De Gids. Jaargang 68
(1904)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |||||||||||
De werkzaamheden der gezondheids-commissiën.Op 1 Augustus j.l. waren de Gezondheidswet en de Woningwet één jaar in werking. Ik wil gaarne erkennen, dat dit tijdstip te kort is om ons te vergunnen een oordeel te vellen over de deugdelijkheid dezer wetten. Wat de Woningwet aangaat, zou dit oordeel te meer voorbarig en onbillijk zijn, omdat zij eigenlijk in Augustus van het loopende jaar pas ten volle van toepassing is, wanneer de noodige gemeenteverordeningen op het bouwen en bewonen van woningen zullen zijn tot stand gekomen. Iets anders echter is het geval met de eerstgenoemde, de Gezondheidswet. Sedert de ambtenaren der Volksgezondheid en de Gezondheids-commissiën allen zijn benoemd, staat niets de geregelde werking dezer wet in den weg en kan zij volledige toepassing erlangen, zij het met uitzondering van die bepalingen, die onmiddellijk ingrijpen in de Woningwet. Het komt mij nuttig voor in het volgende overzicht na te gaan, wat deze wet heeft gepraesteerd gedurende het eerste jaar van haar bestaan, om daaruit te voorspellen, wat zij in de toekomst vermoedelijk zal tot stand brengen, indien op den eerst ingeslagen weg wordt voortgegaan. Ik acht deze beschouwing te meer noodig, omdat nu nog de mogelijkheid aanwezig is, het stuur in eene andere richting te wenden, waartoe de kans later allicht zal ontbreken. Uit de besprekingen en de stukken bij het tot stand komen dezer wet gewisseld, willen wij in de eerste plaats zien, wat bedoeld is door de Regeering, die haar heeft voorbereid, welke verwachtingen deze heeft opgewekt en wat derhalve met reden thans kan worden verlangd. | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
Op die manier de geschiedenis raadplegende, zullen wij het verwijt ontgaan de werking der wet te willen toetsen aan onze persoonlijke wenschen en inzichten omtrent de regeling van een toezicht op de openbare gezondheid. | |||||||||||
I.Het behartigen der volksgezondheid was tot 1 Augustus 1902 opgedragen aan het Geneeskundig Staatstoezicht, geregeld bij de wet van 1 Juni 1865 (Staatsbl. 58) met enkele wijzigingen later aangebracht. Volgens de Regeering en sommige sprekers in de Kamers, heeft deze regeling niet beantwoord aan haar doel en lag de gelegenheid voor de hand om verbetering en uitbreiding aan te brengen, nu de invoering eener Woningwet eene nieuwe organisatie noodig maakte. Het kwam der Regeering daarom noodig voor, dit staatstoezicht zóó te reorganiseeren, dat de behartiging der Woningwet er mede aan kon worden toevertrouwd. ‘Te meer reden bestond, zeide de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp, omdat die reorganisatie toch ook reeds noodig was om het geneeskundig staatstoezicht in staat te stellen geheel te beantwoorden aan de in het algemeen daarvan gevorderde taak en aan het in de natie ontwakende toenemend verlangen naar een richtige behandeling van de belangen der volksgezondheid.’ Het was dus duidelijk, dat de nieuwe dienst niet alleen, of zelfs niet in de eerste plaats of in hoofdzaak, werd ingesteld voor de Woningwet en al hetgeen daaruit zou voortvloeien, maar voor de volksgezondheid in het algemeen en daarbij niet alleen met het oog op het reeds bestaande, maar ook op hetgeen voor de toekomst allicht gewenscht zou zijn of misschien reeds bij de Regeering in voorbereiding was. Herhaaldelijk is hierop de nadruk gelegd in de door den Minister en de Kamers gewisselde stukken. ‘Nu de belangen der volksgezondheid, zoo lezen wij, telkens zullen vragen om nieuwe regelingen van bepaalde onderwerpen, geeft de Regeering er de voorkeur aan, het staatstoezicht op de volksgezondheid zóó te organiseeren, dat dït er op berekend is de zorg voor alle belangen die de hygiène | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
raken, op zich te nemen,’ en elders in het mondeling overleg tusschen de Regeering en de commissie van voorbereiding uit de Tweede Kamer wordt de bedoeling meer in bijzonderheden aangegeven als volgt: ‘Organisatie van het staatstoezicht op de volksgezondheid op zoodanige wijze, dat het ook geschikt zij te zorgen voor uitvoering van andere wettelijke bepalingen betreffende de volksgezondheid, zooals omtrent de verontreiniging van openbare wateren en het toezicht op den verkoop van schadelijke levensmiddelen en misschien nog andere onderwerpen van sanitairen aard, achtte de Minister nevens een woningwet gewenscht.’ Niet alleen door het aangeven dezer algemeene strekking wordt de bedoeling toegelicht, maar ook nog in het bijzonder voor de afzonderlijke organen, waaraan het nieuwe toezicht op de volksgezondheid is toevertrouwd. Zooals bekend is, bestond het vroegere Geneeskundige Staatstoezicht uit inspecteurs en geneeskundige Raden. Hoewel sommige leden der Tweede Kamer volgens het Voorloopig Verslag van oordeel waren, dat de oorzaken der weinige resultaten van dit toezicht minder te zoeken waren in de wet en hare organen dan wel in de wijze harer toepassing, was de Regeering het daarmede niet eens en wees hier b.v. op in de Memorie van Toelichting, zeggende: ‘Bij de behandeling van de meest gewichtige onderwerpen, de volksgezondheid rakende, won de Regeering adviezen in niet van de organen van het staatstoezicht, maar van speciale commissiën, waarin een enkele inspecteur werd opgenomen,’ en doelende op de arbeids-inspectie, herhaalde zij: ‘Voor wetten in hooge mate de volksgezondheid rakende, werd het toezicht niet opgedragen aan het geneeskundig staatstoezicht, maar daarvoor werd een afzonderlijk staatstoezicht in het leven geroepen.’ Eveneens verklaarde de Regeering, dat ‘de geneeskundige raden niet hebben gegeven, wat men ervan had verwacht... zij hebben ook door de opvatting hunner taak slechts een vrij lijdelijke rol vervuld.’ ‘Wijziging van dien toestand werd daarom dringend noodig geacht.’ Van de nieuwe organisatie, bestaande uit Centralen Raad, | |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
Inspecteurs en Gezondheidscommissiën wordt dus iets anders, meer en beters verwacht ter behartiging van de belangen der Volksgezondheid in het algemeen en - het worde hier herhaald om er het juiste licht op te doen vallen - afgescheiden ook van hetgeen de Woningwet eischt. De nieuwe tak van dienst zou derhalve de geschiktheid moeten bezitten om ‘adviezen uit te brengen aan de Regeering bij alle onderwerpen, rakende de volksgezondheid,’ en het ‘toezicht op zich te nemen bij wetten, in hooge mate de volksgezondheid rakende,’ terwijl de gezondheidscommissiën die in de plaats traden van de Geneeskundige Raden meer ‘actief’ zullen moeten optreden in tegenstelling met hun voorgangers, die ‘slechts een vrij lijdelijke rol vervulden.’ | |||||||||||
II.Laten wij thans nagaan door welke voorschriften in de wet men getracht heeft dit nieuwe doel te bereiken en zich te verzekeren van een beteren uitslag dan werd verkregen onder de vroegere wet, die zoo algemeen de afkeuring heeft weggedragen, dat bij de behandeling der nieuwe wetten in de Kamer niemand een enkel woord te harer verdediging heeft doen hooren. De omschrijving van het doel der nieuwe organisatie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid is gelijkluidend met die van het vroegere geneeskuudig Staatstoezicht. In art. 1 dier beide wetten wordt gezegd, dat het toezicht omvat:
Volgens art. 2 der nieuwe wet is het toezicht opgedragen aan een centralen gezondheidsraad, hoofdinspecteurs en inspecteurs der volksgezondheid en gezondheids-commissiën; vroeger was het in handen van inspecteurs en adjunctinspecteurs en Geneeskundige Raden. Deze laatste omvatten één of twee provincien, terwijl de gezondheidscommissiën zijn ingesteld òf voor ééne groote gemeente met minstens | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
