De Gids. Jaargang 67
(1903)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Letterkundige kroniek.Edmond Rostand. Discours de réception à l'Académie française. Paris, Eugène Fasquelle, 1903.Wie tot de bevoorrechten behoorde, die den 4den Juni de receptie van Edmond Rostand in de Fransche Akademie mochten bijwonen, zal een groote litteraire genieting meer in zijn levensjournaal hebben kunnen boeken. Zulk een receptie met al de drukte van een uitgang in de Parijsche groote wereld, waar, naar gelang van de kringen waarin het nieuwe akademielid zijn ‘attaches’ heeft, de universitaire wereld, of de wereld der fraaie letteren of die der artisten talrijker of minder talrijk pleegt vertegenwoordigd te zijn, waar de habituées van deze zittingen: ‘les grandes dames académiques’, zooals men ze genoemd heeft, onder welke de hoogbejaarde prinses Mathilde, tronen in het volle besef harer waardigheid, heeft, onder alle omstandigheden en wie er ook zijn intrede doet, het karakter van een plechtigheid. Maar de receptie van Edmond Rostand, den schrijver van den door de oude en de nieuwe wereld toegejuichten Cyrano de Bergerac, was een gebeurtenis, een schitterend letterkundig feest, waar de Fransche taal en de Fransche welzeggenskunst een triomf vierden, die wellicht onder den koepel van het Instituut zijn wedergade niet had noch hebben zal. Een weeldekind die Rostand! Op dit oogenblik misschien de gevierdste en beroemdste man van Frankrijk, is hij in enkele jaren op een hoogte gekomen, waarop het een kunststuk zal zijn, zich staande te houden. Maar die gelukkige, wien alles gelukt, is in staat ook dit kunststuk te volvoeren. | |
[pagina 167]
| |
Geest, gratie, distinctie, behendigheid in het behandelen van de taal en bijzonder van de poëtische taal, - de schitterendste eigenschappen van het Fransche ras zijn hem in overvloed toebedeeld, en die eigenschappen weet hij, in stukken als Les romanesques, La princesse lointaine, La Samaritaine, te ontwikkelen tot de uiterste grens, nu en dan zelfs tot over de grens, tot waar gratie in precieusheid, geest in geestigheid, behendigheid in het kneden van de taal in overbluffende taalvirtuositeit, in het maken van kunstjes met de taal overgaat. Enfin Cyrano vint! Het was den 28en December 1897. Sarcey begon zijn tooneelfeuilleton in Le Temps van 3 Januari 1898 aldus: ‘Le 28 décembre 1897 restera, je crois, une date dans nos annales dramatiques. Un poète nous est né, et ce qui me charme encore davantage, c'est que ce poète est un homme de théâtre.’ Alles wat men in Rostand's vroeger werk had gewaardeerd vond men in Cyrano terug, maar nu in dienst van een onderwerp, waarin hij door een reeks van schitterende tafereel en zijn beste eigenschappen nog breeder kon ontplooien; een onderwerp, geschikt om het groote publiek mee te sleepen, te laten lachen, te roeren, om er de vonken van zijn geest in te doen spatten, en tevens door het romantische milieu, waarin het stuk geplaatst was, te woekeren met de schatten van taal waarover hij te beschikken heeft, met den rijkdom van vers en rijm, dien hij, als een toovenaar die hij is, uit den mouw schudt, - een gastmaal voor fijnproevers. En dan is dat chevalereske stuk met dien nobelen, zelfopofferenden held, het stuk waarin eer en roem en dapperheid schetteren en schitteren, zoo door en door Fransch, door zijn onderwerp, door zijn taal, door het frissche en heldere van zijn verwikkeling, door dien stroom van krachtige, pittige, vroolijke verzen, die erin bruist en schuimt en klatert van het begin tot het eind. De mannen, die met leede oogen Ibsen en Björnson en Tolstoi op het Fransch tooneel hadden zien verschijnen en zoowel van dien invloed als van te minutieuse zielkundige ontleding of te grof realisme gevaar duchtten, begroetten met dubbele geestdrift dit nationale drama, waarin men het Fransche vers terugvond van Scarron en Regnard, van Victor Hugo en Banville, niet nagemaakt echter, maar frisch uit de bron stroomend, en met een eigen kleur en een eigen klank. ‘Voilâ le joyeux soleil de la vieille Gaule qui, après une longue nuit, | |
