De Gids. Jaargang 67
(1903)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
Letterkundige kroniek.Journal de jeunesse de Francisque Sarcey (1839-1857), recueilli et annoté par Adolphe Brisson. Préface par O. Gréard, de l'Académie française. Bibliothèque des Annales politiques et littéraires (1903).Een journal de jeunesse is dit boek eigenlijk niet. Een dagboek heeft altijd iets klaargemaakts, iets gewilds. Wie een dagboek houdt, acht zich verplicht het te vullen, ook al heeft hij niets bijzonders te zeggen. Wat ons hier geboden wordt is een keus uit de brieven, die Francisque Sarcey achttien jaar lang van de kostschool (le collège Massin), van de École Normale Supérieure en uit de verschillende standplaatsen, waar hij als professeur, als leeraar van gemeentelijke of rijksscholen werkzaam was, richtte tot zijn ouders te Dourdan. Tot recht begrip van hetgeen Sarcey meedeelt en ten einde er een zooveel mogelijk aaneengeschakeld verhaal van te maken, heeft Adolphe Brisson, Sarcey's schoonzoon, die in latere jaren veel met hem heeft saamgewerkt, o.a. in de Annales politiques et littéraires, de brieven vergezeld doen gaan van ophelderingen, waarvoor wat Sarcey elders schreef, met name in zijn Souvenirs de jeunesseGa naar voetnoot1), of hem mondeling mededeelde, de stofleverde. Dit werk van kiezen en ophelderen deed Brisson met grooten smaak en groote bescheidenheid. Men voelt het: hier is niets wezenlijks weggelaten, niets in een bijzonder licht geplaatst om het voordeeliger te doen uitkomen. Dit heele boek is waar, van het begin tot het eind. Sarcey leeft er in, met zijn eerlijk karakter, zijn frisschen oorspronkelijken geest, zijn alom vermaard ‘gezond verstand.’ | |
[pagina 342]
| |
Een deel van de gebeurtenissen, waarover in zijn brieven in bijzonderheden wordt uitgeweid, vertelt Sarcey ons reeds in zijn Souvenirs de jeunesse. Onder den algemeenen titel: ‘Comment je devins journaliste’ gaf hij ons in dat boek een levendig geschreven verhaal van zijn verblijf op de École normale te Parijs en later als leeraar, achtereenvolgens aan de collèges te Chaumont, Lesneven, Rodez en aan het lycée te Grenoble. Ik heb daaruit het een en ander medegedeeld in mijn opstel over Sarcey in De Gids van October en November 1885. Maar wat Sarcey daar schreef waren herinneringen, jaren na de gebeurtenissen te boek gesteld, met de oprechte bedoeling zeker om dit gedeelte van zijn leven waar en eerlijk te vertellen, zooals het in zijn geheugen bewaard was, maar dan toch opgeteekend om gedrukt en gelezen te worden als een stuk literatuur. Hier, in deze fragmenten van brieven, geeft de leerling van het college Massin, van de École normale, de leeraar, die door een hem weinig genegen administratie van den eenen hoek van Frankrijk naar den anderen gestuurd werd, ons zijn indrukken, zijn meeningen, zooals ze bij hem opkwamen, het verhaal van hetgeen er met hem gebeurd is, zooals hij het beleefde, met geen ander doel dan om zijn ouders op de hoogte te houden van hetgeen hem weervoer en in hem omging. Dat geeft een zeer bijzondere waarde aan hetgeen Sarcey schrijft over zichzelf, over zijn studiemakkers en tevens over den politieken toestand van Frankrijk, zooals die zich afspiegelde in de Fransche scholen (collèges en lycées) gedurende de jaren 1839 tot 1859, dat is dus gedurende de regeering van Louis Philippe, gedurende de tweede republiek en de eerste jaren van het tweede keizerrijk. Zooals hij zich in zijn brieven als leerling en als jeugdig leeraar van zijn 10de tot zijn 28ste jaar vertoont, verschilt Sarcey in den grond niet van den man, dien ik in de laatste zestien jaren van zijn leven (1883-1899), van zijn 54ste tot zijn 70ste jaar gekend heb. Datzelfde frissche, oprechte, goedgehumeurde, die goedhartigheid en welwillendheid, die zich, bij zeer stellige en zeer vooruitstrevende meeningen, onder meer uitte in een groote mate van tolerantieGa naar voetnoot1), vindt men op elke bladzijde van dit boek. | |
