De Gids. Jaargang 68
(1904)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||
Over collectieve psychologie.De nieuwere richting op het gebied der studie van misdaad en misdadigers heeft ontegenzeggelijk dit teekenend karakter, dat hare aanhangers zich vóór alles toeleggen op onderzoek naar de oorzaken der misdaad. Eerst daarna komt het opsporen der middelen tot bestrijding der criminaliteit aan de beurt. Geheel passend bij de erkenning, dat deze oorzaken van den meest uiteenloopenden aard kunnen zijn en dat, zelfs bij een oogenschijnlijk weinig gecompliceerd misdrijf, velerlei factoren kunnen samenwerken, is het feit dat zeer verschillende hulpwetenschappen binnen het studiegebied der crimineele anthropologie - den zeer gebrekkigen naamGa naar voetnoot1) voor die nieuwere richting - worden betrokken en er materiaal brengen, dat, op eigen terrein met geheel ander doel bewerkt, hier aan het gemeenschappelijk doel ten goede moet komen. Men kent den strijd, die tusschen Lombroso, aan het hoofd der Italiaansche (anthropologische, biologische), en Lacassagne, met zijne volgelingen der Fransche (sociologische) school, is gestreden. De ‘choc des opinions’ had ook hier naast veel blijvend verschil het bekende gevolg. Niet uitsluitend de natuurlijke aanleg van den misdadiger, en evenmin uitsluitend de maatschappelijke verhoudingen of de omgeving, zijn kenbron voor de criminaliteit. Niet over de erkenning van een der beide oorzakengroepen, maar over de waardeverhouding tusschen de individueele en de maatschappelijke factoren beide loopt thans het geschil. En dit mag thans wel als | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
vaststaande worden aangenomen, dat men een bepaald delict niet eerder geheel-en-al kent, voordat onderzoek in beiderlei richting heeft plaats gehad. Hoewel wij op deze wijze zeer heterogeen materiaal te zien krijgen, doordat invloeden van allerlei aard in aanmerking komen - ik noem ras, geslacht, leeftijd, erfelijkheid, krankzinnigheid, degeneratie, alcoholisme, prostitutie, sexualiteit, hypnotisme, climaterische, politieke en economische toestanden, invloeden van verstandelijke, zedelijke en godsdienstige ontwikkeling - laten zich de hulp-wetenschappen, waarvan de crimineele anthropologie haar zoo zeer onderling verschillende stof betrekt, in het algemeen nog steeds gevoegelijk in twee groote hoofdgroepen indeelen: biologische en sociologische. Terwijl voor de studie van een bepaald geval van criminaliteit telkens zoowel biologische als sociologische oorzaken in aanmerking komen, behooren daarentegen deze hulpwetenschappen zelf in het algemeen hetzij op het uitgestrekte gebied der biologie, hetzij op het ruime territoir der sociologie thuis. De wetenschap nu, wier naam ik boven dit opstel plaatste, en die ongetwijfeld ook zeer belangrijke diensten aan de crimineele anthropologie heeft te bewijzen, heeft eene dubbele eigenaardigheid. Vooreerst deze, dat er, ook en vooral bij hare corypheën, twijfel bestaat omtrent de plaats die haar in de wetenschap toekomt. We zullen die bijzonderheid zoo aanstonds in ons betoog ontmoeten en daaruit zien dat noch uitsluitend de biologie, noch uitsluitend de sociologie, moederrechten tegenover de collectieve psychologie kan doen gelden. Zoowel haar oorsprong als haar karakter - en, wat echter niet zooveel beteekent, haar naam - wijzen op verwantschap met beide. Of zij nu echter in beider gezin tegelijk thuis behoort, of een nieuw stamhuis vormt, behoort alsnog tot de open quaesties. In de tweede plaats treft ons deze eigenaardigheid dat de collectieve psychologie als zuivere wetenschap haar bakermat op crimineel-anthropologisch gebied gehad heeft. Het eerst schijnt toch immers van collectieve psychologie te zijn gesproken in het standaardwerk (Sociologie criminelle) van den in de crimineel-anthropologische wereld op den voorgrond staanden Italiaan Ferri, op wiens advies de evenzeer in die | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
kringen welbekende Scipio Sighele in 1891 met eene uitvoerige studie over ons onderwerp een aanvang maakte. Bovendien mag tot de eerste belangrijke geschriften op dit gebied gerekend worden het rapport over ‘les crimes des foules’ door den vermaarden socioloog Gabriel Tarde op het 3e crimineelanthropologisch congres in 1892 te Brussel gehouden, uitgebracht. Hierin onderscheidt zij zich inderdaad van andere hulpwetenschappen, die immers alle eerst op meer gevorderden leeftijd het crimineel-anthropologisch terrein betraden. Toch mag dit verschil niet worden overschat. Eenerzijds hadden immers onderzoekingen in collectief-psychologische richting - zij het dan misschien onbewust en slechts door diversgepluimeerde voorloopers eener bepaalde collectief-psychologische wetenschap - reeds plaats voordat van crimineele anthropologie werd gesproken. Anderzijds komen de vruchten der nu tot wetenschap gerijpte collectieve psychologie niet uitsluitend ten goede aan het onderzoek naar de oorzaken en het opsporen van de middelen ter bestrijding der criminaliteit, maar doen hare heilzame werking ook op ander gebied gevoelen. Verband blijft er echter. Beide eigenaardigheden geven eenigszins de richting aan, die ik bij de korte schets welke ik ga neerschrijven, denk te volgen.
