksbibliotheken, uitdeelingen van kleeding of voedsel, verzorging van gebrekkigen, hulp aan ongehuwde moeders, volksontwikkeling, toezicht op verwaarloosde kinderen, enz. bij dat alles doen vrouwen het meeste werk. Wel een bewijs, dat zij eenige verantwoordelijkheid beginnen te gevoelen voor de ellende van zoo vele leden der samenleving, die toch ook deel uitmaken van het groote geheel der maatschappij. Wel is philanthropie een druppel in een emmer, maar toch het besef, dat allen bijeenbehooren, dat het geheele lichaam niet gezond kan zijn, zoolang enkele leden ziek zijn, dat besef mag men wel het voornaamste vereischte voor het staatsburgerschap noemen. Onze vrouwen doen echter nog wel wat anders. Zij toonen een ruimer blik te bezitten dan noodig is om hier wat soep en daar wat kleeren aan behoeftigen te gaan brengen, zij steunen elkander in haar streven of versterken zich tegen aanvallen van buiten door het thans zoozeer in den tijdgeest liggende middel der organisatie. Men heeft in ons land heel wat vrouwenvereenigingen met meer of minder vooruitstrevend doel en van meerdere of mindere werkzaamheid; hier is het doel uitbreiding van den werkkring der vrouw, daar het tegengaan van onderdrukking, ginds de behartiging van vakbelangen. Menigmaal ook bestaan zulke bonden en vereenigingen uit mannen en vrouwen beide. Ofschoon het van zelf spreekt, dat niet al de honderden vereenigingen, waarvan vrouwen lid zijn, even aktief zijn, kunnen wij toch wijzen op toonbare resultaten van haar arbeid, bijv. de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 en het werken van het Bureau van Vrouwenarbeid, waar men nooit tevergeefs aanklopt om statistiek en om inlichtingen omtrent allerlei beroepen voor vrouwen. Dikwijls worden de gegevens van dat Bureau in de Tweede Kamer gebruikt, wanneer daar sprake is van wetten op den arbeid der vrouwen. Hoe lang nog zullen zij, die dat Bureau besturen en die het opgericht hebben, zelf van alle recht van meespreken in die Tweede Kamer uitgesloten blijven? Ook ten behoeve van den internationalen band tusschen alle vrouwen der wereld hebben zich de Nederlandsche | |
[pagina 475]
| |
vrouwen aaneengesloten. Vier en dertig van de meest beteekenende harer vereenigingen hebben samen den Nationalen Vrouwenraad van Nederland gevormd, die deel uitmaakt van den Internationalen Vrouwenraad, welke dit jaar in Juni zijn vijfjaarlijksche samenkomst te Berlijn gehouden heeft.Ga naar voetnoot1) Die internationale aaneensluiting stelt de vrouwenbeweging der verschillende landen in staat tot uitwisseling van ervaring en verschaffen van steun en inlichtingen. Ik moet hier even tusschenvoegen, dat die wederzijdsche inlichtingen uit betrouwbare bron, volstrekt niet overbodig worden gemaakt door de berichten der gewone dagbladen: - immers men kan bijv. wel in het verslag der N.R.C. over een der Berlijnsche vergaderingen lezen, wat voor hoed de spreekster ophad, terwijl men er tevergeefs in zoekt, wat er besproken werd en wie de vergadering belegd hadden. Intusschen, die internationale aaneensluiting is niet de eenige reden van bestaan van den Nationalen Vrouwenraad van Nederland. Deze toch doet in het klein alle jaar voor ons land wat de Internationale Raad om de 5 jaren voor de vrouwenbeweging der geheele wereld doet, d.w.z. hij houdt geregeld bijeenkomsten, waar alle aangesloten vereenigingen haar doel en werkzaamheid bespreken, en verschaft gelegenheid aan gelijkgezinden tot gezamenlijke actie op die punten, waarover zij het eens zijn. Enkele malen besluiten alle aangesloten vereenigingen van den Raad eenstemmig tot gezamenlijk optreden in de een of andere zaak, maar meest bepaalt zich de actie van den geheelen Nationalen Raad tot onderzoek of studie van eenig onderwerp, waartoe dan een commissie benoemd of een congres bijeengeroepen wordt, zooals dit jaar het Congres voor Kinderbescherming. Natuurlijk is bij de zeer uiteenloopende opvattingen der 34 aangesloten vereenigingen zelden te verwachten, dat zij allen één lijn zullen trekken, en dat is dan ook niet het voornaamste doel, waarmede zij samenkomen. Dat doel is: onderlinge kennismaking, welke steeds leidt tot wederzijdsche waardeering, en het verkrijgen van een volledig overzicht van alle richtingen, waarin denkende en werkende vrouwen arbeiden, d.w.z. van de geheele Nederlandsche vrouwenbeweging. | |
[pagina 476]
| |
