| |
| |
| |
Indrukken van het Internationale Vrouwencongres.
‘Wer vieles bringt, wird manchem etwas bringen,’ sprak de presidente van den Duitschen Nationalen Vrouwenraad bij de sluiting van het Internationale Vrouwencongres, dat van 12-18 Juni te Berlijn werd gehouden. Slechts vluchtig geschetst, allerminst uitgeput verklaarde zij daarbij de onderwerpen, die het overrijke programma den congresleden had gebracht. Inderdaad zoo onafzienbaar is het arbeidsveld geweest, dat ons in die onvergetelijke dagen werd ontsloten, zoo ingrijpend waren de vraagstukken, die ons werden voorgelegd, dat van een grondig kennen en weten bij de scheiding natuurlijk geen sprake kon zijn. Opwekkend, prikkelend tot nadenken en onderzoek, aanzettend tot verhoogde werkzaamheid, aanmoedigend tot onverdroten trouw aan de reeds ter hand genomen taak, is het congres in hooge mate geweest; dieper begrip, verwijding van den geestelijken gezichteinder door vergelijking van anderer werk en streven met het eigene, heeft het iedere aandachtige deelneemster als kostbare gaven gereikt. Thans in de stilte teruggekeerd, doet de behoefte zich gevoelen om de ontvangen indrukken te ordenen, de grootsche lijnen van ontwikkeling en vooruitgang, die ons werden getoond, af te teekenen en in wijden kring verder te brengen, wat de bevoorrechten, die naar Berlijn mochten opgaan, aan de bron zelve konden opvangen.
Een vijfduizendtal vrouwen, tesamen vertegenwoordigende negentien verschillende natiën, is in die congresweek te Berlijn vergaderd geweest. Ontwijfelbaar werden velen van dezen door nieuwsgierigheid, door genotzucht, door de mode van den dag gelokt
| |
| |
naar het schoone gebouw der Philharmonie met zijne vriendelijke versiering van geurige berkentakken, zijne sierlijke salons, zijne verleidelijke conditoreien, en niet minder naar de schitterende feesten, waarmede de Berlijnsche gastvrouwen, als de echte Duitsche huismoeders uit Schillers dagen,
Fügten zum Guten den Glanz und den Schimmer.
Maar dat een congres als dit, in eene stad als Berlijn, eene week lang in de mode kon zijn, is op zich zelf een merkwaardig teeken des tijds. Onverdacht bovendien was de ernst, de toewijding van de groote woordvoersters en van de vaste kern der toehoorsters. Deze laatsten vormden een auditorium, dat reeds door zijne bonte verscheidenheid bezielend op de spreeksters werken moest. Afgevaardigden van Evangelische, Israëlitische en Roomsch-Katholieke vrouwenbonden zaten daar naast vooruitstrevende vrouwen van alle richtingen. Geestelijke zusters in haar stemmig kloostergewaad, vrouwen van de wereld in groot toilet, verpleegsters, onderwijzeressen, vrouwelijke handelsbedienden en studenten, ernstige, meest oudere mannen, waaronder hoogleeraren der Duitsche universiteiten en leden van het gemeentebestuur van Berlijn, luisterden daar gezamenlijk naar de aangrijpende voordrachten, betuigden hunne instemming door daverend applaus. Uit alle oorden der wereld, in tal van toonaarden, lieten vrouwenstemmen zich hooren. Vrijheidstonen klonken zelfs uit den mond van Finsche vrouwen; een juichtoon ruischte in het referaat der Amerikaansche negerin, die, trotsch en fier er in roemend, dat hare moeder nog slavin was geweest op eene katoenplantage, in zuiver Duitsch (en in dit opzicht velen harer blanke Amerikaansche zusteren beschamend) verslag deed van het streven en werken der negerinnen in Amerika sedert hare vrijwording. Een sombere klaagtoon was het beroep eener Turksche prinses op de belangstelling der congresleden in het lot der Turksche vrouwen in de harems. Een triomflied bijna was het verslag der vrouwen uit den Australischen Statenbond, die hare staatkundige vrijheid reeds hebben verworven. Een diepe danktoon trilde in het gebed der Amerikaansche geestelijke, Miss Anna Shaw, aan den vooravond van het congres blijde dankzeggend voor wat reeds door de groote
| |
| |
baanbreeksters werd bereikt, voor het schoone verleden in de geschiedenis der vrouwenbeweging en voor het gezegende heden, waarin wij mogen arbeiden.
