De Gids. Jaargang 67
(1903)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |||||||||||||
Sociale opleiding.In September 1899 werd de opleidings-inrichting voor socialen arbeid te Amsterdam geopend. Een aantal mannen en vrouwen, allen zich bewegend op sociaal gebied, nam daartoe 't initiatief. Hoezeer zij zich ook verheugden over 't feit, dat meer en meer op 't terrein van socialen arbeid beschaafde vrouwen zich opgewekt gevoelen om aan dien arbeid deel te nemen, - 't zij om daarmee op eervolle wijze in eigen onderhoud te voorzien, of omdat de maatschappelijke bevoorrechting, waarvan zij (haars ondanks) genieten, haar geen rust laat, voordat zij die hebben omgezet in vruchtbaren arbeid om 't levenste-kort aan de eene zijde aan te vullen met 't levens-te-veel aan de andere; - zij vroegen zich met ernstige bezorgdheid af, of al deze goed bedoelde, maar onvoorbereide en ongeschoolde arbeid ten slotte niet moest uitloopen op een schromelijk dilettantisme? Aan alle takken van maatschappelijk werk werd de nietgeoefende hand geslagen, aan Toynbee-werk en Armenzorg vooral. En niet al deze arbeidsters voelden zich arbeidsters ‘in den wijngaard des Heeren’, niet ieder ontbond zich de schoenriemen, wetend, dat 't heilige grond was, dien ze betrad. Er waren er, die 't deden met de zuiverste bedoelingen, maar er waren er ook, die 't deden uit modezucht, of die daarin vergoeding voor verbleekte idealen of genezing voor zenuwziekten zochten, - niet alle motieven waren de juiste. Doch zelfs voor haar, wier motieven waren van 't edelst gehalte, ontbrak alle theoretische en practische voorbereiding, alle leidende hulp. | |||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||
Geen vakman aanvaardt de uitoefening van zijn beroep alvorens vakkennis te hebben opgedaan in de leerjaren. Zoo vraagt ook 't maatschappelijk werk naar vakkennis en leerjaren. ‘De waarheid is’, zoo schreef Mr. Kerdijk,Ga naar voetnoot1) ‘dat ook voor socialen arbeid, opdat hij naar den eisch worde verricht, deugdelijke en ernstige voorbereiding onmisbaar moet worden geacht; een voorbereiding, die deels een wetenschappelijk karakter dragen moet, omdat 't aankomt èn op algemeene sociologische ontwikkeling en op bekendheid met velerlei wetgeving èn op geschiedkundige bestudeering van verschillende vraagstukken; maar die voor een zeker niet geringer deel - dit worde met nadruk gezegd - practisch wezen moet, bestaande in oefenende deelneming aan den tot levenstaak gekozen arbeid onder deskundige en wegwijzende leiding.’ Vrucht van al deze overwegingen was: de inrichting tot ‘stelselmatige, theoretische en practische vorming van hen, die aan eenigen belangrijken tak van socialen arbeid zich willen wijden’, - een inrichting, wier even groote belangrijkheid als geringe bekendheid bij 't Nederlandsch publiek 't moge rechtvaardigen, dat ik haar hier ter sprake breng. -Ga naar voetnoot2)
De opleidings-inrichting voor socialen arbeid is van 't grootste belang èn als waarborg voor een steeds ernstiger opvatting en schroomvalliger, conscientieuser uitoefening van maatschappelijk werk, èn als inleiding tot een levenstaak, die voor menige jonge vrouw zal kunnen leiden tot levensvolheid en tot levensgeluk. Op welke wijze nu tracht de school haar doel te bereiken? Tot de voornaamste soorten van socialen arbeid waartoe de leerlingen kunnen worden opgeleid, worden gerekend: | |||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||
De opleiding duurt als regel twee jaar. Het eerste jaar dient tot verkrijging van algemeene sociale kennis als basis, waarop de speciale kennis van den tot levenstaak te kiezen bijzonderen tak van socialen arbeid kan worden opgebouwd. Een overzicht dus van de maatschappij, van hare wording en inrichting, van de wetten, die haar beheerschen, van de goede en slechte toestanden ten gevolge harer samenstelling; en een inzicht in de pogingen, die werden en worden aangewend om weg te nemen de oorzaken, die aan die slechte toestanden ten grondslag liggen, - of om te verzachten de gevolgen, die daaruit voortvloeien. De leerlingen van 't eerste jaar volgen daartoe de universiteits-colleges van Prof. Treub over staathuishoudkunde, een wekelijksche les over staatsinrichting en een over hygiène. Periodieke cursussen worden gegeven o.a. over: arbeids- en veiligheids wetgeving, vakopleiding, wijkverpleging, boekhouden en administratie, volkskoken; in avondvoordrachten worden (alle jaren verschillende) onderwerpen behandeld als: 't alcoholvraagstuk, individualisme en gemeenschapszin, theorie en practijk van 't historisch materialisme enz.; eindelijk in opvolgende reeksen van plm. 10 lessen een overzicht van 't vraagstuk der armverzorging, van 't woningvraagstuk, van Toynbeewerk en een historisch overzicht der kinderverzorging. In aansluiting aan de lessen worden wekelijks bezoeken gebracht aan verschillende instellingen, b.v. in verband met de lessen over armenzorg aan het Armenhuis en de verschillende instellingen van 't Leger des Heils; in verband met de lessen over kinderzorg aan 't Burgerweeshuis, de weezen-paviljoens der Gereformeerde Diaconie, bewaarscholen en crêches; in verband met de lessen over hygiène aan 't | |||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||
