| |
| |
| |
Het nieuwe deel van prof. Quack's ‘Socialisten.’
Mr. H.P.G. Quack, De Socialisten. Personen en stelsels. Een groep vergeten figuren uit het Engeland der vorige eeuw. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.
Elk boek van prof. Quack heeft een eigen charme door zijn vereeniging van degelijkheid met iets zeer individueels. Het is de aard van den schrijver die in allerlei lichtjes van stemmingen heentintelt door het weefsel van het geschrift. Een leeraar is er aan 't woord en vraagt onze aandacht, en hij mag die aandacht eischen van wege den omvang en de diepte zijner studies; maar hij lokt ons toch eerder door de wondere aantrekking van den wisselenden gloed zijner voorstelling.
Men mag niet zeggen dat het een schittering is van schijn, buitenop aangebracht om de dorheid van een volledige expositie te illumineeren. Neen, juist het omgekeerde is het geval, de warmte komt van den geest, ik had bijna gezegd: uit het hart van den auteur. Die bewegelijke, ontvankelijke geest, wijd open voor alle indrukken, ontvlamt onder den arbeid Hij vat vuur door de wrijving met de gedachten en gevoelens zijner personen, door de intensiteit van zijn meeleven met hun handeling.
Deze schrijver geeft zich aan zijn onderwerp, en hij kan zijn onderwerp niet behandelen, wanneer hij er zich niet aan heeft overgegeven. Hij heerscht er niet over, maar hij dient het en heeft het lief, of moet zich ten minste verbeelden het lief te hebben.
Zich verbeelden!... En toch is dit het mooie van dien lichtgeroerden en makkelijk enthousiasten geest, dat hij in den grond
| |
| |
van zijn hart heel trouw is, en weet vast te houden, ondanks het scepticisme waaraan iemand wel moet lijden die veel menschen en ideeën heeft liefgehad. Want hij heeft een groote reserve van kracht, en hij heeft getoond te kunnen doorzetten.
Toen prof. Quack de helft van den gewonen menschenleeftijd had bereikt - nel mezzo del cammin di nostra vita - wijdde hij zich, gelijk hij zelf zegt, aan het denkbeeld der gemeenschap. De oude wereld met haar klassiek ideaal van den mensch die zich door zijn individueele beschaving in evenwicht vermag te bewaren tegenover het leven, - die wereld, humanistisch of liberaal, gelijk men ze noemen wil, lag achter hem. Zijn gedachten gingen andere paden op. Hij schaarde zich, innerlijk, bij hen die, minder hoog, het model van hun leven stelden in den dienst van de menschheid met de leus van opoffering en zelfvergeten. En op zìjn manier trok hij aan den arbeid. Hij werkte aan zijn ‘Socialisten’, hij ontwierp het tafereel van hun geschiedenis door de eeuwen heen, ‘personen en stelsels’, en bracht zijn verhaal tot den tegenwoordigen tijd, in verschillende essays naast het groote werk schetsend de zijbewegingen van de geestesstrooming.
Daarmee deed hij in onze burgersamenleving voor het begrip van het socialisme wat Sainte Beuve door zijn Histoire de Port-Royal in Frankrijk wilde bereiken, en ook gedeeltelijk bereikt heeft, voor het recht verstand van den intiemen godsdienst. Dat is toch de oorspronkelijke beteekenis en bedoeling van Sainte Beuve's boek: het moest aan een Romaansche maatschappij de overtuiging schenken en het besef van de innerlijke godsdienstige stemming.
Maar het onderscheid tusschen de beide mannen ligt hierin dat Sainte-Beuve bij den voortgang van zijn arbeid zich onttrok aan den invloed van den kring van Port-Royal, terwijl daarentegen prof. Quack's aanhankelijkheid aan de hoofdideeën en gevoelens van het socialisme zich hoe langer hoe meer bevestigde.
Want het was niet alleen het holle en bekrompene van den burgerzin, het waren niet slechts de plat en dof getreden wegen van het doctrinaire liberalisme, het waren niet louter de looze vooze praatjes van de vrijzinnige phrase, die zijn geest, door een tegensprong, deden overhellen tot het kamp van de minbedeelden, - neen, een stelliger gedachte lokte en dwong de geestdrift van zijn ziel.
| |
| |
Was het de idee der gemeenschap die hem uitsluitend voortdreef? De auteur der ‘Socialisten’ ging haar al meer en meer voorop plaatsen in zijn werk, en ik denk er natuurlijk niet aan het getuigenis tegen te spreken van den man zelf over zijn hart. Maar ik vraag me af, welke kracht stortte zich uit dat denkbeeld in den geest van den burgerhoogleeraar der staatswetenschappen over? Welke energie deelde die gedachte hem mede?