Het optreden van sommige spreeksters boeide reeds door de nationaliteit, die zij vertegenwoordigden; anderen daarentegen vonden een eerbiedig gehoor om den naam, dien zij droegen, om het werk door haar verricht, waarvan de mare haar was vooruitgesneld. Zoo allereerst wel de 84-jarige Susan B. Anthony, door allen in dezen kring begroet als ‘ongekroonde koningin,’ gelijk Mrs. May Wright Sewall, de presidente van den Internationalen Vrouwenraad, het zoo juist uitdrukte. Met hare goed geoefende, nog krachtige stem de geheele reusachtige zaal tot in zijne verste hoeken beheerschende, verhaalde Miss Anthony ons van de werkzaamheid van eene halve eeuw, waarin rusteloos werd gestreden voor waarheid en recht; waarin de beweging, eerst slechts door weinigen gevoeld, zich eindelijk aan de groote massa heeft medegedeeld; van den strijd, waarin reeds onnoemelijk veel werd gewonnen, maar waarvan het einde, de volledige staatkundige bevrijding der vrouw, wel niet meer door haar zal worden aanschouwd. Mrs. Sewall, de aftredende, en lady Aberdeen, de nieuw gekozen presidente van den Internationalen Vrouwenraad, met Frau Marie Stritt, de presidente van den Duitschen Nationalen Raad, thans onze onovertroffen gastvrouw, waren reeds onze goede bekenden. Maar nieuw en verrassend voor velen was de kennismaking met de groote vredesapostel, Madame Bogelot, die opkwam met het kruis van het Legioen van Eer op de borst: met Lina Morgenstern, die mede in tal van ridderkruisen de bewijzen ontving, dat van hoogerhand haar arbeid naar waarde wordt geschat. Een genot was het, te luisteren naar het keurige Fransch van Madame Avril de Sainte-Croix; sympathiek was de verschijning van Miss Clifford, de vriendelijke, statige oude dame, met den Kwakerskap op het nog volle grijze haar, die meer deed denken aan eene fijne miniatuurschildering op ivoor dan aan wat zij in werkelijkheid is, lid van den gemeenteraad van Bristol. Grondig doorwerkt, getuigend van gezette wetenschappelijke
studie waren vooral de Duitsche referaten; rijk aan practische ervaring de mededeelingen der Engelsche vrouwen. De verslagen der Hollandsche afgevaardigden brachten telkens aan het licht, hoe ver de toestan- | |
| |
den in ons vaderland vooruit zijn; hoe onschatbaar de mate van vrijheid van ontwikkeling is, die den vrouwen reeds nu hier wordt gelaten.
Juist in die verscheidenheid echter openbaarde zich op treffende wijze de eenheid in doel en streven bij den arbeid der vrouw over de geheele wereld. Overal hetzelfde bleek te zijn, dat ééne groote doel, dat in andere talen met veelheid van woorden moet worden omschreven, en waarvoor in onze heerlijke, rijke Hollandsche taal één enkel woord voldoende is: het verlangen, de eisch der vrouw om te zijn mensch. Geen naijver op den man is het, die de vrouwen drijft; geen strijd om de meerderheid of zelfs maar om de gelijkheid is het, die thans wordt gestreden. De vrouw wil mensch zijn in den vollen zin des woords en als zoodanig worden erkend. Daartoe vraagt zij, eischt zij, vrijheid van ontwikkeling, vrijheid van arbeid, vrijheid in het staatkundige en openbare leven bovenal, want die vrijheid moet haar het middel worden om eens als de vrije, krachtige, moederlijke vrouw der toekomst met al de haar van God geschonken gaven te kunnen arbeiden aan het welzijn van het gezin, van de gemeente en van den staat.
Niet eerst van heden of gisteren dagteekent dit verlangen.
........ wie war die Nacht so lang,
Wo über ihres Daseins Rätsel grübelnd
Abseits vom Bauwerk der Cultur das Weib
In stiller Kemenate sasz und spann. Sie muszte sich
Noch glücklich preisen, wenn sie spinnen durfte,
Und nicht als arme Sklavin von der Geiszel
Der Willkür, Lust, des harten Eigennutzes
Vertrieben ward vom warmen Herd des Hauses
Als niedrigste der niedrigen. Denn alle Zeiten,
Ob leuchtend sie im Buch der Menschheit stehen,
Ob sie verzeichnet sind als schwarze Seiten -
Was sie an Not und Elend, bittrer Schmach
Verborgen oder offen ausgesät,
Traf sie am schwersten..........