Eigenaardig is het op te merken, dat geen comité of congres, door mannen in elkaar gezet, ooit zulk een doel heeft. Steeds is men er daar op uit, hetzij om menschen van verschillende richting tot samengaan op één punt te bewegen, hetzij om de tegenpartij te overwinnen; maar zulk een jaarlijksche bijeenkomst van zeer uiteenloopend gezinden met de bedoeling elkaar aan te hooren en aldus eens precies en uit de eerste hand te vernemen wat eigenlijk onze tegenstanders willen, dat is te veel voor de verdraagzaamheid van mannen. Dat leert hun de politiek niet. Of de politiek niet eenigszins van karakter veranderen zou, als de vrouwen er aan gingen meedoen? Het zou toch wel de moeite waard zijn dat eens te onderzoeken. Wat is tegenwoordig ‘de politiek’? Ga mede; er is een openbare vergadering om de kiezers voor te lichten bij de keuze der Provinciale Staten, en nu kunt gij gevierde politici, waaronder verscheiden Hooggeleerden, hooren uitleggen, waarom hun candidaten, en die alléén, de stemmen van alle kiezers moeten krijgen. Gij verwacht een aanbeveling der te kiezen personen, een opnoeming wat elk hunner voor de maatschappij gedaan heeft, een uiteenzetting van elks denkwijze op punten, die aan de orde zijn, een nadere verklaring omtrent elks kennis en karakter. Maar mis; de Hooggeleerde spreker zegt u, dat de heeren A, B en C candidaat gesteld zijn door die en die kiesvereeniging van onverdacht liberale kleur, en dan krijgt gij een lang, min of meer geestig voorgedragen zondenregister van de antirevolutionnaire partij of haar hoofdmannen, in 't voorbijgaan een hak op de socialisten, naast wie immers niemand zou willen staan, en ten slotte eenige bewijzen, dat die ellendige antirevolutionnairen juist bij die en die gelegenheid iets er door hebben gekregen met hulp van die zelfde slechte socialisten. Dat moet nu alle kiezers heilig overtuigen, dat zij 'slands belang waarnemen door de heeren A, B en C te stemmen. Gij wilt eens navragen, hoe die heeren denken over hun aanstaande bestuurstaak, men geeft u het woord en luistert alleen uit beleefdheid, terwijl men uw praktische vraag eigenlijk een beetje buiten de orde vindt, want er is thans wat belangrijkers, de hooge politiek is aan 't woord: men maakt de tegenpartij zwart door haar te beschuldigen van compromitteerende verstand- | |
[pagina 477]
| |
houding met een nog meer gehate partij; - ziedaar wat men tegenwoordig onder ‘politiek’ verstaat. Maar laat ons nu eens een kijkje nemen in Australië, waar in Januari van dit jaar de vrouwen voor het eerst het kiesrecht voor het Federatieparlement hebben uitgeoefend. Daar heeft elke kandidaat in de vergaderingen der Women's Federal Political Association behoorlijk rekenschap afgelegd van zijn programma en overtuigingen, en zij die stemden wisten waarom zij dezen of dien kozen. Nu zijn de vrouwen er bezig een nieuwe partij te vormen, en zonder oude bondgenootschappen of personenkwesties in rekening te brengen, stellen zij praktische eischen tot regeling van grondbelasting, landbezit en bestrijding van werkloosheid. Mogelijk zou het ook hier zoo gaan, als het vrouwenkiesrecht werd ingevoerd, en zouden wij een andere partijgroepeering en stellig heel andere eischen zien opkomen dan de thans bestaande. Waarschijnlijk zou dan de nieuwe politiek wel buiten of boven de 5 of 6 bestaande partijen omgaan. Maar dat zijn natuurlijk losse veronderstellingen omtrent een onzekere toekomst. Ik vermoed, dat het eerste gevolg van de toekenning van het kiesrecht aan de vrouwen, op denzelfden voet als waarop thans de andere sekse het bezit, zou wezen - ruw geschat - een verdubbeling van het stemmental van elke bestaande partij, in afwachting van de later te verwachten nieuwe groepeering. Wel zou men dadelijk beginnen met de zoo dringend door de vrouwen geëischte herziening van ons Burgerlijk Wetboek, die haren rechtstoestand, welke reeds lang volgens het oordeel van alle denkende Nederlanders onhoudbaar is genoemd, zou verbeteren. Een dergelijk gevolg zien wij ten minste van het vrouwenkiesrecht in die 4 staten van Amerika en die van Australië, waar het tegenwoordig is ingevoerd. In elke daarvan is de wetgeving op het gebied van bescherming van persoon en eigendom der vrouw, van zorg voor het kind en van bestrijding van alkohol, prostitutie en hazardspel sterk uitgebreid. Indien het nu waar is, dat geen onzer politieke partijen relatief meer dan de andere zou winnen bij het toekennen van stemrecht aan de vrouw, dan verklaart dat gereedelijk, waarom er zoo weinig werk wordt gemaakt van dezen eisch, welks rechtmatigheid bijna ieder erkent. Laat ons eens nagaan, | |