[pagina 343]
| |
Het ‘gezond verstand’, waarop Sarcey zoo prat was, dat men er hem dikwijls mee plaagde, was bij den twintigjarigen leerling van de École normale de richtsnoer van zijn denken en handelen. In een brief aan zijn ouders van 10 Mei 1849 schrijft hij: ‘Dès l'abord je m'étais posé comme le champion du bon sens contre la philosophie, et l'on m'avait bien souvent demandé: - Qu'est ce que ton bon sens? sur quoi s'appuie-t-il? J'avais fait alors un travail sur le bon sens, je l'avais appuyé sur des principes, et j'avais montré comment l'homme de bon sens n'avait nul besoin d'être philosophe. Ce fut un orage épouvantable quand je lus cette dissertation; il y eut une discussion de deux heures, où j'eus presque tout le monde, et surtout le professeur, contre moi. Il est bien rare maintenant, quand on traite une question, que M. Kastus ne se tourne pas de mon côté: - Eh bien! qu'en pense le sens commun? dites-nous votre avis. Le nom de gros bon sens m'en est resté.’ Diezelfde leeraar, de heer Kastus, vat, twee jaar later, na Sarcey's eerste mislukte examen voor de zoogenaamde ‘agrégation’, zijn oordeel over zijn leerling aldus samen: ‘Du bon sens, de l'esprit, de la finesse; un peu terre à terre. Idées justes, mais étroites. Ecrit agréablement et d'un style qu'on peut appeler bonhomme. Idées frustes, tour d'esprit agréable; style ingénieux, manque parfois d'élévation, jamais de bon sens.’ Maar dit gezond verstand belette hem niet, in den regel een poover figuur te maken bij zijn examens, waar zijn medeleerlingen About en Taine hem verre achter zich lieten. De jonge man maakt zich geen illusies over zijn talenten. Hij wist toen reeds wat hij waard was en sprak het uit met die groote oprechtheid ook tegenover zichzelf, die men hem later als ijdelheid verweten heeft: ‘Wat mij betreft, hoe verder ik kom, hoe meer ik overtuigd ben dat ik volstrekt zoowel het goede als het kwade mis dat noodig is om te slagen. Ik geloof vast dat ik bestemd ben om een voortreffelijk leeraar te worden, die door zijn leerlingen bemind en door den kleinen kring van wie hem kennen geacht wordt. Maar op een schitterende loopbaan valt voor mij niet te rekenen. Met eigenschappen die ik voor degelijk houd, zal ik nooit datgene verkrijgen wat noodig is om ze te gebruiken en er mee te schit- | |
[pagina 344]
| |
teren, omdat zoo iets noch door arbeid, noch door kracht van wil verkregen wordt. Dat is een natuurlijke gaaf.’ Van Sarcey's leermeesters van meer dan een halve eeuw geleden is er nog één in leven: de bijna tachtigjarige Jacquinet, die, van 1842 tot 1867 aan de Ecole normale verbonden, eerst als ‘maître de conférence’ later als ‘directeur des études’, al wat in het universitair Frankrijk van de laatste helft der 19e eeuw iets beteekent onder zijn leerlingen heeft geteld. De heer Jacquinet heeft op de schoolbanken gekend: Gaston Boissier, Beulé, Caro, Mézières, Challemel-Lacour, Perraud, J.J. Weiss, About, Taine, Sarcey, Octave