En wie die bij dezen proloog, naar woorden van Anna Brunneman voorgedragen door Frederike Stritt, niet dacht aan de Transvaalsche vrouwen in de hongerkampen, aan de Russische
| |
| |
vrouwen, nog zoo pas bij de insluiting van Port-Arthur met hare kinderen tijdens eenen Siberischen winter in overvolle treinen de stad uitgezonden, eenen bijna zekeren dood door koude en ellende tegemoet; wie, die niet huiverde, bij het besef, dat de schakels dier lange keten van lijden door alle eeuwen voortreiken tot in onze dagen en nog altijd de vrouw doen klagen:
Ich war die Mutter des Menschengeschlechts.
Ich jauchzte dem Prometheusfunken, dem Erlöser
Aus dunkler Thierheit auch entgegen.
Unter tausend Schmerzen gab ich Leben um Leben,
Und tausendfach setzt' meine Kräfte ich ein,
Ich vergasz mich selbst in aufopfernder Liebe,
Und darum vergasz man mich;
Und niemand war so rechtlos und verachtet wie ich!
Warum nur leid' ich und warum gebär' ich
Zu neuem Leiden neue Wesen nur? -
Da sah ich müd' zu meinem Marterpfahl
Die Wundgehetzten dieses Lebens drängen,
Mit einem Sehnsuchtsschrei nach mir verlangen,
Nach meiner tief erbarmungsvollen Seele,
Nach meiner linden Hand, die Wunden heilt.
Ich sah die Welt aus tausend Wunden bluten,
Ich sah sie flehend auf zur Mutter schauen,
Und ob mir siebenfach das Herz durchbohrt,
Ich sprach: Kommt her! Und kann ich helfen nicht,
So leid' ich doch mit euch, und alles weh
Versteh ich ganz..........
Maar
In Freiheit quillt der Born der Liebe nur,
Und reich musz sein wer reichlich spenden will;
Drum laszt mich frei sein, und laszt reich mich werden
An innern Schätzen, o ihr ew'gen Mächte!
Laszt mich das enggebundene Weibesglück,
Als dienende im kleinsten Kreis zu wirken,
Erweitern zu dem hehren Menschenglück,
Ein dienend Glied des groszen Alls zu sein!
Laszt meines Geistes, meiner Seele Kräfte,
Erproben, stählen mich im ernsten Tun,
| |
| |
Auf dasz ich stark und frei und klug und gut
Erhabenen Haupts im Kreis der Edlen waudle
Und meine Stimme mit vernommen werde.
Ihr wiszt es ja, gar viel drang an mein Ohr,
Und ich bewegte alles tief im Herzen,
Was in der Welt oft ungehört verhallt;
Und wenn die reif gewordene Menschheit noch
Aus tiefen, unheilbaren Wunden blutet,
So laszt mich schauen die Wunden und erforschen,
Was sie so schmerzvoll macht; vielleicht dasz sie
Doch nicht so ganz unheilbar sind,
Und dasz es meiner Sorge noch gelingt,
Sie einst zu lindern...........
Helpen, troosten, opbeuren wil de vrouw; maar zij voelt zich nog zoo arm, zoo onvrij, zoo gebonden, minder door beperkende wetsbepalingen dan wel door onvoldoende voorbereiding voor de grootsche taak, waartoe zij zich met steeds helderder wordend bewustzijn geroepen voelt. Zonder eenige verschooning werd het op dit congres uitgesproken, dat de vrouw nog moet worden gevormd tot den arbeid, waarnaar zij de handen verlangend uitstrekt. Maar zich ten volle bewust, dat gemis aan degelijke vorming alsnog de groote hinderpaal is op haren weg, zal de vrouw ook dit struikelblok weten te overwinnen. Allereerst richt zij hare krachten daarheen, dat de opleiding van het meisje voor een bepaald doel niet langer te laat beginne, niet later in ieder geval dan bij den jongen, waardoor trouwens eene billijke vergelijking van wat door beiden kan worden bereikt, tot heden nog niet kon worden gemaakt. Maar in afwachting laat de vrouw haar goed recht om mede te werken aan iederen tak van wetenschap, aan iederen tak van socialen arbeid met nadruk gelden. Geen gebied bijna, waarop zij niet reeds den voet heeft gewaagd. De referaten over wat ontbreekt, en over wat reeds werd verkregen, waren daarom op dit congres verdeeld in vier hoofdgroepen: opvoeding en onderwijs, bedrijven en beroepen, sociale arbeid, de practijk der wet ten aanzien der vrouw.
