De Gids. Jaargang 67
(1903)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
De Vlaamsche student in de Zuid-Nederlandsche letteren.Ga naar voetnoot1)Bloemlezing uit de 43 eerste bundels der Studenten-Almanakken van ‘'t Zal wel gaan.’ - Gent, J. Vuylsteke, 1903.De Vlaamsche Beweging heeft veel te danken aan de studenten, ook op letterkundig gebied. Zeker waren in de eerste jaren na 1830 de vier Belgische Hoogescholen alle even diep verfranscht en de studeerende jeugd van België scheen alsdan volkomen onverschillig aan den opkomenden strijd der Vlamingen voor het behoud van moedertaal en landaard. Maar het duurde niet lang, of ook in die louter Fransche tempels der hoogere wetenschap dorst de nieuwe Vlaamsche ketterij het hoofd opsteken. Reeds den 20sten October 1836 stichtte een student der vrije katholieke Hoogeschool van Leuven (Emm. van Straelen, van Antwerpen) het ‘Tael- en Letterlievend Studenten-Genootschap Met Tijd en Vlijt’, bestaande eerst uit slechts vier studenten. In 1839 werd de kleine kring door den Rector Magnificus Mgr. De Ram erkend en de nieuw aangestelde hoogleeraar in de Nederlandsche taal- en letterkunde, kanunnik J.-B. David, aanvaardde het voorzitterschap. Onafgebroken bloeide Tijd en Vlijt te Leuven tot op dezen dag, onder de hoede van den Rector Magnificus en het voorzitterschap van eenen hoogleeraarGa naar voetnoot2). Tal van wakkere | |
[pagina 324]
| |
clericale - en zelfs enkele vrijzinnige - Vlaamschgezinden zijn uit zijnen schoot getreden. Twee bundels letterkundige bijdragen werden door Tijd en Vlijt, in 1845 en 1847 uitgegeven en het bracht schrijvers voort als de dichters Albrecht Rodenbach en Pol de Mont, om slechts de twee vermaardste onder hen te noemen. Den 11den Maart 1854 kwam aan de Gentsche Staatshoogeschool het ‘Taalminnend Studenten-Genootschap 't Zal wel gaan’ tot stand, dat reeds twee jaren vroeger (21sten Februari 1852), door Julius Vuylsteke met een paar zijner medeleerlingen van het koninklijk athenaeum (gymnasium) van Gent onder zijn schoolmakkers was gesticht geworden. Nu werd het door hem en zijne vrienden naar de Universiteit overgebracht. Heremans, alsdan leeraar aan 't athenaeum (later aan de Hoogeschool) had door zijn bezielend onderwijs bij Vuylsteke en zijne tijdgenooten niet alleen de Vlaamsch- maar ook de Nederlandschgezindheid doen ontkiemen. Terwijl Tijd en Vlijt te Leuven streng katholiek en zuiver Vlaamsch bleef, ontrolden de jongelingen van 't Zal wel gaan eene nieuwe banier, waar Vuylsteke weldra zijne bekende leus Klauwaart en Geus op schreef, beteekenend: Vlaamsch en vrijzinnig. Het aannemen der Hollandsche spelling (aa, uu, ij) in de Studenten-Almanakken van den nieuwen kring en de verbroedering met de studenten der Hollandsche Hoogescholen, door persoonlijke kennismaking en door gezamenlijke medewerking aan de Gentsche Almanakken, maakten van dat Genootschap 't Zal wel gaan het eerste brandpunt van ‘Grooter Nederland’ - dit alles tot niet geringe verbazing van allen en ergernis van velen in Vlaamsch-België. Geestig heeft Vuylsteke later de opschudding herdacht, die door het optreden der overmoedige Gentsche studenten in den lande werd veroorzaakt: De Toekomst was ons als een eigendom,
dat reeds van ver ons huldigde als zijn' meester;
en blijde gingen we onzen weg daarheen,
als reizigers met den dageraad vertrokken,
en groetten met een vroolijk lied de zonne.
| |
[pagina 325]
| |
Het doel was klaar, de bane lommerrijk,
de frissche morgendkoelte gaf ons kracht,
de vooglen zongen ons vertrouwen in,
en goede woorden weerden de vermoeienis.