veiligheidsmuseum, 't bacteriologisch laboratorium, 't Wilhelmina Gasthuis enz. Wanneer de leerling aldus eeniger mate is toegerust met algemeene sociale kennis; wanneer ze heeft leeren inzien, dat de maatschappij zooals ze thans is, niet te wijten is aan menschelijke willekeur, maar dat ze, met onverbiddelijke consequentie volgend de wet der causaliteit, langzaam is gegaan den weg der evolutie, die voeren moest tot de toestanden van thans; wanneer zij voor haar geestesoog heeft zien voorbijgaan heel het grootsche werk van hervorming en van leniging door menschenliefde en toewijding gewrocht, - dan zal dat alles haar stil maken en klein; en, in plaats van met ondoordachten ijver de hand aan den ploeg te slaan, zal ze zich zelve afvragen: ‘ben ik 't waardig, ben ik in staat om mee te maken dat grootsche werk?’ Alsdan zal ze zich ook met eenige vrucht kunnen rekenschap geven van hetgeen zij wil; welke sociale nood haar grootste belangstelling wekt; aan de oplossing van welk vraagstuk tot hervorming van den tegenwoordigen toestand zij haar krachten wijden wil, - zij zal één speciaal terrein ter bearbeiding kiezen. Om dien arbeid echter grondig te verrichten daartoe is terrein-kennis een eerste vereischte. Het tweede jaar wordt daaraan dienstbaar gemaakt. De practische vorming als inleiding in 't werk harer keuze treedt nu meer op den voorgrond. Heeft een leerling zich b.v. voorgenomen om te worden opzichteres over arbeiderswoningen, dan wordt hare opleiding toevertrouwd aan eene der dames-opzichteressen, die haar meenemen op haar wekelijkschen tocht om de huurpenningen op te halen, en door wie ze worden ingewijd in de geheimen van een gemeenschap, die er kan groeien tusschen menschen van verschillenden stand, verschillende ontwikkeling en politieke of godsdienstige overtuiging, - een gemeenschap, die 't werk der woningopzichteres tot zoo'n gezegend werk kan maken. Wil zij zich aan Armenzorg wijden, dan wordt zij ingedeeld in een der districten van 't Genootschap ‘Liefdadigheid naar Vermogen’ en toevertrouwd aan de leiding van een ervaren district-voorzitster of huisbezoekster. Ook neemt ze kennis van al wat op armenzorg-gebied in Amsterdam wordt | |||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||
gepresteerd, b.v. van de werking van 't Burgerlijk Armbestuur, van de bemoeiingen van 't Leger des Heils, van de diaconale armverzorging enz. Pijnlijk en verbijsterend zal dikwijls de indruk zijn, die de jonge vrouw zal ontvangen op deze tochten in de buurten, waar de ellende haar scepter zwaait. Maar haar intuitief vrouwelijk gevoel zal haar hart en handen doen uitstrekken tot hulp, een machtig verlangen zal haar bezielen: waardig gekeurd te worden om te worden opgenomen in 't leger van hen, die ten strijde trekken tegen 't veelarmige monster der armoede. Kiest de jonge vrouw zich kinderzorg tot levensdoel, dan wordt zij onder nauwlettend toezicht allereerst in aanraking gebracht met 't verwaarloosde kind zelf en met de omgeving, waaruit 't voortkomt, om daarna 't gestichtsleven in al zijn uitingen te leeren kennen. Een gelukkige gedachte acht ik 't van 't bestuur om eerst de leerling in aanraking te brengen met de omgeving van 't verwaarloosde kind, om haar te laten gevoelen: gegeven deze ouders, den economischen, physieken en psychischen toestand van hen, die de oorsprong zijn van zijn bestaan, kon uit dit kind niet anders groeien dan 't versufte, verdierlijkte, schuwe kind, of 't geboren ‘boefje’. Dan eerst zal ze begrijpen wat er van gezins- of gestichtsverpleging kan en moet worden geeischt; maar ze zal tevens een inzicht krijgen van den fijnen tact, 't paedagogisch talent, 't onuitputtelijk geduld, de koesterende warmte, de liefde en teerheid waarover beschikken moet zij, die deze parias der maatschappij wil omscheppen tot bruikbare menschen. In 't vorig jaar werd aan twee der leerlingen de zorg en 't onderwijs opgedragen van eenige kinderen, die, aan favus lijdend, de school niet mochten bezoeken. Iederen dag verzelden ze de kinderen naar de polikliniek, waar ze de zieke hoofden leerden behandelen en zich aldus oefenden ook in de lichamelijke zorg voor 't kind. Ook brachten twee jonge vrouwen eenigen tijd door in 't Rijksopvoedingsgesticht voor Meisjes te Montfoort en in 't stadsbestedelingenhuis te Amsterdam om 't gestichtsleven mee te leven met al de goede en slechte eigenschappen noodzakelijk daaraan verbonden. Voor degenen, die Toynbee-werk tot haar arbeidsveld | |||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||
kiezen, biedt ‘Ons Huis’ met zijn opgewekt en opwekkend geestesleven een bij uitstek gunstige gelegenheid tot practische vorming. Ook de theorie wordt in 't tweede jaar niet vergeten; de toekomstige woning-opzichteres heeft een cursus te volgen over: 1o. woninghygiène, 2o. bouwmaterialen en constructie, 3o. woning-vraagstuk in 't algemeen en opzichteresschap van arbeiderswoningen, 4o. woning-wetgeving; de toekomstige armverzorgster over: 1o. grepen uit de practijk der armverzorging, 2o. kritisch-historische schets van 't vraagstuk der armverzorging, 3o. armen-wetgeving; de toekomstige kinderverzorgster over: 1o. practische zielkunde, 2o. kinderhygiène, 3o. criminaliteit der jeugd. Aan 't einde van 't tweede jaar wordt door 't bestuur aan de leerlingen een diploma uitgereikt wanneer de lessen met vrucht zijn gevolgd, en de leerling heeft blijk gegeven het met haar toekomstige levenstaak ernstig te meenen. Geen der gediplomeerden zal aan 't einde van 't tweede jaar kortzichtig genoeg zijn om te meenen dat ze nu ‘klaar’ is. Wanneer 't doel van de school ook maar eenigszins zal zijn bereikt, dan zal de ontslagene zich er van bewust zijn, dat er fundamenten zijn gelegd, waarop moet worden voortgebouwd; dat zij thans genoegzaam is voorbereid voor zelfstandige studie, die haar tot een zelfstandige maatschappijbeschouwing voeren kan. Hoe ernstiger zij 't onderwijs gevolgd heeft, des te grooter zal 't verantwoordelijkheidsgevoel zijn, waarmede ze straks haar levenstaak aanvaardt, - des te dieper zal haar overtuiging zijn, dat er geen schuldiger vivisectie is dan die op menschen, - des te onafwijsbaarder zal de eisch tot haar komen, dat slechts de zuiverste menschenliefde drang en drijfveer mag zijn tot 't uitoefenen van maatschappelijk werk.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||