Tusschen een der belangrijke biologische wetenschappen, de psychologie, en de sociologie, heeft zich in de laatste jaren de verhouding eenigszins gewijzigd. Beter gezegd: daartusschen heeft eene zekere toenadering, ja zelfs eene wisselwerking plaats gehad. Ondanks de meening van iemand als Durkheim, dat psychologische gegevens van nul en geenerlei waarde konden zijn voor de sociologische wetenschap, daar volgens hem de sociale feiten immers bestaan geheel afgescheiden van de bijzondere gevallen waar zij zich voordoen, zijn langzamerhand de meeste sociologen van de waarheid doordrongen dat voor het begrijpen van samenstelling, werking en ontwikkeling eener maatschappij kennis van de geestelijke gesteldheid der haar samenstellende individuën gewenscht is. Verschillende in de mate hunner waardeering van den psychologischen factor naast andere factoren, stemmen zij in de hoofdzaak overeen, dat namelijk bij sociologisch onderzoek | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
psychologische gegevens waarde hebben. Sommigen gaan zelfs zoover uit enkel psychologische beginselen alle sociale verschijnselen te willen verklaren. Misschien moet ook daartoe gerekend worden onze landgenoot Dr. Wijnaendts Francken, die de sociologie in laatste instantie eene psychologische wetenschap noemt, waarin zich de voornaamste wetten der individueele zielkunde in uitgebreider en samengestelder vorm weerspiegelenGa naar voetnoot1). De beroemde Fransche socioloog Tarde vindt die verklaring in een enkel psychologisch beginsel, de imitatie. Anderen, waaronder René WormsGa naar voetnoot2), gaan minder ver en ruimen naast de psychologische factoren eene flinke plaats in voor andere biologische en cosmische invloeden; voor de eerste, omdat ook de eischen van het organisme zich in het sociale leven doen gevoelen; voor de laatste, terwille van den invloed dien het fysieke milieu, waar het leven plaats vindt, op vorm en ontwikkeling daarvan moet uitoefenen. Maar terwijl deze beide in ieder geval slechts secundair werken, in zooverre als zoowel organische als cosmische factoren eerst tot het bewustzijn moeten doordringen om invloed uit te oefenen, staat de psychologische factor, ook volgens iemand als Worms, onbetwist vooraan. Daarover is men het dus zeker eens dat de sociologie belangrijke hulp van de psychologie te wachten heeft. De, als gevolg daarvan begrijpelijke, practische eisch, zich verheugende o.a. in den sympathieken steun van een Ellen Key, schrijfster van het ook in onze taal als De Eeuw van het Kind vertaalde meesterwerk, is psychologische opleiding voor den aanstaanden socioloog. Maar ook omgekeerd bestaat er een zekere invloed: van de sociologie op de psychologie. En dat wel een invloed van tweeërlei aard. Vooreerst sociale werking bij de vorming van den individueelen geest. ‘De psychologie’ - zoo zegt de schrijver der zooeven aangehaalde Psychologische Omtrekken - ‘kan den mensch niet anders bestudeeren dan als sociaal wezen. Want van zijne geboorte af leeft hij te midden van eene maatschappij waarin hij opgroeit, tot wier instandhouding hij medewerkt en tot wier handhaving hij wordt opgeleid. Het | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
individu dient zich te plooien naar zijn medemenschen en aan te passen aan zijne omgeving; het stelt met zijne soortgenooten de maatschappij samen, maar het wordt ook omgekeerd voortdurend door die maatschappij beïnvloed. De voorwaarden van zijn bestaan zijn niet slechts van biologischen, maar evengoed van sociologischen aard; en het verstandelijk materiaal waarmede hij werkt, zoowel als de moreele gevoelens die hem leiden, zijn voor een groot deel het product der samenleving. Ons geestelijk bezit is slechts voor een klein gedeelte ontleend aan eigen ervaring; wij maken onophoudelijk gebruik van den arbeid onzer voorouders en staan voortdurend op de schouders van anderen, met wie wij een onverbrekelijk geheel vormen.’ Inderdaad ware woorden. Aan de waarde der biologische factoren wordt in het minst geen afbreuk gedaan wanneer bij de vorming der geestelijke eigenschappen ook de werking van sociale invloeden wordt erkend. Ook de eigenschappen, in naam zuiver persoonlijk, zien we groeien en zich ontwikkelen in en door het sociale leven; zelfs gevoel en verstand, beide schijnbaar uitsluitend beheerscht door aard en karakter van de persoonlijkheid die ze in zich sluit, worden mede beïnvloed door het milieu, waarin de persoonlijkheid leeft. Indien de geestelijke verschijnselen van den individu, naar we zagen, onbetwistbaar moeten dienen tot verklaring van het geheel dat de individuën omvat, het is niet minder waar dat dit, geheel inwerkende op de individuën waaruit het is samengesteld, daarbij hunne geestelijke eigenschappen allerminst spaart. De psychologie moet derhalve - na de sociologie te hebben helpen vormen - zich op hare beurt tot de sociologie wenden met de vraag om kennis en verklaring van zekere voorwaarden waaronder de menschelijke geest zich ontwikkelt. Derhalve eene uitbreiding van het gebied der individueele psychologie. Maar een uitbreiding in dubbelen zin. Niet alleen immers sociale werking bij de vorming van den individueelen geest. Maar daarnaast ook sociale, of wil men gemeenschappelijke, uiting van den geest zelve. Want de maatschappelijke invloeden werken niet steeds, ja zelfs niet dikwijls, individueel; individueele inwerking is misschien zelfs uitzondering. Meerdere individuën gezamenlijk worden veelal beïnvloed. Die collectieve inwerking schept geestelijke gelijk- of gelijksoortigheid. Niet alleen individuën, | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
vroeger uitsluitend bestudeerd door de psychologie, maar ook sociale groepen kunnen daarom ook geestelijke verschijnselen vertoonen. Is voor de individueele psychologie het geestelijk verschijnselen-complex van het individu voorwerp van onderzoek, de geestelijke verschijnselen der groepen brachten stof voor collectief-psychologische studies. Moet niet - zoo is gevraagd toen die studies een zuiver wetenschappelijk karakter gingen aannemen - alvorens te onderzoeken naar deze geestelijke verschijnselen der groepen, onderzoek gedaan worden naar het al of niet bestaan van de bron dier verschijnselen, naar eene collectieve ziel? Enkele geleerden, die vraag bevestigend beantwoordend, namen zulk eene ziel aan. Door het enkele feit van het bestaan van eene menigte in psychologischen zin, zouden de haar samenstellende individuen eene collectieve ziel bezitten, welke hen doet voelen, denken en handelen op eene geheel andere wijze dan elk hunner afzonderlijk voelen, denken en handelen zou. Volgens die leer zou de psychologische menigte een tijdelijk wezen zijn, gevormd uit heterogene elementen die voor een oogenblik zijn vergroeid, evenzeer als de cellen die een levend wezen uitmaken door hare vereeniging een nieuw wezen vormen, eigenschappen vertoonende, zeer verschillend van die der cellen afzonderlijk. Maar, hoe krachtig ook verdedigd, vond die opvatting bij het meerendeel geen steun. Sommigen spreken dan nog van ziel in dezelfde beteekenis die zij ook aan de individueele ziel hechten, namelijk eene ziel niet van substantieelen, wel van actueelen aard. Andere geleerden gaan nog een stap verder en meenen dat uitdrukkingen als b.v. nationale geest, familiegeest, etc. slechts eene metaphorische beteekenis hebben, geene concrete realiteit aanduiden, doch slechts dienst doen om aan te wijzen een geheel van eigenschappen, karaktertrekken, identiek bij een groot aantal individuën, deel uitmakende van dezelfde groep. Hoe dit ook zij, voor ons heeft het niet veel nut hierbij langer stil te staan. Wij zullen er ons wel voor wachten in dezen strijd partij te kiezen en constateeren alleen dat door allen, zelfs door hen die den collectieven geest tot een minimum willen reduceeren, daarin wordt opgemerkt eene zekere - min of meer geprononceerde - gelijkheid, gelijksoortigheid, overeenstemming tusschen een groot aantal individueele geesten. | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