18.000 inwoners òf voor een kring van gemeenten met ongeveer 40.000 inwoners te zamen. De regeering heeft zich voorgesteld, volgens de Memorie van Toelichting, dat het zullen zijn: ‘Over het geheele land verspreide, deels technische, deels veelzijdig samengestelde organen, geroepen tot doeltreffend onderzoek en een krachtig plaatselijk mede-arbeiden aan de belangen der volksgezondheid, commissiën dus die, met nauwkeurige kennis van plaatselijke toestanden toegerust en nauwkeurig op de hoogte gehouden van de wijze, waarop de plaatselijke besturen de belangen der volksgezondheid behartigen, voor die belangen waken en alles wat uit dit oogpunt voorziening eischt overwegen en aan het licht brengen.’ Door welke rechten en verplichtingen nu heeft de wet deze commissiën in staat gesteld aan deze verwachting te beantwoorden en heeft zij waarborgen gegeven, dat zij anders en meer dan de Geneeskundige Raden haar taak zouden volbrengen? Haar werkzaamheden zijn in bijzonderheden omschreven in art. 27, luidende: De gezondheidscommissiën:
| |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
Wanneer men deze vrij lange lijst nauwkeurig nagaat, springt het in het oog hoe weinig bepaalde, juist omschreven en verplichte werkzaamheden aan deze gezondheidscommissiën zijn opgedragen; nogmaals uitgezonderd het woningonderzoek, waartoe zij verplicht worden door art. 22 van de Woningwet in verband wearmede ook alinea c moet worden beschouwd. De gezondheidscommissiën dienen aan burgemeester en wethouders ‘desgevraagd van bericht en raad in alle zaken, de volksgezondheid betreffende.’ Ongeveer dezelfde verplichting werd in andere bewoordingen door de wet van 1865 aan de inspecteurs opgelegd, om namelijk, met of zonder medewerking van den geneeskundigen raad, opmerkingen en voorstellen betreffende de volksgezondheid mede te deelen aan Gedeputeerde Staten der provincie en aan burgemeester en wethouders der gemeente, terwijl deze besturen wederkeerig met deze ambtenaren in overleg treden omtrent alles wat tot de volksgezondheid betrekking heeft. In de Memorie van Toelichting werd de noodzakelijkheid eener nieuwe wet betoogd omdat men er te veel op heeft vertrouwd ‘dat gemeentebesturen en andere autoriteiten het op hoogen prijs zouden stellen de adviezen dezer deskundigen in te winnen,’ hetgeen de ervaring geleerd heeft, dat niet het geval was, terwijl ‘men in gebreke was gebleven de besturen tot plegen van overleg in vele gevallen te verplichten en aan de organen van het toenmalige Staatsoezicht voldoende bevoegdheden toe te kennen.’ Aan dit verzuim is thans door art. 6 der Gezondheidswet tegemoet gekomen door te bepalen: | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
De besluiten en verordeningen van de gemeenteraden betreffende: de volkshuisvesting; de verwijdering en den afvoer van vuil; de reinheid van wegen en wateren; voorkoming, wering of beteugeling van besmettelijke ziekten; drinkwaterleidingen of andere voorzieningen tot verkrijging van drinkwater; gezondheidstoezicht op levensmiddelen, en alle overige besluiten en verordeningen dier raden in het belang der volksgezondheid, worden niet vastgesteld, aangevuld, gewijzigd of ingetrokken dan na ingewonnen advies van de gezondheidscommissie, voor de gemeente ingesteld. Al wordt ook in de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk er aan herinnerd, ‘dat het in strijd zou zijn met art. 144 der Grondwet de Gemeenteraden te verplichten het advies van de gezondheidscommissie te volgen,’ omdat aan den raad de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente wordt opgedragen en daarmede het maken van verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt, er is toch reeds veel gewonnen, doordat deze verordeningen, indien zij de boven in art. 6 genoemde onderwerpen raken aan het oordeel der gezondheidscommissiën moeten worden onderworpen en zonder bijvoeging van haar advies de hoogere goedkeuring niet kan worden verleend. Verplichting tot het maken dier verordeningen bestaat echter niet, met uitzondering van die betreffende de volkshuisvesting, hetwelk wordt voorgeschreven door art. 1 van de Woningwet. Ten opzichte der andere onderwerpen: afvoer van vuil, reinheid van wegen, beteugeling van besmettelijke ziekten, voorziening van drinkwater, toezicht op levensmiddelen en tal van andere punten rakende de volksgezondheid, is alles zooals vroeger en de gezondheidscommissiën kunnen in gemeenten waar geen verordeningen bestaan, geen invloed doen gelden, evenmin als de vroegere geneeskundige raden. Wel kunnen zij volgens het boven aangehaalde art. 27 ook daaromtrent dienen van bericht en raad, klachten overwegen, maatregelen voorstellen en onderzoekingen doen, doch direct gevolg is er moeielijk van te wachten nu onder de vorige wetgeving vele jaren lang aanhoudend adviezen zijn uitgebracht door zeker niet minder deskundigen, klachten zijn overwogen en aan de autoriteiten maatregelen zijn voor- | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
gesteld, zooals de omvangrijke jaarverslagen van de handelingen en bevindingen van het geneeskundig staatstoezicht op menige bladzijde getuigen. Wij herhalen echter, indien er verordeningen gemaakt of herzien worden, zullen zij thans onder het oog moeten komen van commissiën, die door de Regeering als deskundigen zijn erkend. Het is echter niet onbekend, dat in waarschijnlijk de meeste plattelandsgemeenten de in het aangetoonde art. 6 genoemde aangelegenheden niet of slechts hoogst gebrekkig door verordeningen zijn geregeld; de overweging, dat zij thans de medewerking en kritiek van andere corporatiën dan den eigen gemeenteraad moeten ondergaan, zal door vele gemeentebesturen waarschijnlijk niet als een aansporing gelden om ze ter hand te nemen. Doch hoe zwaartillend men in dit opzicht moge zijn, niemand mag ontkennen, dat in allen geval de mogelijkheid en in enkele gevallen de waarschijnlijkheid van verbetering door de nieuwe wet is geopend. Het wekt echter verbazing, dat daarnevens voor andere en de meeste omstandigheden het toezicht en de voorzorgen door de Gezondheidswet en haar organen juist zoo is gebleven als onder de vroegere regeling, met geen vooruitzicht op eenige verbetering of kans op deskundige bemoeiing. | |||||||||||
III.De noodzakelijkheid om te voorzien in de volkshuisvesting is volgens de Regeering de bijzondere oorzaak geweest van een algemeene gezondheidswet tot stand te brengen, het heeft allen schijn of men, na de wettelijke regeling van dit eene punt, gemeend heeft aan al het andere waarmede de volksgezondheid van nabij gemoeid is, als zijnde nagenoeg zonder waarde minder aandacht te mogen schenken, en geen verandering in den bestaanden toestand noodig geacht heeft. Hoe anders is het mogelijk dat omschrijving van bevoegdheden, die meer dan dertig jaren lang onder de oude wet tot hoegenaamd niets hebben geleid, nagenoeg onveranderd in de nieuwe Gezondheidswet is opgenomen. Ik heb het oog op art. 4, thans luidende: ‘De leden van de gezondheids-commissiën zijn binnen hun | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