Ze sprak tot zijn hart door het profetische en divinatorische van haar stem. Wanneer hij in zijn eenzaamheid de schrifturen van zijn menschen las hoorde hij den kreet, aangehouden door de lange tijden heen, om het betere en het volmaakte. Hij voelde in zijn ziel het geluid weerklinken van al dat leed en begeeren, oproepend en hopend de verwezenlijking van het smachten en verlangen.
Heeft niet Renan gezegd dat de profeten van het Oude Verbond, door hun klacht en hun verweer, in de wereldorde hebben geschapen de gerechtigheid die er niet bestond, - de gerechtigheid die een onmogelijkheid was te midden van den blinden strijd der wereldmachten?
De profeten hebben aan die machten oogen gegeven en hen ziende gemaakt.
Dien scheppingsdrang, en ook dien scheppingsweemoed, van de strijders voor sociale rechtvaardigheid heeft de schrijver der ‘Socialisten’ in zich mee voelen trillen, als hij met de menschen van zijn voorkeur leefde. Het streven naar de gerechtigheid, met open oogen en open hart rondkijkend onder de menschheid. Dat bezielt de geleerde bladzijden van zijn werk.
Misschien zal er nog wel eens over het onderwerp een boek geschreven worden dat vollediger is, strenger in zijn betoogtrant, en nauwer aaneensluitend in zijn samenhang; toch zal het altoos heel veel moeite hebben om het boek van prof. Quack te evenaren, in omvang en eerlijkheid van kennis niet alleen, maar ook om de belangstelling die het wekt en de bekoring die er van uitgaat door den weerschijn van allerlei groote en kleine gevoelens in de atmosfeer van zijn verhaal: tinten van vroolijkheid en verdriet, en gloedvolle kleuren van verheffing, scepticisme en neerslachtigheid; - schakeeringen en tintelingen, oprijzend uit een diepe, verholen bron van enthousiast gevoel, voorbijschietend, en onder- | |
| |
gaand, dan plotseling opduikend, even, in een trilling van schemerachtig licht.
En onverdroten gaat de schrijver voort in het aanvullen van zijn werk. Hij heeft de frischheid van zijn geest behouden en den ouden arbeidslust. Waar hij leemten opmerkt in zijn voorstelling, daar spaart hij geen moeite om ze te overbruggen en de continuïteit van zijn verhaal te herstellen. Zoo bracht ons het jongste deel van de ‘Socialisten’ ‘een vergeten hoofstuk’ uit de historie van de maatschappelijke beweging en prof. Quack schetste er het werk, het vruchtelooze werk, van een reeks sociale hervormers in Engeland uit het begin der 19e eeuw.
Het nieuwe deel heeft toch weer iets heel bijzonders, en de aantrekkingskracht die de schrijver aan zijn boeken weet te geven is hier, in dit onlangs verschenen voortbrengsel van zijn geest, niet te loor gegaan; ja zij werkt, zou ik willen zeggen, met een nieuwe betoovering.
Ik probeer in 't kort me daarvan rekenschap te geven.
Prof. Quack leidt ons in zijn laatste boek rond op een socialisten-hofje.
Die menschen hebben bij den eersten aanblik niet veel physionomie. Natuurlijk zijn zij, elk van hen, door het leven heen en weder geschud. Zij hebben hun avonturen gehad, en zij hebben hun droom van geluk gekoesterd. Maar wie aan hen denkt alsof ze te zamen een groep vormen, op zij van den weg, apart van de groote strooming, wie hen nu bijeenziet in een troepje, samengebracht door het lot, dat van hun diensten niet weten wou, - die kan op hnn gezicht niet meer de sporen terugvinden van den toorn en het medelijden en den trots die hen hebben bewogen; want ze zijn tam en mat geworden in het gevoel van hun nutteloosheid en hun teleurstellingen. Echte hofjesgestalten.