[pagina 168]
| |
remonte à l'horizon’, riep Sarcey in vervoering uit. ‘Cela fait plaisir; cela rafraîchit le sang!’ Zoo had Rostand alles en allen voor zich, tot den allervoortreffelijksten Cyrano-vertolker toe in Coquelin aîné, die het werk door de oude en de nieuwe wereld in één schitterenden triomftocht rondvoerde. Toen hij daarna nog met het drama l'Aiglon zijn beroemd geworden naam staande hield, ook daarin weer een gelukskind, doordat hij Sarah Bernhardt tot vertolkster van de hoofdrol had, was Rostand in de oogen van heel Frankrijk op weg naar de Fransche Akademie; en de man die zijn loopbaan met vliegende vaandels en versnelden pas was begonnen, had niet veel tijd noodig om het Instituut te bereiken, waar de deuren voor hem openvlogen. En zoo deed dan Edmond Rostand op dien gedenkwaardigen 4en Juni zijn intrede in de Fransche Akademie als opvolger van Henri de Bornier. Hoe ook hier weer het geluk hem diende! Niet dat hij, de man van het parelend en vonkenschietend woord, niet over ieder ander onsterfelijke een schitterende rede zou hebben kunnen houden, maar Henri de Bornier stond hem nader dan eenig ander dramatisch schrijver van den nieuweren tijd. Was niet de Bornier, de schrijver van La fille de Roland, als Rostand, op één dag beroemd geworden, de gevierde man, candidaat van de Fransche Akademie, ook door een echt nationaal drama, waarin Frankrijk zijn hart voelde kloppen, een drama van eer en roem en dapperheid als Cyrano de Bergerac er een is. Niet enkel in letterlijken zin en ‘par le hasard d'un voyage’, was de dichter van Cyrano, die op het oogenblik zijner verkiezing voor herstel van gezondheid in de Pyreneën vertoefde, ‘le poète le plus rapproché de Roncevaux’.
Zooals Rostand in zijn stukken weet te spelen, te tooveren, te goochelen - als de uitdrukking geoorloofd is - met de verwikkeling, met de taal, soms met een enkel woord, zoo speelt en toovert en goochelt hij met het kleine burggraafje de Bornier, met zijn rose gezichtje boven een zilvergrijzen baard en de miniatuurhandjes, die altijd in beweging zijn en telkens wegschuilen in te wijde manchetten. Hij zou voor hem een legende willen dichten: ‘La légende du Dernier Tragique’ of een vertelling à la Daudet, | |
[pagina 169]
| |
iets als het avontuur van een Petit Chose die eindigde met een Onsterfelijke te worden, een vertelling waarvan de titel zou moeten luiden: Histoire d'un pêcheur de lune, naar het volksliedje van de Bornier's geboortestadje Lunel: Les gens de Lunel ont pêché la lune.... De kleine gestalte van de Bornier laat Rostand niet met rust en hij weerstaat de verzoeking niet, er allerhande variaties op te maken, als gold het den neus van Cyrano. ‘Tous ceux qui ont vraiment aimé cet homme délicieux ont dû respecter et chérir cette auguste exiguïté de forme sans laquelle on ne sait s'il aurait eu ce sentiment de grandeur qui fit de lui un poète, et qui fut, peut être, une nostalgie. Nous apercevons pourquoi il contracta l'habitude de ne jamais perdre, moralement, un pouce de sa taille. Quand son âme de paladin s'aperçut qu'elle ne pouvait, en lui, se lever de toute sa hauteur, elle recourut à la seule façon qu'elle eût de se lever à sa mesure: elle s'en fut habiter en des héros’. En na deze tirade, waarin aan het slot het duiveltje van het valsch vernuft mij toeschijnt Rostand de baas te zijn, iets later nog weer: ‘Tranquille Petit Poucet, il entra dans la partie de la Forêt où se tiennent les géants’. Klein Duimpje zou hier misschien weer te veel zijn, wanneer niet Rostand het motief had uitgewerkt tot een mooi, breed thema, waarin hij den kleinen man in het bosch het zwaard van Karel den Groote, Durandal, laat vinden en straks dat andere zwaard, Joyeuse: eene herinnering aan dat treffend lied van de twee zwaarden, dat bij de opvoering van La fille de Roland, weinige jaren na de wreede afscheuring van Elzas-Lotharingen, zoo diep insloeg: Elle est captive encore et la France la pleureGa naar voetnoot1).