De opleidingsinrichting voor socialen arbeid is niet alleen van 't hoogste belang als waarborg voor een steeds deugdelijker beoefening van maatschappelijk werk, - zij is 't ook als inleiding tot een levenstaak, die voor menige jonge vrouw zal kunnen leiden tot levensvolheid en tot levensgeluk. Ik denk hier allereerst aan 't bemiddelde jonge meisje. Voor de onbemiddelde jonge vrouw staan, na beeindiging van haar schooltijd, allerlei wegen in de toekomst open. Reeds op de lagere- en middelbare school weet ze dat ze iets moet en wat ze 't liefst wil worden; of zij zal gaan werken kan nooit een vraag, veel minder een twistappel zijn voor haar en hare ouders: de plicht om voor eigen levensonderhoud te zorgen legt zijn ijzeren hand reeds vroeg haar op de schouders. Aan den voor haar noodzakelijken strijd om 't bestaan ontleent zij prikkel en vrijbrief tot werken. Zij voelt zich één met de maatschappij, die haar heeft voortgebracht, die haar onderrichtte en straks zal vragen de vruchten van haar arbeid. Natuurlijk, eenvoudig en geleidelijk gaat 't leer-tijdperk over in dat der productie: ze heeft iets te geven, zij weet dat er iets van haar wordt verwacht; zij weet zich deel van 't groot geheel, dat zij mee zal helpen maken, - klein deel, maar toch onmisbaar, - ze zal haar waarde voelen op de wereldmarkt. Hoe geheel anders staat de gefortuneerde jonge vrouw daar tegenover! Wat wordt er van haar verwacht door de maatschappij? Immers niets! Op de groote wereldmarkt is zij een weelde-artikel. Angst bekruipt hare onbemiddelde zusteren, dat ook zij zal gaan meedingen naar gesalarieerde | |||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||
betrekkingen, of dat ze productieven arbeid zal gaan verrichten. De vraag of zij zal gaan werken is voor haar maar al te vaak de groote levensvraag. In vele gevallen verzetten zich de ouders er tegen of ontbreekt haar zelve daartoe de noodige energie. Haar wilskracht is niet groot genoeg om den strijd voor eigen vrijheid aan te durven en een dikwijls taaien, maar toch zelden onbreekbaren tegenstand bij hare ouders te overwinnen. En zoo blijft ze dan thuis. Haar moeder draagt haar eenige huiselijke bezigheden op: de wasch doen, stof afnemen, puddinkjes maken, inmaken, kousen mazen, verstellen; verder heeft ze eenige liefhebberij in muziek en schilderen, krijgt les daarin; zij bezoekt comedies en concerten, is in een tennis-club, ‘teat’ en ‘gaat uit.’ In den beginne lacht haar dat vrije leven toe: de vervelende schooltijd met de gebondenheid der uren en een tucht, waaraan ze zich voelt ontgroeid, is voorbij; 't leven schijnt haar één lange vreugde-dag. Heerlijke idealen heeft ze: ze zal zich ontwikkelen, heel veel lezen, en heel veel voor anderen zijn. Maar hoe hooger gestemd de meisjes ziel, hoe fijner besnaard, hoe rijker begaafd, des te vroeger, des te heviger de reactie, de désillusie. Neen, dat alles bevredigt haar niet. 't Huiselijk werk is onnoodig werk. Wist ze dat ze voor haar moeder daarmee geld uitspaarde, haar daardoor van groote zorg bevrijdend, o, met hart en ziel zou ze naaien van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Maar dat is zoo niet. Ze weet 't, dat naar slecht betaalden handen-arbeid wordt gehunkerd door menige vrouw, en ze voelt al 't kunstmatige, al 't energie doodende van niet uit werkelijke behoeften voortgesproten arbeid. De kunst? O ja, ze leert zien, leert hooren, leert genieten van wat 't genie heeft voortgebracht; hoe meer echter haar kunstgevoel ontwikkeld wordt des te meer zal ze er van terugschrikken om met middelmatig talent zelf te produceeren; des te krachtiger zal ze er van overtuigd worden dat, om in de kunst een levensvervulling te vinden, men niet alleen moet zijn kunstenaar bij de gratie Gods, maar dat daaraan ook vooraf moet gaan een jaren-lange leertijd van ingespannen, moeitevollen arbeid, waartoe ze zich niet in staat gevoelt. | |||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||
Haar ideaal om voor haar omgeving veel te zijn? Ook dat ziet ze verbleeken omdat haar de opgewektheid ontbreekt, 't eigen geluksgevoel, de levensvolheid, waaruit alleen de mensch waarlijk zich geven en gelukkig maken kan. Haar eigen ontwikkeling? Zij snakt naar kennis, weten, begrijpen: een wetenshonger maakt zich van haar meester, die verzadiging zoekt in lectuur rijp en groen, in boeken soms, waarvan de auteurs zich moesten schamen, dat ooit een rein meisjes oog over de bladzijden is heengegleden. Als een kille noord-oosten wind in vroegen lente-nacht vaart de vergiftigde adem uit die boeken over 't jonge leven, bloem en vrucht vernielend. Die lectuur wekt allerlei vragen, die sluimerend liggen op den bodem van haar hart. 't Kind neemt in zich op de meeningen en denkbeelden van zijn omgeving. De jonge vrouw wil een eigen overtuiging, wil leven op een stukske zelf ontgonnen grond. En zij heeft daartoe 't recht. Zal ze niet eenmaal zijn de moeder, draagster van 't volgend geslacht? Hoe zal ze opvoedster, karaktervormster kunnen zijn, waar ze den tijdgeest niet begrijpt, de grondformatie niet kent, die haar kind zal doen geboren worden? Over de groote levens-mysteriën: godsdienst, huwelijk, moraal, recht, vrije liefde, sexueelen omgang, zelfmoord, armoede, eeuwigheid, buigt zich 't kleine, lieve hoofd in diep gepeins. Geen antwoord dan 't vraagteeken van den twijfel. De tegenstrijdigste opvattingen bekampen elkaar. De fundamenten van wat vroeger rotsvast stond, worden losgerukt. 't Onaantastbaar heilige der heiligen van vroegere geslachten, wordt onbarmhartig door profane handen naar omlaag gehaald. Er wordt afgebroken en niet opgebouwd; alles wankelt op de voetstukken van 't verleden; waar is de profeet, die met zijn: ‘ik zeg u’ der zoekende menschheid vrede brengt? Is 't wonder dat de jonge vrouw verbijsterd stil staat en maar al te vaak den moed verliest om, zonder geleide, een eigen weg zich te banen in den doolhof der nieuwe gedachten? Is 't wonder dat ten slotte volslagen levensmoeheid intreedt, en zich alle levensvragen concentreeren in deze ééne: ‘waarom en waartoe besta ik?’ Door dit alles wordt meer geleden dan menig onzer vermoedt. Menig jong, levenslustig, vroolijk kind vol heerlijke | |||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||