Daar hebt ge Charles Hall; hij is de oudste onder hen. Het eerst met die mannen, in 1805, toen hij al over de vijf-en-zestig was, heeft hij zijn geroep door het land willen doen gaan om te waarschuwen tegen den invloed van het geld, en om op te wekken tot een leven van eenvoud. Maar die roepstem is ongehoord voorbijgegaan, en de man moest onderdoen tegenover de vijandige kwaadwillige machten van het leven. Zijn oude dag zag hem
| |
| |
gegijzeld en gebroken, versuft tusschen de muren van een gevangenisplein.
Maar daar nadert Thomas Hodgskin. Hij heeft zich al als jongman verzet tegen het onrecht der samenleving; dan vroolijk zijn benarde omstandigheden trotseerend, heeft hij op 't vastland van Europa gereisd om kennis te verzamelen en zich voor te bereiden tot den strijd tegen de wereld. En toch, als hij dan dien strijd begonnen heeft, bindt hij zijn aanloop plotseling in, hij zinkt nog in onbeteekenendheid, en zijn lange leven zelf wordt hem een gevangenis.
William Thompson vertoont zich aan ons, de beste en opofferendste van die mannen. En wederom ondervindt hij niets dan verachting en smaad van de menschen die hij wel wou doen. Zijn maatregelen loopen spaak, zijn beschikkingen worden niet uitgevoerd...
En anderen voegen zich bij het drietal: mannen van wie, voor zoover 't hun levensomstandigheden betreft, alleen de naam bekend is, zooals van Piercy Ravenstone en John Francis Bray, of van wie men zelfs den naam niet kent, als van den briefschrijver aan Lord John Russell, die den edelen Lord bij het begin van zijn staatkundige loopbaan opening van zaken doet aangaande den toestand van Engeland... Maar inderdaad zijn het allen anonymi die daar in het schuiloord voor minbedeelden hun plaats hebben gevonden, - utopisten, anarchisten en collectivisten, - menschen van één idee en menschen met een stortvloed van hervormingsideeën, - aan wie het leven halt heeft toegeroepen. Verslagen en vergeten, ineengeschrompeld tot onwezenlijkheden!
Prof. Quack is op die schimmen afgegaan om hun getuigenis te kunnen hooren en hun gezicht te zien. Er bestond een traditie dat Karl Marx uit de geschriften van die enfants perdus der sociale hervorming de meeste zijner denkbeelden had geput, en dat hij aan hen verschuldigd was zijn begrippen over kapitaal en arbeid, over arbeidersvereenigingen en over den invloed van den economischen toestand op de historie van het volk. Dat ‘vergeten hoofdstuk’ in de geschiedenis der socialisten zou dus mogelijk de ontbrekende schakel wezen tusschen de hervormingsdenkbeelden van het einde der 18e eeuw en het socialisme van het laatste derde deel der 19e eenw.
| |
| |
Gelijktijdig met den Nederlandschen geleerde zetten anderen zich aan het onderzoek; maar niemand heeft het zoo veelomvattend ingesteld als hij, en niemand had dus ook zooveel moeilijkheden te overwinnen daar de bronnen van informatie traag vloeiden en de geschriften dier ‘vergetenen’ nog maar in heel weinige, soms zelfs alleen in enkele exemplaren bestonden.
Toch, de liefde wist over bezwaren te zegevieren, en de arbeid om die verongelukte en verloren menschen te ontdekken en te herontdekken werd spoedig voor hem een werk van liefde en passie.
Wie zich dat niet voor kan stellen, die moge bedenken welk 'n vreugd 't is om ideeën tot hun oorspronkelijke gestalte te zien groeien, en om ze waar te nemen louter en naakt, eer ze in 't pantser gestoken zijn dat hen bestand maakt tegen de slagen der fortuin. Gedachten, nog half gevoelens, direct geboren uit het contact van de individueele aandoeningen met de ruwheden der samenleving! gedachten buiten hun schaal en hun versteeningen! Gave uitingen van de menschenziel.
Er is een natuurlijk opbloeien van de ideeën, en 't zou heel vreemd zijn geweest, - ten minste nu, bij het achterna denken, vinden we 't vreemd, - wanneer bij de sterke transformatie der samenleving van het begin der 19e eeuw, ook niet in de gevoelens der menschen de weerslag te ontdekken ware van de vervorming van Engeland tot een kapitalistische maatschappij.
Ik zal mij hier niet wagen aan een beschrijving van dien toestand; maar ik mag toch even herinneren aan de groote industrieele omwenteling door de invoering der machines, aan het opkomen der arbeidersbevolking der fabrieken, aan de geweldig groeiende macht van het kapitaal, aan den oorlog tegen Napoleon gevoerd, met zijn accompagnement van kolossale leeningen, en overmatige prikkeling en verspilling van krachten....