[pagina 478]
| |
wat de vrouwen in dezen hebben te wachten van elke onzer politieke groepen. | |
II.De katholieken hebben hier te lande zich nog nooit ten gunste van vrouwenkiesrecht uitgelaten. Wel was dat het geval bij onze zuidelijke naburen, en ook de aartsbisschop van Parijs heeft verklaard, dat hij hoopte door het medezeggenschap der vrouwen in de regeering steun voor het onderwijs der zusterscholen te verkrijgen. Eenige jaren geleden heeft ook de aartsbisschop van Madrid zich in dien geest uitgesproken. Bij ons echter schijnt de geestelijkheid niet zoo op de vrouwen te rekenen en men treft eer andere, demokratisch gezinde, katholieken aan, die een eind in de richting van vrouwenkiesrecht gaan willen. Zoo is mr. Visser wel eens opgetreden voor het Nederlandsen Comité voor Algemeen Kiesrecht, dat volgens art. 1 zijner statuten naar kiesrecht voor alle mannen en vrouwen streeft, en heeft de afd. 's-Gravenhage der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht van een katholiekdemocraat de toezegging verkregen van bespreking zijner beginselen in een vergadering dier afdeeling. Maar dat is ook al wat naar een erkenning van katholieke zijde zweemt, dat de vrouwen eenig recht op het staatsburgerschap zouden hebben. Bij hunne voormalige vijanden, de christelijk-historischen en de anti-revolutionnairen, komen de vrouwen er niet veel beter af. Zie maar, hoe de regeering de ambtenaressen bij post en telegraaf behandelt. Haar wordt eenvoudig bij Koninklijk Besluit verboden te huwen op straffe van ontslag. Zoo worden niet de belangen van den dienst, maar leven en werk dier vrouwen van boven af op commando geregeld, en zeker steunt deze handelwijze op het noodig aantal bijbelteksten. Het zou echter reeds te veel gevergd zijn, indien wij dr. Kuyper vroegen die te mogen vernemen, immers niet na discussie in de volksvertegenwoordiging, maar eenvoudig bij ongemotiveerd decreet wordt zulk een besluit uitgevaardigd. Het geldt dan ook vrouwen, en die staan buiten, neen boven de wet. Dat legde jhr. de Geer ons uit, toen hij in November 1903, voor de afd. Rotterdam der Vereeniging | |
[pagina 479]
| |
voor Vrouwenkiesrecht de beginselen der christelijk-historischen besprak en verklaarde, dat de vrouwen - de echte vrouwen altijd! - eigenlijk te goed waren voor de politiek. Dat schijnt intusschen niet de meening te zijn van al zijn partijgenooten, want de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht telt onder haar leden verscheiden vrouwen van beslist godsdienstige richting. Bovendien schreef Jhr. Mr. de Savornin Lohman in Onze Eeuw van Februari 1904, dat bij eventueele invoering van huismanskiesrecht ook vrouwen, hoofden van gezinnen, daarvan zouden mogen profiteeren. Zijn de meeningen over het vraagstuk, dat ons bezig houdt, bij de kerklijken eenigszins verdeeld, nog sterker is dat het geval bij de liberalen van allerlei schakeering, wel en niet bij de Liberale Unie behoorende. De commissie uit de Liberale Unie die in Juli 1903 een rapport over de kiesrechtkwestie aan de aangesloten kiesvereenigingen ter overweging aanbood, stelt voor, in de grondwet een blanco artikel daaromtrent te plaatsen, dat aan den gewonen wetgever het regelen der kiesbevoegdheid overlaat. Daarbij voegt de commissie een ontwerp-kieswet, waarin de door haar wenschelijk geachte beperkingen genoemd worden, en in art. 1 van dat ontwerp wordt het kiesrecht enkel aan de mannelijke ingezetenen des rijks toegekend. Eenige aangesloten kiesvereenigingen hebben daarmee instemming betuigd, in een enkele vond bedoelde bepaling tegenspraak, maar waarschijnlijk zal de groote meerderheid der leden van de Liberale Unie wel denken, zooals prof. Krabbe, wiens meening over de onbekwaamheid of onverschilligheid der vrouwen ik boven aangehaald heb. En toch zijn er reeds enkele liberale kiesvereenigingen, die het lidmaatschap van hun vereeniging voor vrouwen openstellen. In ‘Rotterdam’ bijvoorbeeld zijn vrouwen lid, soms zelfs bestuurslid van een distrikt; zij mogen er spreken en stemmen over de door de vereeniging te stellen candidaten, en zoover ik weet heeft die vereeniging zich nooit beklaagd over die waarlijk vrijzinnige bepaling in haar reglement. Overigens zijn de liberalen zeer verschillend gezind ten opzichte van de economische en politieke rechten der vrouw, menigeen van hen heeft die verdedigd op niet genoeg te waardeeren wijze in gemeenteraad of landsregeering; daarentegen hebben anderen ze met het stijfste conservatisme | |