Althans in de eerste sectie moest de vrouw harde waarheden vernemen, vooral wat betrof de opvoeding van het kind door de moeder. Het treurige gevolg van het gemis aan alle opleiding
| |
| |
voor het moederberoep werd met schelle kleuren geschilderd. Le devoir de la mère est mal compris et mal appris, getuigde de Belgische afgevaardigde, Mlle Marie Parent. ‘Wij beschouwen allen de moeder als iets heiligs, iets onaantastbaars; maar ik zeg u, wie als meisje een zottin was, is ook als moeder een zottin,’ verklaarde Mrs. Gilman Perkins kort en krachtig. ‘Het zoude er voor onze kinderen slecht uitzien, als zij geene vaders hadden,’ ging zij voort. ‘De moeder meent genoeg gedaan te hebben, als zij haar kind het leven en voedsel schenkt; opvoeding als een maatschappelijke plicht is tot nog toe het werk geweest van den man; het waren mannen, die niet alleen de universiteiten, de colleges, de scholen, maar tot zelfs de Kindergarten stichtten.’ Inderdaad het is vreeselijk om in te denken, dat zij, die leven en dood van het komende geslacht in handen zullen nemen, haren meisjestijd laten voorbijgaan zonder eenige de minste voorbereiding voor de practijk van het moederschap, voor de verpleging van het jonge kind. Het is in geneeskundige kringen eene bekende zaak, dat duizenden zuigelingen wegkwijnen, niet omdat de moeders ze niet kunnen, of niet willen voeden, maar omdat de moeders de kunst niet verstaan om het te doen. De geneeskundigen verzekeren ons om strijd, dat de zoogenaamde kinderziekten in den regel ziektegevallen zijn, die hadden kunnen worden voorkomen; maar dat de moeders ze niet voorkomen, omdat zij liever afgaan op haar instinct dan te rade gaan met haar verstand. Vakopleiding ook voor de aanstaande moeders dus; en de krachtige, moederlijke vrouw der toekomst werd ons van verschillende zijden geschetst als de vrouw geoefend en gestaald in de school van gezetten arbeid. ‘Iedere normale vrouw behoorde te huwen; maar iedere normale vrouw behoorde ook te arbeiden,’ verklaarde Mrs. Gilman Perkins, wier pittige, kernachtige zinswendingen zich
onmiddellijk in het
geheugen griften. ‘Natuurlijk,’ voegde zij er aan toe, ‘moeten de huishouding en de kinderen bezorgd worden; maar dat behoeft men nu niet meer te doen, zooals men het deed in de dagen van weleer.’ Objectief beschouwd, is het bovendien in het belang van het kind, dat de moeder arbeidt. Het vertroetelde, oververzorgde kind, dat den ganschen dag en dikwijls nog een deel van den nacht in moeders armen wordt rond gedragen is een beklagenswaardig schepseltje.
| |
| |
Na de opvoeding in het gezin werd de opvoeding op de school besproken, het belang van coëducatie, in aansluiting bij de groote natuurwet, die jongens en meisjes in hetzelfde gezin laat geboren worden; de mogelijkheid om te komen tot eene eenheidsschool, waarin alle kinderen van een volk, zonder onderscheid van rang of stand, gezamenlijk aanvangsonderricht ontvangen en vanwaar allen de mogelijkheid wordt geopend om naar gelang van aanleg en gaven naar verder voortgezet onderwijs op te klimmen. Een fantastisch droombeeld nog, waarvan ook reeds op ons kindercongres te 's-Gravenhage werd gewaagd, dat naar het schijnt in de Vereenigde Staten reeds hier en daar verwezenlijkt wordt. Breed en veelomvattend werd ons de taak der onderwijzeres als opvoedster geschetst, zoo breed, dat haar werk evenals dat der vrouwelijke artsen en der vrouwelijke rechtsgeleerden, eigenlijk meer te rekenen viel onder de sectie van socialen arbeid. Overal trouwens vloeiden de grenzen der secties inéén en eene scherpe afscheiding werd althans bij de debatten niet in acht genomen. In nauwen samenhang met de kern van allen socialen arbeid, den strijd tegen den alcohol en den strijd tegen de dubbele moraal, leerden wij het beroep der onderwijzeres beschouwen, en hier geven de onderwijzeres en de vrouwelijke arts elkander de hand. Uiterst belangrijk was, wat Dr. Ellen Sandelin uit Zweden ons verhaalde aangaande het hygienisch onderwijs op de school. Zelve had zij daar de meisjes gewezen op de groote verantwoordelijkheid van het moederschap, op de ontzettende gevolgen van lichtzinnigheid en zedeloosheid. Ook andererzijds gingen stemmen op, die wezen op de noodzakelijkheid, dat de onderwijzeres, de geschoolde paedagoge, deze zaken met hare leerlingen behandele. Het kind uit de volksklasse vooral is op dit punt niet onwetend, het weet meer dan genoeg; maar juist daarom moet het worden bepaald bij de groote ethische beteekenis van zijn daden, gewezen op de gevolgen voor meer dan
één geslacht. Dr. Sandelin trachtte daarom ook hare collega's op te wekken tot het houden van voordrachten voor vrouwen, zooals zij zelve dat in Stockholm placht te doen, over het wezen en de gevolgen der venerische ziekten, waaraan zoo dikwijls juist de onschuldige wettige vrouw en het onschuldige wettige kind ten offer vallen. Nu juist thans over geheel Europa het hevig woeden der venerische ziekten door de
| |
| |
medici met toenemende bezorgdheid wordt waargenomen, verklaarde zij het voor onverantwoordelijk om de vrouwen onkundig te laten van een gevaar, dat de gezondheid, het levensgeluk van haar en van haar kind meedoogenloos bedreigt. Al hare vrouwelijke collega's riep zij te wapen in dezen strijd, uitgaande van de meening, dat de vrouwelijke arts niet enkel heeft te waken voor de lichamelijke, maar ook voor de geestelijke gezondheid der vrouwen.