Met terzijde-stelling van de metaphysische kern letten we op waargenomen verschijnselen. Herinneren we ons dat het analoge grondprobleem der individueele psychologie evenmin is opgelost, dat deze als ‘zielkunde zonder ziel’ zich desniettemin in blakenden welstand bevindt en zich juist meer is gaan ontwikkelen na hare afscheiding van de philosophie, dan kunnen we zonder al te groote vrees voor de gevolgen dezer vermetelheid, ook van deze metaphysische quaestie hartelijk en onbezwaard afscheid uemen.Ga naar voetnoot1) Dit afscheid behoeft ons te minder te spijten, waar wij eigenlijk te vroeg reeds met deze quaestie in kennis zijn gekomen. Voordat van collectieve psychologie als wetenschap sprake kon zijn, hadden toch reeds onderzoekingen plaats die, hoezeer ook buiten eenig onderling verband en hoewel uitgaande van vertegenwoordigers van verschillende wetenschappen en kunsten, als collectief-psychologische uitingen mogen worden aangemerkt. De wetenschappelijke verhouding tusschen psychologie en sociologie, zooals wij die hierboven bespraken, moge eene vinding van den laatsten tijd zijn; de opmerking, dat verschillende uitwendige omstandigheden op verschillende personen zoodanig gelijkelijk kunnen inwerken dat deze op den duur overeenstemmende geestelijke eigenschappen vertoonen, is zeker niet nieuw. Met uitdrukkingen als ‘nationale geest’ en dergelijke werd steeds bedoeld de zich openbarende geestelijke overeenstemming die tusschen de leden van een volk, familie of andere groep, als gevolg van het daartoe behooren, viel waar te nemen. Door beoefenaars van de meest verschillende wetenschappen werd onafhankelijk van elkaar op dit gebied reeds jarenlang dikwijls zeer prijzenswaardig materiaal geleverd. Materiaal dat zich in den loop der jaren tot eene onnoembare hoeveelheid heeft opgehoopt. Een algemeen overzicht te geven van hetgeen in deze werd geproduceerd, ligt niet in mijne bedoeling. Zelfs het geven | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
van enkele voorbeelden ter kenschetsing van de vaak zeer heterogene stof stelt voor een al te lastige keuze. Van de werken handelende over den nationalen geest munten verschillende echter in het bijzonder uit. Aan de beschrijving van het Fransche karakter wijdt Alfred Fouillée in zijn Psychologie du peuple français belangwekkende bladzijden. De beroemde Notes sur l'Angleterre van Taine teekenen op dien schrijver waardige wijze het Engelsche volk. De Vereenigde Staten inspireerden Toqueville tot het schrijven van zijn Démocratie en Amérique. Anatole Leroy-Beaulieu gaf ons in zijn l'Empire des tzars et les Russes eene hoogst belangrijke studie over Rusland. Hoewel met eenigszins ander doel ondernomen mag hier niet onvermeld blijven de poging van Dr. Lucien Mayet bij zijn bezoek aan het Amsterdamsche Crimineel-Anthropologische congres om bijzonderheden omtrent Duitschland, Nederland en België te verzamelen; in de twee reeds verschenen afleveringen van zijn Notes sur les sciences anthropologiques et plus particulièrement l'anthropologie criminelle en Hollande et en Belgique komen verschillende eigenaardigheden van laatstgenoemde landen aan de beurt. Uiterst moeilijk valt het een greep te doen uit de talrijke werken der schrijvers die ras, familie, intranationale buurtschap tot object van studie hebben gekozen. Niet minder bezwaarlijk is de keuze uit de verschillende beschrijvingen van den professioneelen geest. Merken wij ter kenschetsing der verscheidenheid dienaangaande alleen op dat naast de karakteriseering der landbouwende, industrieele en commercieele bevolking, evenzeer studies zijn gewijd o.a. aan den schilderGa naar voetnoot1) en den musicusGa naar voetnoot2) en wijzen wij op schrijvers als de Balzac en Zola en hunne volgelingen, die in menig werk op magistrale wijze aantoonden hoezeer het beroep dikwijls een merk op de individuën drukt. Alle deze en soortgelijke studies zijn zeker voortgekomen uit de vooropgestelde gedachte dat gemeenschappelijke omstandigheden bij verschillende individuën overeenstemmende psychische eigenschappen kunnen vormen. Als zoodanig zijn zij dan ook met den gemeenschappelijken naam ‘collectiefpsychologische studies’ m.i. niet onjuist aangeduid. In de | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
hierboven reeds door ons aangehaalde monographie doet René Worms eene poging om tusschen al dit materiaal verband te brengen en het in groepen in te deelen. Hij meent dat vier hoofdgroepen kunnen worden aangenomen. In de eerste en tweede hoofdgroep zouden dan vallen de groepen die daarin overeenstemmen dat zij de samenstelling van het sociale lichaam betreffen, terwijl de functioneering daarvan de algemeene verbindingsschakel zou kunnen zijn die de derde en vierde hoofdgroep verbindt. Familie en ras vormen aldus de eerste, groepen gegrond op buurschap, samenwoning de tweede hoofdgroep. Functioneering der maatschappij geschiedt in de eerste plaats door uitoefening van beroepen. De leden van elk der beroepen vormen een groep en deze groepen tezamen onze derde hoofdgroep. Maar de werkzaamheid van den mensch wordt door zijn professioneel leven niet uitgeput. Ook andere betrekkingen dan die van het gemeenschappelijke werk brengen hem er toe zich met zijn medemenschen op eenigerleiwijze te vereenigen. Ook andere overeenkomsten dan die welke aan de uitoefening van eenzelfde beroep haren oorsprong te danken hebben, kunnen met de functioneering der maatschappij in verband staan en tot groepsverdeelingen aanleiding geven. De som dezer associaties vormt de vierde hoofdgroep van Worms. We laten die indeeling voor wat ze is. Ze is natuurlijk slechts met die restrictie aannemelijk dat zij geenszins beoogt de maatschappij botweg in vieren te deelen, maar dat elk der hoofdgroepen haar slechts van uit verschillende gezichtspunten doet bezien. De classificatie zelf der verschillende groepen, welkc collectief-geestelijke eigenschappen vertoonen, heeft voor ons echter eene speciale beteekenis. Volgens Worms behoort al dit materiaal op het gebied der collectieve psychologie thuis. Voorzoover ik heb kunnen nagaan staat hij geheelenal alleen in dit oordeel. In het algemeen denkt men zich het studiegebied dier wetenschap door enger grenzen omtrokken. In ieder geval biedt Worms' indeeling gelegenheid voor eene afbakening der grenzen. Laat ons zien welk standpunt anderen in deze innemen. Maken wij derhalve kennis met de voormannen der collectieve psychologie: Scipio Sighele, Gustave le Bon en Gabriel Tarde. We zeiden reeds dat eerstgenoemde schrijver aan Ferri's | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