levensidealen verwelkt op 20-jarigen leeftijd tot een nerveus, stil, teruggetrokken, apathisch droomstertje met een gewond idealisme, een bitteren trek om den mond en een cynischpessimistische levensbeschouwing, - schuw vogeltje, bevreesd voor eigen vleugelslag. Het kan niet anders. 't Geluk van den mensch wordt bepaald door zijn waarde; ‘zijn waarde door zijne in handelen “zich openbarende beschouwing der dingen”.Ga naar voetnoot1) De vraag: “waarom besta ik?” wordt volkomen geneutraliseerd door die andere: waartoe besta ik?’ Ieder, die weet dat hij noodig is in 't leven, weet waarom hij geboren is. Maar die wetenschap is dan ook levensvoorwaarde. Mist de jonge vrouw gelegenheid of wilskracht om zich met moeite en inspanning een zelfgekozen arbeidsveld te veroveren, een eigen levensdoel, waardoor ‘handelend hare beschouwing der dingen zich kan openbaren’, - is er voor haar geen plaats in de maatschappij, - dan voelt zij zich overcompleet, buiten de maatschappij, buiten 't leven. 't Leven verliest of wint voor haar aan waarde naar de mate van 't geen zij zelf aan waarde op de levensmarkt te brengen heeft. Heeft zij niets te brengen aan de maatschappij, dan ontvangt zij ook niets: de gemeenschap stoot haar uit; zij begrijpt 't leven niet, waarin ze zich voelt misplaatst. De wereld buiten haar doet zich aan haar voor als een chaos, die hoogstens voor haar een voorwerp uitmaakt van philosophische beschouwing; maar dat die wereld zou zijn de realiteit, het werkelijke leven, waarin met vollen polsslag klopt 't machtig-rijke leven der menschheid met haar drang naar volmaking, - 't leven, dat ook zij, met of zonder bewustheid, mee leeft en mee helpt vormen tot wat 't inderdaad is, - dat dringt niet tot haar door. Met de kleine wereld binnen in haar is 't niet beter gesteld. Kind van haar tijd, is zij geboren individualist. Ter nauwernood de kinderschoenen ontgroeid, wil zij haar individualiteit uitleven, zij wil zich zelf zijn, 't geen in haar is naar buiten brengen. Dit individualisme, in goede bedding geleid, is de stroom, die 't levensscheepje van 't jonge geslacht zal voeren naar | |||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||
't beloofde land; waar 't kind zal mogen opgroeien, niet volgens een voor allen geldend toonbeeld, maar volgens den souvereinen wil van zijn natuur en van zijn aanleg; - waar niets verloren zal gaan onder gelijkvormige dressuur, maar waar vrij en ongehinderd tot ontplooiing zullen mogen komen alle krachten en talenten en alle aspiraties; - waar 't den jongen mensch gegeven zal zijn om te leven eigen leven, te denken eigen gedachten, af te wijken van de platgetreden paden om te banen den nieuwen heirweg, waarop zal kunnen gaan 't nieuwe leven, gewekt door de nieuwe gedachten. Dit individualisme, slecht- of niet-geleid, voert soms tot zelf-vergoding en een zelf gewild martelaarschap, meestal echter tot de volslagenste zelf-minachting. Want 't kind, dat slechts een grond van weten en kunnen heeft gelegd, waarop kan worden voortgebouwd, heeft nog geen inhoud. Zij wordt zich die leegte bewust, ergert er zich aan dat zij geen eigen gedachten heeft, geen andere dan haar door boeken worden bijgebracht, en - verliest alle zelfvertrouwen. Ze wil leven in- en uit- en door zich zelf, en ze weet niet (hoe zou ze 't weten?) dat niets op zich zelf bestaat, dat daar is een onverbrekelijke band, een onlosmaakbare samenhang tusschen al 't bestaande; dat godsdienst, kunst, beschaving, geschiedenis, letterkunde, economie, moraal beïnvloedend op elkander inwerken; dat uit alle levenssferen voedsel moet worden opgenomen om eigen levenskiem tot ontwikkeling te brengen; dat ook de kleine individu niet leven kan zonder uit de haar omringende maatschappij de levenssappen tot zich te trekken. De bewustheid van met alle vezels verbonden te zijn aan al 't bestaande, 't ware gemeenschapsgevoel, zou haar leeren, dat de mensch niet alleen is individualist, maar tevens gemeenschapswezen; dat haar leven, hoe dan ook, goed of slecht, actief of passief, positief of negatief, invloed uitoefent op de gemeenschap. ‘Plus la vraie vie individuelle est intense, plus la vraie vie sociale augmente aussi d'intensité.’Ga naar voetnoot1) Die overtuiging behoedt 't individualisme om te vervallen tot overgevoelige, ziekelijke, onvruchtbare zelf-analyse, of te | |||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||
ontaarden in een zeker soort bruut egoïsme geheel in strijd met den aanleg der vrouwelijke natuur. Dit gemeenschapsgevoel nu, waaraan de mensch, - wetend dat hij kleine maar onmisbare schakel is in 't groot geheel der dingen, - zijn eigenwaarde ontleent; dat hem den zwaren maar stalenden plicht oplegt zichzelf te vormen tot een sterk karakter, een rijken geest, met 't bezielend doel om daarmee niet alleen zichzelf maar heel de menschheid te verrijken; dat de bron is waaruit kan worden geput altijd opnieuw kracht en moed tot leven en streven, inspanning en strijd; dat ten leven roept alle latente vermogens van liefde en zelfverloochening; de gouden sleutel, die ontsluit de poort, die leidt tot een waardevol, intens, hoog en vruchtbaar leven; dat bevrediging geeft aan de meest nobele aspiraties van een vrouwenziel, - wordt gewekt door de op hechten grondslag gebaseerde deelneming aan 't werk der sociale hervorming. Die deelneming echter eischt voorbereiding, degelijke studie. Die voorbereiding geeft de opleidingschool. De gefortuneerde jonge vrouw van onzen tijd heeft behoefte aan werk, dat haar belangstelling, haar aandacht, haar opmerkingsgave op niet-kunstmatige wijze afleidt van de eigen persoonlijkheid, van de kleine, onreëele wereld der zelfbespiegeling, waarin ze dreigt onder te gaan, - om ze over te brengen op het terrein der groote levensrealiteit, waar een geheel onpersoonlijk altruïsme den wereldkamp strijdt tusschen recht en onrecht, liefde en egoïsme. De mensch, die opgaat in de menschheid, is eerst waarlijk mensch. Maar daartoe moet eerst de mensch gevormd worden. Geen betere vorming dan die van 't werkelijke leven in al zijn uitingen. En daartoe biedt de opleidingsinrichting voor socialen arbeid een uitnemende gelegenheid.