Onder den invloed van die machten raakte de maatschappij uit haar evenwicht. Ze dreven haar in de richting van een scherpe scheiding tusschen arbeiders, de overgroote, verdrukte meerderheid, en kapitalisten, de kleine, door het lot begunstigde minderheid. Zou Engeland dien weg opgaan, of zou het in zijn menschelijkheidsbesef een tegenwicht vinden tegen den stormenden aandrang van de meedoogenlooze, ijzeren potentaten?
Een heel ijdele vraag. - Neen, het kapitaal overwon; en niet alleen
| |
| |
dwong het de werkelijkheid, maar het legde ook beslag op de gedachten van de menschen. De theorieën van de wijzen gingen mede met den triomfeerder. Zij betoogden dat wat was, natuurlijk en noodzakelijk zoo was; wat was, moest zoo zijn. Malthus, met zijn bevolkingsleer, stelde in het schrille licht van zijn redeneering den strijd der samenleving om voeding en onderhoud, en hij maakte het duidelijk dat, door de wanverhouding tusschen levensmiddelen en bevolking, er altoos voldoende miserabel materiaal voor den kapitalist zou bestaan om als arbeiders te utiliseeren; Ricardo, van zijn kant, toonde dienzelfden strijd aan tusschen de loonen die het kapitaal gaf en het profijt dat het maakte: hoe meer de loonen stegen, hoe geringer het voordeel werd van het kapitaal, en het kon een rechtvaardiging voor de kapitalisten worden om de loonen te drukken. Overal wanverhouding en antagonisme! De eenige conclusie: dat men maar moest zorgen zelf kapitalist te worden. Vooruit voor jezelf; en laat de rest zich schikken....
Zoo, in ruwe hoofdlijnen, staat die Engelsche wereld van het begin der 19e eeuw voor onze voorstelling; en naar den rand van die maatschappij voert ons prof. Quack's nieuwste boek heen, om ons den klank te doen hooren van wrevel en verzet, dien het dreunen van den ijzeren stap van het kapitalisme in het hart van enkelen heeft gewekt, - maar ook om ons uit hun standpnnt een edelmoediger en harmonischer blik op de samenleving te geven gelijk zij had kunnen wezen, - en om ons deelgenoot te maken van de plannen door hen bedacht en gekoesterd voor een hervorming in menschelijken geest.
Hij neemt die tamme hofjesmenschen op het oogenblik van hun kracht en hun opspringend leven, en hij laat ons met gespannen aandacht naar hun woorden luisteren. Hoe voelen wij, in de kalme uiteenzetting hunner denkbeelden door dezen meester van het woord en de gedachte, de nerveuze schokken tot ons komen, die eenmaal hebben getrild in het hart van die ‘vergeten’ mannen bij de aanraking met de noodlottige wreedheid van de wereld.
De schrijver van dit ontroerende boek hoedt zich voor overdrijving; hij stelt die menschen niet hooger dan ze waard zijn. Ja, wanneer hij op hen toekomt dan doet hij het met het lichte scepticisme van den man van de wereld, die een beetje bevreesd
| |
| |
is bezig te worden gehouden door non-valeurs. En door dien toon wordt zijn verhaal en zijn expositie juist te treffender. Wij volgen hem graag, wij laten de aandoeningen in ons rijzen,... totdat hij ons plotseling bij de hand grijpt en ons stil doet staan. Het is alsof hij de oogen wil zien van de menschen die hij heeft opgeroepen om voor ons te spreken; hij wil hun stem levend hooren en hun gezicht onderkennen, omdat hij hen lief heeft gekregen en hun beeld voor zijn herinnering wil bewaren in 't moment van hun bezieling.
En nog eens trekken die gestalten ons voorbij, maar nu hebben wij door sympathie hun beteekenis begrepen. Charles Hall, de dokter, die door zijn ambt het leed en de miserie van de menschen kent, de eerste in tijdsorde van de mannen, met zijn vóórgevoel, hoe de rijkdom zal gaan primeeren, hoe hij den arbeid zal overweldigen en hoe hij dien arbeid de richting zal weten te geven om een oorzaak te worden van de ellende der velen; Thomas Hodgskin, zeeman in 't begin van zijn carrière, met zijn onbedwingbaar optimisme en zijn vertrouwen in de origineele kracht van de menschheid die geen wetten noodig heeft om zich te laten ringelooren; William Thompson, de vermogende grondbezitter, man van redeneering en overleg, die de menschen wil verzoenen door ze bijeen te brengen tot gemeenschappelijk werk; John Francis Bray, de werkman, de letterzetter, de vurigste en welsprekendste dier mannen, waar 't het lot van den arbeider geldt.....