In eng, in onafscheidelijk verband hiermede staat de strijd tegen den alcohol. Hoe storend deze werkt tot in het derde en vierde geslacht ook reeds van den matigen gewoontedrinker, blijkt op verrassende wijze uit de statistieken der levensverzekeringsmaatschappijen. Deze statistieken en de vrouwelijke artsen geven thans openbaarheid aan feiten, die in geneeskundige kringen reeds lang bekend waren. En het is goed, dat die dingen voor de vrouwen niet langer verborgen blijven. Het is goed, dat de moeders het bedenken, dat volgens wetenschappelijke onderzoekingen 78 pCt. der jonge mannen, die ziek worden, zich voor de eerste maal aan de besmetting heeft bloot gesteld onder den invloed van eenen lichten roes. Van de 10 meisjes, die hare eer verloren, ging die bij 9 van haar verloren onder den invloed van sterken drank, verklaarde Ottilie Hoffman op grond der ervaring tijdens den arbeid van een lang en werkzaam leven opgedaan. Eene aangrijpende toelichting hiervan gaf Frau Bleuler-Waser, de echtgenoote van den directeur van een der grootste krankzinnigengestichten in Zwitserland, in haar referaat over Der Einflusz des Alkohols auf das Verhältnis der beiden Geschlechter. Op eene zee van schuld en ellende dwong zij ons den blik te slaan ‘want met vochtige oogen ziet men zooveel helderder.’
Van zonde en schuld tot rechtspraak en gevangenis is niet ver. Gezegend bleek ons daarbij het werk van de vrouwelijke advocaat in zaken betreffende de criminaliteit van de vrouw en de criminaliteit van het kind. Gelukkig ons Nederland, waar thans de jonge moeder, die, dikwijls zelve nog een kind, terecht moet staan, omdat zij in hare vertwijfeling de hand sloeg aan haar kind, in de gevangenis wordt bezocht door eene vrouwelijke rechtskundige, en in de gerechtzaal mag hopen op eene vrouw als bemiddelaarster tusschen rechter en aangeklaagde. Gelukkig ons Nederland, waar in rustigen eenvoud, bij de eerste aanvrage reeds, werd be- | |
| |
willigd eene zaak, waartoe in Frankrijk en in Zwitserland eene afzonderlijke wet noodig was en die in Duitschland en in Engeland nog tot de onmogelijkheden behoort.
Eene Engelsche vrouw, lady Battersea, berichtte ons van den arbeid der vrouw bij het gevangeniswezen. Voor acht jaren werd zij met de hertogin van Bedford door den minister van justitie aangezocht zich te belasten met het toezicht over de vrouwelijke gevangenen en zij verhaalde ons nu van de practische verbeteringen in het lot dezer ongelukkigen, waarvoor juist eene vrouw onwillekeurig zoo veel beter oog heeft. Bijna onoverkomelijk moeilijk noemde zij de redding, het behoud van ontslagen vrouwelijke gevangenen, vele malen moeilijker dan die van mannelijke ontslagenen. Voor de laatsten is het ergste, dat zij opnieuw tot opsluiting worden veroordeeld; de eersten nemen, eer het weder zoo ver komt, gedreven door honger en ellende hare toevlucht tot een leven van zonde en schande. Dezelfde klacht weerklonk uit den mond van Fräulein Ottilie Hoffman en van Frau Kaiser, twee sympathieke, reeds bejaarde vrouwen, die berichtten, hoe zij te Bremen sedert jaren (wel is waar zonder officieele aanstelling maar toch gesteund door het bestuur) als politie-matronen werkzaam zijn, eene zaak, die hier te lande nog geheel ontbreekt en waarnaar het hart verlangend uitgaat, zoo dikwijls men in de dagbladen leest, dat eene vrouw over de grenzen is gezet door maréchaussées, dat eene ongehuwde moeder, verdacht van kindermoord, tot bekentenis is gebracht door den rijksveldwachter en bedenkt, dat de bewaking van dronken vrouwen op onze politiekantoren maar al te vaak is opgedragen aan mannen. Het vervoer, de bewaking, het eerste verhoor van vrouwen, van de diepst gezonkenen onder haar vooral, moest allerwege zijn opgedragen aan vrouwen; dit werk kan door den man niet anders dan tot schade voor hem zelven worden verricht.