Van de opleidingsinrichting voor socialen arbeid wordt betrekkelijk nog door weinigen gebruik gemaakt. Wat is daarvan de reden? Ik meen dat aan dit feit de volgende oorzaken ten grondslag liggen:
| |||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||
Aan het eerste bezwaar werd door 't bestuur reeds te gemoet gekomen. Onlangs is het besluit genomen om ook jongeren dan 23-jarigen toe te laten, mits zij in 't bezit zijn van een einddiploma H.B.S. met 5-jarigen cursus, Gymnasium, H.B.S. voor meisjes of acte lager onderwijs, onder voorwaarde dat zij moeten deelnemen aan een voorbereidenden cursus van een jaar. Dezen maatregel juich ik van ganscher harte toe:
Het is ontegenzeggelijk waar dat van de vrouw, die besluit zich aan maatschappelijk werk te wijden, een zekere mate van levenservaring en levensrijpheid mag en moet worden geëischt. En 't is natuurlijk deze gedachte, die bij de oprichters der school heeft voorgezeten, toen zij den minimum-leeftijd van toelating bepaalden. Maar, niet altijd worden die eigenschappen door de jaren verkregen: menig meisje van 20 jaar, dat door 't leven wat onzacht werd aangepakt, wint 't in wereldwijsheid van de 40-jarige, wier levensomstandigheden nooit de levenwekkende prikkel zijn geweest tot handelen, doortasten en besluiten. Ook valt 't verkrijgen van 't diploma niet altijd aanstonds samen met 't aanbod van een zelfstandig-verantwoordelijke, moeitevolle betrekking. Men moet niet over-vragen. Of beschikt de jonge doctor, advocaat, predikant, docent bij zijn intrede in 't werkelijke leven terstond over den practischen blik, de bezadigdheid, 't doorzicht, de menschenkennis, die met recht in zijn ambt van hem kan worden gevergd? Mag men niet met vol vertrouwen aan de practijk van 't leven een deel van iedere ‘opleiding’ overlaten? Wanneer er 5 jaren moeten verloopen na den schooltijd | |||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||
om met de opleiding te kunnen beginnen, dan is òf de lust en 't vermogen om weer te gaan ‘leeren’ meestal uiterst gering, - òf andere wegen zijn reeds ingeslagen om een ander doel te bereiken; zoo blijft de inrichting voor velen gesloten. De genomen maatregel zal echter ook aan 't onderwijs zelve ten goede komen. Wanneer ik met een kritisch oog de school beschouw, dan dringt zich altijd de vraag bij mij op: is dat alles niet te veel? Kunnen die meisjeshersens dat alles verwerken? Zijn b.v. de universiteits-colleges van Prof. Treub met vrucht te volgen door leerlingen, die 't onderwijs op de H.B.S. voor meisjes tot eenige basis hebben? Ik betwijfel 't. Zooals 't middelbaar onderwijs voor meisjes thans is ingericht, is 't te veel of te weinig; te veel voor meisjes met middelmatigen aanleg, die later meer handendan hersen-arbeid zullen verrichten, - te weinig, d.w.z. te oppervlakkig, voor haar, die een meer wetenschappelijken werkkring zich willen scheppen. Met de toekomstige loopbaan der vrouw zal voortaan bij de inrichting van 't middelbaar onderwijs moeten worden rekening gehouden. Nu dit alles echter nog behoort tot 't gebied der vrome wenschen, verheugt 't mij, dat 't bestuur heeft goedgevonden het eerste jaar voor jongeren dan 23 jaar geheel te wijden aan de voorbereiding voor de meer ernstige studie, die later volgen zal. Een uitgebreide cursus zal worden gegeven in staathuishoudkunde als voorbereiding tot de universiteits-colleges van Prof. Treub, een groote plaats zal worden ingeruimd aan 't volkshuishoudonderwijs, theoretisch en practisch, en een cursus zal worden gegeven over de opvoedingsleer van Fröbel met toepassing in de practijk, waaraan zich zal aansluiten een les in karton-slöjd, terwijl ten slotte (last not least) zal worden kennis gemaakt met 't leven en werken van mannen en vrouwen op sociaal gebied, 't zij door gezamenlijke lectuur, 't zij door speciale voordrachten. Op zichzelf geeft dit jaar een mooi afgerond geheel: een inleiding tot de studie der staathuishoudkunde, een exposé van wat maatschappelijk werk eigenlijk is en bedoelt. Wanneer de leerlingen na afloop van dezen voorbereidenden cursus besluiten om voor 't diploma voor socialen arbeid te gaan werken, dan weten ze wat ze doen: ze weten wat de | |||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||
studie der staathuishoudkunde omvat; ze hebben een kijkje genomen in 't volkshuishouden: ze hebben gezien hoe 't volk woont, eet, slaapt, werkt, ze kennen 't moeilijk op te lossen vraagstuk voor de vrouw uit 't volk om 't wekelijksch budget te doen sluiten; ze hebben leeren omgaan met kinderen en een zeker soort handigheid zich eigen gemaakt om ze bezig te houden, en ze hebben gezien wat mannen en vrouwen van beteekenis op sociaal gebied met doorzicht, volharding, moed, ernst en liefde hebben vermocht om 't lijden der menschheid te verzachten. Ze weten wat een leven in den dienst van socialen arbeid van haar vragen zal. Ook voor haar, die zich niet tot dit werk aangetrokken zullen gevoelen en de studie niet wenschen voort te zetten, zal de voorbereidende cursus toch rijpe vruchten afwerpen. Ze hebben een blik geslagen in 't werkelijke leven, ze hebben kundigheden opgedaan, die haar te stade zullen komen, in welke richting zich haar leven later ook moge bewegen. Voor vele ouders zal 't misschien een bezwaar zijn, dat de opleidings-inrichting geen internaat is, en zij dus van hunne dochters op zoo jeugdigen leeftijd reeds een mate van zelfstandigheid moeten vorderen, die niet altijd even gunstig op 't karakter werkt. Dit bezwaar geldt natuurlijk alleen voor de meisjes, die buiten Amsterdam wonenGa naar voetnoot1). De meeste leerlingen echter komen van elders en voor dezen is het een niet gering te schatten moeilijkheid. Het zou mij echter verwonderen, indien niet de eene of andere intelligente, aan karakter, kennis, levenservaring en paedagogische talenten rijke vrouw zich opgewekt gevoelde om voor deze jonge meisjes te scheppen een opgewekt tehuis, een ontwikkelend en beschaafd milieu. Een tweede reden waarom van de opleidings-inrichting minder gebruik wordt gemaakt dan kon worden verwacht is de onzekerheid om in socialen arbeid te vinden een middel van bestaan. Op de vraag: ‘waarborgt de inrichting de onbemiddelde vrouw na afloop van haar studietijd een voldoend bezoldigde betrekking,’ moet voor alsnog door 't bestuur een ontkennend antwoord worden gegeven. De inrichting neemt | |||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||