[pagina 480]
| |
aangevallen. Het Staatkundig Bijblad van het Maandblad voor Vrouwenkiesrecht geeft zeer verschillende berichten omtrent de houding der liberalen bij de begrootingsdebatten en bij de behandeling van die artikelen der gemeentewet, waarbij thans aan vrouwen het recht wordt ontzegd burgemeester of secretaris te worden. Zoowel bij de bespreking dier artikelen als bij de stemming daarover hebben zich de liberalen verschillend gedragen. Deze partij heeft dan ook geen programma, en op het punt van vrouwenrechten gaat elk met zijn eigen rechtsgevoel te rade. Dat gevoel nu, wordt soms beheerscht door ondoorgrondelijke factoren, want hebben wij niet bijv. de heeren Van der Vlugt en De Klerk zien stemmen tegen het burgemeesterschap maar vóór het secretarisschap der vrouw? Men zou anders zeggen: als de vrouw nu eenmaal minderwaardig of minst genomen ongeschikt voor het openbaar leven is, dan moest zij in 't geheel geen belangrijk gemeenteambt mogen bekleeden, - maar wat zal een politiek zoo onmondig wezen als de Nederlandsche vrouw daarvan begrijpen? ‘Wat de heeren wijzen, dat moeten de vrouwen prijzen.’ Het zou mevrouw Tiema-Schaaff, de redactrice van bovengenoemd Staatkundig Bijblad, ook moeilijk vallen, aan haar lezeressen, dat handjevol vrouwen, dat niet onverschillig is omtrent haar burgerrecht, te verklaren, hoe het mogelijk is, dat enkele liberalen, zooals bijv. de heeren Borgesius en Fock, steeds flink opkomen voor de rechten der niet-vertegenwoordigde sekse, terwijl de groote massa hunner partijgenooten een onverschillige, zoo niet vijandige houding daartegenover aannemen. Nu komen wij tot de vrijzinnig-democraten. Die hebben wel een programma. Zelfs luidt art. 1 van hun Beginselverklaring aldus: ‘De Vrijzinnig-Democratische Bond streeft naar ontwikkeling van onzen constitutioneel-parlementairen regeeringsvorm in democratischen zin, en te dien einde naar algemeen kiesrecht voor de vertegenwoordigende lichamen en naar gelijkstelling, ook wat de verkiesbaarheid tot lid dier lichamen betreft, van mannen en vrouwen.’ Ziedaar het doel onzer wenschen en nu zou men meenen, dat elke vrouw, die haar burgerrecht wenscht te verkrijgen, niet beter kon doen dan zich onmiddellijk bij dien Bond | |
[pagina 481]
| |
aansluiten. Maar helaas! er is verschil tusschen doen en zeggen, en de vrouwen mogen zich wel eerst eens bedenken. De programma's van staatkundige partijen zijn namelijk vervaardigd van changeant-zijde: naarmate hij, die ze in de hand houdt, er het licht op laat vallen, vertoonen ze deze of die kleur, en het eene plekje is helder verlicht, het andere daarentegen donker. Zie maar, hoe de mooie gelijkheidsbeginselen der vrijzinnig-democraten in de practijk worden toegepast. Er was een verkiezing in Gouda. De vrijzinnig-democratische kiesvereeniging daar ter stede, aangesloten aan den Vrijzinnig-democratischen Bond, zou daaraan meedoen. Zij wilde echter om meer kans van slagen te hebben geen eigen candidaat stellen, maar zich vergewissen, hoever de liberale kandidaat het met hare beginselen eens was, om dien dan eventueel te steunen. En wat vroeg het bestuur nu omtrent art. 1 der vrijzinnigdemocratische beginselverklaring? Het vroeg enkel, hoe de candidaat dacht over algemeen kiesrecht voor mannen. En dat geschiedde bij een eerste stemming, dus niet als een compromis, zooals dat bij herstemmingen voorkomt. Toen mej. E. Haighton daartegen protesteerde in het Sociaal Weekblad, het orgaan der vrijzinnig-democraten, kreeg zij van de redactie een terechtwijzing over den weinig practischen kijk, dien zij als vrouw weer op de politiek toonde te hebben. Er is intusschen geen reden, waarom in Gouda wel geoorloofd zou zijn, wat in andere districten niet zou mogen, en geen grond om redactie en partijbestuur voortaan geheel te vertrouwen, waar het de toepassing der Beginselen geldt. Maar nu het grondwetsherzienings-voorstel, waarin de vrijzinnig-democraten toch het kiesrecht van de vrouw uitdrukkelijk genoemd en verdedigd hebben! Ja, een stap vooruit is het, en twintig jaar geleden zou men zeker nog niet zoo ver zijn gegaan, - maar een andere vraag is het, of dit voorstel, zooals het daar ligt, de bewuste vrouwen kan bevredigen, en of het de echte, algeheele toepassing bevat van de ‘staatkundige gelijkstelling van mannen en vrouwen,’ welke geëischt wordt in art. 1 der Beginselverklaring. Zie, het blanco-artikel in de grondwet, dat de Liberale Unie aanbeveelt, voldoet het rechtsgevoel der vrij- | |