ambtsgebied bevoegd alle openbare gebouwen, alle scholen en andere tot het geven van onderwijs bestemde lokalen, kinderbewaarplaatsen, gestichten van liefdadigheid, weeshuizen, herbergen, logementen, slaapsteden, fabrieken, werkplaatsen, magazijnen, winkels, gevangenissen, ziekeninrichtingen, badhuizen en - voor zoover dit noodig is voor de handhaving van de wetten en verordeningen betreffende de volkshuisvesting - alle woningen binnen te treden ten einde zich zooveel mogelijk bekend te maken met den toestand en de inrichting dier gebouwen of woningen.’ Tot juiste vergelijking volge hier de overeenkomstige omschrijving, zooals die voorkomt in art. 5 der wet van 1865, regelende het geneeskundig staatstoezicht en tot Augustus van het vorige jaar onveranderd van kracht was. ‘De leden en de plaatsvervangende leden van de geneeskundige raden, mits deze voorzien zijn van eene magtiging van den geneeskundigen inspecteur der provincie, zijn bevoegd, alle openbare gebouwen, scholen, gestichten van liefdadigheid, slaapsteden en fabrieken of andere werkplaatsen, kazernen en gevangenissen binnen te treden, ten einde zich zooveel mogelijk bekend te maken met den toestand en de inrigting dier gebouwen in het belang der gezondheid. Die bevoegdheid kan echter niet uitgeoefend worden dan in bijzijn, hetzij van den kantonregter, hetzij van het hoofd of een der leden van het gemeentebestuur of van een commissaris van politie, wanneer moet worden binnengetreden in de in het vorig lid bedoelde gebouwen of gedeelten van gebouwen voor zooveel die niet openbaar zijn.’ De hoofdtrekken van beide artikels zijn dezelfde; alleen zijn in de Gezondheidswet meer bijzonderheden vermeld, zoodat de scholen tot alle inrichtigen van onderwijs en bewaarplaatsen voor kinderen zijn uitgebreid, bij de gestichten van liefdadigheid de weeshuizen met name zijn genoemd en bij de slaapsteden eveneens de herbergen en logementen, die er volgens de toenmalige discussiën in de Kamer ook vroeger reeds onder begrepen waren, terwijl aan de fabrieken en werkplaatsen thans de magazijnen en winkels zijn toegevoegd, en ook ziekenhuizen en badhuizen afzonderlijk worden vermeld. Het woningtoezicht aan het slot behoort tot het nieuwe stelsel en komt bij deze vergelijking tusschen den | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
vroegeren en tegenwoordigen toestand dus niet in aanmerking. Het valt niet te ontkennen dat de formaliteiten voor het binnentreden van al deze gebouwen en inrichtingen of zeer vereenvoudigd òf geheel vervallen zijn, de machtiging van den inspecteur wordt niet meer verlangd en de tegenwoordigheid van een gemeente-autoriteit of ambtenaar der justitie is overbodig, ook waar de gebouwen niet openbaar zijn. De leden der gezondheids commissiën kunnen dus eigener-autoriteit al de genoemde inrichtingen inspecteeren. Zelfs is ‘het belang der volks)gezondheid’ niet meer bepaaldelijk als doel aangegeven, zooals in de oudere wetgeving. Mag men nu met eenige redelijkheid veronderstellen, dat alleen deze meer eenvoudige toegankelijkheid der gebouwen en inrichtingen tengevolge zal hebben dat de leden der gezondheidscommissiën die gebouwen enz. zooveel meer zullen bezoeken dan de leden der geneeskundige raden deden? Het valt hoogelijk te betwijfelen wanneer men nagaat wat in al die jaren sedert 1865 is terecht gekomen van die inspectie door de geneeskundige raden, zelfs ten opzichte van de openbare gebouwen, waarvoor toch niet anders noodig was dan eene eenvoudige machtiging van den inspecteur. Wat zou thans eene gezondheidscommissie aansporen zooveel meer ijver ten toon te spreiden, nu dit onderzoek haar en haar leden evenmin tot verplichte taak is gesteld als aan de oude geneeskundige raden met hun tal van gewone en plaatsvervangende leden over de geheele provincie verspreid en die in het algemeen nimmer iets in deze richting van zich hebben doen hooren? Want men verlieze niet uit het oog, het was toen evenmin als waarschijnlijk thans de bedoeling, dat van deze bevoegdheid tot het binnentreden van gebouwen enz. alleen zou worden gebruik gemaakt om overtredingen op te sporen of vervolgingen in te stellen, maar, zooals toen door de sprekers in de Kamers voldoende is toegelicht, om te dienen als ‘een hulpmiddel tot onderzoek, tot bepaling van zekeren algemeenen toestand, als 't ware een permanente enquête voor latere wetgeving,’ zooals de heer Van Nierop toenmaals te kennen gaf. Dat dit thans wél zal geschieden is misschien evenals bijna veertig jaren geleden door de Regeering gehoopt en | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
deze verwachting lag zijdelings ook eenigszins opgesloten in de woorden, waarmede in het Voorloopig Verslag der 2e Kamer gezegd wordt, dat het gezondheidstoezicht als bedoeld in dit artikel 4 noodig is voor fabrieken en werkplaatsen ‘omdat de inspecteurs van den arbeid alleen te letten hebben op toestanden in verband met de uitoefening van bedrijven,’ dus als een aanvulling van eenen geregelden dienst door de arbeidswet in het leven geroepen; het is echter moeielijk aan te nemen, dat de leden der gezondheidscommissiën allen hun benoeming in dezen geest zullen hebben aanvaard. Het hoofd van den gezondheidsdienst, de Centrale Gezondheidsraad schijnt het niet geheel eens te zijn omtrent de opvatting en de beteekenis van dit artikel, waarin de bevoegdheden van hem zelf, van de inspecteurs en van de leden der gezondheidscommissiën worden omschreven en het eene wel, het andere niet als de bemoeiingen waard te beschouwen. Tot de verplichtingen namelijk der gezondheidscommissiën behoort volgens art. 14 het telken jare opmaken van een Verslag, volgens een model vastgesteld door genoemden Raad. Dit model is voor de eerste maal rondgezonden, enkele maanden geleden; als titel van Hoofdstuk V staat aangegeven: Openbare en andere gebouwen en getimmerten, niet vallende onder de Woningwet. Voer- en vaartuigen, en hierbij is aangeteekend: ‘bij dit hoofdstuk kunnen ook worden behandeld de kermistenten, woonwagens en woonschepen.’ Meest alle dus zaken, die juist niet genoemd worden in het aangehaalde artikel der gezondheids-wet. Het daarop volgende Hoofdstuk VI draagt tot opschrift: Scholen, fabrieken en werkplaatsen, zonder nadere aanduiding. Alle andere inrichtingen, waarover de bevoegdheid tot inspectie zich uitstrekt en die met deze drie in hetzelfde artikel der wet in één zinverband genoemd worden, zooals herbergen, logementen en slaapsteden, magazijnen en winkels, gevangenissen en ziekeninrichtingen, worden ter zijde gelaten, als behoorden zij niet tot de rubriek der bemoeiingen van de commissiën en waarover geen verslag overeenkomstig de wet bij den Centralen Raad wordt ingewacht. Toch zou geene dezer onderdeelen verwaarloosd mogen worden willen de Commissiën voldoen aan eene bepaalde verplichting, die haar is opgelegd door alinea b van het hiervoren in zijn geheel | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
aangehaalde artikel, namelijk, dat zij zich op de hoogte moeten houden van den staat der volksgezondheid in elke gemeente, waarvoor zij zijn ingesteld. Het is hetzelfde ongeveer wat aan het vroegere geneeskundig staatstoezicht was opgedragen, zoowel aan de inspecteurs als aan de geneeskundige raden, elk binnen den kring hunner bemoeiingen. Alle nadere toelichting van de zijde der volksvertegenwoordiging ontbreekt, zoowel bij dit artikel als bij de overige artikelen van de Gezondheidswet, - wat trouwens niet te verwonderen is, wanneer men weet dat deze belangrijke wet in ééne zitting werd afgehandeld. Waarschijnlijk was er trouwens ook in de Kamer niemand aanwezig, die zich een duidelijke voorstelling had gemaakt van hetgeen verstaan moet worden onder de uitdrukking: staat der volksgezondheid, een begrip dat heel het leven eener bevolking omvat van de wieg tot aan het graf. Wij zijn dus gehouden, ons te bepalen bij de omschrijving door de Regeering gegeven in de Memorie van Toelichting, dat namelijk tot de taak der gezondheidscommissiën behoort ‘alles wat uit het oogpunt der volksgezondheid voorziening eischt te overwegen en aan het licht te brengen.’ Het onderzoek naar den staat der volksgezondheid vangt dus reeds aan vóór de geboorte, bij het leven der zwangere moeders, in werkplaatsen en fabrieken en op het veld, het betreft de voeding der zuigelingen en haar invloed op de kindersterfte, de kinderziekten en misvormingen op jeugdigen leeftijd. Het onderzoek moet worden voortgezet tot het schoolkind; op de mogelijke nadeelen van de school en het onderwijs moet gelet worden. Allerlei onderwerpen van den meest uiteenloopenden aard trekken hierbij de aandacht; de bouw en inrichting der lokalen, de schoolbanken als mogelijke oorzaak van lichaamsgebreken, verlichting, verwarming en ventilatie; voorkomen van eigenaardige besmettelijke ziekten (favus, adenoïde vegetatiën) enz. Niet minder dient te worden gelet op het onderwijs voor achterlijke kinderen en de overlading voor gezonden, bekend als een voor de hand liggende oorzaak van geestesstoornissen, enz. Na den kinderlijken leeftijd volgt het leven van den werkman in fabrieken en werkplaatsen, onder schadelijke invloeden | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