te dien opzichte geenerlei verantwoordelijkheid op zich. En terecht. Op dit oogenblik zijn er in ons land nog niet genoeg of voldoend gesalarieerde betrekkingen op 't gebied van socialen arbeid, om reeds vooraf aan alle leerlingen een onafhankelijk bestaan te kunnen verzekeren. Toch wijst alles ook in dit opzicht op betere tijden. De directrice ontving reeds meer aanvragen naar werkkrachten, dan waaraan zij altijd tot nu toe heeft kunnen voldoen. Als straks de kinderwetten zullen worden ingevoerd, zal vrouwenhulp onmisbaar blijken en een aantal nieuwe betrekkingen zullen voor haar in 't leven worden geroepen. Hoe meer de vrouw door een ernstige opvatting en een conscientieuse uitoefening van maatschappelijk werk zal toonen daarvoor niet alleen de noodige bekwaamheid en geschiktheid, maar, krachtens haar aanleg, geheel eenige talenten te bezitten, des te meer zal zij voor dat werk worden gezocht, des te gewichtiger en verantwoordelijker zal de arbeid zijn, die èn door particuliere vereenigingen èn door de gemeenten èn door den Staat haar zal worden toevertrouwd. - Een andere oorzaak meen ik te moeten zoeken in de vrees van vele ouders dat van de inrichting zal uitgaan een invloed drijvende naar de sociaal-democratie. Dankbaar grijp ik de gelegenheid aan om deze vrees te kunnen ontzenuwen. De leerlingen van de opleidings-inrichting voor socialen arbeid worden door hunne studie der staathuishoudkunde in aanraking gebracht met al de stroomingen op economisch gebied: ‘personen en stelsels.’ De voordrachten over onderscheidene onderwerpen worden gehouden door personen van de meest uiteenloopende richtingen. Zoo spraken over ‘individualisme en gemeenschapszin’ achtereenvolgens de heeren A.S. Talma en Dr. H.W.Ph. van den Berg van Eijsinga; zoo hoorden ze over kinderverzorging door de heeren Dr. J.H. Gunning Wzn. en Mr. M.G.J. Boissevain; 't alcoholvraagstuk werd behandeld door Mr. G.M. den Tex en zal een volgend jaar besproken worden door den heer Th. van der Woude. En terecht; 't is immers te doen om algemeene sociale kennis? Juist door die verscheidenheid zullen ze eerbied leeren krijgen voor iedere eerlijke overtuiging, hoezcer die ook moge verschillen van eigen inzichten, en er naar trachten | |||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||
zelf een maatschappij-beschouwing te veroveren. Tot welke richting zij zich zullen aangetrokken gevoelen, is natuurlijk vooraf niet te voorspellen; er is echter geen denkbare reden om te gelooven, dat de school eerder de leerlingen tot adepten van de sociaal-democratie zal vormen dan tot die van eenig ander economisch stelsel. Welke echter hare overtuiging moge worden, indien ze slechts echt is, berustend op kennis en verkregen langs den weg van onbevooroordeeld, eerlijk onderzoek, dan zal die overtuiging ook in 't leven der vrouw een kracht zijn omdat ze in zich draagt een toekomst-ideaal. Verstandige en voorzichtige leiding is hier echter onmisbaar. Er zijn ouders, die hunne kinderen en vooral hun meisjes verre trachten te houden van de groote beweging van onzen tijd, van den strijd voor verbetering van sociale toestanden, die niets vuriger zouden wenschen dan hun kinderen te kunnen doen gelooven ‘que tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes.’ Zij leiden hun kinderen in in de kleine wereld van eigen levenskring, maar 't jonge geslacht voelt als bij intuitie, dat dat de wereld, het leven niet is. En zoo gaan ze dan op eigen onderzoek uit, zonder vertrouwbaren gids, hun warm hart tot éénig geleider; want evenmin als men 't kind kan opvoeden buiten iedere aanraking met den godsdienst, evenmin kan men willekeurig uit zijn leven bannen wat merg en pit is van 't geslacht, dat 't heeft voortgebracht, wat de harteklop is van den tijd waarin 't leeft; men kan evengoed den mensch willen verhinderen de lucht in te ademen, die hem omringt. De kreet naar sociale rechtvaardigheid doortrilt heel de wereld; heel 't leven is er vol van. 't Is vooral de jonge vrouw, die zich op dien ontdekkingstocht door haar niet door den tucht van 't verstand binnen de perken gehouden gevoel zal laten voeren op dwaalwegen. Reeds in hare onmiddellijke nabijheid doet zich 't klasseverschil aan haar als onrecht voor. Ze schaamt zich over hare positie tegenover de dienstboden harer ouders. Waarom voor haar de middelen en de gelegenheid tot ontwikkeling, de vreugd, de hoogten van 't leven, - waarom voor die anderen de gebondenheid, 't gebrek aan vrijheid, de lijdelijke gehoorzaamheid, maar bovenal de onmacht tot intenser leven? Waarom moet de eene mensch in 't zweet zijns aanschijns | |||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||