opwekking, om de collectieve psychologie tot voorwerp van studie te kiezen, gevolg gaf; in zijn uit het Italiaansch onder de titels le Crime à deuxGa naar voetnoot1), Psychologie des sectesGa naar voetnoot2) en la Foule criminelleGa naar voetnoot3) in het Fransch vertaalde werken werden de resultaten van dien arbeid neergelegd. Gustave le Bon, die tevoren reeds aan talrijke merkwaardige, doch voor ons thans niet belangrijke, werken op biologisch zoowel als op sociologisch gebied zijn naam verbond, verrijkte na zijne studie Lois psychologiques de l'évolution des peuplesGa naar voetnoot4) de collectieve psychologie met zijn beroemde Psychologie des foulesGa naar voetnoot5), waarvan de nu reeds verschenen 7e éditie voor ons ligt. Het is wel merkwaardig en doet niet aangenaam aan, te zien hoe tusschen deze twee overigens zeer wetenschappelijke mannen op allesbehalve wetenschappelijke wijze in een tournooi van hatelijkheden om den voorrang wordt getwist. Terwijl Le Bon omtrent Sighele's La foule criminelle opmerkt: ‘ce dernier travail ne contient pas une seule idée personelle à son auteur,’Ga naar voetnoot6) noemt Sighele Le Bon's Psychologie des foules: ‘en grande partie, une habile restauration de mon volume’Ga naar voetnoot7) en Le Bon zelf iemand, ‘qui a le tort de copier sans les citer les idées d'autrui,’ daaraan zuurzoet toevoegende, ‘alors qu'il devrait se contenter de ses idées personnelles souvent pleines d'originalité et de justesse.’Ga naar voetnoot8) Ver van dit strijdperk bleef natuurlijk de beroemde socioloog Tarde, wiens onbetwiste superioriteit trouwens elk zichzelfvooropzetten uitsluit. Naast zijn deels algemeen, deels minder algemeen bekende werken op sociologisch en criminalistisch gebied, die hier voor ons niet van belang zijn, schreef deze les Crimes des foules, zooals reeds gezegd als rapport op het derde crimineel-anthropologisch congres behandeld, | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
en Foules et sectes au point de vue criminel, beide verschenen in Essais et mélanges sociologiques.Ga naar voetnoot1) Hoever strekt zich nu, volgens deze mannen, het studiegebied der collectieve psychologie uit? En verder - is de collectieve psychologie eene wetenschap op zich zelf of zoo neen waar behoort zij thuis? Tevergeefs zocht ik bij Le Bon naar een categorisch antwoord op die vragen. In zijn Psychologie des foules neemt hij als uitgangspunt de tegenwoordige maatschappelijke ontwikkelingsphase, daarbij waarnemende en daaruit meenende te kunnen voorspellen dat, wat ook de toekomst zal te zien geven, deze in ieder geval zal hebben te erkennen de groote macht van het volk, de menigte. Le droit divin des foules va remplacer le droit divin des rois. Die menigte nu, die ook thans reeds zoo'n belangrijk aandeel in de wereldgebeurtenissen heeft, - aldus Le Bon - kennen we zeer weinig. De beroepspsychologen hebben haar geregeld genegeerd of wanneer zij zich in den laatsten tijd een enkele maal met haar hebben beziggehouden was het om de misdaden die zij kan begaan. Maar dat vindt Le Bon niet het eenig oogpunt van waaruit de menigte bezienswaardig is. Er zijn ook deugdzame en zelfs heroische volksmenigten. De misdaden der menigte vormen slechts een klein deel harer psychologie. Men leert door uitsluitende bestudeering harer misdaden even slecht de menigte kennen als men den mensch kennen leert door beschrijving zijner ondeugden. Kennis van psychologie der volksmenigte is, volgens Le Bon, tegenwoordig de laatste toevlucht voor den staatsman, die, niet die menigte wil beheerschen - dat zou volgens hem te moeielijk zijn - maar althans niet door haar beheerscht wil worden. Door bestudeering dezer psychologie gaat men begrijpen hoe weinig invloed wetten en instellingen op de menigte hebben; hoezeer zij ongeschikt is eene meening te hebben buiten die welke haar is ingeprent; dat men haar niet leidt naar regelen, gegrond op zuiver theoretische billijkheid, maar alleen door op te | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
sporen wat indruk op haar kan maken en haar kan overhalenGa naar voetnoot1). Beveelt de psychologische studie der menigte zich daarom, volgens Le Bon, reeds aan om practische redenen van politieken aard, theoretisch acht hij haar van belang wegens het heldere licht dat zij werpt op de historische en economische verschijnselen, die zonder haar dikwijls onverklaarbaar zijn. Le Bon zet zich dan aan een gedetailleerd onderzoek dier menigte, waarbij wij hem evenwel niet zullen volgen. Genoeg zij het dat hij hare algemeene karaktertrekken nagaat - volgens zijne zoogenaamde ‘psychologische wet der geestelijke eenheid’ vormt de menigte geestelijk immers één wezen -, de wijze waarop deze karaktertrekken gevormd worden en dat hij daarbij onderscheidt tusschen meer verwijderde factoren, als ras, traditie, tijd en dergelijke, die de menigte geschikt maken om zekere overtuigingen te krijgen en ongeschikt om tot andere overtuigingen te komen, en tusschen de na geleidelijke inwerking der eerstgenoemde later werkende directe factoren als het gesproken woord, machtspreuken, beelden, illusies, waarbij in het bijzonder valt te vermelden de invloed en suggestie der leiders. Een oogenblik dienen wij echter nog bij zijn derde hoofdstuk, waarin hij de menigten classificeert en er verschillende soorten van beschrijft, stil te staan. Letten wij er vooral op, dat hij van de geheelenal ongeorganiseerde menigten tot menigten met duidelijk waarneembare organisatie opklimt. De laagste vorm ziet hij in eene willekeurige verzameling personen, behoorende tot verschillende rassen; deze heeft geen andere gemeenschappelijke band dan den min of meer geëerbiedigden wil van den leider. Daarboven staan menigten die onder den invloed van zekere factoren gemeenschappelijke | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
karaktertrekken gekregen hebben en ten slotte een ras vormden. Zonder meer komen nu echter geen dezer beide soorten voor de collectieve psychologie in aanmerking. Om in psychologischen zin groep of menigte te zijn, moeten zij onder den invloed der bovengenoemde factoren zich tot psychologische of georganiseerde groepen hebben ontwikkeld. Daarbij maakt Le BonGa naar voetnoot1) dan de volgende onderscheidingen:
Tusschen de verschillende psychologische menigten speelt nu de rasquaestie volgens Le Bon eene groote rol. Eene menigte, samengesteld uit de meest verschillende personen, maar allen Engelschen en Chineezen, zal enorm verschillen van eene willekeurige groep uit Russen, Franschen en Spanjaarden bestaande. Het meest doet zich het ras evenwel bij de heterogene menigten gevoelen. ‘Les caractères inférieurs des foules sont d'autant moins accentués que l'âme de la race est plus forte.’ Bij de niet-anonymeheterogene groepen als jury en volksvertegenwoordiging komt een nieuw element: het gevoel van verantwoordelijkheid. Van meerdere organisatie is echter eerst bij de homogene menigte sprake, hetzij door eenheid van geloof of ideaal (secte), eenheid van beroep (kaste) of eenheid van belang (klasse). Van de heterogene groepen wordt nu behalve de jury, volksvertegenwoordiging en kiezerscorps ook behandeld de zoogenaamde misdadige menigte. Le Bon behoort, zooals we zagen, niet tot diegenen, die onderzoek naar de oorzaken der criminaliteit bij hunne collectief-psychologische studiën voorop stelden. Toch mocht dit onderwerp ook door hem niet worden genegeerd. Ook zijne opvattingen op dit punt, die we nu met stilzwijgen voorbijgaan, zullen ons later van nut zijn. | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Zooals ik reeds zei, nergens antwoordt Le Bon uitdrukkelijk op de vooropgestelde vragen. We kunnen echter gerust aannemen dat hij den omvang der collectieve psychologie zeer ruim neemt. Van de zeer ongeorganiseerde volksmenigte op straat, mits psychologisch eene groep vormende - door dat aller geest is in beslag genomen b.v. door een opstandje, - via groepen met reeds eenige organisatie als bijv. het publiek in een theater, tot de vaak zeer goed georganiseerde klasse strekt zich volgens hem dit gebied uit. Minder ver gaande dan Worms, behoort hij toch tot degenen die zijn studiegebied weinig beperken. Wij moeten er echter naar raden tot welke wetenschap hij zijne studie rekent. Sociale groepen worden door hem psychologisch bestudeerd. Volgens zijn zeggen om practische redenen van politieken en theoretische redenen van historischen en economischen aard. Maar of hij zich nu voor een zuiver psycholoog houdt, of voor een zuiver socioloog, of hij politicus, geschiedkundige of economist wil zijn, worden wij evenmin gewaar als dat wij ergens uit kunnen opmaken dat hij een bepaalde nieuwe wetenschap of tak van wetenschap beoefent. Met Tarde is het, in dit negatieve opzicht, niet anders. Ook bij dezen geene categorische wetenschappelijke plaatsaanduiding. De voorkeur voor crimineel-sociologische studies, dien wij uit vroegere werken van dezen schrijver reeds kennen, openbaart zich evenwel ook hier. In het bijzonder trekken immers - wij zeiden het reeds - de crimineele uitingen der groepen zijne aandacht. Waar dit pas geeft, worden weliswaar ook andere zijden van het vraagstuk bezien. Van iemand met breeden blik als TardeGa naar voetnoot1) ware het tegendeel ook kwalijk te verwachten. Maar ook waar hij de quaestie meer à fond behandelt, laat hij ons omtrent de plaats waar we zijn in het duister. En nu de derde van het driemanschap, Sighele. Door Ferri tot de studie der collectieve psychologie aangezet, verstaat hij met dezen daaronder een tak van wetenschap, staande tusschen de individueele psychologie, die den afzonderlijken mensch en de sociale psychologie of sociologie, die de menschen in hunne normale, constante verhoudingen bestudeert, | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
terwijl dan de collectieve psychologie zich zou hebben bezig te houden met de abnormale en voorbij gaande verhoudingen tusschen de menschen. Eenerzijds wordt de collectieve psychologie derhalve gesteld naast, afgescheiden van de gewone, individueele psychologie die de geestelijke verschijnselen van menschen onderzoekt. Anderzijds het gebied der sociologie, behoorlijk afgebakend als het terrein der constante, normale verhoudingen tusschen menschen. In navolging van Spencer aannemende dat het karakter der menschelijke maatschappij wordt bepaald door de karakters der eenheden waaruit ze is samengesteld, noemt Sighele de sociologie eene sociale psychologie, eene getrouwe afspiegeling van de individueele psychologie, in het groot. Die analogie tusschen de eigenschappen van het geheel en die der deelen is echter niet bestendig. Niet steeds worden individuën afzonderlijk en worden groepen, uit die individuën samengesteld, door dezelfde psychologische wetten beheerscht. Let b.v. eens op de dwalingen door de jury's begaan. Behalve die toe te schrijven aan de persoonlijke ongeschiktheid der leden of de bijzondere moeilijkheid der hun voorgelegde quaesties, worden vaak absurde beslissingen gegeven bij zaken die slechts weinig gezond verstand eischen door jury's, samengesteld uit knappe menschen. Wat bewijst dat? Dat twaalf menschen met een gezond verstand een onzinnig vonnis kunnen wijzen; dat eene verzameling individuën een resultaat kan geven tegengesteld aan dat hetwelk elk hunner zou gegeven hebben. Let verder op zoovele - artistieke, wetenschappelijke, industrieele - commissies en ge zult hetzelfde verschijnsel bespeuren. Het behoort niet tot de zeldzaamheden dat hare uitspraken het publiek verbazen en doen verstommen door hare absurdheid. Hoe kunnen tien of twintig artisten, tien of twintig mannen der wetenschap gezamenlijk een gevoelen uiten zoo strijdig met de beginselen der kunst, zoo in tegenspraak met de elementen der wetenschap? Men zou zoo zeggen dat verschillende samenwerkende geesten een resultaat moesten geven ver uitstekende boven dat van een afzonderlijk. Het mocht wat! Vaak is het tegendeel het geval. ‘De menschelijke geest is geen cijfer, dat kan worden onderworpen aan de eenvoudige en elementaire wetten der rekenkunde; veeleer is zij een vreemd wezen, dat gehoorzaamt aan de zeer gecompliceerde wetten der chemie en dat, | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
in verbinding met andere wezens, het leven schenkt aan altijd verrassende, dikwijls onverklaarbare verschijnselen, die men vermengingen en gistingen noemt. Daarom is het resultaat van eene vereeniging van menschen niet eene som, maar een product, een onbekend iets, dat zich onverwachts als een psychologische vonk losmaakt uit de verschillende individueele psychische elementen, die elkaar ontmoeten en tegen elkaar aanstooten.’ Ook Max Nordau heeft in zijn ParadoxenGa naar voetnoot1) hierop gewezen. Brengt bij elkaar - zegt hij - twintig of dertig Goethes, Kants, Helmholtzen, Shakespeares, Newtons, enz. en onderwerpt aan hun oordeel eenige practische actueele quaesties. Hunne gesprekken daarover zullen misschien - de cynische Nordau twijfelt zelfs daaraan - geheel anders zijn dan die van eene willekeurige verzameling personen, maar hunne beslissing zal van die dezer laatsten niet afwijken. En waarom niet? Omdat elk dezer twintig of dertig uitverkorenen, behalve zijne oorspronkelijkheid, die hem tot een bijzonder wezen maakt, er ook eigenschappen op na houdt, afkomstig van de soort waartoe hij behoort, en die hem doen gelijken op den eerste den beste. Men kan zeggen dat alle normale menschen zekere eigenschappen hebben, die eene gelijke waarde vertegenwoordigen, laat ons zeggen = x; die waarde wordt bij superieure menschen vermeerderd met eene ongelijke waarde, b.v. b, c, d, enz. In eene bijeenkomst van twintig superieure menschen zou men dus hebben 20 x, maar slechts 1 b, 1 c, 1 d, enz.; 20 x en niet de geïsoleerde hoeveelheden zouden natuurlijk bij stemming de meerderheid krijgen. Hetgeen zeggen wil dat de algemeen menschelijke essence de individueele zelfs superieure persoonlijkheid overtreft. Nog andere uitspraken zouden voor dit verschijnsel zijn aan te voeren, waarschijnlijk geene enkele zoo teekenend als het Romeinsche: Senatores boni viri, senatus autem mala bestia. Alle wijzen ze er op dat vereenigingen volstrekt niet de psychologie behoeven te reproduceeren der personen waaruit ze zijn samengesteld. Naast de psychologie en naast de sociologie is er derhalve plaats voor een andere tak van wetenschap, de collectieve | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