van langdurigen arbeid, van een bijzondere omgeving of van nadeelen verbonden aan zijn bedrijf. Daarnaast wordt de volksgezondheid in hooge mate beheerscht door de volksvoeding, door het drinkwater, door afvoer van vuil en toegankelijkheid ten allen tijde van versche lucht en eindelijk van voldoende geneeskundige hulp en gepaste verpleging bij ziekten van allerlei aard. Wanneer de in de Gezondheidswet tot drie malen toe gebezigde zinsnede: Onderzoek naar den staat der volksgezondheid als verplichting voorgeschreven aan den Centralen Gezondheidsraad (art. 12) aan de Hoofdinspecteurs der Volksgezondheid (art. 15) en aan de Gezondheidscommissiën (art. 27), niet als een phrase moet worden beschouwd, gedachteloos neergeschreven en dommelend herhaald, maar als een hoogst ernstige zaak, als het middel waardoor een juist inzicht kan worden verkregen in hetgeen er aan die volksgezondheid ontbreekt, ten einde der Overheden, wie het aangaat, en den toekomstigen wetgever tevens den weg aan te wijzen, waarlangs verbetering kan worden aangebracht, dan voorzeker zal er iets meer moeten gedaan worden dan waarover thans een jaarverslag wordt gevraagd, waarvan de samenstelling afhankelijk wordt gesteld van het goedvinden der ambtenaren en commissiën door de nieuwe wet in het leven geroepen. Trouwens de Regeering, zoowel als het opperste college hebben beide nu reeds dit eerste jaar bewijzen gegeven van de zonderlingste opvattingen in deze, reden gevende dezelfde klacht te herhalen, die de Regeering in haar Memorie van Toelichting ten opzichte van het vroegere Geneeskundig Staatstoezicht uitte, dat het nl. niet berekend bleek te zijn om de zorg op zich te nemen voor alle belangen, de hygiène rakende. Na ingewonnen advies heeft nl. de Regeering het noodig geoordeeld een onderzoek in te stellen naar de adenoïde vegetatiën in de neus, voorkomende bij schoolkinderen, doch in plaats van daartoe de medewerking in te roepen van de nieuwe inspecteurs en de gezondheids-commissiën heeft zij het onderzoek opgedragen aan de onderwijzers; van zijn kant heeft de Centrale Gezondheidsraad gemeend een register aan te leggen van alle gestichten en inrichtingen, waar zieken van welken aard ook worden opgenomen, doch bij dit onder- | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
zoek heeft hij niet de persoonlijke inspectie der gezondheidscommissien verplichtend geacht, maar zich tevreden gesteld met de opgaven te verzamelen, zooals de besturen dier inrichtingen het goedvinden die te geven. Een verzameling dus van papier, zooals het elders genoemd werd:Ga naar voetnoot1) ‘blanco papieren; ingevulde papieren; bedrukte papieren; verzamelde papieren; saamgebonden papieren; bewaarde papieren; uitgegeven papieren.’ Het herinnert mij levendig aan een onderzoek omtrent de Bewaarscholen in 1883 ingesteld door de Geneeskundige Raden van Nederland en waarbij althans in ééne provincie geen enkele school door de commissieleden was bezocht, maar alle gegevens op staten en lijsten door burgemeesters en besturen waren bijeengebracht. Deze beide voorbeelden van Regeering en Centralen Raad had ik naast enkele andere gegevens voor oogen, toen ik in den aanvang schreef, dat deze beschouwing daarom mij noodig toescheen ‘omdat nu nog de mogelijkheid aanwezig is, het stuur in eene andere richting te wenden.’ | |||||||||||
IV.Een ander gewichtig punt dient hierbij nader in oogenschouw te worden genomen, namelijk de Samenstelling der Gezondheidscommissiën. Aan haar toch, aan hare leden moet de moeilijke, doch tevens zeer gewichtige taak worden opgedragen om de Gezondheidswet te maken tot een levende kracht. De eerste vraag hierbij is: zijn zij daartoe in staat en kan dit omvangrijke werk in billijkheid van haar gevorderd worden, te rade gaande met de omstandigheden waaronder zij werden benoemd? In datzelfde verband dienen ook ter sprake te komen de buitengewone leden van den Centralen Raad, die ten getale van ruim zestig, geroepen zijn den Raad, bestaande uit slechts een zevental leden, met hun adviezen bij te staan. De naamlijst nagaande, springt het echter terstond in het oog, dat de Regeering dit lidmaatschap nagenoeg uitsluitend beschouwd heeft als een eere-betrekking voor vrienden en bekenden, uitgezonderd een dozijn personen, die om hun | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
kunde en wetenschap als van zelf aangewezen en in staat zijn gewichtige diensten te bewijzen, waarvan de Centrale Raad ongetwijfeld bij voorkomende gelegenheden zal gebruik maken, zooals hij reeds heeft gedaan bij het afvaardigen van een tweetal leden naar Rusland tot onderzoek van de wijze der verpleging van lijders aan lepra. Deze gunstige uitzonderingen daargelaten, zullen echter deze buitengewone leden geen ernstige en persoonlijke onderzoekingen op zich kunnen nemen; hun verblijfplaats zou dit bovendien verhinderen, daar zij bijna uitsluitend woonachtig zijn in het centrum van het land en niet op de hoogte zijn van plaatselijke toestanden in de provinciën.Ga naar voetnoot1) Wij zijn dus genoopt onze verwachtingen te bouwen alleen op de leden der Gezondheidscommissiën. Op den voorgrond zij gesteld, dat zij in het geheel geene vergoeding ontvangen voor welke werkzaamheden ook door hen verricht, tenzij verblijfkosten volgens tarief, indien zij zich langer dan zes uren buiten hun woonplaats moeten ophouden. Alleen de secretaris van iedere commissie ontvangt salaris, doch staat in de meeste gevallen buiten de commissie. Bij het volgende willen wij buiten beschouwing laten de commissiën, ingesteld door een enkele gemeente; haar werkkring is meer beperkt en met enkele uitzonderingen zijn zij ingesteld voor groote gemeenten, met meer dan 18,000 inwoners, waar de keuze van geschikte personen daardoor gemakkelijk is. Buiten deze zijn er 95 commissiën gevormd, | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
zooals wij reeds zeiden, elk voor een complex van bij elkaar gelegen gemeenten met ongeveer 40,000 inwoners. De wet bepaalt alleen dit laatste cijfer; de uitgestrektheid, de ligging of het aantal der gemeenten, heeft zij niet in aanmerking genomen. Van daar dat er commissiën zijn, die haar toezicht moeten uitstrekken over meer dan 70 hectaren, terwijl anderen nauwelijks 30 hectaren onder haar beheer hebben; tot elk dezer plattelands-commissiën behooren minstens drie gemeenten, doch de werkkring van zeer velen strekt zich uit over een dozijn en enkelen zelfs over twintig of meer gemeenten, met ieder van welke afzonderlijk moet worden onderhandeld. Van den aanvang af is er uit Regeeringskringen de aandacht op gevestigd, de commissiën vooral niet te doen samenstellen alleen of voor een groot deel uit geneeskundigenGa naar voetnoot1) en met angstvallige nauwgezetheid heeft iedere Commissaris der Koningin hieraan de hand gehouden bij de benoemingen, die van hem uitgingen. De regel, bij de samenstelling der commissiën gevolgd, is overigens op verre na niet dezelfde geweest in alle provinciën en het is zeker wel opmerkelijk, dat eene rijkswet voor hare organisatie zulk eene ruime speling toelaat, naar gelang van de opvatting van den Commissaris in iedere provincie. Vooreerst treft dit wat het aantal leden aangaat; dit cijfer is in Limburg voor elke commissie 10, voor Gelderland en Noord-Holland 9, in Drente 8 tot 10, in Utrecht 6 tot 9, in Z. Holland, Groningen en Overijsel en in enkele streken van Friesland 7, doch overigens in deze laatste provincie slechts 5, evenals overal in Zeeland en N. Brabant. Meestal is de secretaris niet benoemd als lid der Commissie; in N. Brabant b.v. slechts eenmaal op 14 CommissiënGa naar voetnoot2) en ook in Friesland, Zeeland, Drente en Utrecht is slechts een enkele secretaris lid eener Commissie, in andere Provinciën komt dit echter meermalen voor en in Noord-Holland, Gelderland en Limburg zelfs in meer dan de helft der Commissiën. | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