Gréard, Prévost-Paradol. En onder die allen plaatste hij Sarcey als leerling bovenaan. ‘Men beoordeelde Sarcey naar de wat familiare en grove bonhomie van zijn stijl’ - zeide Jacquinet tot den uitgever van deze brieven. ‘Maar onder dien schors verborg hij een bescheiden en teeder gemoed, een gevoelig hart, gelijk de brieven aan zijn moeder ons hebben onthuld.... Sarcey was de beste leerling dien ik ooit gezien heb. J.J. Weiss was indolent, Taine koud en uit de hoogte, About schitterend maar verward. Alleen Paradol kwam de volmaaktheid nabij. En nog geef ik de voorkeur aan de rondborstigheid en de “candeur”, ja de “candeur” van Sarcey.’ In een groot aantal van deze brieven vindt men den lateren journalist, den chroniqueur van de Annales, van wien eenige mooie stukken - ‘Ma mère’ (na den dood van zijn moeder), ‘Les fausses légendes’, ‘Soyons tolérants’, ‘Les bons moments de la vieillesse’ e.a. - dezen bundel besluiten, den tooneelcriticus van le Temps met al zijn voortreffelijke eigenschappen. Een schitterende ‘chronique’ is de mede hier opgenomen brief aan Mme Bary, de schoonmoeder van zijn vriend Charles Garnier, den architect van de Groote Opera, waarin Sarcey zijn installatie beschrijft in zijn eerste standplaats, Chaumont; hoe hij een ‘homme de ménage’ geworden is en zelfs, dank zij de lessen van mevrouw About vóór zijn vertrek ontvangen, een strik in zijn das kan leggen, maar nog altijd sukkelt met zijn scheiding en er maar niet in slaagt den kortsten weg te vinden van zijn voorhoofd tot den top van zijn schedel. Dagteekent deze brief, dien men in zijn geheel moet lezen, uit de eerste dagen van Sarcey's verblijf te Chaumont, van hooger, ook | |
[pagina 345]
| |
litteraire beteekenis is het onovertroffen stuk dat, een jaar later, aanleiding zou geven tot zijn vertrek uit het stadje. Op een dwaze administratieve circulaire, waarin den leeraren het dragen van den vollen baard verboden werd, repliceerde Sarcey met een smeekschrift, gericht aan den ‘recteur’ van zijn lycée, een stuk waarvan Sarcey wel melding maakt in zijn Souvenirs de jeunesse, maar dat ik hier, met het omstandig verhaal van het gebeurde en zijn gevolgen, voor het eerst in zijn geheel vind afgedrukt. Het is een heerlijk staaltje van Sarcey's onverstoorbaren luim, van zijn onafhankelijken zin, van zijn tintelenden geest, een meesterstukje in een genre, waarin Paul Louis Courier, o.a. in zijn Pétition à la Chambre des députés pour des villageois qu'on empêche de danser, heeft uitgemunt, maar dat in de oogen van de Administratie niets dan grove, onduldbare ombeschaamdheden bevatte, die Sarcey's overplaatsing van het lycée naar een collège, te Lesneven in een uithoek van Bretagne, tengevolge had. Noch deze straf, noch andere teleurstellingen die Sarcey in zijn verder leven ondervond, hebben zijn levenlust, zijn goed humeur kunnen verstoren. Hij is tot aan zijn dood toe gebleven de veerkrachtige, onvermoeide werker, maar die, ondanks al zijn werken, niet rijk zou worden, ‘de traditioneele Oom’, zooals hij reeds op zijn 26e jaar aan een zijner bloedverwanten schreef, maar die zijn neven niets zou nalaten. ‘Je serai l'Oncle traditionnel, le coffre-fort donné par la nature. Mais je plains mes neveux... Je suis né gueux et j'achèverai de mûrir, comme les nèfles, sur la paille. Je suis fâché de n'avoir pas appris plus tôt le métier de millionnaire; mais il fallait une première mise de fonds qui m'a toujours manqué. On n'est pas parfait.’