psychologie, die zich uitsluitend heeft bezig te houden met die verzamelingen van menschen die in hare uitingen afwijken evenzeer van de wetten der individueele psychologie als van die der sociologie. Sighele stelt zich de vraag hoe het komt dat die verschillende groepen menschen uitkomsten te zien geven die het Spenceriaansche axioma - de karakters van de groep worden bepaald door de karakters der eenheden waaruit ze is samengesteld - logenstraffen en meent de oorzaak daarvan te vinden in de omstandigheid dat deze groepen niet zijn samengesteld uit gelijksoortige individuen en dat ze onorganisch zijn. Gelijksoortigheid acht hij een minimumeisen voor eene verzameling die de verschillende karakters moet reproduceeren. Een mensch, een paard, een visch en een insect kunnen zulk een agregaat zeker nooit vormen. Maar daarenboven moeten de eenheden door eene blijvende en organische verhouding verbonden zijn. Het Spenceriaansche beginsel is dus volkomen juist wanneer het gaat om groepen, samengesteld uit gelijksoortige en organisch verbonden eenheden; het houdt op juist te zijn en kan slechts op beperkte wijze worden toegepast wanneer die eenheden weinig organisch zijn; het wordt geheelenal valsch en niet toepasselijk wanneer de groepen zijn gevormd uit ongelijksoortige en onorganische eenheden. Zoo komt Sighele tot zijne onderscheiding dat de sociologie de studie is der menschelijke maatschappij in haren historischen gang, hare uitingen nagaat die zich langzaam en geleidelijk ontwikkelen, derhalve de menschelijke groepen uit dynamisch oogpunt beziet, terwijl de collectieve psychologie de menschelijke maatschappij bestudeert op een gegeven oogenblik, hare plotselinge, onverwachte uitingen, die zich op een bepaalde plaats en tijd vertoonen, onderzoekt, diensvolgens uit statisch oogpunt de menschelijke groepen beoordeelt.Ga naar voetnoot1) De vraag of collectieve psychologie eene bijzondere wetenschap is, wordt door Sighele derhalve bevestigend beantwoord. | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Evenzeer beperkt hij beslist haar studiegebied. Slechts de psychologie der heterogene menigten behoort volgens Sighele daar thuis. Niet groepen als secten, kasten en klassen; deze vormen de verbindingsschakels tusschen volksmenigte en maatschappij en geven stof voor afzonderlijke soorten van psychologie.Ga naar voetnoot1)
We zullen er ons niet verder in verdiepen hoe de grenzen der collectieve psychologie dienen te worden afgebakend. Het voorafgaande is voldoende ter kenschetsing van het verschillend inzicht dat hierover bestaat. Valt o.a. een diepgaand verschil in deze tusschen Worms ter eene en Sighele ter andere zijde te constateeren, omnium consensu worden alle zoogenaamde heterogene menigten daartoe gerekend. Nu is er, onder de heterogene en onorganische menigten, zooals jury, volksvergaderingen, theaterpubliek en de tijdelijke menschenverzamelingen van welke soort ook, wel geene enkele die zich meer onttrekt aan de wetten der sociologie dan de gewone volksmenigte. Deze is toch niet alleen eene verzameling menschen van verschillenden leeftijd en sexe, behoorende tot alle maatschappelijke klassen en standen, van de meest verschillende moraliteit en ontwikkeling, maar heeft ook deze eigenaardigheid dat zij plotseling, zonder voorafgaand overleg, wordt gevormd. Derhalve - naar de woorden van Sighele - heterogène et inorganique par exellence is de studie van de psychologie der volksmenigte de studie van de collectieve psychologie in het verschijnsel dat beter dan eenig ander verschijnsel hare wetten kan leeren kennen en de werking daarvan scherp doen uitkomen. Nog steeds zijn we verantwoording schuldig van onze bewering dat er verband bestaat tusschen collectieve psychologie en crimineele anthropologie. We merkten in den aanvang van ons opstel op dat de collectieve psychologie op het gebied van laatstgenoemde wetenschap ontstaan is. Tot dusverre viel van dien samenhang nog niet veel te bespeuren. Met het meer uitdrukkelijk bespreken der volksmenigte be- | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
vinden we ons echter reeds dadelijk op crimineel-anthropologisch terrein. In het tweede deel van Sighele's Foule criminelleGa naar voetnoot1) is opgenomen eene correspondentie gevoerd tusschen hemzelf, Ferri, Tarde en den psychiater Silvio Venturi, door Sighele betiteld met: Intelligence et moralité de la foule. Voor den liefhebber van toekomstmuziek zeer aantrekkelijk - Sighele waagt zich zelfs even op het wazige gebied der psychologie de l'atome - is die briefwisseling ook belangrijk voor hem die een algemeenen indruk van de bijzondere eigenschappen der volksmenigte wil krijgen. Sighele had zich vroeger reeds uitgelaten dat de volgsmenigte - evenals de vrouw - eene uiterste soort psychologie heeft, geschikt als zij is tot alle excessen, misschien zelfs alleen geschikt tot excessen, dikwijls bewonderenswaardig door hare zelfverloochening, dikwijls afschuwwekkend door hare wreedheid, maar nooit of bijna nooit middelmatig in hare gevoelens. Hij voegt er nu hieraan toe dat de menigten, in moreelen zin vatbaar voor de twee uitersten - woeste criminaliteit tot verheven heldenmoed, - op verstandelijk gebied daarentegen slechts één uiterste, namelijk het laagste, kennen; want indien zij al tot een graad van krankzinnigheid of onnoozelheid kunnen afdalen onbekend bij den enkelen individu, zij kunnen zich niet verheffen tot de hoogste manifestaties van het intellect. Derhalve wel collectief heroïsme, geen collectieve chefs-d' oeuvre. Maar criminaliteit en geestesstoringen beide van de ergste soort. Al geeft hij voor een en ander niet dezelfde verklaring, Tarde staat geheel en al aan de zijde van Sighele in dit opzicht. Bij een ontroerend schouwspel als een stierengevecht of eene charge der cavalerie bij een opstand, merkt hij op, heeft de menigte veel heviger emoties, veel grooter vreugde of smart, dan de verschillende individuën waaruit zij bestaat. Zij heeft eene vatbaarheid om te genieten of te lijden, om te bevestigen of te ontkennen, te verlangen of te verwerpen, ver staande boven de betrekkelijke vatbaarheid van het individu. Maar, terwijl die verzameling, ‘ce coudoiement effervescent’, individuën, zoozeer geschikt is om bij elk hunner de emoties | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
en verlangens te versterken door het enkele feit hunner onderlinge wisseling, is deze absoluut ongeschikt om in den geest en het hart dezer menschen, zelfs van den geniaalsten onder hen, op te wekken of te verhaasten de ontluiking van een waarlijk nieuw, heilzaam idee, of zelfs van een nieuw, heilzaam gevoel. De werking der menigte verhindert zelfs de verschijning van geniale ideeën zoowel als van geniale gevoelens.Ga naar voetnoot1) Waar het volgens Tarde op neer komt - het is s.v.v. ook zijn stokpaardje - de menigte vergroot het imitatievermogen van den individu, maar vermindert zijn vindingrijkheid. Lamartine's woorden: Il faut se séparer, pour penser, de la foule,
Et s'y confondre pour agir.