De sectie handelende over de practijk der wet ten aanzien van de vrouw was vooral merkwaardig om de wijze, waarop men liet uitkomen, hoe de vrouw, hier meer daar minder, maar toch overal, haren eisch om te komen tot volle rechtspersoonlijkheid laat gelden; en hoe het rechtmatige van dien eisch telkens duidelijker in de wetgeving wordt erkend. Wat werd er reeds veel gewonnen, toen de vrouw niet meer als koopwaar werd verhandeld door
| |
| |
vader of broeder, maar de toestemming der bruid rechtens noodzakelijk werd verklaard. Voor onze grootmoeders en overgrootmoeders was het huwelijk nagenoeg de eenig denkbare levensbestemming; de moderne vrouw voelt, dat zij niet ter wille van den man, maar om haar zelfs wil de kostbare gave van het leven ontving, dat zij eene levenstaak, eene door God haar opgelegde levenstaak heeft te vervullen. Dat die levenstaak in de minste gevallen binnen de vier wanden van het tehuis kan worden verricht, is goeddeels een gevolg van de veranderde economische verhoudingen. Vroeger was er in de huishoudens werk voor een half dozijn dochters. De tegenwoordige arbeidsverdeeling heeft een aanzienlijk kapitaal aan vrouwelijke arbeidskracht vrij gemaakt. De vrouw zoekt daarvoor een arbeidsveld. Krachtig is haar verzet tegen alle wettelijke beperkingen van haar werken en streven en telkens meer, zij het ook langzaam, verdwijnen de verouderde voorschriften uit de wetgeving. Zoo bezitten de Duitsche vrouwen sedert de invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek het recht tot uitoefening der voogdij, een recht, dat door de Hollandsche vrouw nog vruchteloos wordt begeerd. De Duitsche armbesturen prijzen het optreden der vrouw als voogdes om strijd. Vooral voor de ongehuwde, arbeidende vrouw opent de voogdij eene heerlijke werkzaamheid. Daarentegen is in Duitschland nog van kracht het gedwongen celibaat der onderwijzeres, niettegenstaande de heftige beweging van verzet, die zich daartegen openbaart in onderwijskringen, waar althans de jongere generatie zich niet meer tevreden stelt met economische onafhankelijkheid en intellectueele ontwikkeling, maar ook het moederschap deelachtig worden wil en zich het recht op het huwelijk als een zuiver menschelijk recht niet wil laten onthouden. De Italiaansche en de Hongaarsche onderwijzeressen bezitten het recht om te huwen reeds lang, hebben het eigenlijk altijd bezeten. In de Vereenigde Staten wordt sedert eenigen tijd het ontslag eener
onderwijzeres wegens het aangaan van een huwelijk geregeld gecasseerd door de rechtbanken, omdat deze het aangaan van een huwelijk niet beschouwen als eene zaak strijdig met orde en goede zeden. Ten onzent werd deze zaak, wat betreft de onderwijzeres, juist dezer dagen in de hoofdstad tot een einde gebracht; de strijd om het celibaat der vrouwelijke ambtenaren is in Nederland echter met vernieuwde
| |
| |
hevigheid ontbrand. Voor de Hollanders, die er aan gewoon zijn, dat niet alleen de vrouwelijke juristen maar ook de vrouwelijke medici in hare practijk dezelfde rechten bezitten als hare mannelijke collega's, was er iets bevreemdends in, Professor Lassar uit Heidelberg op dit congres de gelegenheid te hooren aangrijpen om openlijk een beroep te doen op de regeering tot wegneming van de wettelijke hinderpalen, die in Duitschland aan de behandeling van vrouwelijke krankzinnigen door vrouwelijke krankzinnigenartsen in den weg staan. Wat betreft den invloed, die de vrouw bij het schooltoezicht is toegekend, staat Nederland vooraan in de rij der natiën.