[pagina 482]
| |
zinnig-democraten niet, zij verlangen een vasten waarborg dat het kiesrecht nooit meer aan het belasting-biljet gekoppeld zal worden, zij willen principieel zijn en hun beginsel in dezen niet onder stoelen of banken steken. Dat is mooi, dat is oprecht en eerlijk. Maar, eilieve, hoe is het dan te verklaren, dat men in het door hen voorgestelde art. 80 leest, dat zij het kiesrecht wenschen toegekend te zien ‘aan de vrouwelijke ingezetenen, die volgens de bepalingen der Kieswet kiesbevoegd zijn’? Wat kan die zoo vooruitstrevende partij bewogen hebben het blanco-artikel, zoo terecht afgekeurd voor het stemrecht der mannen, nu het de vrouwen geldt aan te bevelen, indien het niet is het inzicht, dat ergens in haar voorstellen een open terrein moet blijven voor concessies, waarmede men stemmen van links of rechts kan winnen? Met toegeven op het punt van het vrouwenkiesrecht kan de partij er misschien eer in slagen haar geheele grondwetsontwerp aannemelijk te maken. Al moeten wij erkennen, dat de vrouwen van de vrijzinnig-democraten als partij niet veel meer hebben te verwachten dan bijv. van de liberalen, dan is daarmee echter lang niet gezegd, dat wij geen grooten dank schuldig zouden zijn aan sommigen van hen individueel. Nooit mogen de vrouwen vergeten, hoe met name de heeren Smidt, Pijnacker Hordijk en verscheiden anderen steeds bij begrootings-debatten en discussies over wetsontwerpen als de kinderwetten en de gemeentewet met warmte en talent voor haar rechten hebben gesproken en zich gedragen als ware vertegenwoordigers van het geheele volk, ook van de vrouwelijke helft, die niet heeft mogen medewerken om hen te kiezen. En toch, waar de economische vrijheid der vrouw, haar recht op opleiding en uitoefening van beroepen en de kwestie van gelijk loon voor gelijken arbeid, door man of vrouw verricht, ter sprake komen, zooals dat menigmaal in gemeenteraden voorkomt, daar kunnen wij niet altijd op den steun der vrijzinnigdemocratische raadsleden rekenen. In hun gemeenteprogram staat daaromtrent alleen: ‘even deugdelijk onderwijs voor jongens en voor meisjes’ vermeld. Kortom onder de vrijzinnig-democraten zoowel als onder de liberalen, vindt men feministen en anti-feministen. Dat bleek o.a. nog duidelijk op de laatste algemeene vergadering van den Vrijzinnig- | |
[pagina 483]
| |
Democratischen Bond in Mei ll., toen er een voorstelde om eenvoudig allen vrouwenarbeid, - de man meende betaalden vrouwenarbeid - te verbieden. Ten slotte moeten wij de kwestie onder de oogen zien, wat de vrouwen ten opzichte van haar deelneming aan het lands- en stadsbestuur hebben te verwachten van de sociaaldemocraten, de partij, die in Nederland aanvankelijk is opgetreden met de leus: Recht voor allen! en die zoo gaarne de vrouwen als propagandisten gebruikt. Is onder dat recht voor allen ook dat der vrouwen begrepen? Zeker, antwoorden de socialisten, zie maar art. 14 van ons program, daar staat: ‘Opheffing der wetsbepalingen, die de vrouw ten achter stellen bij den man.’ En ja, in hun program staat dat geschreven; maar een staatkundig partij-program is, zelfs in de handen der politici van de partij die wil opkomen voor de verdrukten, de niet-bezittenden en niet-vertegenwoordigden, toch ook maar een lap changeant-zijde. Laat ons eens nagaan, hoe het grondwetsherzieningsvoorstel van Mr. Troelstra c.s. rekening houdt met dat mooie art. 14 van het program der Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij. Zij willen art. 80 der grondwet lezen als volgt: ‘De leden der Staten-Generaal worden rechtstreeks en bij geheime, enkelvoudige stemming gekozen door de meerderjarige ingezetenen, tevens Nederlanders, die niet bij de wet of bij rechterlijk vonnis van het kiesrecht zijn uitgesloten. Niemand wordt van het kiesrecht uitgesloten om redenen, rechtstreeks of middellijk voortvloeiende uit den maatschappelijken welstand.’ Wederom zijn wij geneigd uit te roepen: ‘Ziedaar alles, wat wij verlangen!’ maar al wederom schuilt er een adder onder het gras. Als overgang willen de voorstellers dezer grondwetswijziging bedoeld artikel zoo lezen, dat de kiezers de meerderjarige mannelijke ingezetenen zijn zullen, en eerst als er daarna nogmaals een nieuwe kieswet wordt gemaakt, kunnen de vrouwen aan de beurt komen. Feitelijk komen wij dus met dit wetsontwerp even ver als met dat der vrijzinnig-democraten. Hoeveel eenvoudiger en consequenter ware het niet geweest aan het slot van het voorgestelde art. 80, waar staat, dat gebrek aan maatschappelijken welstand nooit een reden tot uitsluiting mag zijn, toe te voegen, | |