Niet enkel echter hetgeen Sarcey er in vertelt van zichzelf verleent aan deze brieven hun waarde, niet minder belangrijk is wat wij erin lezen zooweel omtrent zijn leermeesters als omtrent zijn kameraden, en het kijkje dat zij ons geven op het administratieve Frankrijk onder verschillende régimes en bijzonder onder het tweede keizerrijk. Waar blijven de knappe kinderen? heeft Multatuli gevraagd. Wat er van de knappe Fransche normaliens uit het laatst der eerste helft van de 19de eeuw geworden is, is geen vraag meer. | |
[pagina 346]
| |
De namen van hen, die de heer Jacquinet onder zijn beste leerlingen geteld heeft, spreken duidelijk. Twee hunner waren uit de klasse van Sarcey: Edmond About en Hippolyte Taine. Het eerst komt About's naam voor in een brief van Sarcey, geschreven uit het college Massin, waar hij met hem school ging; en reeds daaruit blijkt welke sterke contrasten die beiden waren, die tot About's dood (in 1885) trouwe vrienden gebleven zijn. De jonge Sarcey staat voortdurend versteld over dien About, die zijn werk niet maakt, op school komt zonder lessenboek, zonder cahier, altijd vol dwaasheden is, en er toch komt, terwijl hij zelf, geregeld werkend en zich inspannend, het vaak tegen zijn makker moet afleggen. Op de École normale is het niet anders. Daar wint About het niet alleen van Sarcey, maar zelfs van Taine. Wanneer bij het examen aan het eind van het eerste jaar About nummer één is en Taine nummer twee, is de heele klas, die weet wat beiden waard zijn, één verbazing. Taine, die het geheele jaar steeds zonder moeite de eerste geweest is, munt ook op dit examen uit door de onverstoorbare kalmte en zekerheid waarmêe hij de ingewikkeldste vragen beantwoordt; van het moeielijkste Grieksch, dat men hem voorlegt, levert hij, zonder haperen of aarzelen, de trouwste en sierlijkste vertaling. Maar daar komt About, die van alle leerlingen zeker het minst voor zijn examen gewerkt heeft. Men geeft hem een koor uit de Electra, die hij nooit heeft gelezen; maar hij weet er zich met ongeloofelijk aplomb, met verbazende handigheid en schitterenden geest door te slaan. Bij de Latijnsche vertaling wil het geluk dat hem een gedeelte uit Aeneis gevraagd wordt, dat hij dienzelfden ochtend - maar toen voor het eerst! - met Sarcey heeft gerepeteerd: About vertaalt, bespreekt, bediscussieert het stuk met een levendigheid en een zekerheid, alsof hij zijn leven lang nooit iets anders bestudeerd heeft. En zoo is hij in alles: zijn geest, zijn handigheid, zijn levendige welbespraaktheid redden hem overal uit en doen hem overal triomfeeren, zelfs over een Taine, die toen reeds in de oogen van zijn kameraden door zijn uitgebreide kennis, zijn ernstig werken, zijn wijsgeerigen zin, als in alle opzichten verreweg de knapste van zijn studiejaar beschouwd werd. Maar About had geest, About was aardig, beminnelijk als hij het wilde; About wist de menschen in te pakken, | |
[pagina 347]
| |
Taine daarentegen was in zichzelf gekeerd, droog, leek ongevoelig, en was daardoor weinig bemind. Uit het volgende jaar vinden wij nogmaals in een brief van Sarcey die twee naast elkaar geplaatst. ‘Celui qui fait le plus d'ouvrage, qui a le plus d'activité dans les idées, de promptitude dans l'esprit, avec une merveilleuse force de volonté et une attention toujours soutenue, c'est Taine. On ne peut le voir sans admiration.’ Zulk een zelfbeheersching, zulk een beginselvastheid, waardoor hij geen duimbreed afwijkt van de gedragslijn, die hij zichzelf heeft voorgeschreven, is eenig in de kleine wereld van de École normale. Maar nog steeds blijft Taine, die zich bij niemand aansluit, die van geen pretjes houdt en zelfs niet politiseert, Taine met zijn ‘immense orgeuil, qui se cache toujours sous les dehors les plus polis et se pare sans cesse d'une affectation de louer tout le monde’, de minst beminde van de school. Wie hem het minst van allen kan uitstaan, is About. Taine's manier van discussieeren, de onverstoorbare kalmte, waarmeê hij zijn tegenstander aanhoort, om dan duidelijk, maar zonder warmte, een voor een al de tegen hem aangevoerde argumenten weer op te nemen en ze met een helderheid waarvan hij het geheim heeft, vast te knoopen aan het wijsgeerig beginsel waaruit zij ontspringen, maakt About buiten zichzelven. ‘About verblindt door levendigheid en geest, maar Taine overtuigt meer.’ En zooals zij zich daar als jonge mannen van twintig tot drie-en-twintig jaar op de École normale vertoonden, zijn zij gebleven. About heeft zijn tijdgenooten vermaakt, dol vermaakt soms, met anti-clericale pamfletten, tintelend van geest, als La question romaine en Rome contemporaine, met aardig vertelde romans als Tolla, l'Homme à l'oreille cassée en later als hoofdredacteur van de courant Le XIXe Siècle, maar werk van blijvende waarde heeft hij niet geschreven. Taine's invloed is daarentegen ontzaglijk groot geweest en heeft zich over de geheele wereld verspreid. Zijn kritische, historische en philosofische arbeid behoort tot de wereldletterkunde en boeken als Histoire de la littérature anglaise, Origines de la France contemporaine, als zijn Philosophie de l'Art, zullen nog gelezen en geraadpleegd worden, wanneer de naam van Edmond About niets meer dan een klank zal zijn.