De Engelsche vrouwen en een groot deel der Amerikaansche leven nog onder de rechtsbedeeling van den ouden Common Law, waarin de uitdrukking voorkomt, woman is dead. De Belgische vrouwen, en ook de Nederlandsche, worden voor de wet, van het oogenblik dat zij huwen, gelijk gesteld met minderjarigen, idioten en krankzinnigen. In België bestaat sedert 1900 eene wet, waarbij de gehuwde vrouw de beschikking heeft verkregen over haar eigen verdiend loon tot een maximaal bedrag van 3000 frcs. 's jaars. Wat zij meer verdient, is het eigendom van haren echtgenoot. In Nederland bezit de gehuwde vrouw geen schijn of schaduw van recht op de opbrengst van haren arbeid. Maar in beginsel is haar recht op beschikking over haar eigen bezit toch reeds erkend in de bepaling, dat de gehuwde vrouw buiten voorkennis van haren echtgenoot mag beschikken over ten haren name staande inschrijvingen op de Rijkspostspaarbank. Het recht der ongehuwde moeder op haar kind, als zij dit heeft erkend, is overal onbeperkt; het recht der gehuwde moeder op haar kind is overal gelijk nul. Een Deensch dichter laat daarom in een zijner treurspelen eene moeder, radeloos, omdat er voor haar geene mogelijkheid is om haar kind te onttrekken aan den invloed van eenen onwaardigen vader, hare toevlucht nemen tot het wanhopige middel om haren echtgenoot diets te maken, dat hij niet de vader is van haar kind. Vandaar ook, dat juist intellectueel zeer hoog staande, door eigen arbeid economisch onafhankelijke vrouwen, zoo dikwijls den man harer keuze wel volgen maar niet huwen, omdat zij niet kunnen besluiten tot die volstrekte verzaking van alle rechten op zich zelve, op haren arbeid en op haar kind. Tegen deze wijze van
| |
| |
handelen werd op het congres een ernstig protest aangeteekend, met name door barones Gripenberg uit Finland, die met grooten nadruk verklaarde het huwelijk, en het wettige huwelijk alleen, den eenigen geoorloofden vorm te achten van samenleving van man en vrouw.
Het kiesrecht is voor de Nederlandsche vrouw verder verwijderd dan voor de vrouwen in menig ander land, waar zoowel in het kerkelijke als voor den gemeenteraad de vrouwen reeds kiesrecht bezitten; voor het eerste bijvoorbeeld in Zwitserland en voor het tweede in Noorwegen. En toch is bezit van het kiesrecht voor de vrouw eene volstrekte noodzakelijkheid, niet alleen ter verkrijging van altijd meerder vrijheid, maar ook tot behoud van wat reeds werd verkregen. Want wat werd gewonnen, kan ook weder worden verloren. Als waarschuwend voorbeeld verhaalde Miss Susan Anthony, hoe in den staat New-York (iedere staat in de Vereenigde staten heeft zijne eigene wetgeving) in 1860 werd aangenomen eene wet, die de gehuwde vrouw de beschikking gaf over haar eigen verdiend loon tot haar jongste kind den leeftijd van 21 jaar zoude hebben bereikt. It was the grandest law, that ever was made, verklaarde zij met van aandoening trillende stem, want zij schonk de vrouw van den dronkaard, van den verkwister, van den woesteling, de mogelijkheid om door eigen arbeid brood te geven aan haar kind. Maar het volgend jaar reeds, 1861, werd de wet weder opgeheven. Dat het kiesrecht voor de vrouw onmisbaar is, wordt thans in alle cultuurlanden door ernstig denkende mannen en vrouwen erkend; en zonderling op zijn minst zijn vele der argumenten, waarmede de tegenstanders de zaak nog tegenhouden. ‘Ik heb wel eens mannen hooren zeggen,’ verklaarde Miss Anna Shaw, ‘als de vrouwen zoo wijs en zoo ontwikkeld en zoo onafhankelijk worden, zullen zij ons niet meer willen huwen. Maar men maakt zich toch eene lage voorstelling van het huwelijk, als men meent, dat de vrouw er enkel toe overgaat onder den druk van stoffelijke en geestelijke armoede.’ Miss Anthony, de onvermoeide strijdster voor vrouwenkiesrecht, vertelde, dat zij zoo dikwijls had moeten hooren, dat het bezit van het kiesrecht de vrouw zou doen zinken tot het peil van den man
en meende deze
verklaring juist niet vleiend te moeten achten voor den man. ‘De man is zoo bang voor het begrip de
| |
| |
vrouw, die hij zich, geloof ik, als een compacter Klumpen voorstelt,’ schertste de afgevaardigde uit Noorwegen, Gina Krog.