Tragédie chrétienne noemt Rostand de Bornier's hoofdwerk, en niet drame à panache... De toehoorders van den 4en Juni zullen bij dat laatste woord de ooren gespitst hebben. Zij kenden hun Rostand en zij begrepen dat de Cyrano-dichter dien ‘panache’ | |
[pagina 170]
| |
zoo gauw niet zou loslaten. En als om zijn aanspraak te wettigen op het medewerkerschap van dien fameux Dictionnaire
Qui, toujours très bien fait, reste toujours à faire,
geeft het jongste Akademie-lid eene definitie ten beste van het woord Panache; maar niet enkel een definitie, eene omschrijving, een phantasie, een ‘couplet’ zooals het in het litteraire jargon heet: ‘Qu'est-ce que le panache? Il ne suffit pas, pour en avoir, d'être un héros. Le panache n'est pas la grandeur, mais quelque chose qui s'ajoute à la grandeur, et qui bouge au dessus d'elle. C'est quelque chose de voltigeant, d'excessif - et d'un peu frisé! Le panache, c'est l'esprit de la bravoure. Oui, c'est le courage dominant à ce point la situation - qu'il en trouve le mot. Toutes les repliques du Cid ont du panache, beaucoup de traits du grand Corneille sont d'énormes mots d'esprit... Un peu frivole peut-être, un peu théâtral saus doute, le panache n'est qu'une grâce; mais cette grâce est si difficile à conserver jusque devant la mort, cette grâce suppose tant de force... que, tout de même, c'est une grâce... que je nous souhaite.’ En dan na deze gracieuse woordspeling weer op de Bornier terugkomende: ‘ce qui capricieusement palpite l'accommode moins que ce qui flotte avec majesté: il n'a pas le panache, il a la crinière.’ De plaaggeest in Rostand heeft in de Bornier's brieven gretig gezocht naar bijzonderheden omtrent 's mans hartstochtelijk verlangen naar een zetel in de Akademie: ‘Il confessait que sur son coeur le thermomètre montait à Quarante’. Dat vormt in zijn brieven een completen liefdesroman; ‘Tout y est, depuis les soupirs, les aveux - les trente-neuf premiers aveux! - jusqu'au jour de l'attente chez le Secrétaire Perpétuel.’ Dan releveert hij dezen kinderlijken hartekreet uit een van de Bornier's brieven, na zijn verkiezing tot Akademie-lid: ‘c'est un académicien qui se promène sous mes platanes!’ Al wandelend - plaagt Rostand - was hij er trotsch op, aan zijn zijde een onschuldig Durandalletje te voelen bengelen. Had Rostand intusschen wel het recht zoo te spelen met de Bornier's onschuldige ijdelheid? Is hijzelf geheel vrij van die vergeeflijke zonde? Of treft het niet in deze geheele rede, hoe hij telkens zich zelf | |
[pagina 171]
| |
schijnt te zien naast en achter den man over wien hij te spreken heeft? Ik beklaag er mij allerminst over. Wij hebben er veel moois aan te danken: het ‘couplet du panache,’ waaruit ik aanhaalde, en dan nog het ‘couplet des planches’ en dat over ‘le théâtre poétique et même héroïque.’ Wat mag men op het tooneel behandelen? Zijn er niet onderwerpen die te mooi, te verheven zijn voor het tooneel? Wie beweert dat? Zeker geen dichter! Het is à propos van de Bornier's drama l'Apôtre, met den apostel Paulus tot held, dat Rostand die vragen stelt. Heeft hij misschien zelf toen hij zijn Samaritaine gedicht had, de vraag moeten hooren, die hij beweert dat men de Bornier gedaan heeft: ‘Hoe durft ge zulk een personage op de planken brengen?’ Bornier had, volgens Rostand, moeten antwoorden - en hier volgt het ‘couplet des planches,’ waaruit ik dit aanhaal: ‘Les planches? Je ne connais pas les planches. Je connais le gazon que foulent Roméo et Juliette; je connais le sable qui crie sous le pas furtif de Don Juan;...... je connais le marbre où se traînent les sandales d'OEdipe; je ne connais pas les planches!... Le théâtre est un grand mystère: ce n'est pas notre faute si quelquefois on en a fait une petite mystification; si l'on a rabaissé cette fête de la foule à n'être plus qu'un jeu de société consistant à faire dire une phrase qui vous avertit, d'une pointe d'ironie, que l'auteur ne croit pas à ce qu'il écrit, par un comédien qui vous avertit d'un clin d'oeil, qu'il n'est pas dupe de ce qu'il récite! Ce n'est pas notre faute si des gens... ne sentent plus la beauté de ces minutes ou quelque chose passe qui peut faire d'une toile peinte un ciel et d'un homme fardé un dieu!... On n'écrit pas les pièces pour les malheureux qui se souviennent du nom de l'acteur quand le héros entre en scène!’ Dat een man die het tooneel zoo hoog houdt de gelegenheid zou aangrijpen om een lans te breken voor de Bornier's - en zijn eigen - ‘théâtre poétique et héroique’, is natuurlijk. ‘De hartstocht moet weer in eere hersteld,’ meent Rostand. ‘En zelfs de ontroering die niets belachelijks heeft. Il est temps de rappeler à ces Français timides qui ont toujours peur de ne pas avoir l'air d'être nés assez malins, qu'il peut y avoir toute la finesse moderne dans un oeil résolu. De echte geest is die welke | |
[pagina 172]
| |
vleugels geeft aan den geestdrift. L'éclat de rire est une gamme montante. Ce qui est légèr, c'est l'âme. Et voila pourquoi il faut un théâtre où, exaltant avec du lyrisme, moralisant avec de la beauté, consolant avec de la grâce, les poètes, sans le faire exprès, donnent des leçons d'âme! Voilà, pourquoi il faut un théâtre poétiet même héroïque.’ Het pleidooi voor eigen huis kon niet welsprekender. Al wappert er de wat gefriseerde, wat theatrale vederbos boven, het is de ‘panache’ die, zooals het een goeden panache betaamt, ‘s'ajoute à la grandeur.’ ‘Sans le faire exprès’ - of met opzet - de dichter Rostand geeft in deze rede op iedere bladzijde ‘des leçons d'âme’, gelijk hij tot taak stelde aan het théâtre poétique van zijn wenschen. De burggraaf de Vogué, aangewezen om Rostand te beantwoorden, en die, toen hij zijn antwoord opstelde, de receptie-rede enkel uit de lezing kende, blijkt ook reeds door die enkele lectuur onder de bekoring te zijn geraakt. Er spreekt geestdrift uit den aanhef van zijn antwoordGa naar voetnoot1): ‘Is dit uw debuut in proza? Dan geldt voor uw proza als voor uw verzen: vos pareils à deux fois ne se font pas connaître. Wij zijn er opgetogen over, en gijzelf moet het zijn, zooals die brave lakenkoopman, op het oogenblik dat hij tot de ontdekking kwam dat proza is “comme l'on parle.”’ Rostand's discours, dat, gedrukt, niet meer dan 36 bladzijden klein octavo beslaat en dat voorgedragen door den man, dien Sarcey in de zeggenskunst ‘aller meester’ noemdeGa naar voetnoot2), iets verrukkelijks geweest moet zijn om te hooren, is niet alleen door zijn schitterenden vorm maar ook door zijn suggestieven inhoud, een litterair meesterstukje, dat in het werk van den dichter van Cyrano de Bergerac een eereplaats verdient. |
|