Belangrijk zijn deze brieven eindelijk nog door wat men er uit | |
[pagina 348]
| |
verneemt omtrent hetgeen de Fransche regeering onder Lodewijk Napoleon, als President van de Republiek en als Keizer, van zijne ambtenaren eischte. De wind van het clericalisme was over Frankrijk gaan waaien als in de dagen van Karel X, en de heeren inspecteurs, provisoren, rectoren, of hoe deze gezaghebbenden heeten mochten, zorgden ervoor dat de regeering naar wensch bediend werd. De leerlingen van de École normale die trouw naar de mis gingen, stonden goed aangeteekend, het misbezoek werd een ‘titre d'avancement.’ Het gevolg was dat de lauwen, zij die zonder vaste overtuiging, uit gewoonte, de mis plachten bij te wonen, voortaan thuis bleven, omdat zij op een bevordering door zulke middelen niet gesteld waren; maar het gevolg was ook dat het Katholicisme de groote quaestie werd, waarover men op de school bij elke gelegenheid aan het disputeeren sloeg. In dien tijd valt de schorsing van de colléges van Michelet in de Sorbonne (Maart 1851). Sarcey en zijn vrienden plachten die collèges te volgen en Michelet die, schoon geen redenaar in den eigenlijken zin, door zijn woord geestdrift wekte, warm toe te juichen. Maar de regeering waakte. Het vrije woord, waar het op den katheder of in geschriften gericht was tegen het Katholicisme, moest gesmoord. In de Sorbonne was het Michelet die tot zwijgen gebracht werd, in de École normale Vacherot die werd afgezet, om de publicatie van het derde deel van zijn Histoire critique de l'école d'Alexandrie, een werk waarvan de twee eerste deelen door de Fransche Akademie bekroond waren. In Chaumont, Sarcey's eerste standplaats als leeraar, is het niet beter. De recteur, een man naar het hart van de regeering, meent Sarcey op den tand te moeten voelen, en onder bewering dat een leeraar in zijn klasse belijdenis van zijn geloof dient af te leggen, te moeten informeeren hoe het staat met zijn geloof. Bij gelegenheid dat de bisschop een bezoek brengt aan Chaumont, noodigt dezelfde recteur de leeraren uit, den hoogen prelaat te gemoet te gaan en hem hunne opwachting te maken. Wie er aan de uitnoodiging gehoor mocht geven, Sarcey niet.
Sarcey bleef als leeraar, die hij geweest was als leerling en die hij zijn zou als journalist: de eerlijke, onafhankelijke, die zich door geen bedreiging, door geen vrees van in zijn promotie benadeeld | |
[pagina 349]
| |
te worden of de publieke opinie tegen zich in te nemen, liet afafschrikken. ‘Pour lui’ - het is Sarcey's tijdgenoot van de École normale, het lid der Fransche Akademie, O. Gréard, die het zegt in de belangrijke voorrede welke hij voor dit werk schreef - ‘pour lui, rien ne pouvait valoir la satisfaction de continuer à dire librement ce qu'il pensait. Ce sera l'honneur de sa vie d'être demeuré jusqu'au bout fidèle à lui-même.’ |
|