En de ouden, door 't voorbijgaand lied gewekt,
verschenen met hun slaapmuts aan hun vensters,
en dachten: He, die zullen 't wijder brengen
dan wij!...
Dat optreden van 't Zal wel gaan aan de Gentsche Rijks-universiteit was dan ook zeer rumoerig, Door vertoogschriften en gerucht in de pers dwongen de studenten den Minister en de Kamers tot het oprichten van eenen leerstoel der Nederlandsche taal- en letterkunde, waarvan Heremans de titularis werd. Zij gaven van 1854 tot 1857 eenen jaarlijkschen Studenten-Almanak uit, benevens twee bundels Noord en Zuid, waarin ook Hollandsche studenten bijdragen in plaatsten als W. Zaalberg, P.A. Matthes, Th. van Stolk, J.G.P. Muller, F.W. Smits en J.E. Banck van de Leidsche universiteit, Zimmerman en Cornelius van de Utrechtsche, T.M.C. Asser en H.C. Rogge van de Amsterdamsche, Koos en Adam van de Groningsche; terwijl, naast andere veelbelovende schrijvers (die geen woord gehouden hebben), een dichter als Julius Vuylsteke en een prozaschrijver als Tony Bergmann opdaagden. De beroemde Duitsche dichter en geleerde Hoffmann von Fallersleben bracht aan 't Zal wel gaan een geruchtmakend bezoek in 1856 en hij bezong het Gentsche Studenten-Genootschap in Duitsche en in Nederlandsche verzen. Professor M. de Vries schreef uit Leiden eenen geestdriftigen brief van warme aanmoedigingGa naar voetnoot1). Doch in de Kamer lieten de clericalen eenen noodkreet hooren. De bisschoppen van Gent en van Brugge vaardigden heftige herderlijke brieven (mandementen) uit tegen de ‘goddelooze’ Hoogeschool van Gent en de pauselijke Congregatie van den Index veroordeelde te Rome de Gentsche Studenten-Almanakken en de bundels Noord en Zuid, die door de Roomsche kanselarij aangeduid werden als Septentrio et Meridies en 't Zal wel gaan als Gandavi alumnorum societas philologica vulgo dicta ‘'t sal wel gam’ (1857). Onnoodig te zeggen, dat de clericale dagbladpers van België | |
[pagina 326]
| |
zich niet onbetuigd liet. De uitgaven van 't Zal wel gaan schandvlekte ze als ‘losbandige, zedelooze, vuilaerdige voortbrengsels; vuile, morsige boekjes; ongebonden, tuchtelooze schriften, schandschriften, vol van de afgryselykste godslasteringen, van wulpsche liedekens, van aenrandingen tegen den godsdienst en tegen de zeden, vol van verfoeilyke leeringen; waerin, benevens den godsdiensthaet, benevens de zedeloosheid, ook de revolutiegeest doorstraelde; en waerin men de tael der vuigste driften sprak en ondeugd verheerlykte.’ In 't Fransch heette het: ‘l'immonde Noord en Zuid, oeuvre d'un dévergondage effréné; les impiétés les plus horribles; ignobles écrits; descriptions dont l'obscénité révolte le coeur de tout honnête homme; appels effrayants à la révolte et au pillage; fatras stupide et grotesque; délire révolutionnaire et impie; blasphèmes révoltants’; enz. Al deze verrassende scheldwoorden, die overigens in de organen van alle Belgische partijen maar al te vaak dienst doen, zijn ontleend aan de clericale bladen van den tijd. Daarentegen juichte de liberale pers de stoutmoedige Gentsche studenten uitbundig toe en Frans de Cort, die als dichter van zwierige, guitige volksliederen alsdan te Antwerpen de opvolger van Theodoor van Rijswijck was geworden, zond hun een bijtend stuk voor hunnen Studenten-Almanak van 1857: Studenten, zon het waarheid wezen?
Men zegt dat Zijne Heiligheid
uwe Almanakken heeft gelezen
en zijnen banvloek u bereidt!...