't brood verdienen, om te maken dat den ander in den slaap de schatten worden toegevoerd? Waarom erft 't eene kind met 't geld voor 't onbekrompen levensonderhoud de zonnig-opgewekte en gezonde constitutie zijner ouders, en waarom vindt 't andere bij zijn intree in de wereld niets dan de afschuwelijke gevolgen van gebrek en ontucht, ziekte en onwetendheid? Deze vragen, eenmaal gewekt, kunnen niet kunstmatig worden teruggedrongen. Machteloos, wanhopig dikwijls staat de jonge vrouw tegenover toestanden, die de maatschappij niet schijnt te willen, en zij niet kan veranderen. Of de tijd komt dat ze in haar gouden kooi zich de vleugels voelt lam geslagen en met doffe onverschilligheid berust in een wereldorde, die haar idealisme heeft gedood en beleedigd haar rechtsgevoel; - òf de tijd komt, dat ze een maar al te willige prooi wordt van den eerste de beste, die haar met holle theorieën tracht wijs te maken dat 't ware geluk slechts bestaat in absolute anarchie. Had daarentegen een degelijke studie der geschiedenis haar leeren inzien hoe de maatschappelijke toestanden geleidelijk zijn ontstaan; had ze iets leeren zien van den rustig-machtigen, onverstoorbaren gang der evolutie, die zonder schokken uit den wilden oermensch met zijn dierlijk-materieele neigingen en zijn kinderlijk-naïeve natuuraanbidding te voorschijn riep den fijnbesnaarden, teergevoeligen mensch der 20ste eeuw, aan wiens rijken geest de natuur haar geheimste krachten openbaart; - dan zou ze niet alleen eerbied hebben voor 't gewordene, voor 't geen door geslacht na geslacht moeitevol werd opgebouwd, - te veel eerbied om 't met ruwe hand te verstoren, - maar ze zou tevens rust vinden in de gedachte, dat de toestanden van heden aan denzelfden eeuwigen ontwikkelingsgang zijn onderworpen als die van gisteren. ‘De vrouw moet sterker zijn dan haar medelijden, anders gaat ze te gronde.’Ga naar voetnoot1) De studie in de Staathuishoudkunde zal de jonge vrouw leeren haar gevoel te stellen onder den tucht van 't verstand en haar daardoor behoeden èn voor ondoordacht veroordeelen èn voor een tot machteloosheid doemenden twijfel aan een betere toekomst. - Ten slotte wordt de vrees gekoesterd dat een opleiding | |||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||
aan de inrichting voor socialen arbeid de jonge vrouw zal drijven in de armen van 't feminisme.Ga naar voetnoot1) Indien er inderdaad grond voor deze vrees ware, ik zou ze van harte deelen: een onvrouwelijke vrouw, eene, die de godsgave van 't moedergevoel eer een last acht dan een kroon, is een bespotting van de natuur. Maar die vrees is niet gegrond. Het tegendeel is waar. Uitgesloten is de mogelijkheid natuurlijk niet dat door de eene of andere geëmancipeerde jonge dame, die de opleidingsschool heeft bezocht, later 't corps der feministen zal worden versterkt. Maar indien zulks geschiedt, dan is dat ondanks, niet ten gevolge van 't genoten onderwijs. ‘Wird schon der Mann bei wissenschaftlicher Erforschung der sozialen Zustände in der Regel Sozialpolitiker, so lässt sich bei der kategorischen Herrschaft, welche die Gefühlsregungen im Leben der Frau ausüben, fast mit mathematischer Sicherheit behaupten: Jede Gesunde Frau, die dem Medusenhaupte des sozialen Problems fest ins Auge geschaut, wird zu einer überzeugten Vertreterin sozialer Reform.’Ga naar voetnoot2) Welnu, van iedere vrouw, die zich geeft aan 't werk der sociale hervorming, kan met recht worden verondersteld, dat ze is altruïstisch genoeg om niet alleen voor zich zelf te willen zorgen; dat ze is ontwikkeld genoeg om te weten, dat de vrouwenkwestie, schoon ook deze om oplossing vraagt, niet de kwestie is, die 't geheele sociale probleem beheerscht; dat ze is fier genoeg om te weten, dat de ware vrijmaking der vrouw eerst dan zal zijn bereikt, wanneer ze zich zelf zal hebben ontworsteld aan alle ijdelheid, oppervlakkigheid, kleinzieligheid, egoïsme, - wanneer ze door zelf veroverde karaktervastheid en geestesrijpheid eerbied zal afdwingen aan de wereld. Vrouwen b.v. als Harriet Martineau, de vrouw van Stuart Mill, Beatrice Webb (‘a quiet, pleasant, womanly woman,’ zooals van haar gezegd wordt), Miss Clara Collet, Mrs. Marshall, Octavia Hill, Mrs. Bernard Bosanquet, Lady Dilke, Eleanor Marx, Minna Wettstein-Adelt, Mrs. Barnett, Helene Mercier, | |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
die zich allen èn door practischen èn door wetenschappelijken arbeid hebben onderscheiden op sociaal gebied, hebben door haar leven en werken en vooral door haar persoonlijkheid meer gedaan voor de waarachtige vrouwen-emancipatie dan al de ‘Frauenrechtlerinnen’, zooals Ellen Key ze noemt, wier hoogste triomf daarin bestaat, dat een vrouw ‘slager wordt, of scherprechter, of soldaat.’Ga naar voetnoot1) De vraag ligt voor de hand of de jonge vrouw, opgeleid voor 't werk der sociale hervorming en dat uitoefenende, hare geneigdheid tot en hare geschiktheid voor 't huwelijk niet verliest, - 't huwelijk, dat toch ten slotte voor iedere vrouw 't levensideaal moet zijn. En die vraag is gewettigd, want de toekomst van heel een volk hangt samen met de opleiding van 't vrouwelijk geslacht. Thans leven we in een overgangstijdperk, waarin 't vaak zoo moeilijk is echt van valsch te onderscheiden, te bepalen wat voortkomt uit den natuurlijk-normalen ontwikkelingsgang, en wat als exces moet worden beschouwd, maar niet in rekening mag worden gebracht bij de beoordeeling der beweging zelve. De vrouw is zich van haar waarde bewust geworden. Zij weet dat ze meer kan zijn dan 't speelpopje van den man, de gevierde gast of de vriendelijke gastvrouw. De groote vraag is slechts hoe ze de nieuwe kracht, die ze in zich voelt, zal uitdragen in de wereld zonder te kort te doen aan haar vrouwelijke eigenschappen. Voet voor voet moet worden veroverd de grond, dien ze betreedt. ‘O, 't schijnt wel schoon te leven,
als de grenzen worden verwijd,
maar het is geen geluk te komen
op de kentering van den tijd
en vrouw te zijn geboren.’Ga naar voetnoot2)