Dezelfde werkzaamheden, waartoe in de eene provincie een tiental personen worden noodig geacht, somwijlen nog met een secretaris, die geen deel der Commissie uitmaakt, meent de Commissaris eener andere provincie voldoende te kunnen laten behartigen door het halve aantal, terwijl aan een van dezen nog bovendien de functie van secretaris wordt opgedragen. Er blijkt door de Regeering een algemeen schema te zijn vastgesteld, waarop bij de samenstelling der Gezondheidscommissiën vrij nauwkeurig is gelet. In bijna geen enkele ontbreekt één medicus, één pharmaceut, scheikundige of technoloog, één architect, bouwmeester of timmerman; daarnaast vindt men veelvuldig één rechtsgeleerde als vierde element en als vijfde een of meer personen van verschillende maatschappelijke positie, zonder bepaalde aanduiding, geestelijken, handelaars en ambtenaren, somwijlen ook leeraren en onderwijzers. In zeer enkele Commissiën hebben fabrieksarbeiders of andere werklieden zitting, een paar malen landbouwers en in een drietal Commissiën vindt men onder de leden namen van vrouwen. De samenstelling van vele commissiën wijst er op - en de lange duur der voorbereiding kon het reeds doen vermoeden - dat men zich heeft moeten tevreden stellen met hetgeen men krijgen kon, met personen die zich de benoeming wel hebben willen laten welgevallen, zonder dat er eenig bijzonder antecedent aanwezig was om juist van hen in het bijzonder ijverig en belangeloos de behartiging te verwachten van de belangen der volksgezondheid. Wanneer men de lange lijst van leden der Gezondheids-commissiën nagaat, staat men verbaasd onder de honderden namen toch zoo vele te missen van personen, die men in de eerste plaats zou meenen te moeten aantreffen. Blijkbaar waren zij niet geneigd hun tijd aan dezen tak van dienst te besteden; een van beiden toch, de waarneming zou veel arbeid en tijd van hen vergen en ambts- of andere ernstige en wetenschappelijke bezigheden beletten hen deze beschikbaar te stellen, of de regeering bedoelde alleen een soort van eerebaantje te scheppen, een liefhebberen in volksgezondheid, waaraan elk die benoemd werd zou kunnen meedoen zooveel hem goeddacht en in dat geval ook was het geen wonder dat vele ernstige beoefe- | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
naars der hygiène geen geneigdheid toonden om zitting te nemen in zulk een liefhebberij-college. Een andere reden van het ontbreken van velen is ongetwijfeld ook gelegen in het eigenaardige schema door de regeering vastgesteld om in iedere commissie vooral van alles wat bijeen te brengen en daarbij liefst verdeeld over de verschillende gemeenten tot één kring behoorende.Ga naar voetnoot1) Wanneer er dus reeds één medicus, één scheikundige, één bouwkundige had plaats genomen mocht geen tweede worden benoemd en was aan de eene gemeente een lid aangewezen dan moest voor een ander elders worden gezocht, welk geschikt persoon er overigens in de eerste gemeente ook aanwezig mocht zijn. Zoo is het in alle provinciën een eindeloos gezoek geworden aan welke personen men dezen nieuwen tak van Staatsdienst zou opdragen zonder dat men in staat was altijd de meest geschikte te kunnen of te mogen benoemen. Welk eene moeilijkheid men onder deze omstandigheden heeft gehad om het getal leden van minstens vijf, zooals de wet bepaalt, bijeen te krijgen, valt in het oog in sommige streken. Het is bekend, dat toen de burgemeesters werden uitgenoodigd volgens hen geschikte candidaten op te geven voor de gezondheidscommissiën binnen hun kring, velen hunner eenvoudig zich zelf of hun secretaris en hun naburige collega's hebben opgegeven; eene nieuwe circulaire heeft hen toen onder het oog gebracht, dat de bedoeling der wet op die wijze zou worden miskend. Dit was trouwens geheel in overeenstemming met de geschiedenis der wet. Bij de behandeling toch is herhaaldelijk de nadruk er op gelegd, dat de gezondheidscommissiën wel niet tegen de gemeentebesturen behoefden op te treden, maar toch van die besturen geheel onafhankelijk behoorden te zijn, omdat zij in vele gevallen deze besturen zouden moeten aansporen tot meer actief optreden bij de behartiging der belangen van de volksgezondheid. Toch zijn er betrekkelijk zeer vele commissiën, waarin burgemeesters en gemeente-secretarissen zitting hebben, zij het de laatsten ook meestal bloot als secretaris der commissie | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
zonder dat zij daarvan lid zijn. In Drente, Utrecht, Friesland en Noord-Holland heeft men zich kunnen houden aan de uitsluiting van burgemeesters, in enkele andere provinciën, zooals Overijsel Groningen en Noord-Brabant heeft men in een enkele commissie een doen zitting nemen en in Zeeland ontbreken zij niet in drie van de acht commissiën. Doch in Limburg, Zuid-Holland en Gelderland hebben de commissarissen het blijkbaar minder bedenkelijk geacht om burgemeesters te benoemen, in de meeste commissiën komen zij voor en in sommige heeft zelfs meer dan een dezer hoofden van gemeenten zitting, terwijl in Limburg en Gelderland een enkele maal en in Zuid-Holland in vijf van de elf commissiën een burgemeester tevens als secretaris optreedt. In bijna alle andere commissiën waarin een burgemeester heeft plaats genomen is hij tevens tot voorzitter benoemd. Het is aan ernstigen twijfel onderhevig of door deze samenstelling en combinatie de zelfstandigheid der commissiën tegenover onwillige gemeentebesturen, die door Regeering en Volksvertegenwoordiging bij herhaling als noodzakelijk op den voorgrond is gesteld, voldoende wordt gewaarborgd, terwijl het voorzeker zijne bedenkelijke zijde heeft, dat waar eene commissie over verordeningen van onderscheidene gemeenten heeft te oordeelen en de financiën van verschillende gemeenten bij haar werkzaamheden zijn betrokken, het hoofd van een enkele dezer gemeenten eene overwegende stem heeft bij de beoordeeling en de beslissing. Hebben wij echter in alle of althans in de meeste dezer gevallen te doen met hetgeen in het dagelijksch leven een gedwongen fraaiigheid genoemd wordt, en heeft men tot de benoeming in grooten getale van burgemeesters, wethouders secretarissen, ambtenaren ter secretarie, gemeente-ontvangers enz. zijn toevlucht moeten nemen, omdat er geen andere ietwat geschikte personen te vinden waren binnen den afgepasten kring der commissie, dan wordt reeds daardoor de optimistische beschouwing van den minister Borgesius bij de behandeling der wet te niet gedaan, toen hij zeide: ‘Het is niet aan te nemen, dat geen voldoend aantal personen zoude zijn te vinden, die voldoende kennis en belangstelling bezitten en voldoenden tijd beschikbaar hebben om de belangen der volksgezondheid in hun omgeving te behartigen.’ | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