Zij allen brengen ons uit de atmosfeer der kapitalistische wereld, met haar Malthusiaansche en Ricardo'sche theorieën, naar den anderen oever der samenleving, waar het ideale gebouw rijst van een staat, die den arbeid voorop stelt als den levenschenker. En al die gedachten komen ons daar te gemoet over de waarde van den arbeid en de rol van het kapitaal, over arbeidersvereeniging en klassenstrijd, die Marx later tot hard staal zou smeden.....
Welke is de reden dat de ideeën van Hall en Hodgskin en Thompson en van hun lijdensgenooten zoo jammerlijk zijn gestuit tegen den muur der maatschappij, en dat ze vruchteloos op den grond zijn gevallen, totdat de nieuwe ijzeren lente uit het vastland van Europa naar Engeland overwoei?
Men kan oorzaken genoeg opnoemen welke tusschen 1835 en 1840 de sociaal-reformatorische strooming hebben teruggedrongen;
| |
| |
wellicht zou men ook kunnen volstaan met te spreken van de ongunst der tijden. Er is een seizoen voor de ideeën; en de ideeën van deze mannen hebben geen wortel kunnen schieten in den bodem der werkelijkheid. Hun bestaan is geweest als een luchtspiegeling, - op eenmaal is zij voorbijgegaan, verdwenen, te niet, - om eerst veel later weder als een vaste verschijning te staan aan het firmanent.
Het nieuwe deel van ‘de Socialisten’ geeft ons den vollen smartelijken indruk van het verdriet der dingen die niet tot bloei kunnen komen. Over sommige bladzijden van dit boek ligt een weemoed, alsof we de persoonlijke klacht van den schrijver tegen het noodlot vernamen. Hij lijdt met de menschen, die zijn menschen geworden zijn, wanneer zij van de hoogte hunner krachtsinspanning afdalen tot den banalen weg van het leven, waarop hun spoor is uitgewischt en hun gelaat onherkenbaar is geworden, hij deelt hun vernedering, en 't lijkt soms wel alsof hij hen beschermen wil tegen hun wanhoop.
En toch - het is het wondervolle van dit geschrift - zien en voelen we dat alles slechts mee in perspectief, om 't zoo te noemen. We behouden de impressie van iets dat niet geheel werkelijkheid is geworden, al is het ook geen droom gebleven. En dat gevoel wordt versterkt als het laatste hoofdstuk van het werk ons de bespreking geeft van een roman uit den tijd, waarin de sociale hervormers aan 't woord zijn. Die roman dient als achtergrond voor het intieme drama van het boek; en het is niet geheel de werkelijkheid die ons als slottafereel wordt vertoond, maar de op werkelijkheid gelijkende fantasie.
Wij blijven daardoor in de literarische stemming.
Zou dit het persoonlijke merk van het boek zijn, die vereeniging van werkelijkheid met literatuur, en van diep gevoeld leed met wat wereldsch scepticisme?
Zooals wij het nu kennen houden wij het voor een van de beste gaven van den schrijver die er zooveel toe heeft bijgedragen om den socialen blik der menschen, aan dezen en genen oever van de maatschappij, te verhelderen en te verruimen. En ik noem het zijn beste gaaf, omdat het bij algeheele objectiviteit van voorstelling niet versmaadt om ook den individueelsten zin van den auteur te openbaren, de kern van zijn ziel, als wij daarnaar mogen raden.
| |
| |
Ja, het onbevredigende van het boek, dat ons iets laat zien van de nutteloosheid van het ideaal en van de onwezenlijkheid der verlangens, wanneer wij naar individuën rekenen en niet met den langer duur der historie, - dat onbevredigende heeft zijn weerklank in den onvrede van het hart van den schrijver, die in de ongunst der tijden van het liberalisme tot man gegroeid alleen met zijn verlangens kan reiken naar wat hem toch de werkelijkheid toeschijnt, en die rijk gezegend misschien het hoogst stelt den rijkdom van de armen, terwijl hij het diepst gevoelt de armoede van de rijken van geest.
Byvanck. |
|