Madame Avril de Sainte-Croix was zoo optimistisch te beweren, dat bezit van het kiesrecht de wensch was van alle Fransche vrouwen zonder onderscheid van partij of geloofsbelijdenis en dat deze vraag in Frankrijk wel spoedig als van zelve zou worden opgelost. In Oostenrijk wijt men het juist aan de christelijk-sociale vrouwen, die iedere verkiezingscampagne hartstochtelijk mede maken, maar steeds als werktuig van den man, dat daar het kiesrecht, dat de vrouwen reeds sedert 1849 bezaten, stuk voor stuk weder verloren is gegaan, het laatst nu ook het kiesrecht der groot-grondbezitsters. Uit Nieuw-Zuid-Wales, waar nu reeds sedert 10 jaar vrouwenkiesrecht bestaat, kwam bericht, dat sedert dien tijd ruwe taal, vloeken, tabakswalm en een ordeloos door elkander geschreeuw uit 's lands vergaderzaal zijn verdwenen. De mannen leggen daar hun voeten nu niet meer op de tafels en zetten hunne hoeden recht op hun hoofd. ‘En niet minder groot is de transformatie, die wij vrouwen zelven hebben ondergaan,’ verhaalde Mrs. Napier. ‘Voor de invoering van vrouwenkiesrecht heette het, dat wij geene hersens hadden, dat wij niet denken konden, dat wij voortdurend aan begripsverwarringen leden. Na de invoering, bij de eerste verkiezingen reeds, prees men ons om strijd om ons helder doorzicht, ons juist oordeel, onzen scherpen blik op personen en toestanden.’ In Zweden, waar het kiesrecht aan het grondbezit is verbonden, geldt het in gelijke mate voor mannen en vrouwen; maar de laatsten maken er geen gebruik van. In Tasmanië, waar vrouwenkiesrecht voor nu ruim een jaar werd ingevoerd, waren de vrouwen uit de hoogere standen niet te bewegen om te komen stemmen; zij lieten dat werk met vol vertrouwen over aan de mannen, antwoordden zij, als zij er toe werden opgewekt. De vrouwen uit de volksklasse echter kwamen zoo trouw op, dat zij aan de arbeiderspartij eene schitterende overwinning bezorgden.
Overal waar de vrouw het kiesrecht begeert, daar is het haar te doen om den invloed der moeder op de wetgeving te versterken. Ook in de huishouding van staat acht de vrouw het oog, het oor, het hart der moeder onmisbaar; en in de verkiezing van zedelijk hoog staande mannen ziet zij het groote wapen in haren
| |
| |
strijd voor de gezondheid en de zedelijkheid van haar kind, voor zijne bescherming bij den arbeid, betoogde Mrs. Chapman Catt, de presidente van het nieuw opgerichte Wereldverbond voor Vrouwenkiesrecht. Verschil van kerkelijk standpunt mag in dit opzicht de vrouwen niet verdeelen; evenmin als de vrouwenbeweging als zoodanig zich mag of kan aansluiten bij eenige staatkundige partij, bij de sociaal-democratie of bij het liberalisme. ‘Wat wij allen wenschen,’ verklaarde Dr. Aletta H. Jacobs, de voorzitster der Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, ‘dat is meer liefde, meer geluk voor allen, meer licht.’ En dat licht breekt thans aan de kimmen door. Het zendt heldere stralen voor zich uit. De vrouw, de moeder, voelt, dat het dag wordt,
... und Heerschau hält sie über wack're Kämpen
Aus allen Landen strömten sie herbei,
Und legen stolz ihr Werk zu ihren Füszen:
‘O Mutter, sieh, das taten wir für Dich!
Wir rasten nicht, bis wir Dich ganz befreit!’
Sie schaut das Werk. Es bricht ein Freudenjubel
Aus ihrer Brust: ‘Geliebte, habet Dank!
Seid mir gegrüszt, gegrüszt Ihr, hergetragen
Vom ernsten Norden und vom sonn'gen Süden,
Von Ost und West, auf einer Sehnsucht Flügeln!
Mög', was Ihr schuft, in Euren Heimatlanden
In frohem Austausch allen nutzbar werden!
Seid mir gegrüszt! Ich segne Eure Waffen!
Die Waffen sind's des Friedens und der Liebe!
Und hoch erhobnen Hauptes folge ich Euch,
Die Ihr die Bahn mir frei macht; freudig werd' ich
Nun Leben spenden, Leben! weisz ich doch
Dasz ich's er halten darf mit allen Kräften,
Und dasz ich der bedrängten Menschheit endlich
Die Mutter sein darf, eine rechte Mutter,
Die täglich reicher, reichlich spenden wird
Und freudig schafft, am Bauwerk der Kultur
Des Weibes Einschlag' in 's
Johanna W.A. Naber. |
|