Dat toch personen en gemeente-ambtenaren als bovengenoemd slechts noode in aanmerking zouden behooren te komen als leider van gezondheids-commissiën kan worden afgeleid uit de omstandigheid, dat volgens de Memorie van Toelichting er zelfs door sommigen aan gedacht schijnt te zijn ‘om leden van gemeenteraden en geneeskundigen, die door de gemeente bezoldigd worden’ uit te sluiten als leden van gezondheidscommissiën, hetgeen echter door de Regeering overbodig werd geacht en volgens haar met gerustheid aan de prudentie van de Commissarissen der Koningin kon worden overgelaten. In het zooeven aangehaalde citaat van den vader der wet wordt op kwistige wijze gebruik gemaakt van het adjectief ‘voldoend’ en inderdaad blijkt het, dat de beteekenis van dit voorvoegsel ruime speling moet toelaten om bij de vele werkzaamheden, die volgens de artikelen 6 en 27 der Wet aan de gezondheidscommissiën zijn of kunnen worden opgedragen, ongeacht nog de bevoegdheden van art. 4, toch bij sommige leden der commissiën ‘voldoenden tijd’ tot waarneming te veronderstellen, niettegenstaande hunne vele en gewichtige ambtsbedieningen. Ik heb daarbij het oog op kantonrechters en griffiers, schoolopzieners, directeuren van H.B. Scholen, hoofden van scholen, ingenieurs bij het spoorwezen en van den Waterstaat; al deze personen zijn hier en daar leden van gezondheidscommissiën, veel malen zelfs voorzitter; een paar malen vinden wij als lid den directeur van een post- en telegraafkantoor en eens een actief dienend officier van de genie, een subsituut-officier van justitie en een lid van een arrondissements-rechtbank. Het springt in het oog, dat vele dezer ambtenaren ook slechts tijdelijk ergens woonachtig zijn en daardoor niet bij voorkeur het best met plaatselijke toestanden en verhoudingen in hun omgeving bekend zijn of voor de toekomst duurzame verbeteringen kunnen voorbereiden. Het heeft zelfs den schijn alsof het ambt de geschiktheid als lid eener gezondheidscommissie medebrengt, geheel onafhankelijk van bekendheid ter plaatse, hoe anders te verklaren dat te Hoorn bij het aftreden van een lid die kantonrechter en een ander die ingenieur was bij den Waterstaat onmiddellijk hun opvolgers werden benoemd, dat ditzelfde plaats vond met | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
een ingenieur te Zierikzee en te Heerlen met een griffier bij het kantongerecht. Zeer eigenaardig - en het verdient daarom afzonderlijke vermelding - is de keuze van de voorzitters bij verschillende commissiën geweest, met het oog zoowel op ‘voldoenden’ tijd als ‘voldoende’ kennis, die bij hen wordt verondersteld. Het zou aanmatigend zijn over het laatste hier een oordeel uit te spreken, omdat mij de bevoegdheid ten eenen male ontbreekt, toch is het opvallend, dat aan het hoofd van eene Gezondheidscommiśsie, geroepen de belangen der Volksgezondheid te behartigen, waartoe volgens de wet ook behoort: de verwijdering en den afvoer van vuil, de reinheid van wegen en wateren, voorkoming, wering of beteugeling van besmettelijke ziekten, drinkwaterleidingen en andere voorzieningen tot verkrijging van goed drinkwater, gezondheidstoezicht op levensmiddelen enz., 15 malen van de 95 commissiën een rechtsgeleerde of notaris werd geplaatst, 8 malen een burgemeester en 4 malen een geestelijke, terwijl ook aan directeuren van H.B. Scholen en kantonrechters de tijd daarvoor niet schijnt te ontbreken. In Hilversum kan zelfs een arrondissements-schoolopziener, wiens ambtgebied Amsterdam is, doch aan wien vergund is te Hilversum te wonen, tijd vinden om op te treden als voorzitter der gezondheidscommissie. Te Oosterwijk is een districts-schoolopziener voorzitter, terwijl te Gulpen tot deze betrekking benoemd is een arrondissements-schoolopziener, die bovendien nog kantonrechter is. Bij deze combinatie van betrekkingen spreekt het vanzelf, dat het zwaarste is wat het zwaarste weegt en dat de behartiging der Volksgezondheid op de laatste plaats komt en moet komen, maar daarmede en daardoor wordt tevens bewezen, dat de Regeering dit ‘voldoende’ acht. En zoo is het ook. Zich blind starende op de Volkshuisvesting en de daarvoor noodige Woningwet is het overig deel der Volksgezondheid met de Gezondheidswet tot den tweeden rang afgedaald om slechts ter sprake te komen, waar zij volledigheidshalve in het kader past. De Woningwet legt bepaalde verplichtingen op aan Gemeentebesturen en gezondheidscommissiën ten opzichte der volkshuisting en het leidt geen twijfel of binnenkort en in hooge mate zal zij leiden tot het opruimen van | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
vele misstanden en het aanbrengen van vele verbeteringen, maar voor de Gezondheidswet, voor de overige hygiène ontbreken al deze verplichtingen en kan alleen gewezen worden op bevoegdheden, terwijl uit eene vroegere wetgeving is gebleken hoe weinig daarvan terecht komt, indien het wordt overgelaten aan de vrije keuze, in dit geval nog wel van personen, die met ander werk overladen zijn en voor dezen arbeid niets ontvangen ter vergoeding, maar alles vrijwillig en onverplicht op zich moeten nemen. Er is geen enkele reden denkbaar waarom met dit nieuwe stelsel betere resultaten zullen worden verkregen dan onder het oude Geneeskundig Staatstoezicht, tenzij een geheel andere gedachtengang moet gevolgd worden en de secretaris de eenige gesalarieerde in de commissie als de hoofdpersoon moet beschouwd worden. De Minister van Binnenlandsche Zaken toch meent, volgens de Handelingen der Tweede Kamer op blz. 1202, dat de secretaris, ook al is hij geen lid, in den regel de ziel en de stuwkracht der commissie zal zijn. Hij zal waarschijnlijk den meesten tijd aan de goede zaak besteden, om die reden meende de Minister hem alle bevoegdheden tot binnentreden van woningen en inspectie van inrichtingen enz. evenals aan de leden der commissie te moeten toekennen. De Kamer was het daarmede echter niet eens en nam het eenig amendement op de gansche wet aan, uit overweging, zooals de voorsteller te kennen gaf, dat ‘voor de betrekking van secretaris meestal jongelieden zouden worden gekozen, die met het schrijfwerk werden belast.’ Of dit laatste is geschied weten wij niet, doch valt te betwijfelen, wanneer men nagaat de betrekkingen, die deze secretarissen in de maatschappij bekleeden. Van 83 der 95 plattelands-commissiën hebben wij aanteekening kunnen houden; daaronder kwamen voor:
| |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
Doch hoe dit zij, men mag aannemen. dat er geen reden bestaat juist deze personen het eigenlijke werk op te dragen, voorzoover het niet de schriftelijke werkzaamheden aangaat, maar de persoonlijke onderzoekingen, inspecties, adviezen en intellectueelen arbeid in het algemeen. 't Klinkt zonderling uit den mond van den heer Borgesius, die nog te Breda op het laatste congres voor hygiène herhaalde, wat hij reeds zoo dikwijls had beweerd, dat er in Nederland personen in genoegzaam aantal zouden gevonden worden, die belangeloos en zonder vergoeding de taak der gezondheidscommissiën op zich zouden willen nemen, hier te vernemen, dat de eigenlijke ziel der commissiën, ‘de stuwkracht’, waarschijnlijk de gesalarieerde secretaris zoude zijn. Al moge het waar zijn, dat deze, juist omdat het voor hem eene niet te versmaden betrekking is, wel zal zorgen, dat op papier de zaken in orde zijn en alles loopt volgens wetten en reglementen, waar er kracht en leven van de commissie moet uitgaan en het initiatief moet worden genomen voor bevordering der volksgezondheid, behooren de leden zelf de handen aan het werk te slaan en heeft inzonderheid de voorzitter een taak te vervullen. Bij goede opvatting is deze inderdaad niet gering, zooals wij reeds hebben aangetoond bij bespreking van art. 4 der Gezondheidswet. | |||||||||||
V.Schrijver dezes heeft zelf de eer voorzitter te zijn eener commissie, omvattende 9 Gemeenten met eene gezamenlijke oppervlakte van bijna 50 duizend hectaren. Als rustend geneesheer is het mij mogelijk veel tijd beschikbaar te stellen, de secretaris tevens lid der commissie, oud-apotheker, en het bouwkundig lid kunnen nagenoeg ten allen tijde vrijaf nemen en ook de twee andere leden, niettegenstaande zij beiden, de een als professor aan een seminarie, de andere als praktiseerend geneesheer veel meer bezet zijn, zijn genegen hun taak als lid der commissie breed op te vatten en hun ijver, waar het gevraagd wordt, te toonen met de daad. Gedurende de 9 maanden, van 5 Januari tot 2 October, waarin de commissie geregeld werkzaam is geweest, heb ik aanteekening gehouden van den tijd door ieder lid aan werk- | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