[pagina 484]
| |
dat sekse dit evenmin mocht wezen! Maar Mr. Troelstra blijft bij zijn ouden eisch: Eerst baliekluivers, dan vrouwen. Hij weet ook heel goed uit te leggen, waarom het zoo zijn moet. Hij is een niet minder knap rekenmeester dan handig politicus, en maakt deze berekening: ‘Als het kiesrecht voor de vrouwen ingevoerd wordt op den voet van het bestaande kiesrecht, dan is er de meeste kans, dat de partijen verdubbeld worden, dus ook de volksvertegenwoordiging dubbel zoo talrijk. Dan komen wij met 2 × 8 sociaal-democraten in een vergadering van 2 × 100 2e Kamerleden, en die 16 hebben minder kans onder die 200 het noodig aantal medestemmers te krijgen om er hun voorstellen door te halen, dan de 8 socialisten in een Kamer van 100.’ Tegen de juistheid van die berekening zou niets in te brengen zijn, als het vaststond, dat elke voor de arbeiders voordeelige wetgeving van geen andere zijde dan die 8 of die 16 sociaaldemocratische afgevaardigden afkomstig moest zijn. En nu kunnen fanatieke sociaal-democraten wel zeggen: ‘Al wat in 't voordeel der proletariërs is, wordt door onze partij voorgesteld, en al wat niet van den kant der Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij komt, moet verkeerd zijn,’ maar wie toch iets ruimer blik heeft, kan niet anders dan erkennen, dat alle bestaande arbeidswetgeving dan toch tot stand gekomen is, wel onder moreele pressie van het socialisme, maar door de stemmen van de leden der 2e Kamer, samengesteld zooals zij thans is. Stemmen kan men tellen, maar overtuigingen en meeningen zijn geen grootheden, die men vermenigvuldigen en deelen kan. Als bovenstaande berekening juist was en niet enkel een voorwendsel om de uitsluiting der vrouwen te rechtvaardigen, dan zou immers in grootere landen altijd de sociale wetgeving ten achteren moeten zijn bij kleine; aangezien daar de sociaaldemocraten in 't parlement betrekkelijk in minderheid zijn. Maar alles is der Nederlandsche Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij goed, wat gebruikt kan worden tot bevestiging van haar axioma: de klassenstrijd gaat vóór den seksenstrijd. Zie maar wat de redacteur van Het Volk schrijft naar aanleiding van het bericht der totstandkoming van den internationalen bond voor Vrouwenkiesrecht. Al wat die vrouwen daar in Berlijn onder elkaar doen lijkt hem min en klein. | |
[pagina 485]
| |
‘Neen, eerst uit de handen van het zegevierend proletariaat zullen de vrouwen haar rechten ontvangen.’ Volkomen met deze theorie in overeenstemming is de houding der fanatieke sociaal-democraten in het Nederlandsch comité voor Algemeen Kiesrecht; zij zouden zich liefst van het bondgenootschap met de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht ontslaan; maar zonder schending van hun partij-program kunnen zij zich niet tegen het burgerrecht der vrouw verklaren; en nu trachten zij door allerlei chicanes te zoeken die vereeniging te prikkelen, opdat zij uit zich zelf zal uittreden uit het Nederlandsch Comité. Echter vergeefs. Personen kan men ergeren, beleedigen, woedend maken, maar geen uitgebreide neutrale vereeniging, die haar doel steeds in het oog houdt. Verdachtmakingen, zooals dat de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht enkel dames-kiesrecht wil, ofschoon de vereeniging zich nimmer anders over de grenzen van het stemrecht heeft uitgesproken, dan bij haar toetreding tot het Comité voor Algemeen Kiesrecht, kunnen hier al evenmin iets uitwerken. Over 't geheel toont zich de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland, gelijk in de meeste andere landen van Europa, weinig welgezind ten opzichte der vrouwenbeweging. In Amerika en Australië is dat anders; daar is de partij der vrouwen machtiger, dan die der socialisten. In de Vereenigde Staten zendt de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij wanneer de Nationale Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht haar algemeene vergadering heeft, steeds een afgevaardigde om de strijdsters voor een betere maatschappij en rechtvaardiger regeering sympathie te betuigen. In onze oude wereld echter, vooral in Duitschland, wendt de sociaal-democratische partij altijd haar invloed aan om elke samenwerking, ja iedere aanraking tusschen arbeidsters en proletariërs-vrouwen en de strijdende vrouwen der iets meer bezittende klassen te verhinderen. Daar weten de Nationale Vrouwenraden van alle landen van mee te praten, wier doel toch juist is het omvatten van alle standen en godsdienstige of staatkundige richtingen onder de vrouwen van een land. Stelselmatig houden zich ook in Nederland de hoofden der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij op een afstand van de vooruitstrevende vrouwen; en de berichten in ‘Het Volk’ omtrent de vrouwen- | |