vinden bij Tarde dan ook volledige instemming. Het aandeel dat Ferri in deze correspondentie heeft, draagt wel eenigszins het karakter van eene zachte afstraffing door den meester zijn begaafden leerling toegediend. Sighele had wel wat overdreven, meent Ferri. Eerstgenoemde was tot de conclusie gekomen dat er een dergelijk principieel onderscheid tusschen de moreele en intellectueele hoogten en diepten der menigten bestond dat degene, die een gevoel mededeelt aan eene menigte de daartoe behoorende menschen tot zijne gelijken maakt, terwijl de mededeeling van een idee hen slechts volgelingen doet worden. De ‘suggestionné’ zullen in beide gevallen van den ‘suggestionneur’ blijven verschillen. Maar de opmerking, dat wel de gevoels-eigenschappen, niet de verstandelijke eigenschappen zich in de menigte bijeenvoegen, en dat meer de moraliteit dan het intellect door de agglomeratie vervormd wordt, wordt ook door hem beaamd. En den psychiater Venturi geeft beiden partijen voor een deel gelijk. Wij gaven hier maar in enkele stippellijnen de geheele correspondentie weer. Maar reeds daaruit blijkt ons duidelijk hoezeer de menigte juist dat soort eigenschappen tot ontwikkeling brengt welker bezit steeds het meeste gevaar oplevert van kennismaking met den strafrechter. De menigte is veel meer dan de individu bijna uitsluitend geleid door | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
haar oogenblikkelijk gevoel: Zij is de speelbal van alle uitwendige prikkels en volgt slaafs de impulsies die zij ontvangt. De afzonderlijke mensch kan weliswaar aan hetzelfde gevaar blootstaan, maar ontkomt daaraan eerder door het tegenwicht dat zijn denkvermogen hem geeft. De menigte kenmerkt zich daardoor in de eerste plaats door eene groote mate van impulsiviteit en, tengevolge van de verscheidenheid der prikkels die op haar inwerken en welke zij niet bij machte is te weerstaan, bovendien door eene meer dan gewone bewegelijkheid. Gemakkelijk te beïnvloeden door de eerste de beste suggestie, in het bezit van het overdreven zelfgevoel, eigen aan personen die den invloed der rede en der zelfcritiek missen, valt de menigte bovendien op door eene groote mate van lichtgeloovigheid. Het onwaarschijnlijke bestaat niet voor haar, de meest ongelooflijke legenden en praatjes vinden een gewillig oor en worden nog vergroot door de ongecontroleerde werking harer kinderlijke verbeeldingskracht. Vergrooting en overdrijving toont zich ook in het omzetten van vermoedens in zekerheid. Een begin van antipathie of afkeuring, bij den afzonderlijken individu voorloopig ingehouden, wordt bij haar dadelijk woeste haat. Meeningen, ideeën en overtuigingen die de menigte zijn gesuggereerd worden en bloc door haar aangenomen, of en bloc verworpen; zij kent slechts absolute waarheid of absolute dwaling. Dat maakt haar bovendien autoritair en onverdraagzaam, want tegenspraak, bij hare excessieve natuur zonder gevolg, stijft haar in de eenmaal als juist opgedrongen meening. Wij zouden kunnen doorgaan. Maar het bovenstaande is voor ons reeds kenschetsend genoeg. Reeds uit hetgeen we aanstipten als karaktertrekken der menigte is het duidelijk waarom de collectieve psychologie voornamelijk de aandacht moest trekken van mannen die aan het onderzoek naar de oorzaken der criminaliteit hunne krachten wijden. Maar er is meer. Het is bekend dat de crimineele anthropologie zich van hare wording af bezighield met de wellicht moeielijkste aller quaesties, de quaestie van den vrijen wil en de zedelijke aansprakelijkheid. De hierover al eeuwenlang gevoerde strijd, die met de grondslagen van het bestaande strafrecht in zoo'n nauw verband staat, moest ook de dragers van nieuwere ideeën op criminologisch gebied tot deel- | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
neming lokken, al bedenkt menig hunner ook hierbij dat wespennesten bij voorkeur vermeden moeten worden. Tusschen de zeer consequente meening van een Ferri, die het bestaan van een vrijen wil en zedelijke aansprakelijkheid absoluut ontkent en volgens wien de maatschappij haar recht om maatregelen van voorzorg en beveiliging tegen den misdadiger te nemen slechts ontleent aan ieders sociale verantwoordelijkheid ter eene zijde, en de meeningen der klassieke strafrechtsgeleerden, die den mensch in het algemeen voor zijne daden toerekenbaar achten, en aan de onvervalschte vergeldingidee vasthouden ter andere zijde, staan tallooze nuancen van meer of mindere toerekenbaarheid, van meer of minder gemengde vergelding. Zoo al ooit dit vraagstuk, dat de grootste denkers bezighield, tot oplossing komt, voor het oogenblik is het er nog verre van af. En wat de oplossing zeer zal bemoeielijken is de - wel zeer onwetenschappelijke, maar toch goed begrijpelijke - rol die hier misschien onbewust gespeeld wordt door de vrees voor de gevolgen: zal ontkenning der wilsvrijheid geen vrijbrieven uitreiken voor al wat slecht is? Maar één ding mag toch wel worden gezegd. De rustige en volhardende studie der psychiaters, van Pinel af tot zijne groote ambtgenooten van heden toe, bracht niet alleen helder en onomstootelijk aan het licht dat in een voorafgaand tijdperk telkens menschen voor toerekenbaar waren gehouden, die de kenmerken van het tegendeel duidelijk vertoonden, maar deed de publieke opinie ook te dien opzichte keeren. Wel langzaam aan, maar toch gestadig door, werden in den loop der laatste twee eeuwen groepen geestesgestoorden aan het Gerecht onttrokken, en de verbazing van het tegenwoordig publiek over de ontoerekenbaarverklaring van een schijnbaar zeer normaal mensch is reeds niet meer te vergelijken met de ontstemming destijds teweeggebracht door het onttrekken der heksen aan den brandstapel. Kalm gaat de wetenschap dus ook in deze haar gang en trekt, niet vragende wat het einde hier te zien zal geven, bij haar onderzoek van telkens nieuw materiaal, van het onderzochte haar voordeel. Zoo moest ook de psychologische menigte de aandacht trekken. Door hare eigenschappen voorbeschikt om in foro een belangrijke rol te spelen is zij criminologisch reeds van groote beteekenis; maar het impulsieve van haar karakter, | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
hare groote gelijkenis met een automaat maken haar ook een dankbaar onderwerp van psychiatrische studie. Dit onderzoek is in vollen gang. Wachten we rustig af.Ga naar voetnoot1)