zaamheden en reizen ten dienste der commissie besteed; deze bedraagt voor de eerste drie genoemden tusschen 125 en 140 uren, dus gemiddeld 15 uren per maand, voor de beide anderen 50 tot 60 uren of dooreengenomen 6 à 7 uren iedere maand. Van deze laatsten komt het grootste deel op het bijwonen der vergaderingen, die iedere maand gehouden worden en bijna 3 uren duren, ten gevolge der vele punten, die telkens aan de orde zijn en waarvoor zij, wonende ver buiten den zetel der commissie, bovendien minstens 3 uur noodig hebben voor de reis per spoor en tram. Van de andere leden, die allen ongeveer in het centrum wonen, is slechts een gering deel der uren besteed aan vergaderingen, nauwelijks ⅕, al het andere diende voor inspectiereizen; iedere maand werd er een ondernomen naar eene naburige gemeente, die gewoonlijk duurde van 's morgens 8 à 9 uur tot 's middags 4 à 5 uur. Wanneer het mogelijk was werd gebruik gemaakt van spoor of stoomtram, anders werd een rijtuig genomen; hoeveel tijd dit neemt en hoe onmogelijk het is om in dien tijd meer dan enkele gelegenheden behoorlijk na te gaan, kan alleen hij beseffen, die bekend is met de toestanden ten plattelande, waar b.v. in dezelfde gemeente twee scholen meer dan een uur rijdens van elkander verwijderd kunnen zijn en vaak niet anders dan langs cirkelwegen zijn te bereiken. Behalve deze aanteekening van den tijd, die reeds besteed is, is het van belang te weten welke werkzaamheden te verrichten zijn, waarbij het niet overbodig is op te merken, dat waarschijnlijk de kring dezer commissie niet aanmerkelijk verschilt van tientallen andere in den lande en in menig opzicht vrijwel als type kan gelden. Het aantal inrichtingen van onderwijs, openbare en bijzondere scholen, bewaarscholen en pensionaten binnen den kring, waarvan hier gesproken wordt, bedraagt niet minder dan veertig. Op enkele resultaten van het gedeeltelijk onderzoek, nu reeds verkregen, wensch ik zoo aanstonds even de aandacht te vestigen, hier reeds zij opgemerkt, dat een deskundig toezicht bij de laatstgenoemde inrichtingen in de laatste tijden gebleken is zoo hoogst wenschelijk te zijn, omdat de slaapzalen ondoelmatig ingericht, juist op den leeftijd dezer pensionaires, een bron van verspreiding van tuberculose kunnen worden. | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
Inrichtingen, waar zieken ter verpleging worden opgenomen en waarnaar reeds de Centrale Raad verlangd heeft een onderzoek in te stellen, zijn er vermoedelijk minstens een tiental. Onder de fabrieken en belangrijke industrieele ondernemingen komen voor: een suikerfabriek, een half dozijn steenbakkerijen, twee ijzergieterijen, tal van leerlooierijen en elf zuivelfabrieken. De laatste zijn reeds voor het meerendeel bezocht en de commissie ontdekte, dat een der meest noodzakelijke hygiènische maatregelen, het vernietigen, liefst door verbranding, van het centrifugeslib nog niet overal geregeld plaats vond. Dat het toezicht op deze laatste inrichtingen volgens de opvatting der autoriteiten tot de directe taak der gezondheids-commissiën behoorde, bleek uit een aanschrijving van den Commissaris der Koningin, die haar opdroeg een onderzoek in te stellen naar den afvoer van het water eener fabriek, waaromtrent een klacht bij hem was ingekomen. Het kan toch onmogelijk in de bedoeling liggen en in allen geval zou het in strijd zijn met het begrip: onderzoek naar den staat der volksgezondheid en aanwijzing der middelen om haar te verbeteren, indien volstaan kon worden met alleen een onderzoek naar de schadelijkheid van fabrieksafvalwater te ondernemen, wanneer toevallig iemand de moeite zich getroostte een klacht in te dienen. Een algemeen toezicht op alle inrichtingen van denzelfden aard is alleen doeltreffend en kan een aanwijzing geven van de gevaren voor de volksgezondheid van sommige bedrijven onder sommige omstandigheden. Hoe dit tevens den weg wijst, waarlangs verbetering is aan te brengen, bleek reeds aan de commissie; door maatregelen in de eene fabriek genomen, werd haar somwijlen het middel aan de hand gedaan, waardoor in eene andere inrichting van denzelfden aard misstanden konden worden weggenomen. De noodzakelijkheid van een hygiènisch toezicht trad echter zeer bijzonder ook in het licht, waar de commissie dit het allerminst verwacht had, namelijk bij de scholen. De schoolwet geeft enkele gebiedende voorschriften, die ongetwijfeld hun oorsprong te danken hebben aan zorg voor de gezondheid der schoolgaande kinderen en van het onderwijzend personeel. Zoo, om slechts enkele te noemen: de vloer van het schoolvertrek is van hout (art. 11 Kon. Besluit van 30 | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
Augustus 1880), de deuren van het schoolvertrek zijn niet in onmiddellijke gemeenschap met de buitenlucht (art. 12), de schoolbanken worden voorzien van eene rug- of lendeleuning (art. 13); al deze bepalingen zijn toepasselijk zoowel op scholen waarin openbaar als waar bijzonder lager onderwijs gegeven wordt en in beide categoriën vond de commissie de meest duidelijke overtredingen van deze artikelen. Bij eene openbare school waar de toestanden in strijd met deze en andere voorschriften al te talrijk waren, meende zij het gemeentebestuur, krachtens art. 27 der Gezondheidswet, onmiddellijk daarmede in kennis te moeten stellen onder opmerking, dat bij gebrek aan spoedige verbetering aan den Hoofdinspecteur een voorstel zou worden gedaan de school te sluiten. Waar bij een door de wet geregeld en gesalarieerd schooltoezicht dergelijke fouten tegen de gezondheid voorkomen en jarenlang worden bestendigd, niettegenstaande de verplichting om er tegen te waken, ligt het voor de hand, dat andere schadelijke momenten, waarop het toezicht niet verplichtend is, zooals te veel of te weinig licht, gebrekkige luchtverversching en waterafvoer, ondoelmatige schoolmeubelen, vochtige muren enz. dikwijls voorkomen; de commissie is dan ook in de gelegenheid geweest in verschillende scholen hierop te wijzen. Het is bij deze waarnemingen een verblijdend verschijnsel er aan te kunnen toevoegen, dat in de meeste gevallen de besturen der scholen, nu er hun aandacht op werd gevestigd, niet ongenegen bleken te zijn verbeteringen aan te brengen, indien de commissie kon aangeven op welke wijze die verkregen konden worden; vaak was het alleen een soort van sleur, die de toestanden had doen bestendigen en de verwijten tegenover het bestaande schooltoezicht worden daardoor zeker niet geringer. | |||||||||||
VI.In het vorenstaande meen ik te hebben aangetoond, dat het wenschelijk en mogelijk is, behalve voor de volkshuisvesting, door middel der gezondheidscommissiën ook te werken in het belang van andere zaken, de volksgezondheid rakende. Al lijdt het geen twijfel, dat enkele dezer nieuwe colleges | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