Zoo nu de maar me niet bedrogen
en Rome u plechtig vloeken gaat,
o weest dan met mijn leed bewogen
en maakt den Paus op mij niet kwaad!
Gij kunt er, als 't u lust, mee spotten:
ik heb voor 't branden weinig zin.
Vaart gij alleen ter helle, o zotten,
maar sleurt toch mij niet meê er in.
Och! zoo men 't wist, dan trof ook mij de bulle:
gij moet het zwijgen, zulle!
Frans de Cort.
student in..... niemedalle.
Ten gevolge van al die stormen geraakte 't Zal wel gaan in | |
[pagina 327]
| |
verwarring en in verval; zelfs werd het een oogenblik zoo goed als ontbonden; maar eenige maanden later, in Nov. 1860, verrees het als de fenix uit zijne asch weer op en tot heden toe is het aan de Gentsche Hoogeschool springlevend gebleven.Ga naar voetnoot1) Schier ieder jaar gaf het sedertdien eenen Studenten-Almanak uit, en evenals Tijd en Vlijt te Leuven, is het onafgebroken een bestendige kweekschool van Vlaamschgezinden geweest. Veel der beste leiders van de liberale partij in Vlaamsch-België zijn oud-‘'t Zal wel ganers’. In de laatste jaren, wanneer de boycott der Roomsche geestelijkheid tegen de Gentsche Rijks-Universiteit werd opgeheven en de clericale studenten in steeds grooter getal naar Gent kwamen te studeeren, werd naast het vrijzinnige 't Zal wel gaan op 21 Mei 1887 een tweede taalminnende studentenkring (op 't initiatief van Lod. De Bock) gesticht: De Rodenbach's vrienden, met de leus Vlaamsch en Katholiek; die kring heeft reeds een viertal Jaarboeken uitgegeven en uit zijnen schoot is de jonge, veelbelovende dichter René De Clercq onlangs opgetreden. Aan de vrije liberale Hoogeschool van Brussel was (iets later dan 't Zal wel gaan, te Gent) in 1856 een taalminnende studentenkring tot stand gekomen met name Schild en Vriend, waar de latere welbekende Professor Alfons Willems de ziel van was; maar die kleine Vlaamsche kring hield het in de verfranschte hoofdstad niet lang vol. Slechts twintig jaar later, in 1877, kwam te Brussel een nieuwe Studentenkring Geen taal, geen vrijheid op, die er heden nog bloeiend is. In 1880 verkreeg die wakkere kring van de Academische overheid de instelling van eenen leergang van Nederlandsche letterkunde. Zelfs aan de Waalsche Rijksuniversiteit te Luik drong de Vlaamsche beweging onder de studeerende jeugd insgelijks door, dank zij vooral de studenten afkomstig uit Belgisch en Nederlandsch Limburg, die te Luik altijd in groot getal aanwezig zijn. In October 1868 kwam een Leuvensch student, Gustaaf Meses, van Turnhout, naar de Luiksche Hoogeschool over. In Tijd en Vlijt was hij een der ijverigste en overtuigdste leden geweest; op korten tijd wist hij in | |
[pagina 328]
| |
de hoofdstad van het Walenland meer dan vijftig Vlaamsche en Hollandsche studenten rondom zich te scharen in het taalminnendgenootschap De Vlaamsche Eendracht, dat den 13n December 1868 werd gesticht en wekelijks twee zittingen hield. Evenals 't Zal wel gaan in 1854, bekwam de Vlaamsche Eendracht de oprichting van eenen leerstoel voor de Nederlandsche taal en letterkunde, die aan Professor J. Stecher werd toevertrouwd, en zij hield gedurende drie winters eene reeks openbare kostelooze volksvoordrachten in onze taal voor de 20,000 Nederlandsch-sprekende inwoners der stad LuikGa naar voetnoot1). Na eenige jaren verviel nochtans de Vlaamsche Eendracht zoo diep, dat ze voorgoed werd ontbonden; maar in 1883 richtte een nieuw studentengeslacht den kring Onze Taal op, die sedertdien te Luik onafgebroken is blijven bestaan en bloeien. In 't voorbijgaan zij hier met nadruk opgemerkt, dat de vier leerstoelen