[pagina 486]
| |
beweging in binnen- en buitenland wedijveren in onvolledigheid en partijdigheid met die in de meeste reactionnaire bladen. Dat komt doordat het algemeen streven der vrouwen naar economische onafhankelijkheid en vrije keuze van werkkring zich in alle standen en ook in het proletariaat baan breekt, doordat de vrouwenbeweging een eigen ideaal heeft, dat niet binnen den kring van het socialisme ligt, en doordat zij zich evenzeer tegen andere vijandige traditiën richt als tegen het kapitalisme, terwijl de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij geen ander doel kent of duldt dan dat te bestrijden. Of heeft niet het congres der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland in 1902 geweigerd een motie der Afdeeling Rotterdam in behandeling te nemen, die enkel ten doel had een onderzoek in te stellen, of aparte beperking van vrouwenarbeid zonder gelijke bepalingen voor de mannen, gunstig werkte of niet? Zoo'n vrouwenkwestie, daartoe was de tijd der partij te kostbaar! De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij helpt dus niet mede in een strijd, die niet geheel de hare is, en tracht eer die vrouwen, die zij in haar macht heeft, aan de solidariteit met haar sekse te onttrekken met de belofte later, als het socialisme de overwinning behaald zal hebben, goed voor haar te zorgen. Alsof een partij het in haar macht had te decreteeren, welke sociale hervormingen het eerst, en welke later zullen komen! En zoo gaan dus thans in ons land de beide bewegingen, die een ideaal en een toekomst hebben, de arbeiders- en de vrouwenbeweging, elk haar eigen weg, zonder samenwerking, - zichtbare, officiëele samenwerking namelijk, - want in den grond kan het toch niet missen, of het oprecht, met hart en ziel werken voor de eene brengt de menschen tot waardeering van de andere. Het is de politiek van 't oogenblik, de parij-tactiek der Nederlandsche Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, die ze verdeeld houdt. Gelukkig kan ik dit overzicht van de houding der socialisten tegenover de vrouwen in ons land besluiten met dankbaar te herinneren aan de vaak welsprekende en warme verdediging harer rechten in de Tweede Kamer door de sociaaldemocratische afgevaardigden. Het is waarlijk te veel om op te noemen wat de heeren Helsdingen, Schaper, Van der Zwaag, Van Kol en bij sommige gelegenheden ook de anderen al | |
[pagina 487]
| |
gezegd hebben ten gunste van gelijk loon voor gelijken arbeid, van benoembaarheid van vrouwen en van toelating van meisjes tot scholen. Wel staan daar weer tegenover de pogingen, die socialisten in gemeenteraden soms hebben gedaan om vrouwen (vooral gehuwde) uit te sluiten, maar over 't geheel kan men zeggen: de vrouwen hebben van de sociaal-democraten als partij niets, maar van enkelen van hen individueel alles te hopen, voor het verkrijgen van haar burgerschapsrecht. Thans aan het einde van onze wandeling van rechts naar links door het politieke veld gekomen, staan wij stil en constateeren, dat van den oogst, die op onze vijf of zes verschillende akkers groeit, maar een klein deeltje aan de vrouwen ten goede kan komen. Met andere woorden: geen der partijen is op dit oogenblik in staat of geneigd om de vrouwelijke inwoners des lands, hoewel zij de grootste helft der bevolking vormen, het recht van medespreken bij de wetgeving te schenken. De Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht kan zich derhalve bij geen bestaande partij aansluiten, evenmin zich meer tot de eene dan tot de andere aangetrokken gevoelen. Evenals hare zuster in Engeland staat zij tusschen de partijen in, of, wilt gij het zoo noemen, boven de partijen. In elke groep telt zij haar leden en voorstanders, want het gevoel voor recht en billijkheid en het inzicht in het welzijn der gemeenschap zijn niet aan partijleuzen of programma's gebonden. Of het nu een Faithfull Begg of een Mc. Laren is, die voorstelt het kiesrecht aan de vrouwen te geven, van elken kant kan men even warme verdediging verwachten van een maatregel, die het eenvoudig recht boven alle partijkwesties stelt. Later zal het misschien wel eens anders worden; maar zooals de zaken nu staan in Nederland, kan een vrouw slechts dan lid zijn van een onzer politieke partijen, wanneer zij andere hervormingen of maatregelen noodzakelijker vindt dan de invoering van vrouwenkiesrecht; en wanneer zij deze tot het middelpunt van haar streven maakt, kan zij geen deel uitmaken van één der bestaande partijen. | |