in dien geest zullen optreden, met het oog op de samenstelling der commissiën en de verplichting om de uitgebreide werkzaamheden, wier uitvoering veel tijd, kennis en studie eischt en, ten overvloede, zonder toekenning van eenig honorarium moeten worden verricht, is het niet denkbaar, dat vele leden in staat en genegen zijn zich daaraan te wijden met al den ijver, die er voor noodig is; terwijl, wanneer slechts enkele commissiën haar taak op zulk eene wijze opvatten en ten uitvoer brengen, dit juist zijne zeer bedenkelijke zijde heeft. Bij het nauwkeurig nagaan in een omschreven kring van ‘alle openbare gebouwen, alle scholen en andere tot het geven van onderwijs bestemde lokalen, kinderbewaarplaatsen, gestichten van liefdadigheid, weeshuizen, herbergen, logementen, slaapsteden, fabrieken, werkplaatsen, magazijnen, winkels, gevangenissen, zieken-inrichtingen en badhuizen,’ zooals die zijn opgenoemd in art. 4 der Gezondheidswet, zullen er gebreken en misstanden, met het oog op algemeene gezondheidsbelangen ontdekt worden, die aanleiding geven tot opmerkingen en aansporing tot verbetering. Bij den besten wil en zucht tot samenwerking aan weerszijden zal dit van tijd tot tijd aanleiding geven tot conflicten met gemeente-besturen, directiën en particuliere personen, waarbij ook tusschenkomst van hoogere autoriteiten, met de daaraan verbonden onaangenaamheden, kosten of moeite somwijlen, niet achterwege zal kunnen blijven. Al geschiedde alles volkomen in overeenstemming met de wet, het zou eene grove onbillijkheid zijn tegenover sommigen, indien de activiteit en de bijzondere opvatting eener gezondheidscommissie de besturen en personen binnen haren kring last en moeite veroorzaken, terwijl in onmiddellijk naastgelegen gemeenten onder dezelfde omstandigheden deze personen ongemoeid worden gelaten, alleen omdat de commissie hare taak anders opvat en toestanden daarom niet aan het licht komen, die misschien erger zijn dan in den eerst bedoelden kring. Bovendien zal ook het verzet tegen voorschriften en maatregelen der commissie in den eersten kring worden opgewekt en aangemoedigd ook bij overigens goedgezinden, wanneer zij zien dat hetzelfde, waarover bij hen aanmerkingen gemaakt wordt, elders straffeloos mag geschieden. | |||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||
Voor alles moet derhalve plaats vinden, wat ik reeds in den aanvang heb opgemerkt en thans door voorbeelden heb duidelijk gemaakt, dat aan de gezondheidscommissiën bepaalde voorschriften worden gegeven omtrent hetgeen door haar moet worden verricht en dat niet, zooals thans heeft plaats gehad, als bij toeval een paar punten uit de lijst van art. 4 in het model jaarverslag van den Centralen Raad worden aangestipt met voorbijgaan van alle anderen. Tevens moet worden aangegeven, dat niet alleen een onderzoek der genoemde gebouwen en inrichtingen moet worden verricht bij het toevallig inkomen van klachten, maar dat dit onderzoek geregeld en volgens eene bepaalde door den Centralen Raad vastgestelde methode moet worden ondernomen. Op die wijze alleen is voor den wetgever in de toekomst een bruikbaar materiaal te verkrijgen, waarmee door voorschriften en verordeningen kan worden voortgebouwd. Zulk een goed geregeld en overal geldend onderzoek door alle gezondheidscommissiën zou nog het bijzondere voordeel hebben, dat het voor de wetenschappelijke krachten, in den Centralen Raad aanwezig, een voor haar meer passend arbeidsveld zou openen dan de bijna uitsluitend administratieve werkzaamheden, waarmede zij, door de omstandigheden gedwongen, zich thans meestal moeten bezig houden. Zoo straks merkte ik op, dat de meeste besturen van scholen en zuivelfabrieken door onze commissie bezocht in het minst niet ongenegen waren de verbeteringen aan te brengen, die ons noodig voorkwamen, maar te gelijker tijd verlangden te weten, hoe dan wel de schoolmeubelen, de luchtverversching, de afvoer van fabrieksafval zouden gemaakt en ingericht moeten worden om aan de eischen te voldoen en den schadelijken invloed op de gezondheid in het algemeen te vermijden? Vragen waarvan de commissie de billijkheid moest erkennen. Al nemen wij gaarne aan, dat hier en daar in eene commissie een der leden een bevredigend antwoord kan geven op het een of andere punt, non omnia possumus omnes; het is onmogelijk te verlangen, dat eene commissie van al deze vraagpunten op de hoogte is. Wat schooner taak denkbaar voor den Centralen Raad der Volksgezondheid dan de vragen te verzamelen der verschil- | |||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||
lende commissiën en rekening houdende met hetgeen wetenschap en ervaring hebben geleerd, schema's van beantwoording bij voorbaat samen te stellen, aan de gezondheidscommissiën de bevoegdheid overlatende die te wijzigen naar plaats en omstandigheden. Wij zouden dan een overzicht verkrijgen van de verschillende wijzen van verlichting, verwarming en ventilatie, die kunnen worden toegepast in schoollokalen, gebouwd onder uiteenloopende verhoudingen; wij zouden modellen ontvangen van schoolmeubelen, die de ervaring geleerd heeft het best te voldoen aan de eischen der hygiène en doelmatigheid. Met het oog op fabrieken en werkplaatsen zou allicht door samenwerking van de arbeids-inspectie met den Centralen Raad aan de gezondheidscommissiën een leiddraad kunnen worden verschaft van hetgeen door luchtbederf, door gebrekkige reiniging enz. den werkman of fabrieksarbeider kan schaden en door welke middelen de nadeelen voor de volksgezondheid van fabrieksafval kan worden voorkomen, hoe in verschillende industrieën het afvalwater kan worden gereinigd, de rioleering geregeld, enz. Voor ‘kinderbewaarplaatsen, weeshuizen en gestichten van liefdadigheid’, zooals het meergemelde artikel ze te samen brengt, zou de Centrale Raad modellen kunnen geven van de meest goedkoope en toch duurzame inrichting van zalen, kamertjes en bedden, voor ‘ziekeninrichtingen’ zou worden opgegeven de ruimte benoodigd voor ieder patient, de meest noodzakelijke verpleging, zooals die mag worden geëischt ook in kleine inrichtingen op het plattelandGa naar voetnoot1). Welke voorzorgsmaatregelen doelmatig zijn, met het oog op de gezondheid in ‘magazijnen en werkplaatsen’ van allerlei aard en bij verschillende bedrijven, zoude door teekeningen en opgaven kunnen worden toegelicht ten behoeve van de gezondheidscommissiën enz. Het komt ons voor, dat het nut der Gezondheidwet op zulk eene wijze kan worden verkregen door een soort van wisselwerking tusschen de gezondheidscommissiën en den Centralen Raad, waarbij de | |||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||
eersten gegevens verzamelen en de vraagpunten aanduiden, terwijl de laatste zich beijvert door beantwoording op wetenschappelijke gronden den weg ter verbetering aan te wijzen.
Ik ben overtuigd, dat velen wien de algemeene gezondheidszorg ter harte gaat de gevoelens deelen hierboven door mij uiteengezet, dat namelijk zoowel bij de Regeering, als bij vele gezondheidscommissiën de Woningwet en de daaruit voortvloeiende verplichtingen te veel als eenig doel wordt beschouwd ter behartiging in de naaste toekomst en dat deze opvatting nog sterker zal worden, wanneer op 1 Augustus van dit jaar deze wet allen ernstig aan het werk zal zetten. Evenzeer echter is het mijn overtuiging, dat dan en daardoor slechts een deel zal worden bereikt van hetgeen bij de tegenwoordige organisatie met eenige wijziging had kunnen worden tot stand gebracht en dat, buiten het nut voor de volkshuisvesting, voor de volksgezondheid in het algemeen onder de tegenwoordige omstandigheden misschien minder nog zal worden verkregen dan onder de oude regeling van het Geneeskundig Staatstoezicht. Nu het nog tijd is dient derhalve gekeerd te worden en wat bevoegdheid, vrije wil en liefhebberij der talrijke commissien is tot verplichting worden omgezet, opdat niet een volgende wetgever, de doodsklok luidende over deze wetgeving, evenals zijn voorganger bij het graf der wet van 1865, bij monde van de Regeering, getuige: ‘Het is mogelijk dat van de hulp der geneeskundige raden (gezondheidscommissiën) op meer doeltreffende wijze gebruik had kunnen gemaakt worden, maar te loochenen is het niet, dat zij reeds van den beginne af èn door de organisatie èn door de opvatting hunner (harer) taak slechts een vrij lijdelijke rol hebben vervuld.’ ‘Deze colleges hebben (ten opzichte der volksgezondheid in het algemeen) niet gegeven wat men er van had verwacht.’ (Memorie van Toelichting bij het Wetsontwerp tot regeling van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, blz. 2.) Felix quem reddunt aliena pericula cautum. Wie zich aan een ander (zijn voorganger) spiegelt, spiegelt zich zacht.
November 1903. Dr. G.W. Bruinsma. |
|