der Nederlandsche taal- en letterkunde aan onze Belgische Hoogescholen verkregen werden op het initiatief der Vlaamschgezinde Studentengenootschappen. Dit zou reeds volstaan om hunne hooge beteekenis te bewijzen. De Brusselsche en Luiksche studentenkringen hebben nooit veel aan letterkunde gedaan, noch bundels proza en gedichten uitgegeven, zooals die van Leuven en van Gent. Hier was het letterkundig leven van den beginne af veel krachtiger. Onder deze laatste komt stellig de palm toe aan 't Gentsche 't Zal wel gaan, dat in de geschiedenis van de wedergeboorte onzer Nederlandsche letterkunde in Vlaamsch-België tijdens de tweede helft der negentiende eeuw een eigen hoofdstuk (of ten minste hoofdstukje) verdient te krijgen. Dat hoofdstukje te schrijven is niet zoo gemakkelijk als men denken zou. In elk geval zijn de beste bouwstoffen daartoe bijeengebracht in de bloemlezing uit de drie-en-veertig eerste Gentsche Studenten-Almanakken, die nu door de zorgen van 't Zal wel gaan, ter gelegenheid van zijn vijftigjarig bestaan, wordt uitgegeven. In dien bundel, waar proza en poëzie elkander bont afwisselen evenals boert en ernst, onderscheidt men zonder moeite eene reeks afzonderlijke groepjes onder al die Gentsche studentengeslachten, | |
[pagina 329]
| |
die sedert 1854 hunnen Almanak op de eerste stamelingen hunner ontwakende muze hebben vergast. Vooreerst heeft men de overmoedige hemelbestormers van het heroïsch tijdvak der Sturm- und Drangperiode uit de jaren '50. De sombere, krachtige pessimist Julius Vuylsteke beheerscht dat clubje; en aan zijne zijde stapt met lustige schreden zijn joviale tegenvoeter, de fijne, geestige humorist Tony Bergmann, die ons later in 1873 den Ernest Staas zou schenken, nadat hij er als het ware de onvoldragen schets van geboetseerd had (onder den titel van De eerste liefde van Frans) in den Almanak voor 1856. Rondom hen beide staan nog de mindere dichters Emiel Moyson en Karel Versnaeyen en daarenboven eene geheele schaar prozaschrijvers, die waarlijk meer beloofden voor de toekomst: Ernest Houdet, Karel de Clercq, Napoleon de Pauw, Camiel Ragé, Désiré Coppée. Allen schenen voorbestemd om in de letterkunde te schitteren, en allen sloegen eenen anderen weg in. Alleen Julius en Tony uit de Gentsche Studenten-Almanakken van dien tijd hebben in de Nederlandsche letteren eene aanzienlijke plaats weten te veroveren. Na hen komt in de eerste jaren na 1860 een stiller, bescheidener groepje met G. Antheunis, J.O. de Vigne en Julius Sabbe aan hun hoofd, weldra versterkt door jongere tijdgenooten als A.M.N. Prayon, Gustaaf de Mey, Arthur Cornette, Hendrik Baelden. Na 1870 breekt een tijd van letterkundige verslapping aan in de Gentsche Studenten-Almanakken; maar na 1880 fleuren zij weder op met de bijdragen van Frans Retsin, Rafaël Verhulst, Hendrik de Marez en Maurits Basse, den schepper van het Gentsch studententype Jan Knops. In de allerlaatste jaren is Herman Teirlinck de voornaamste onder de schrijvende oud-'t Zal wel ganers. Die eenvoudige opsomming van namen heeft hare welsprekendheid. Van allen en van meer anderen vindt men allerlei schetsen en stukjes in de Bloemlezing. Indien ik mij niet bedrieg, treft men er in hoogere mate frischheid en afwisseling en kracht in aan dan in de gelijksoortige bloemlezingen uit de Noord-Nederlandsche Studenten-Almanakken, die in Holland zijn verschenen. Wie met de hooge idealen en de guitige invallen der Vlaamschgezinde studenten van Gent wil kennis maken, mag niet nalaten het eigenaardig bundeltje ter hand te nemen. Paul Fredericq. |
|