III.Ten slotte nog een enkel woord over het argument van Prof. Krabbe: ‘de vrouw verschijnt niet op de markt des | |
[pagina 488]
| |
levens,’ door zoo velen vóór hem, al is 't in andere bewoordingen, gebruikt en dat waarschijnlijk nog door zoo velen na hem in allerlei vormen herhaald zal worden. Ik zou willen vragen: is het ridderlijk, wanneer men iemand met dikke touwen boeit, zoodat hij zich nauwelijks bewegen kan, en hem dan zegt: ‘gij hebt het recht verspeeld losgesneden te worden, omdat ge lui zijt en niet met ons meeloopt.’ Zoo gaat het met ons vrouwen; men heeft ons uit alle beroepen en bedrijven eeuwenlang stelselmatig geweerd. De productie was alléén in handen der mannen; handel en bedrijf, en de opleiding daartoe, was hun monopolie. De wetenschap werd hoofdzakelijk door mannen beoefend, de deuren der universiteiten waren voor vrouwen tot voor korten tijd gesloten of althans versperd.Ga naar voetnoot1) Dat heeft eeuwen lang zoo geduurd. En het was geen wet alleen, die de vrouwen uitsloot, erger: het was zede geworden, en nog erger: de vrouwen waren zich haren economischen en politieken achterstand niet bewust. Zij waren in merg en been conservatief en waren dus een rem voor hare eigen bevrijding. Zoo groot is de macht der traditie! En nu komen de mannen, die ons eeuwen lang gebonden hebben, ons verwijten, dat wij niet ‘meeloopen’, wij, die gebonden liggen! Dat is niet ridderlijk, dat is onwaardig. Hoeveel intellect, traditie, vragen wij, hebt gij in zijne geboorte gesmoord, door de eerste voorwaarden van ontwikkeling d.i. de beoefening der wetenschap en de vakopleiding voor ons af te grendelen! Hoeveel genie is daardoor niet verstikt...? En het treurigste deel der levenstaak van ons, strijdende vrouwen, is, dat wij ter verkrijging van onze rechten niet te kampen hebben tegen denkende mannen alleen, die wij zouden kunnen overtuigen, maar tegen een heirleger van bevooroordeelden, door de traditie verblind, en dan nog geholpen door zoovele van onze eigen seksegenooten, die niet willen of kunnen nadenken over het belang der gemeenschap en zich het veiligst en gemakkelijkst | |
[pagina 489]
| |
gevoelen, als zij slechts door hunne mannen economisch en politiek beschermd worden. Voorwaar hooge opvattingen van de levenstaak, hooge idealen van gemeenschapsgevoel, bestaan bij dezulken niet! De beletselen, die wij te overwinnen hebben, zijn dus niet gering te achten. Deze zullen van ons, overtuigde vrouwen, heel wat inspanning vergen om ruimte voor vrije denkbeelden te maken. Maar evengoed als de waarheid ten langen leste moet doordringen, evengoed zal het Nederlandsche volk op den duur van het goed recht onzer eischen overtuigd worden. Onze strijd zal een vreedzame zijn, en onze leuze zal altijd luiden: ‘Volharden bij het ideaal!’ Wij kunnen niet met revolutie of werkstaking dreigen. Niet uit vrees zal de wetgever den vrouwen in Nederland het kiesrecht en het haar toekomend aandeel in het staatsbestuur geven. Wij zullen dat eenmaal te danken hebben eenerzijds aan het rechtsvaardigheidsgevoel onzer manlijke landgenooten, die niet langer zullen dulden, dat de vrouwen, die immers groote, direkte belangen hebben bij het staats- en stadsbestuur, daarin niet rechtstreeks vertegenwoordigd zijn, maar ook en vooral aan het doordringen van het besef, dat de gemeenschap door de vrouwen uit te sluiten zich voortdurend blijft berooven van de gelegenheid om haar voordeel te doen met goede gedachten of verstandigen raad, die toch ook in het brein eener vrouw kunnen opkomen en, in wetgeving of bestuur toegepast, de gansche maatschappij ten goede zouden kunnen komen. Dit negatieve nadeel van het onmondig houden van de grootste helft der menschheid springt het duidelijkst in het oog, wanneer men de werkzaamheid nagaat van besturende lichamen in binnen- en buitenland, waarin vrouwen zitting hebben, en die vergelijkt met den arbeid van de meeste uit enkel mannen samengestelde commissies. Waarlijk, hoe eerder onze landgenooten het erkennen, hoe beter voor hen: ‘Vrouwenkiesrecht is in 't belang van allen, niet in dat van de vrouwen alleen.’
Juni 1904. Martina G. Kramers. |
|