De misdaden der menigte komen bij eene studie over collectieve psychologie, zooals we zagen, daarom in het bijzonder de aandacht vragen omdat van de collectieve psychologie de psychologische menigte en omdat van deze de misdaad het scherpst gemarkeerde verschijnsel uitmaakt. Ook in de korte schets die wij wilden geven moest dit tot zijn recht komen. Naast de misdaden der menigte bieden nu natuurlijk ook hare verdere uitingen, die alle echter duidelijk haren typischen oorsprong verraden, ruime stof voor onderzoek en na de menigte klimt de collectief-psychologische studie tot steeds beter georganiseerde doch steeds minder typisch collectief-psychologische groepen, met hare wel- en niet-misdadige uitingen, op. Ons bestek gedoogt niet hierop verder in te gaan. Slechts enkele algemeene opmerkingen ten slotte. In zijn Foules et sectes au point de vue criminelGa naar voetnoot2) roept Tarde, na eene verzuchting over de thans gelukkig meer en meer voorbijtrekkende crisis van het individualisme ook in de strafrechtswetenschap, niet zonder overdrijving uit: ‘La difficulté n'est pas de trouver des crimes collectifs, mais de découvrir des crimes qui ne le soient pas.’ Een uitspraak trouwens door Tarde zelf practisch herroepen, waar hij zegt zich er volkomen mee te kunnen vereenigen dat misdaden, die worden uitgevoerd door een enkel individu onder begunstiging van slechts vage, verwijderde invloeden van anderen, individueel worden genoemd. Maar volkomen gegrond is Tardes opmerking dat zelfs bij inderdaad in vereeniging gepleegde misdrijven ten onrechte niet wordt gelet op het collectieve van het misdrijf. Zeker, de meeste wetgevingen kennen bepalingen omtrent deelneming aan strafbare feiten. En volkomen waar is het dat dikwijls kleinere of grootere misdadigersbenden tot voorwerp van studie werden gemaakt. Doch even waar is het dat in | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
die zoogenaamde collectieve criminaliteit niets anders werd gezien dan een som van individueele criminaliteiten. Een beschouwingswijze des te verwerpelijker, waar, zooals dikwijls het geval is, wordt gehandeld onder den sterken impuls van vervoering en aanvuring waaraan allen deelnemen en waarbij zich krachten ontwikkelen die ingeval van afzonderlijk handelen niet tot uiting komen. Wat zagen wij immers hierboven? De meest krachtige persoonlijkheid loopt gevaar in vereeniging veel van zijn individualiteit te verliezen. Reeds hij handelt anders dan hij afzonderlijk zou gehandeld hebben. Wat dan te denken van een verzameling gewone menschen. Op hen oefent het feit der vereeniging een zeker nog krachtiger invloed uit. Tarde moge zich bij zijn eerstgenoemde uitspraak wat betreft de quantiteit der gevallen van criminaliteit aan hier misplaatste generalisatie hebben schuldig gemaakt, - wat bij de beoordeeling van afzonderlijk gepleegde misdrijven ten onrechte dikwijls buiten beschouwing blijft, zijn dikwijls niet zoozeer invloeden van geestelijke collectiviteit als wel andere, veelal algemeene economische, factoren, - het komt ons inderdaad voor dat een grooter aantal misdrijven voor collectief mogen worden gehouden dan in den regel als zoodanig worden aangemerkt en dat bij de bestudeering dezer misdrijven naast het onderzoek naar de oorzaken der individueele criminaliteit der leden navorsching van de ontstaanswijze der groepscriminaliteit als zoodanig alle aanbeveling verdient. Een gemeenschappelijk geloof, een gemeenschappelijke hartstocht, een gemeenschappelijk doel is veelal de bron der levenskracht van de een of andere meer of minder georganiseerde maatschappelijke groep. Dikwijls is het nog meer dat geloof, die hartstocht of dat doel dan verschil van ras of klimaat wat de verschillende groepen van elkaar onderscheidt. Dikwijls zijn die factoren zoo niet allesbeheerschend dan toch uiterst belangrijk bij eene juiste beoordeeling van misdrijven gepleegd door die menigte of door een of meer harer leden onder haar invloed begaan. Voorbeelden aan verschillende revoluties en opstanden ontleend kunnen een en ander ten duidelijkste illustreeren. Van wat op dit gebied reeds werd gepraesteerd gelijkt - ook volgens Tarde - in diepte niets de bekende werken van Taine over de psy- | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
chologie der Jacobijnen. Voor een bekwame hand is hier mooi werk te vinden. Ook de ramp die ons land in Januari en April van het vorige jaar bezocht biedt stof voor studiën in die richting. Niet zoozeer de oorzaken dezer zoogenaamde ‘misdadige woeling’; hierbij is de economische factor voornamelijk aan het woord. Maar zijzelf als ‘bouillon de culture de la criminalité’ is uit collectief-psychologisch oogpunt hoogst belangrijk. Het gebeurde te Durgerdam, feiten als die gepleegd door de heeren Van der Goes en Hugenholtz zijn allerminst individueele feiten. Ter hunner verklaring komt heel wat collectieve psychologie te pas. Evenzeer voor wat valt buiten het territoir van den strafrechter is in menig opzicht de ongelukkige stakingsgeschiedenis leerzaam. Ik herinner o.a. aan de anti-stakingsgezinde leiders die onder den invloed eener openbare vergadering verklaarden ‘mee te zullen doen.’ Ik verwijs naar de onderlinge beschuldigingen van verraad en van onjuist overbrengen van berichten. Ik verlies evenmin uit het oog de gevallen van zelfverloochening, die zich hierbij voordeden. Degene die de in vele opzichten aantrekkelijke taak zal op zich durven nemen om de collectief-psychologische wetenschap te verrijken met de velerlei gegevens die een nauwkeurige en deskundige bestudeering van de stakingsgeschiedenis allicht biedt, zal in bovengenoemde feiten ongetwijfeld duidelijke variaties op bekende collectief-psychologische thema's ontdekken. In ieder geval kunnen daaruit nieuwe bijdragen worden geleverd tot oplossing der geschillen die de groote mannen op het punt van intellect en moraliteit der menigte alsnog verdeeld houden.Ga naar voetnoot1) Naast het onderzoek naar de oorzaken der criminaliteit heeft de crimineele anthropologie nog een tweede, niet minder belangrijke, taak te vervullen: het opsporen der middelen tot bestrijding der criminaliteit. Vele dier middelen hangen met even zoovele oorzaken samen. Is de oorzaak gevonden dan is althans de weg aangewezen waarlangs het middel moet worden gezocht. Zoo wijst ook de erkenning van gees- | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
telijke collectiviteit als oorzaak van criminaliteit den weg aan tot het vinden van een nieuw bestrijdingsmiddel. Het middel werd door den een vorig jaar overleden Russischen Dr. de Dekterew op het laatste congres aangegeven en genoemd: ‘hygiéne mentale de l'individu dans la foule.’ Inderdaad bestaat alle reden tot onderzoek in die richting. En wel niet uitsluitend tot voorkoming van misdrijven in vereeniging gepleegd, maar evenzeer b.v. tot vermindering van ongelukken als dat onlangs in den schouwburg te Chicago plaats had.Ga naar voetnoot1) Er moet worden aangegeven op welke wijze aan den suggestieven invloed der menigte is te ontkomen. Een gedragslijn moet worden bepaald voor hem die onder dien, vooral voor zwakke naturen dikwijls sterken, impuls dreigt te komen. ‘Méfie-toi non seulement des camarades mais même de toi-même, une fois entré dans la foule; fais l'effort mental pour avoir le jugement net et reste stable au milieu de cette mer de têtes, quelque fois affolées, tiens-toi en garde et sache que tu courres le plus grand danger.’ Aldus waarschuwt Dr. de Dekterew. En we zeggen hem die woorden van harte na, in de veronderstelling dat in die waarschuwing alleen niet het geheele geneesmiddel wordt gezien, doch dat nadere middelen zullen worden gezocht om het opvolgen van zijnen raad mogelijk te maken.
H.L.A. Visser. |
|