De ontwikkelde vrouw van heden is ten prooi aan een wonderlijk dualisme. Aan den eenen kant een ontwaken van tot nog toe onvermoede en latent gebleven talenten om als éénling zich een weg door 't leven te banen; - aan den | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
anderen kant een meer dan ooit intens verlangen naar 't zieleverbond met den man, wiens hoogste aspiraties ze één voelt met de hare, die naast éénzelfde familie-, éénzelfde maatschappij-ideaal wil trachten tot verwezenlijking te brengen. Hooger is 't niveau van de vrouw van onzen tijd dan dat van een vroeger geslacht: de grenzen hebben zich verwijd. Maar ook hooger, d.i. veeleischender, d.i. moeilijker bereikbaar haar huwelijks-ideaal. Vraagt men zich af, welke opleiding voor onze meisjes de geschiktste zal zijn, dan moet 't antwoord luiden: die, welke haar tegelijkertijd geschikt maakt èn om zich als éénling een weg door 't leven te banen, èn om haar taak als huisvrouw, vrouw en moeder met talent en toewijding te vervullen. Voor een breede rij van vrouwen blijft 't huwelijk, door welke oorzaak dan ook, 't nooit aanschouwd beloofde land. Voor die allen zal een opleiding, die haar hare economische onafhankelijkheid waarborgt en haar in staat stelt hare specifiek vrouwelijke talenten te ontplooien en te leven in overeenstemming met haar aanleg en natuur, zeker de meeste kans geven op levensvolheid en levensgeluk. Nu geloof ik niet, dat voor de meeste vrouwen 't dienen der wetenschap om der wetenschap wille alléén een levenvervullend surrogaat voor 't huwelijk kan zijn, - de meeste vrouwen hebben behoefte aan de practijk van 't leven, - de atmosfeer van den kamergeleerde is niet die, waarin ze zich 't schoonst ontplooit. Deelneming aan 't werk der sociale hervorming echter kan dat voor haar worden. Want welk werk zal haar beter in staat stellen uiting te geven aan haar moedergevoel dan 't werk onder de kleinen, de verdrukten, de uitgestootenen, de armen, dat al haar toewijding, al haar liefde, al haar meevoelen en mee-lijden tot actie roept? Dat 't maatschappelijk werk, eenmaal opgevat en uitgeoefend, de vrouw afkeerig zou maken van 't huwelijk, - sommigen meenen 't, maar 'k geloof 't niet. Of ruischt niet in de diepte van iedere vrouwenziel 't wonderschoone huwelijkslied van Nietzsche: ‘Ich will dass dein Sieg und deine Freiheit sich nach einem
Kinde sehne.
| |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
Lebendige Denkmale sollst du bauen deinem Siege und deiner
Befreiung.
Ueber dich sollst du hinaus bauen.
Aber erst musst du mir selbst gebaut sein, rechtwinklig an
Leib und Seele.
Nicht fort sollst du dich pflanzen, sondern hinauf! Dazu helfe
dir der Garten der Ehe!
Einen höheren Leib sollst du schaffen, eine erste Bewegung,
ein aus sich rollendes Rad - einen Schaffenden sollst du schaffen.
Ehe: so heisse ich den Willen zu Zweien, das Eine zu schaffen,
das mehr ist als die es schufen.
Ehrfurcht vor einander nenne ich Ehe als vor den Wollenden
eines solchen Willens.’
Meer dan 't werk, waaraan ze zich met alle krachten wijdt, is voor de vrouw de gemeenschap met den man aan wien ze zich verwant voelt met al de vezelen van haar bestaan, wiens kracht haar zwakheid schraagt, wiens geest haar geest verstaat. Meer dan de verzorging van anderer kinderen is voor de vrouw ‘'t handje op haar borst’, ‘'t armpje om haar hals’, de lichamelijke zorg en de geestelijke vorming, de opvoeding van 't eigen kind, vrucht van haar scheppende liefdekracht. Blijft haar echt kinderloos, dan zal ze zich ook in haar huwelijk aan haar werk kunnen blijven wijden. Wordt de zegen van 't moederschap haar deel, dan zal ze in haar moederzijn, in de leiding van haar kind heel haar maatschappelijk werk terug vinden. Zal ze later haar kind niet weer geven aan de gemeenschap? Haar werk zal haar gevormd hebben tot beter huisvrouw, beter vrouw, beter moeder. Want de vrouw, die door de ontwikkeling harer schoonste gaven, onder den tucht van een dagelijks weerkeerenden, onafwijsbaren plicht, heeft gestreefd naar en bereikt een verheven doel, - moreel en intellectueel van den man de ‘ebenbürtige Gattin’; - de vrouw, die heeft rondgezien in wijderen dan eigen kleinen levenskring, die heeft gevoeld dat 't leven in de gemeenschap rechten geeft maar ook plichten; - de vrouw, die met echt vrouwelijke intuitie heeft gepeild de diepte van ellende, die de verwoesting van 't arbeidersgezin door vrouwenarbeid in werkplaats en fabriek, die prostitutie en alcoholisme zijn | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
brengende over de wereld, - die vrouw zal beseffen, dat er geen onherstelbaarder ramp zou kunnen worden gebracht over de menschheid dan de opheffing van 't gezin. Zij zal voelen wat de vrouw is verplicht aan 't ongeboren geslacht; zij zal weten wat zij dankt en verschuldigd is aan de gemeenschap. Haar gemeenschapsgevoel zal haar 't familie leven doen maken tot 't veilig vogelnest, niet om er in egoïstisch zelfbehagen bijeen te blijven, maar van waaruit de jongen hebben geleerd weg te vliegen met energieken vleugelslag de wijde wereld in; - tot den heiligen tempel, van waaruit altijd op nieuw aan de gemeenschap worden toegevoerd nieuwe individuen, mannen en vrouwen van karakter en beteekenis, rijp van geest en rijk aan gemoedsleven; - tot 't gelukkig gezin bovenal, kweekend gelukkige menschen, geluksprofeten, hun zonnelach en hun zonneboodschap brengend aan de wereld; - individualisten in den rijksten zin van 't woord, wier heiligst begeeren 't is om de kleine liefdeen vredewereld van 't ouderlijke huis met haar geluks-idealen voor allen, over te planten in de groote menschenwereld daarbuiten, waar de smart is en de weedom; - individualisten, geen reiner verlangen kennend dan op hunne beurt zich zelf weer te geven aan de gemeenschap.
M.G. Muller - Lulofs. |
|